Vastgesteld 7 april 2014
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 januari 2014 inzake de uitvoering van de moties bij de OCW-begroting 2014 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 81). Bij brief van 4 april 2014 heeft de Minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoudsopgave |
blz. |
|
---|---|---|
I. |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
1. Algemeen |
2 |
|
2. Vragen bij aangenomen moties |
2 |
|
3. Vragen bij aangehouden moties |
5 |
|
II. |
Reactie van de Minister |
5 |
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van brief van de Minister van 14 januari jongstleden aangaande de uitvoering van de bij de vaststelling van de begrotingsstaten ingediende moties. Zij stellen hierbij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de uitvoering van de moties bij de OCW-begroting. Zij hebben nog een aantal vragen over een drietal moties.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de uitvoering van de moties bij de OCW-begroting. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de uitvoering van de moties bij de OCW-begroting. Zij hebben nog enkele vragen.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 24 – de motie Mohandis, Duisenberg, Van Meenen en Klaver over de betere voorlichting klachtenregeling studenten
De leden van de SP-fractie vragen wat er uit de gesprekken met de betrokkenen is gekomen. Op welke wijze gaat de voorlichting over de bestaande klachtenregelingen worden verbeterd? Zullen studenten hierover actief worden geïnformeerd?
Welke knelpunten bestaan er ten aanzien van de bestaande interne klachten- en geschillenregelingen? Op welke punten kunnen bestaande regelingen worden verbeterd?
Voorts willen deze leden weten of de melding van een vermeende misstand ten aanzien van de klokkenluidersregeling bij Inholland1 aanleiding geeft om de bestaande procedure en interne geschillenregeling tegen het licht te houden. Kan het antwoord worden toegelicht, zo vragen deze leden.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 27 – de motie Rog, Bisschop, Jasper van Dijk, Voordewind en Klaver over een landelijk genormeerde kleutertoets
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de Inspectie van het Onderwijs scholen zal gaan vragen de ontwikkeling van het jonge kind te volgen. Ook vragen zij of, en zo ja hoe, de Inspectie de resultaten van deze meting gaat inventariseren.
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wat zij verstaat onder «gestructureerde observaties». Voorts willen zij weten hoe de controle door de Inspectie op het al dan niet gebruik maken van deze gestructureerde observaties zich verhoudt tot het dictum van de betreffende motie waarin de regering werd verzocht het uitgangspunt te hanteren dat scholen zelf de middelen mogen kiezen waarmee zij de ontwikkeling van kleuters volgen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het dictum van de motie, waarin vermeldt wordt dat scholen zelf hun middelen mogen kiezen, zich verhoudt tot het nieuw inspectiecriterium dat scholen gestructureerde observaties moeten verrichten. Deze leden vragen of het vervallen van de eis van een gevalideerd toetsinstrument ook betrekking heeft op deze observaties. Kan het kabinet bevestigen dat scholen de vrijheid hebben om zelf te kiezen met welke frequentie en met welke middelen zij de ontwikkeling van leerlingen in kaart willen brengen, zo vragen deze leden.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 28 – de motie Rog, Duisenberg, Beertema, Mohandis en Jasper van Dijk over het gewenste opleidingsniveau van docenten
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet van mening is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de lerarenbeurs om daadwerkelijk zo veel mogelijk docenten (in alle onderwijssectoren) een mastergraad te laten behalen. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 28 – de motie Rog, Duisenberg, Beertema, Mohandis en Jasper van Dijk over het gewenste opleidingsniveau van docenten
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 47 – de motie Duisenberg, Rog, Jasper van Dijk, Van Meenen, Beertema, en Mohandis over ambitieniveau vwo-lesstof en -docenten
De leden van de SP-fractie vragen hoe volgens het kabinet precies de nadruk zou moeten worden gelegd op het academisch opleidingsniveau voor docenten in de bovenbouw van het vwo. Welke ambities zijn inmiddels geformuleerd om toe te werken naar het doel om zo veel mogelijk docenten een mastergraad te laten behalen? Op welke wijze worden deze doelen in de praktijk uitgewerkt? De genoemde leden vragen verder welke activiteiten er in het kader van de Impuls Leraren Tekortvakken vo2 worden ondernomen om het aantal academisch opgeleide docenten in de tekortvakken te verhogen. Zij vragen bovendien of het kabinet van plan is om op een striktere manier een academisch opleidingsniveau voor docenten in de bovenbouw van het vwo af te dwingen.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 31 – de motie Van Meenen en Ypma over de doelstelling om de gemiddelde Cito-score te verhogen naar 537
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 39 – de motie Klaver, Rog, Jasper van Dijk, Voordewind en Bisschop over nuttige criteria om de kwaliteit van het onderwijs te meten
De leden van de SP-fractie zijn tevreden met het feit dat het kabinet komt met een voorstel voor inhoudelijke indicatoren voor het meten van toegevoegde waarde, zolang deze niet gebruikt gaan worden voor het maken van ranglijstjes van scholen. De leden zijn erg benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek dat het kabinet hiernaar gaat doen.
