Vastgesteld 28 mei 2014
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2014 inzake ruim baan voor toptalent (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99). Bij brief van 27 mei 2014 heeft de Staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
I. |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
Algemeen |
2 |
|
1. Ruim baan voor talent |
3 |
|
2.1. Wie zijn onze toptalenten? |
3 |
|
2.2. Hoe groot is het probleem? |
3 |
|
2.3. Waarom blijven onze toptalenten achter? |
4 |
|
3.1. Naar onderwijs dat meer uitdaagt |
4 |
|
3.2. Naar onderwijs waarin bijzondere prestaties meer lonen |
5 |
|
3.3. Naar onderwijs met beter toegeruste leraren |
6 |
|
4. Financiële middelen |
6 |
|
5. Tot slot |
6 |
|
II. |
Reactie van de Staatssecretaris |
7 |
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het «plan van aanpak toptalenten 2014–2018». Zij hebben nog enkele vragen. In het plan schrijft de Staatssecretaris dat het percentage toppresteerders op het gebied van lezen in België beduidend hoger ligt dan in Nederland. In hoeverre is er een beeld van de oorzaken van dit verschil tussen België en Nederland, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over het plan van aanpak van toptalenten. Deze leden zijn het met de bewindspersoon eens, dat er meer aandacht moet komen voor toptalenten op verschillende onderwijsniveaus (bijvoorbeeld ook op havo1 en (v)mbo2). Zij vinden het belangrijk om daarbij de brede definitie van talent niet te vergeten. Zowel voor hoogbegaafde als kwetsbare leerlingen dienen maatregelen te worden genomen om hun talenten optimaal te kunnen ontwikkelen. Dit past, zo menen deze leden, bij de visie over passend onderwijs waar alle leerlingen op hun eigen tempo en niveau (op maat) worden onderwezen. Met name over dit laatste punt hebben de leden nog een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris waarin hij zijn plan van aanpak ontvouwt voor toptalenten. Deze leden onderschrijven in hoofdlijnen het plan van aanpak, maar hebben nog wel enige vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met enthousiasme kennisgenomen van het plan van aanpak inzake toptalenten. Deze leden vinden het van groot belang dat er een plan van aanpak is met aandacht voor de talenten van leerlingen in het onderwijs, omdat zij het zonde vinden om niet alles uit kinderen te halen wat erin zit. Deze leden merken op dat er een groep leerlingen is die zich niet uitgedaagd voelt in het onderwijs en zich ronduit verveelt. De voorgenoemde leden zijn positief over het plan van aanpak en vinden het goed om te zien dat de Staatssecretaris ambitieuze maatregelen neemt voor deze groep leerlingen. De leden onderstrepen met name het belang dat er in het plan van aanpak rekening is gehouden met de belangrijke rol van leraren en aandacht is besteed aan de overgangen tussen onderwijs.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven allereerst de ambitie van de Staatssecretaris om van goed naar geweldig onderwijs te komen. Deze leden zijn de mening toegedaan dat daarvoor meer vertrouwen in en vrijheid voor de scholen nodig is. Waar deze Staatssecretaris van mening is dat de ambitie te halen is door strakker te sturen richting de scholen, willen deze leden meer vrijheid voor de scholen om zelf te bepalen op welke wijze zij het beste uit de kinderen kunnen halen. In de visie van de leden bepaalt de overheid de stip op de horizon, maar bepalen scholen zelf hoe zij deze stip bereiken. In de dagelijkse praktijk zien de leden juist dat de overheid steeds meer op de stoel van de school gaat zitten en zich steeds meer bemoeit met het «hoe». Ook zien deze leden dat de overheid steeds meer inkadert en steeds meer verantwoording van scholen vraagt. Dit gebeurt deels door wet- en regelgeving en deels door de wijze van toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. Dit gebeurt ook door de wijze waarop scholen worden afgerekend op het geven van kansen aan kinderen. Stroomt een kind af naar beneden, dan is dat een minpunt voor de school. Ook als het kind hier meer tot zijn recht komt. Dit leidt ertoe dat scholen steeds minder gaan denken in termen van kansen voor een kind, maar in termen van risico's voor de school, aldus de voorgenoemde leden.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief, dat er onderscheid wordt gemaakt tussen zeer goed onderwijs aan alle leerlingen en onderwijs aan zeer goede leerlingen (toptalenten). De leden begrijpen dit onderscheid niet. Waarom maakt de Staatssecretaris dit onderscheid? Houdt de Staatssecretaris ook rekening met het specifieke onderwijs (maatregelen) voor bijvoorbeeld gemiddelde leerlingen die ook het beste uit zichzelf moeten halen? Welke maatregelen zijn er voor het ontplooien en het ontwikkelen van talenten van gemiddelde leerlingen? Hoe krijgen we het beste uit alle leerlingen? Het woord maatwerk wordt vaak genoemd in de brief, zodat toptalenten op hun eigen tempo en op basis van hun vaardigheden onderwijs krijgen. Dit is in lijn met passend onderwijs. Welke rol speelt het passend onderwijs bij de ondersteuning van toptalenten en binnen dit plan van aanpak, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het een feit is dat ons onderwijs tot nu toe minder in staat was om toptalenten voldoende uit te dagen en te stimuleren. Onze excellente leerlingen presteren minder dan de excellente leerlingen in de ons omringende landen. Deze leden zijn van mening dat dat een verlies is dat we ons niet kunnen permitteren. Bovenal zijn de leden van mening dat we niet langer moeten toestaan dat onze meest begaafde leerlingen onvoldoende worden uitgedaagd. Dat zijn we, zo menen deze leden, aan deze kinderen verplicht. Ons onderwijs moet deze kinderen ook leren hoe ze moeten leren. Ons onderwijs moet deze kinderen leren om door te zetten en niet op te geven als het moeilijk wordt. Dit zijn belangrijke levenslessen die, als deze kinderen dit niet van jongs af aan leren, in hun latere leven zal leiden tot onderpresteren, zo merken deze leden op. In dit kader vinden deze leden het onthutsend dat meer dan de helft van de hoogbegaafde leerlingen aangeeft zich vaak te vervelen op school. Ook maakt nog geen 20% van de hoogbegaafde kinderen in ons land een universitaire opleiding af. Een van de redenen hiervoor is dat ze nooit hebben geleerd hoe ze moeten leren en nooit hebben geleerd om door te zetten. Als ze dat voor het eerst moeten doen op de universiteit lukt het ze niet. De leden zien dit als een enorm gemis aan talent en als een opdracht aan het onderwijs om deze kinderen beter voor te bereiden. Graag ontvangen zij een toelichting hoe de Staatssecretaris dit ziet.
In de brief van de Staatssecretaris lezen de leden tevens dat meer leerlingen in het voortgezet onderwijs beter presteren dan in het basisonderwijs. Heeft dit te maken met de selectie naar niveau die plaatsvindt op het voortgezet onderwijs, zodat leerlingen meer op hun eigen niveau presteren, of spelen er meer factoren mee, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat in het plan van aanpak talent in brede zin wordt benoemd, dus niet enkel talenten in taal en rekenen maar ook talent op andere vlakken. De leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre de plannen ook voor talenten op creatief en sociale gebieden gelden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat leraren in het voortgezet onderwijs er onvoldoende aan toekomen om leerlingen te leren kennen, omdat zij slechts een paar uur per week aan een homogene groep lesgeven. Kan het werken met bredere vakken of meer thematisch leren hier een oplossing voor bieden, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Staatssecretaris via School aan Zet ondersteuning wil bieden aan scholen die excellentieprogramma’s willen inrichten. Is hier ook een rol weggelegd voor «voorlopers»? Kunnen scholen niet heel goed van elkaar leren? De Staatssecretaris geeft aan dat hij voornemens is de wettelijke norm voor onderwijstijd zo aan te passen dat ook extra activiteiten, zoals lessen in het vervolgonderwijs, straks meetellen. De leden zijn hier voorstander van. In hoeverre geldt dat ook voor een havo-/vwo3-student die praktijkvakken wil volgen in het beroepsonderwijs, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij in het algemeen overleg over de toptalenten om meer aandacht voor de excellente leerlingen op het vmbo vroegen.4 Zij constateerden toen, alhoewel de Staatssecretaris breeduit erkent dat excellentie op alle niveaus bestaat en moet worden gekoesterd, dat de maatregelen specifiek voor het vmbo wat aan de magere kant zijn. Helaas moeten deze leden ook nu constateren dat de excellente vmbo-leerling er bekaaid af komt in vergelijking met de leerlingen van havo en vwo. Graag roepen zij de Staatssecretaris op om zijn plannen voor het vmbo te verdiepen zodat de keuze voor het vmbo geen negatieve keuze meer zal zijn. Deze leden merken op dat er goede vakmensen nodig zijn en ruim 60% van alle leerlingen op het vmbo zit. Deze leden zijn mening dat deze leerlingen meer aandacht verdienen. Graag ontvangen zij een reactie van de Staatssecretaris hierop.
Voorts vragen de leden waarom de Staatssecretaris er bijvoorbeeld niet voor kiest om onderdelen van het Duitse beroepsonderwijs te introduceren waarbij beroepsgerichte vakken van het vmbo ook op havo- en vwo-niveau kunnen worden gevolgd door kinderen die meer uitdaging willen en een technische aanleg hebben. Dit geldt zowel voor vmbo-leerlingen als voor havo- en vwo-leerlingen. Nu is het daarnaast alleen nog zo dat theoretische vakken door de vmbo-leerling op een hoger niveau gevolgd mogen worden in de plannen van de Staatssecretaris. Deze leden zijn van mening dat dit soort kruisbestuivingen niet alleen een stimulans voor de vmbo-leerlingen zullen zijn, maar ook een mogelijkheid kunnen zijn voor havo- en vwo-leerlingen om beroepsgerichte vakken te gaan volgen. Deze leden denken dat hiermee de status van het vmbo ook zal verhogen. Graag ontvangen zij de reactie van de Staatssecretaris hierop.
De leden van de D66-fractie merken op dat het in het plan van aanpak ontbreekt aan termijnen van de maatregelen. De leden vragen de Staatssecretaris per maatregel aan te duiden op welke termijn deze in werking zal treden.
Voorts vragen de leden of met het plan van aanpak rekening is gehouden met de aansluiting op toetsing van de leerlingen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat SLO5 en School aan Zet acht regionale talentnetwerken oprichten om aansluiting met vervolgonderwijs en bedrijfsleven te verbeteren. In hoeverre sluit dit in aan bij de vele stappen die al gezet worden om de aansluiting tussen het (v)mbo en het bedrijfsleven te bevorderen?
Voorts merken de leden op dat de lerarenopleidingen gezamenlijk het onderwijs aan toptalenten hoog op de agenda hebben gezet. Zij kunnen dat van harte ondersteunen, maar merken ook op dat de urgentie hoog is.
Tevens stellen deze leden dat de VSNU6 en de Vereniging Hogescholen hebben opgenomen dat lerarenopleidingen nieuwe masteropleidingen gaan ontwikkelen. Wanneer worden de eerste afgestudeerden van deze opleidingen verwacht en in hoeverre kunnen bestaande leraren gebruik maken van deze opleidingsfaciliteiten voor hun bijscholing, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de goede prestaties van toptalenten terug te zien zullen zijn in de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs. Gaat het hier om de citoscores? Hoe zullen de prestaties van toptalenten terug te zien zijn in de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs? Hoe zwaar zullen de prestaties van toptalenten wegen bij de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs?
Voorts vinden de leden passend onderwijs erg belangrijk. Passend onderwijs zorgt er namelijk voor dat alle leerlingen (van kwetsbaar tot hoogbegaafd) op maat gesneden onderwijs krijgen. In de brief lezen de leden, dat de Staatssecretaris in het kader van een soepele overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs de informatieoverdracht via het onderwijskundig rapport aan gaat scherpen teneinde talentontwikkeling voor toptalenten voort te laten zetten. Waarom geldt (in het kader van passend onderwijs) deze aanscherping niet voor alle leerlingen, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de Inspectie van het Onderwijs meer gaat toezien dat scholen hun talentvolle kinderen goed genoeg uitdagen. Waar deze leden bevreesd voor zijn, is dat dit weer zal leiden tot extra verantwoording van de scholen, en de facto minder vrijheid voor scholen, omdat zij moeten voldoen aan de sjablonen van de Inspectie van het Onderwijs. Graag ontvangen zij een uitgebreide toelichting van de Staatssecretaris hoe hij dit ziet, omdat, naar de mening van deze leden, het uitdagen van de toptalenten op de scholen niet in voldoende mate vorm kan krijgen als hier niet meer maatwerk geleverd kan worden. Dat laatste vergt weer meer vrijheid voor de scholen, zo merken de leden op.
De leden merken voorts op dat de brief van de Staatssecretaris de sfeer van urgentie uitademt. We kunnen ons niet langer permitteren om de talenten van alle leerlingen niet optimaal uit te dagen en te ontwikkelen. De leden proeven echter minder urgentie bij de Staatssecretaris dat daarvoor niet alleen een plan van aanpak met maatregelen nodig is, maar ook een kritische doorlichting van belemmerende factoren vanuit wet- en regelgeving en de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt. Als voorbeeld noemen deze leden de Experimentenwet.7 Deze leden zijn van mening dat deze wet zo weinig experimenteel in zijn opzet is dat de meeste echt experimentele zaken, die scholen bedenken, niet onder de experimenteerwet vallen. Tevens noemen deze leden als voorbeeld de Inspectie van het Onderwijs die, zo menen deze leden, steeds meer op de stoel van de school gaat zitten. De kleutertoets was hier, zo menen deze leden, een pregnant voorbeeld van. Dit terwijl de Inspectie van het Onderwijs meer een sparring partner van de scholen over hoe de kwaliteit te verbeteren, zou moeten zijn, zo menen deze leden. De leden zijn van mening dat zonder dit brede debat aan te gaan, het niet mogelijk is de door de Staatssecretaris verlangde cultuuromslag te maken. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.
De leden van de PvdA-fractie hebben altijd gepleit voor betere opleidingen en bij- en nascholing van docenten als het gaat om het beheersen van complexe vaardigheden bij het omgaan van verschillen in de klas. Het is belangrijk om docenten goed toe te rusten, zodat ze evenveel aandacht hebben voor alle leerlingen en onderwijs op maat kunnen geven. Ook de extra handjes in de klas, waar geld voor is uitgetrokken in het begrotingsakkoord, bevorderen passend onderwijs voor leerlingen. De leden zullen de voortgang van de aangekondigde maatregelen in de Lerarenagenda 2013–2020 op de voet volgen. Tot slot willen de leden aandacht vragen voor het herkennen van talent. Docenten moeten uiteraard om kunnen gaan met verschillen in de klas, maar moeten ook talent bij hun leerlingen herkennen. De leden vragen in hoeverre docenten deze vaardigheid beheersen. Wordt er bij de lerarenopleidingen en de bij- en nascholing van docenten ook aandacht besteed aan het herkennen van talent? Zo nee, hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat het herkennen van talent door docenten wordt meegenomen in de opleidingen, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie ontvangen nog steeds signalen dat de samenwerkingsverbanden passend onderwijs niet of onvoldoende bekend zijn met het feit dat hoogbegaafden ook onderdeel zijn van de doelgroep van passend onderwijs. Is de Staatssecretaris voornemens om op dit punt extra communicatie-inspanningen te verrichten, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie merken op dat om leerlingen in het basisonderwijs meer uitdaging te bieden, het handig kan zijn om docenten uit het voortgezet onderwijs in te zetten. In hoeverre is dit mogelijk binnen de huidige wet- en regelgeving, zo vragen de leden.
Algemeen
In het plan schrijft de Staatssecretaris dat het percentage toppresteerders op het gebied van lezen in België beduidend hoger ligt dan in Nederland. In hoeverre is er een beeld van de oorzaken van dit verschil tussen België en Nederland, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Vergelijking van de prestaties op leesvaardigheid van onze leerlingen op het hoogste scoreniveau (de toppresteerders) met leerlingen in andere landen laat zien dat behoorlijk wat landen het inderdaad beter doen dan Nederland. 8 Niet alleen België, maar bijvoorbeeld ook Frankrijk en Zweden. Met een 22e positie scoort Nederland zelfs onder het OESO-gemiddelde. De landen die boven Nederland staan, waaronder België, hebben niet één duidelijke overeenkomst die als oorzaak aan te wijzen is. Als we specifiek kijken naar de verschillen in scores tussen de leerlingen in België en Nederland dan zien we wel dat de spreiding in België veel groter is. Er zijn meer toppers, maar ook meer leerlingen die achterblijven. Het Nederlandse onderwijs werkt er hard aan om de prestaties van leerlingen met (risico op) achterstand te verbeteren. Dat lukt goed. Nederland heeft relatief gezien weinig leerlingen die in de internationale vergelijkingen op de laagste niveaus scoren. Dat is iets om trots op te zijn en het is belangrijk om dit vast te houden. Voor toptalenten is echter nog veel minder aandacht in het Nederlandse onderwijs. Daarin verschillen we van andere landen, waar het gebruikelijker is om ook toptalenten extra kansen te bieden. Daarom zet ik samen met het onderwijs met dit plan van aanpak in op meer uitdaging, ruimte en kansen voor toptalenten.
De leden van de CDA-fractie zijn de mening toegedaan dat meer vertrouwen in en vrijheid voor de scholen nodig is om van goed naar geweldig onderwijs te komen. In de dagelijkse praktijk zien de leden juist dat de overheid steeds meer op de stoel van de school gaat zitten en zich steeds meer bemoeit met het «hoe».
De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs is primair de verantwoordelijkheid van de scholen. Zij zijn verantwoordelijk voor de inrichting en vormgeving van het onderwijs. Uiteindelijk moet het op school en in de klas gebeuren. Het is mijn verantwoordelijkheid om de juiste condities en randvoorwaarden te scheppen, zodat scholen hun onderwijs zo kunnen inrichten en vormgeven dat de onderwijskwaliteit zo hoog mogelijk is.
Ik herken het beeld niet dat de overheid meer op de stoel van de school gaat zitten. Scholen krijgen in Nederland juist heel veel ruimte, zowel in de besteding van hun financiën als in wet- en regelgeving. Ook met dit plan werk ik aan meer ruimte, bijvoorbeeld met betrekking tot onderwijstijd, bevoegdheden en het moment van examens. Het is vervolgens aan schoolleiders en leraren om die ruimte zo goed mogelijk te benutten en hun leerlingen kansen te bieden.
Ook zien de leden van de CDA-fractie dat de overheid steeds meer inkadert en steeds meer verantwoording van scholen vraagt. Dit gebeurt deels door wet- en regelgeving en deels door de wijze van toezicht door de Inspectie van het Onderwijs.
Ik deel de opvatting niet dat de overheid steeds meer inkadert en steeds meer verantwoording van scholen vraagt. In het plan van aanpak toptalenten constateerde ik dat er al veel mogelijk is binnen de huidige kaders, maar dat scholen soms tegen beperkingen in wet- en regelgeving aan lopen als zij maatwerk willen bieden of hun onderwijs willen vernieuwen. Een aantal van deze belemmeringen neem ik weg, bijvoorbeeld door het versoepelen van de normen voor onderwijstijd en het aanpassen van het Eindexamenbesluit VO. Ook in het Sectorakkoord VO 2014–2017 heb ik afspraken gemaakt met de VO-Raad over het inventariseren en wegnemen van knelpunten. Hiermee werken we dus juist aan meer ruimte voor scholen.
Als het gaat om de wijze van toezicht door de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) verwijs ik graag naar de brief Toezicht in Transitie van 28 9 Daarin hebben de Minister en ik uiteengezet welke vernieuwingen er in het toezicht zijn. In deze brief verwijzen we naar onderzoek waaruit blijkt dat een hoge mate van autonomie voor scholen in combinatie met het afleggen van publieke verantwoording het beste recept is voor goede resultaten. Dat is waar we naar streven. Verdiend vertrouwen wordt beloond. Het toezicht zal steeds meer uitgaan van de eigen kwaliteitsgegevens van scholen. Als besturen zelf effectief op verbetering sturen, is deze eigen evaluatie de leidraad voor het gesprek tussen de inspectie en het betreffende bestuur. Scholen met een bovengemiddelde kwaliteit en een goede kwaliteitszorg zullen minder toezichtlast hebben.
In het Nationaal Onderwijs Akkoord is daarnaast afgesproken dat overheid en onderwijsveld zich gezamenlijk inzetten om de regeldruk en administratieve lasten te verminderen. Over de voortgang hiervan informeer ik de Uw Kamer in het najaar van 2014.
Dit gebeurt ook door de wijze waarop scholen worden afgerekend op het geven van kansen aan kinderen. Stroomt een kind af naar beneden, dan is dat een minpunt voor de school. Ook als het kind hier meer tot zijn recht komt. Dit leidt ertoe dat scholen steeds minder gaan denken in termen van kansen voor een kind, maar in termen van risico's voor de school, aldus de leden van de CDA-fractie.
Leerlingen moeten de kans hebben om hun talenten te kunnen ontdekken en te ontwikkelen.
Soms gaat dat met vallen en opstaan. Daarvoor moet ruimte zijn. Het toezicht van de inspectie biedt die ruimte ook. Bij het bepalen van de op- en afstroom van een school vergelijkt de inspectie de positie van leerlingen in het derde leerjaar met het oorspronkelijke basisschooladvies. Als de middelbare school de leerling de kans geeft om op een hoger niveau onderwijs te volgen, dan heeft dat een positief effect op het oordeel van de inspectie. Mocht de leerling vervolgens blijven zitten dan heeft dat weliswaar een negatief effect, maar blijft het uiteindelijke oordeel neutraal. Als de leerling er niet in slaagt het onderwijs op het hogere niveau te blijven volgen, dan telt dit niet mee als afstroom omdat van het oorspronkelijke basisschooladvies wordt uitgegaan. Op die manier stimuleren we scholen ook bij de beoordeling van opstroom en afstroom om talenten optimaal uit te dagen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief, dat er onderscheid wordt gemaakt tussen zeer goed onderwijs aan alle leerlingen en onderwijs aan zeer goede leerlingen (toptalenten). De leden begrijpen dit onderscheid niet. Waarom maakt de Staatssecretaris dit onderscheid? Houdt de Staatssecretaris ook rekening met het specifieke onderwijs (maatregelen) voor bijvoorbeeld gemiddelde leerlingen die ook het beste uit zichzelf moeten halen? Welke maatregelen zijn er voor het ontplooien en het ontwikkelen van talenten van gemiddelde leerlingen? Hoe krijgen we het beste uit alle leerlingen?
Het kabinet streeft naar excellent onderwijs dat het beste haalt uit alle leerlingen, zowel gemiddelde leerlingen, leerlingen met (risico op) achterstand als leerlingen die meer in hun mars hebben. In het Nationaal Onderwijs Akkoord, de Lerarenagenda 2013–2020 en de bestuursakkoorden, die een vervolg krijgen in de voor de periode 2014–2017 af te sluiten sectorakkoorden, zijn hierover met (vertegenwoordigers van) besturen en leraren afspraken gemaakt. Met verschillende maatregelen werken we samen aan een brede kwaliteitsverbetering voor alle leerlingen. Onder andere door professionalisering van toekomstige, beginnende en zittende leraren, goede loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB) en een betere aansluiting van het onderwijs op ontwikkelingen in de maatschappij en de individuele behoeften van leerlingen.
Voor leerlingen met een achterstand is er al extra aandacht in het onderwijs in de vorm van ondersteuning en maatwerk. Dat werpt zijn vruchten af. Het Nederlandse onderwijs presteert internationaal uitstekend als het gaat om onze leerlingen met (risico op) achterstand. Daar mogen we trots op zijn.
Onze toptalenten presteren echter veel minder goed. Zij missen te vaak uitdaging in het onderwijs, vervelen zich en presteren daardoor onder hun kunnen. Ook deze leerlingen verdienen excellent onderwijs. Daarom zet ik met dit plan van aanpak samen met het onderwijs extra in op het stimuleren van toptalent. Op deze manier maken we een inhaalslag voor deze leerlingen en krijgen ook zij de kans om zich optimaal te ontwikkelen.
Het woord maatwerk wordt vaak genoemd in de brief, zodat toptalenten op hun eigen tempo en op basis van hun vaardigheden onderwijs krijgen. Dit is in lijn met passend onderwijs. Welke rol speelt het passend onderwijs bij de ondersteuning van toptalenten en binnen dit plan van aanpak, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Zoals nader toegelicht in mijn brief Passend onderwijs en hoogbegaafdheid van 23 april jongsleden gaat passend onderwijs over een zo passend mogelijk aanbod voor alle leerlingen. 10 Niet alleen voor leerlingen met een beperking of leerprobleem, maar ook voor leerlingen die juist meer in hun mars hebben. Passend onderwijs stelt de onderwijsbehoefte van de leerling centraal. De onderwijsbehoefte vormt het vertrekpunt voor wat leerlingen nodig hebben op school. Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben zijn middelen beschikbaar via de nieuwe samenwerkingsverbanden. Daarbij kan het gaan om ondersteuning van leerlingen met een beperking of leerprobleem, maar ook om specifieke voorzieningen voor hoogbegaafde leerlingen. Bijvoorbeeld de opzet van plusklassen of -groepen, waar een gespecialiseerde leerkracht het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen verzorgt, of de inrichting van een steunpunt hoogbegaafde leerlingen in een samenwerkingsverband dat scholen ondersteuning biedt bij het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen.
Nog geen 20% van de hoogbegaafde kinderen in ons land maakt een universitaire opleiding af. Een van de redenen hiervoor is dat ze nooit hebben geleerd hoe ze moeten leren en nooit hebben geleerd om door te zetten. Als ze dat voor het eerst moeten doen op de universiteit lukt het ze niet. De leden van de CDA-fractie zien dit als een enorm gemis aan talent en als een opdracht aan het onderwijs om deze kinderen beter voor te bereiden. Graag ontvangen zij een toelichting hoe de Staatssecretaris dit ziet.
Onderzoek laat zien dat «leren leren» inderdaad belangrijk is voor de mate van succes in de schoolloopbaan en later op de arbeidsmarkt. Leraren in het basis- en voortgezet onderwijs besteden hier aandacht aan door het aanleren van metacognitieve vaardigheden, zoals het analyseren van een taak, het plannen wat je gaat doen en het evalueren na een taak. Wat echter lastig is bij meer- en hoogbegaafde kinderen, is dat het niet meteen opvalt dat zij nauwelijks op deze vaardigheden worden aangesproken. Ook zonder veel doorzettingsvermogen of met veel afleiding blijven de schoolprestaties vaak lange tijd goed. Pas wanneer het schoolwerk ingewikkelder wordt, blijkt het gebrek aan deze vaardigheden. Sommigen ervaren dit tijdens de middelbare schoolperiode, anderen pas later. Ik ben het ermee eens dat dit zonde is van het talent dat daarmee verloren gaat.
Daarom investeer ik samen met de Minister flink in de kwaliteit van docenten, onder meer
door meer aandacht in de lerarenopleiding en nascholing voor het herkennen van talent en het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Als leraren meer- en hoogbegaafdheid snel herkennen, dan kunnen ze deze leerlingen ook gericht voorbereiden op het vervolg van hun schoolcarrière. Bijvoorbeeld door ze extra stof te geven, waardoor hun metacognitieve vaardigheden wel worden aangesproken.
In de brief van de Staatssecretaris lezen de leden van de CDA-fractie tevens dat meer leerlingen in het voortgezet onderwijs beter presteren dan in het basisonderwijs. Heeft dit te maken met de selectie naar niveau die plaatsvindt op het voortgezet onderwijs, zodat leerlingen meer op hun eigen niveau presteren, of spelen er meer factoren mee, zo vragen deze leden.
Internationaal gezien presteren onze best presterende leerlingen inderdaad beter in het voortgezet onderwijs beter dan in het basisonderwijs. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) is de vroege selectie van leerlingen over verschillende schooltypes één van de verklaringen voor deze inhaalslag.11 Een andere verklaring ligt volgens het CPB in verschuivingen in de hoeveelheid onderwijstijd voor de verschillende vakken. Doordat er in het voortgezet onderwijs meer lestijd wordt besteed aan natuurwetenschappen dan in het basisonderwijs presteren Nederlandse leerlingen op de middelbare school internationaal gezien beter. Ook in het voortgezet onderwijs zijn er echter weinig échte toppresteerders. Daarom zet ik met dit plan van aanpak samen met scholen in op meer aandacht en ruimte voor toptalent in het onderwijs.
De leden van de D66-fractie lezen dat in het plan van aanpak talent in brede zin wordt benoemd, dus niet enkel talenten in taal en rekenen maar ook talent op andere vlakken. De leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre de plannen ook voor talenten op creatief en sociale gebieden gelden.
Talent is voor mij het vermogen om uit te blinken in een of meer gebieden. Dat kunnen cognitieve vakken zijn, zoals taal en rekenen, maar ook creatieve of sociale vaardigheden. Met de maatregelen uit het plan van aanpak stimuleer en ondersteun ik scholen om al deze talenten van kinderen en leerlingen beter te herkennen en te ontplooien. Van leraren verwacht ik dat ze kinderen die meer in hun mars hebben stimuleren om zich te blijven ontwikkelen, ongeacht of het daarbij gaat om cognitieve, praktische of andere talenten. Scholen kunnen daarbij voor uitdagende opdrachten samenwerking zoeken met andere partijen in de omgeving van de school, zoals bedrijven, universiteiten en culturele instellingen. Ook in rapporten en in de overdracht tussen het basis- en voortgezet onderwijs kunnen, naast taal- en rekenprestaties, andere verdiensten worden gewaardeerd.
De leden van de VVD-fractie merken op dat leraren in het voortgezet onderwijs er onvoldoende aan toekomen om leerlingen te leren kennen, omdat zij slechts een paar uur per week aan een homogene groep lesgeven. Kan het werken met bredere vakken of meer thematisch leren hier een oplossing voor bieden, zo vragen de leden.
Er zijn mooie voorbeelden van scholen die ervoor kiezen om het onderwijs anders in te richten dan met het traditionele jaarklassen- en vakkensysteem, bijvoorbeeld door met modules, thema’s of niveaugroepen te werken. Leraren en onderzoekers geven aan dat dit inderdaad kansen kan bieden voor leraren en scholen om beter in te spelen op het ontwikkelingsniveau en de talenten van leerlingen. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen of ze het onderwijs op een dergelijke willen inrichten. Die autonomie is de kracht van het Nederlandse onderwijssysteem. Daar ga ik niet aan tornen. Wel zie ik een belangrijke rol voor mijzelf in het ondersteunen, stimuleren en delen van goede initiatieven. Deze voorbeelden breng ik onder de aandacht via www.talentstimuleren.nl , zodat andere scholen ervan kunnen leren. Daarnaast neem ik belemmeringen in wet- en regelgeving die vernieuwende manieren om het onderwijs te organiseren in de weg staan weg, door bijvoorbeeld meer ruimte te geven in onderwijstijd, examens en bevoegdheden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Staatssecretaris via School aan Zet ondersteuning wil bieden aan scholen die excellentieprogramma’s willen inrichten. Is hier ook een rol weggelegd voor «voorlopers»? Kunnen scholen niet heel goed van elkaar leren?
Het is bij de ondersteuning van scholen nadrukkelijk de bedoeling dat scholen van elkaar leren. Zoals ik in mijn plan van aanpak laat zien, zijn er al veel mooie voorbeelden van scholen die vooroplopen in het uitdagen van toptalenten. Ik vind het belangrijk om deze initiatieven te ondersteunen en andere scholen te stimuleren het goede voorbeeld te volgen. Daarom heb ik School aan Zet en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) de opdracht gegeven om acht regionale talentnetwerken in te richten. In deze netwerken, die ook een plek krijgen op www.talentstimuleren.nl , kunnen scholen, instellingen, bedrijven en gemeentes met elkaar in contact komen om samen te werken aan uitdagend aanbod voor toptalenten en daarbij te leren van elkaar.
Scholen kunnen er daarnaast voor kiezen om onder begeleiding van School aan Zet een individueel traject te starten voor het uitwerken van een plan voor uitdagend aanbod voor toptalenten. Daarbij wordt de kennis en ervaring van voorlopers ook meegenomen.
De Staatssecretaris geeft aan dat hij voornemens is de wettelijke norm voor onderwijstijd zo aan te passen dat ook extra activiteiten, zoals lessen in het vervolgonderwijs, straks meetellen. De leden van de VVD-fractie zijn hier voorstander van. In hoeverre geldt dat ook voor een havo-/vwo-student die praktijkvakken wil volgen in het beroepsonderwijs, zo vragen zij.
In het vorig jaar gesloten Nationaal Onderwijsakkoord is aangekondigd de wettelijke normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs te moderniseren. Bij de presentatie van het Nationaal Onderwijsakkoord heb ik uw Kamer ook een brief gestuurd met de beoogde contouren van deze modernisering (Kamerstukken II, 2013–14, 31 289, nr. 173 ). Eén van de elementen daarvan is dat de huidige urennorm per leerjaar en per leerling wordt vervangen door een normatieve urennorm per opleiding (vmbo, havo en vwo). Dat biedt meer ruimte voor maatwerk en flexibiliteit in de onderwijsprogramma’s. Op het reguliere lesrooster van een school kan voor een bepaald vak bijvoorbeeld drie uur ingeruimd zijn, terwijl voor sommige leerlingen twee uur voldoende zou zijn. Het lesuur dat voor deze leerlingen «vrijgespeeld» wordt, zou dan besteed kunnen worden aan een les in het vervolgonderwijs, maar ook aan projecten of extra vakken op school. Het zou daarbij ook mogelijk zijn om meer didactische variatie binnen het programma te bieden. Een praktijkvak voor een havo- of vwo-leerling behoort daarbij ook tot de mogelijkheden, onder de voorwaarde dat de Medezeggenschapsraad van de school instemt met deze invulling van de onderwijstijd. Het wetsvoorstel zal na de zomer aan uw Kamer worden aangeboden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de excellente vmbo-leerling er bekaaid af komt in vergelijking met de leerlingen van havo en vwo. Graag roepen zij de Staatssecretaris op om zijn plannen voor het vmbo te verdiepen zodat de keuze voor het vmbo geen negatieve keuze meer zal zijn. Deze leden merken op dat er goede vakmensen nodig zijn en ruim 60% van alle leerlingen op het vmbo zit. Deze leden zijn mening dat deze leerlingen meer aandacht verdienen. Graag ontvangen zij een reactie van de Staatssecretaris hierop.
Met dit plan van aanpak zet ik juist in op een verbreding van de definitie van talent. De maatregelen zijn niet alleen gericht op cognitieve talenten of intelligentiescores, maar juist ook op het aanbod voor toptalent op praktisch, technisch, creatief of sociaal gebied. Talent beperkt zich in het voortgezet onderwijs niet tot havo en vwo. Ook op het vmbo lopen grote talenten rond, die meer uitdaging en waardering verdienen.
De meeste maatregelen voor het voortgezet onderwijs zijn dus op alle niveaus gericht, ook op het vmbo. Bijvoorbeeld het stimuleren dat leerlingen vakken eerder of op een hoger niveau kunnen afsluiten, een betere aansluiting in de leerroutes (vmbo-mbo, havo-hbo en vwo-wo), de toerusting van leraren, de invoering van cum laude en vermelding van bijzondere prestaties.
Een aantal maatregelen is specifiek gericht op het stimuleren van praktisch talent. Met basisscholen ga ik in gesprek over hoe hun leerlingen eerder in aanraking kunnen komen met praktische vaardigheden en vakmanschap, zodat praktische talenten eerder aan het licht komen. Op korte termijn ontvangt u van de Minister een brief over vakmanschap in het mbo en de beleidsreactie op het SER-advies «Handmade in Holland». In beide brieven zal er ook aandacht zijn voor het stimuleren van praktisch talent. Daarnaast creëer ik meer mogelijkheden voor competities voor praktisch talent zoals de Skills Talents wedstrijden. Daarmee wil ik vmbo-scholen en -leerlingen een podium geven om te laten zien hoeveel talent er rondloopt en dat het vmbo zeker geen negatieve keuze is.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom de Staatssecretaris er bijvoorbeeld niet voor kiest om onderdelen van het Duitse beroepsonderwijs te introduceren waarbij beroepsgerichte vakken van het vmbo ook op havo- en vwo-niveau kunnen worden gevolgd door kinderen die meer uitdaging willen en een technische aanleg hebben. Dit geldt zowel voor vmbo-leerlingen als voor havo- en vwo-leerlingen. Nu is het alleen nog zo dat theoretische vakken door de vmbo-leerling op een hoger niveau gevolgd mogen worden in de plannen van de Staatssecretaris.
Vmbo-tl, havo en vwo zijn vormen van algemeen vormend onderwijs en kennen in hun huidige vorm geen beroepsgerichte vakken. De technologieroute biedt talentvolle leerlingen met interesse in technologie of een technische aanleg wel de mogelijkheid om versneld vmbo en mbo op niveau 4 te doorlopen. Ook biedt deze route vmbo-tl-leerlingen de mogelijkheid om in een eerder stadium aan de slag te gaan met mbo-lesstof. Na afronding van de technologieroute kan de leerling doorstromen naar het hbo. Met de Minister bekijk ik of de aansluiting van het voortgezet onderwijs op het mbo (en hbo) met meer aandacht voor ontwikkeling van hoogwaardig vakmanschap verder verbeterd kan worden. Ik neem deze suggestie van de leden van de CDA-fractie daarin mee.
De leden van de D66-fractie merken op dat het in het plan van aanpak ontbreekt aan termijnen van de maatregelen. De leden vragen de Staatssecretaris per maatregel aan te duiden op welke termijn deze in werking zal treden.
In bijlage 1 vindt u per actielijn een overzicht van de maatregelen uit het plan van aanpak en de termijnen die aan de implementatie zijn verbonden. Zoals aangegeven in het plan van aanpak zal ik uw Kamer jaarlijks informeren over de voortgang. Voor de wijzigingen in wet- en regelgeving geldt dat deze uiteraard in de Kamer behandeld zullen worden.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of met het plan van aanpak rekening is gehouden met de aansluiting op toetsing van de leerlingen.
Voor een uitdagend aanbod op maat voor leerlingen is het van belang een goed beeld te hebben van de talenten en mogelijkheden van de leerlingen. De leraar heeft daarin een belangrijke taak, in het herkennen en waarderen van de talenten.
Leerlingvolgsystemen en toetsen kunnen daarbij handige instrumenten zijn, om inzicht te krijgen in wat leerlingen kennen en kunnen en wat ze in hun mars hebben. Scholen vullen dit voor een groot deel zelf in. Zij kunnen dit op een manier doen die passend is bij hun onderwijsaanbod.
De exameneisen blijven gelden als objectief middel om de competenties en vaardigheden van leerlingen zichtbaar te maken als ze het voortgezet onderwijs verlaten. Cijfers zijn echter niet de enige manier om prestaties en talenten van leerlingen te waarderen. Om zichtbaar te maken op welke manier leerlingen gewerkt hebben aan de voorbereiding op hun toekomst en welke resultaten ze hierbij geboekt hebben, gaat het voortgezet onderwijs leerlingen een plusdocument meegeven. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Sectorakkoord VO 2014–2017. Het plusdocument is een persoonlijk document waarop succesvol afgeronde (talent)programma’s, stage-vaardigheden en specifieke vaardigheden van de leerling op het gebied van bijvoorbeeld loopbaan, burgerschap, ondernemerschap, creativiteit of sport staan beschreven.
De leden van de VVD-fractie constateren dat Stichting Leerplanontwikkeling en School aan Zet acht regionale talentnetwerken oprichten om aansluiting met vervolgonderwijs en bedrijfsleven te verbeteren. In hoeverre sluit dit in aan bij de vele stappen die al gezet worden om de aansluiting tussen het (v)mbo en het bedrijfsleven te bevorderen?
De acht regionale talentnetwerken sluiten aan bij de bestaande stappen die al gezet zijn. Het gaat om een overkoepelende structuur waarbinnen scholen, organisaties en netwerken
elkaar gemakkelijker kunnen vinden om van elkaar te leren en/of samenwerking aan te gaan. Bestaande samenwerkingen gericht op aansluiting met het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven, bijvoorbeeld vanuit het techniekpact, worden zichtbaar gemaakt via de netwerken en www.talentstimuleren.nl . Zo worden de stappen die al zijn gezet beter gedeeld en worden andere partijen gestimuleerd om deel te nemen en/of te leren van deze voorbeelden.
Voorts merken de leden van de VVD-fractie op dat de lerarenopleidingen gezamenlijk het onderwijs aan toptalenten hoog op de agenda hebben gezet. Zij kunnen dat van harte ondersteunen, maar merken ook op dat de urgentie hoog is.
Leraren spelen een cruciale rol als het gaat om het uitdagen van talent. In het herkennen van talenten, het bieden van uitdagend lesaanbod en het omgaan met verschillen tussen leerlingen. De lerarenopleidingen moeten hiervoor de basis leggen in de benodigde kennis en vaardigheden. Maar ook na de initiële scholing kunnen lerarenopleidingen hierin een belangrijke rol spelen. De lerarenopleidingen zijn zich van hun taak en de urgentie bewust en hebben toptalenten en differentiatie hoog op de agenda gezet.
De Vereniging van Lerarenopleiders Nederland (VELON) organiseert in 2014 een congres over onderwijsinnovatie en een landelijke studiedag over het onderwijs aan toptalenten. Hier kunnen de opleidingen hun ervaringen en goede voorbeelden uitwisselen. Daarnaast werkt het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) samen met verschillende lerarenopleiders aan de uitwerking van een praktische aanpak voor differentiatie in de klas. Deze aanpak wordt zowel ingezet in het curriculum van de lerarenopleidingen als bij coaching on the job van zittende leraren.
Tevens stellen de leden van de VVD-fractie dat de vereniging van universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen hebben opgenomen dat lerarenopleidingen nieuwe masteropleidingen gaan ontwikkelen. Wanneer worden de eerste afgestudeerden van deze opleidingen verwacht en in hoeverre kunnen bestaande leraren gebruik maken van deze opleidingsfaciliteiten voor hun bijscholing, zo vragen de leden.
Verschillende onderwijsinstellingen beraden zich momenteel op nieuw te ontwikkelen masteropleidingen. Op dit moment is nog geen concreet antwoord te geven op de vraag wanneer afgestudeerden worden verwacht van deze masteropleidingen. De universiteit of hogeschool die een nieuwe masteropleiding ontwikkelt, volgt de procedure die nodig is voor de start van een nieuwe opleiding. Dat wil zeggen dat het advies nodig is van de Commissie doelmatigheid hoger onderwijs (CDHO) gevolgd door een besluit van de Minister (in het geval de instelling wil dat de studenten voor bekostiging in aanmerking kunnen komen) en van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) die een toets nieuwe opleiding uitvoert. Op dat moment is bekend welke nieuwe opleidingen worden voorzien, wat hun studielast zal zijn en of ze in voltijd of deeltijd worden aangeboden. Die gegevens zijn nodig om te bepalen wanneer de eerste afgestudeerden worden verwacht. De Minister en ik zullen u hierover het komende najaar nader informeren in de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda 2013–2020.
De nieuwe masteropleidingen zullen ook voor zittende leraren toegankelijk zijn. Zij kunnen voor deelname gebruikmaken van de lerarenbeurs.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de goede prestaties van toptalenten terug te zien zullen zijn in de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs. Gaat het hier om de citoscores? Hoe zullen de prestaties van toptalenten terug te zien zijn in de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs? Hoe zwaar zullen de prestaties van toptalenten wegen bij de beoordeling van de Inspectie van het Onderwijs?
De inspectie beoordeelt bij haar toezicht de resultaten op schoolniveau, niet voor afzonderlijke leerlingen of leerlinggroepen. In het basisonderwijs gebeurt dat in veel gevallen inderdaad aan de hand van cito-scores. De inspectie kijkt daarbij of de resultaten die de school behaalt passen bij de kenmerken van de totale leerlingenpopulatie. De prestaties van toptalenten worden dus niet apart beoordeeld.
Toezicht op het bieden van uitdaging voor talentvolle kinderen maakt onderdeel uit van het bredere toezichtkader van de inspectie, gericht op de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de kwaliteitszorg. De inspectie ziet er op toe dat scholen hun leerlingen op een goede manier begeleiden, passend bij de zorg en uitdaging die leerlingen op grond van hun capaciteiten en resultaten nodig hebben. De inspectie zal daarbij in de toekomst meer oog hebben voor onderwijs op maat aan toptalenten.
In de brief lezen de leden van de PvdA-fractie, dat de Staatssecretaris in het kader van een soepele overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs de informatieoverdracht via het onderwijskundig rapport aan gaat scherpen teneinde talentontwikkeling voor toptalenten voort te laten zetten. Waarom geldt (in het kader van passend onderwijs) deze aanscherping niet voor alle leerlingen, zo vragen de leden.
Een goede overdracht van informatie van primair naar voortgezet onderwijs is uiteraard van belang voor alle leerlingen. Zeker in het licht van passend onderwijs.
Het onderwijskundig rapport biedt over het algemeen voldoende informatie over de behaalde resultaten en de al dan niet ontvangen ondersteuning. In het bijzonder voor leerlingen met (risico op) achterstand of een specifieke zorgvraag. Voor leerlingen die vanuit de samenwerkingsverbanden lichte of extra ondersteuning krijgen, maakt het ontwikkelingsperspectief ook deel uit van het onderwijskundig rapport. Het ontbreekt in het rapport echter vaak aan informatie over talenten en de ontwikkeling hiervan. Terwijl deze informatie zeer relevant is voor een goede aansluiting met het vervolgonderwijs en een uitdagend aanbod voor leerlingen. Dat geldt in het bijzonder voor toptalenten. Samen met het onderwijs wil ik daarom kijken hoe we het rapport kunnen benutten om ook deze informatie op te nemen. Dat doen we wat mij betreft voor alle leerlingen, niet alleen voor toptalenten.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de Inspectie van het Onderwijs meer gaat toezien dat scholen hun talentvolle kinderen goed genoeg uitdagen. Waar deze leden bevreesd voor zijn, is dat dit weer zal leiden tot extra verantwoording van de scholen, en de facto minder vrijheid voor scholen, omdat zij moeten voldoen aan de sjablonen van de Inspectie van het Onderwijs. Graag ontvangen zij een uitgebreide toelichting van de Staatssecretaris hoe hij dit ziet, omdat, naar de mening van deze leden, het uitdagen van de toptalenten op de scholen niet in voldoende mate vorm kan krijgen als hier niet meer maatwerk geleverd kan worden. Dat laatste vergt weer meer vrijheid voor de scholen, zo merken de leden op.
Toezicht op het bieden van uitdaging voor talentvolle kinderen maakt onderdeel uit van het bredere toezichtkader van de inspectie, gericht op de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de kwaliteitszorg. De inspectie ziet er op toe dat scholen hun leerlingen op een goede manier begeleiden, passend bij de zorg en uitdaging die leerlingen op grond van hun capaciteiten en resultaten nodig hebben. Dit geldt voor alle groepen leerlingen, dus ook voor toptalenten. De inspectie ziet er op toe dat scholen die begeleiding planmatig vormgeven. Dat wil zeggen dat ze doelen stellen, een passend onderwijsaanbod geven en vervolgens vaststellen of de gestelde doelen gehaald zijn. De inspectie beoordeelt dit in de onderwijspraktijk en aan de hand van documenten die de school daarvoor zelf hanteert. Op dit moment richt het toezicht zich hierbij met name op de leerlingen die extra aandacht nodig hebben vanwege (risico op) achterstand. De inspectie zal in de toekomst ook meer oog hebben voor onderwijs op maat aan toptalenten. Het gaat dus niet om extra verantwoording, maar om nadrukkelijker aandacht voor deze groep in het bestaande toezicht.
De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat de brief van de Staatssecretaris de sfeer van urgentie uitademt. We kunnen ons niet langer permitteren om de talenten van alle leerlingen niet optimaal uit te dagen en te ontwikkelen.
De leden proeven echter minder urgentie bij de Staatssecretaris dat daarvoor niet alleen een plan van aanpak met maatregelen nodig is, maar ook een kritische doorlichting van belemmerende factoren vanuit wet- en regelgeving en de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt. Als voorbeeld noemen deze leden de Experimentenwet.12 Deze leden zijn van mening dat deze wet zo weinig experimenteel in zijn opzet is dat de meeste echt experimentele zaken, die scholen bedenken, niet onder de experimenteerwet vallen.
De verandering naar een meer ambitieuze leercultuur, waarin we toptalenten meer uitdaging bieden, kunnen we alleen realiseren als iedereen daar zijn verantwoordelijkheid in neemt: leerlingen, leraren, schoolleiders, besturen en de overheid. Uiteindelijk moet het op school en in de klas gebeuren. Als Staatssecretaris ben ik ook aan zet, bij het scheppen van duidelijkheid over wet- en regelgeving en het wegnemen van belemmerende factoren daarin. In de gesprekken en werkbezoeken die ik heb gehad voor de totstandkoming van het plan van aanpak ging het vaak over kansen en barrières. Daaruit bleek dat er al veel mogelijk is en verschillende scholen de aanzienlijke ruimte die er is benutten voor mooie initiatieven. Op een aantal punten blijken wetten of regels nog in de weg te zitten. Die belemmeringen neem ik weg. Zoals ik in mijn reactie op uw standpunt over inkadering door de overheid heb aangegeven, werk ik onder andere aan het versoepelen van de normen voor onderwijstijd, bevoegdheden en eindexamens. Ook in het Sectorakkoord VO 2014–2017 heb ik afspraken gemaakt met de VO-Raad over het inventariseren en het wegnemen van knelpunten. Hiermee werken we aan meer ruimte voor scholen.
Tevens noemen de leden van de CDA-fractie als voorbeeld de Inspectie van het Onderwijs die, zo menen deze leden, steeds meer op de stoel van de school gaat zitten. De kleutertoets was hier, zo menen deze leden, een pregnant voorbeeld van. Dit terwijl de Inspectie van het Onderwijs meer een sparring partner van de scholen over hoe de kwaliteit te verbeteren, zou moeten zijn, zo menen deze leden. De leden zijn van mening dat zonder dit brede debat aan te gaan, het niet mogelijk is de door de Staatssecretaris verlangde cultuuromslag te maken. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.
Als het gaat om de wijze van toezicht door de inspectie verwijs ik u graag ook naar de brief Toezicht in Transitie13 en mijn antwoord op de eerdere vraag van uw fractie over verantwoording door scholen. Het toezicht gaat steeds meer uit van verdiend vertrouwen en de eigen kwaliteitsgegevens van scholen. Als besturen zelf effectief op verbetering sturen, is deze eigen evaluatie de leidraad voor het gesprek tussen de inspectie en het betreffende bestuur. Daarbij is de mate van toezicht en de rol van de inspectie afhankelijk van de kwaliteit van de scholen. Waar (nog) geen basiskwaliteit wordt geleverd is het toezicht gericht op correctie en vraagt de inspectie om meer verantwoording. Daar waar (al) basiskwaliteit wordt geleverd, zal het toezicht gericht zijn op verdieping en verbreding van de schoolkwaliteit. De inspectie neemt dan meer afstand.
Tot slot willen de leden van de PvdA-fractie aandacht vragen voor het herkennen van talent. Docenten moeten uiteraard om kunnen gaan met verschillen in de klas, maar moeten ook talent bij hun leerlingen herkennen. De leden vragen in hoeverre docenten deze vaardigheid beheersen.
Ik deel dat het herkennen van talent een belangrijke voorwaarde is om uitdagend onderwijs op maat te kunnen bieden. Omgaan met verschillen tussen leerlingen begint met het herkennen van de verschillende talenten van de leerlingen. De inspectie onderzoekt momenteel op welke wijze scholen in het basis- en voortgezet onderwijs talenten herkennen en erkennen. Als de onderzoeken afgerond zijn, zal ik u hier nader over informeren.
Wordt er bij de lerarenopleidingen en de bij- en nascholing van docenten ook aandacht besteed aan het herkennen van talent? Zo nee, hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat het herkennen van talent door docenten wordt meegenomen in de opleidingen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Lerarenopleidingen besteden in hun curriculum ook aandacht aan het herkennen van talenten, in de meeste gevallen als onderdeel van omgaan met verschillen. Veel leraren hebben echter moeite om de geleerde theorie in de praktijk te brengen. Ze hebben behoefte aan concrete handvatten. In opdracht van OCW werkt het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) daarom samen met verschillende lerarenopleiders aan de uitwerking van een praktische aanpak voor differentiatie in de klas, inclusief het signaleren van de verschillen in niveau en talenten van leerlingen. Deze aanpak zal worden ingezet in het curriculum van de lerarenopleidingen en bij coaching on the job van zittende leraren.
De leden van de VVD-fractie ontvangen nog steeds signalen dat de samenwerkingsverbanden passend onderwijs niet of onvoldoende bekend zijn met het feit dat hoogbegaafden ook onderdeel zijn van de doelgroep van passend onderwijs. Is de Staatssecretaris voornemens om op dit punt extra communicatie-inspanningen te verrichten, zo vragen zij.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 23 april over passend onderwijs en hoogbegaafdheid zal de voorlichting en ondersteuning vanuit het Informatiepunt Onderwijs en Talentontwikkeling ( www.talentstimuleren.nl ) geïntensiveerd worden. Scholen en samenwerkingsverbanden vinden hier meer informatie over toptalenten, hoogbegaafdheid en de relatie met passend onderwijs. Daarnaast zal ik op de website www.passendonderwijs.nl expliciet aandacht besteden aan dit onderwerp.
De leden van de VVD-fractie merken op dat om leerlingen in het basisonderwijs meer uitdaging te bieden, het handig kan zijn om docenten uit het voortgezet onderwijs in te zetten. In hoeverre is dit mogelijk binnen de huidige wet- en regelgeving, zo vragen de genoemde leden.
Het is binnen de huidige wet- en regelgeving al mogelijk om vakleerkrachten uit het voortgezet onderwijs in het basisonderwijs in te zetten, maar nog niet voor alle leergebieden of vakken. Zoals vastgelegd in Artikel 4.1 van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel is inzet momenteel mogelijk voor de volgende leergebieden en vakken: tekenen, muziek, handvaardigheid, spel en beweging, bevordering van het taalgebruik, zintuiglijke en lichamelijke oefening en de Engelse, Friese, Duitse en Franse taal.
Zoals aangekondigd in het plan van aanpak toptalenten ben ik voornemens om dit besluit te wijzigen zodat het mogelijk wordt vakleerkrachten uit het voortgezet onderwijs structureel in het basisonderwijs in te zetten voor alle leergebieden of vakken.
Actielijn 1: Naar onderwijs dat meer uitdaagt
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Afspraken in de sectorakkoorden |
Input onderhandelingen sectorakkoorden |
2014–2017 |
Sectorakkoord VO 2014–2017 inmiddels gesloten. Afronding sectorakkoord PO is afhankelijk van de cao-onderhandelingen |
Ondersteuning scholen |
Opdracht School aan Zet |
Start schooljaar 2014–2015 |
|
Introductie taak talentcoördinatoren |
Verkenning mogelijkheden met VO-raad en LAKS |
Start schooljaar 2014–2015 |
|
Versterking LOB |
Start versterking LOB met VO-Raad en LAKS |
2014–2017 |
Prestatieafspraak in VO-sectorakkoord 2014–2017 |
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Meer vakken op een hoger niveau |
Inventarisatie belemmeringen |
Start april 2014 |
|
Extra activiteiten als onderwijstijd |
Wetswijziging: onderwijstijd VO |
Inwerkingtreding: Schooljaar 2015–2016 |
Na behandeling in de Kamer |
Eerder examen doen |
Wetswijziging Examenbesluit VO |
Inwerkingtreding: Schooljaar 2015–2016 |
Na behandeling in de Kamer |
Versneld havo en vwo |
AmvB experimenteerbepaling |
Inwerkingtreding Schooljaar 2015/2016 |
Na behandeling in de Kamer |
Inzet van ICT |
Doorbraakproject ICT |
2016 |
Eind van de kabinetsperiode afgerond |
Ondersteuning scholen bij andere organisatie onderwijs |
Inzet van voorlopers |
Start 2015 |
|
Inzet van VO-vakdocenten in basisonderwijs |
Wijziging AmvB Besluit Bekwaamheidseisen Onderwijspersoneel |
Inwerkingtreding: augustus 2015 |
Na behandeling in de Kamer |
Actielijn 2: Naar onderwijs waarin bijzondere prestaties meer lonen
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Vermelding bijzondere prestaties VO |
Aanpassen Eindexamenbesluit |
Inwerkingtreding: schooljaar 2015/2016 |
Na behandeling in de Kamer |
Cum laude VO |
Aanpassen Eindexamenbesluit |
Inwerkingtreding: schooljaar 2015/2016 |
Na behandeling in de Kamer |
Inzet bedrijfsleven |
Afspraken met het bedrijfsleven |
Verkennende gesprekken start april 2014 |
|
Techniek op de pabo’s |
Wetenschap & techniek in curriculum (Techniekpact) |
Augustus 2014 |
|
Praktische vaardigheden po |
Opzetten regionale netwerken po-vmbo |
Eind 2014 zijn netwerken actief |
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
opmerkingen |
---|---|---|---|
Onderwijskundig rapport PO |
Wijziging AmvB Besluit uitwisseling leer- en begeleidingsgegevens |
Inwerkingtreding: augustus 2016 |
Na behandeling in de Kamer |
Aansluiting leerroutes toptalenten |
Gesprekken met het basis- en voortgezet onderwijs |
Start april 2014 |
|
Talentnetwerken |
Ondersteuning scholen vanuit regionale talentnetwerken |
Start in 2014 |
Talentnetwerken zijn gestart, zie www.talentstimuleren.nl |
Soepele overgangen vo-ho |
– |
– |
Reactie na verschijnen brieven over het MBO en HO aan de Kamer |
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Aanpassen toezichtkaders |
– Overleg Inspectie – Gedifferentieerd toezicht operationeel |
– Per 1 augustus 2016 |
|
Uitwerking van gedifferentieerd toezicht |
Brief «Toezicht in Transitie» |
28 maart 2014 aan de Kamer gestuurd |
Actielijn 3: Naar onderwijs met beter toegeruste leraren
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Meer vwo’ers academische pabo |
Onderzoek met universiteiten en hogescholen naar de mogelijkheden om meer flexibele, aantrekkelijke trajecten aan te bieden, die leiden tot een verhoging van het aandeel vwo-opgeleiden op de pabo. |
Start 2013 |
In het kader van de lerarenagenda 2013–2020 |
Afspraken sectorakkoorden masterambitie |
Afspraken in sectorakkoorden PO/VO |
2014–2017 |
Staat in VO-sectorakkoord 2014–2017. Afronding sectorakkoord PO is afhankelijk van de cao-onderhandelingen |
Omgaan met verschillen in de lerarenopleiding |
Opdracht aan Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) voor praktische aanpak differentiatie in de klas |
Start schooljaar 2015–2016 |
Maatregel |
Actie |
Implementatie |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
Coaching on the job |
Opdracht aan VELON en Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) voor Coaching on the job in differentiatie |
Start schooljaar 2015–2016 |
Gesprekken over opdracht zijn in gang gezet |
Indicator lerarenregister |
Gesprekken met Onderwijscoöperatie |
Start april 2014 |
|
Gebruik signalerings-instrumenten PO |
Afspraken PO-raad in sectorakkoord PO |
Onderhandelingen met PO-Raad lopen nog |