De genoemde leden constateren op basis van zijn reactie dat het kabinet nog steeds van plan lijkt de doelstelling om de gemiddelde Cito-score te verhogen naar 537 te handhaven. Deze leden vragen of deze indruk juist is en merken op dat als dit zo is, het kabinet hiermee rechtstreeks tegen de wil van de Kamer ingaat.
De leden van de SGP-fractie is het niet duidelijk geworden of de eigenstandige status van de Cito-scores als doel in de onderwijsbegroting komt te vervallen zolang geen alternatieven beschikbaar zijn. Graag vernemen zij de reactie van het kabinet.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 39 – de motie Klaver, Rog, Jasper van Dijk, Voordewind en Bisschop over nuttige criteria om de kwaliteit van het onderwijs te meten
De leden van de CDA-fractie lezen in de reactie en de toelichting op de motie hoe het kabinet de motie wil gaan uitvoeren. Gaat het kabinet de doelstelling van de hogere Cito-eindtoetsscore bij de komende begroting daadwerkelijk schrappen, ook als er nog geen andere doelstelling beschikbaar is, zo vragen deze leden.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 40 – de motie Klaver en Mohandis over het halen van de doelstelling voor de functiemix in het vmbo3
De leden van de SP-fractie vinden het zeer belangrijk dat er ook in het vmbo beter betaalde
arbeidsplaatsen komen op basis van de functiemix. Deze leden vragen of het kabinet van plan is om, wanneer het overleg met de sociale partners daar niet toe mocht leiden, andere middelen in te zetten om gebruik van de functiemix te bevorderen. Als dat zo is, vragen deze leden welke middelen dat zijn.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 46 – de motie Bisschop, Rog, Van Meenen, Klaver en Voordewind over vergroting ruimte voor vakmanschap van leraren
De leden van de SGP-fractie constateren dat de concrete reductie van controle en verantwoording vooral veranderingen betreft die volgen uit de Wet passend onderwijs, dan wel het terugdraaien van een recente aanscherping met betrekking tot onderwijstijd. Deze leden vragen welke eigen concrete maatregelen het kabinet treft om de ambities uit het Regeerakkoord en de regeringsverklaring waar te maken, zeker gezien het feit dat het basisonderwijs niet met de problematiek van de urennorm te maken heeft.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 48 – de motie Ypma, Van Meenen, Voordewind, Bisschop, Straus, Jasper van Dijk, Rog en Klaver over intensiveren aanpak laaggeletterdheid
De leden van de SP-fractie kijken uit naar de bespreking van de inhoudelijke en financiële inzet voor de aanpak van laaggeletterdheid. Deze leden vragen dan ook wanneer deze besluitvorming plaats zal vinden.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 49 – de motie Van Meenen en Mohandis over stageplaatsen bij zzp’ers4
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd wat volgens het kabinet de belangrijkste belemmeringen zijn om stageplaatsen bij zzp’ers aan te bieden. Zij vragen welke acties het kabinet van plan is te gaan ondernemen naar aanleiding van het gesprek dat op 21 januari 2014 heeft plaatsgehad tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en vier belangenorganisaties van zzp’ers.
De leden van de D66-fractie zien uit naar de kabinetsreactie op het SER-advies over de ambachtseconomie en de daarin opgenomen uitkomsten en mogelijke acties naar aanleiding van de gesprekken over het aanbieden van stage- en leerwerplekken door en bij zzp’ers. Graag horen zij van de Minister wanneer deze reactie naar de Kamer wordt gestuurd.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 74 – de motie Verhoeven over regels voor reclame- en telewinkelboodschappen op internet
De leden van de D66-fractie merken op dat het kabinet weliswaar aangeeft te bezien of voorstellen noodzakelijk zijn, maar dat er verder weinig concrete actie lijkt te worden ondernomen. De genoemde leden vragen daarom of het kabinet bereid is de Kamer vóór 1 mei 2014 verder te informeren over uitvoering van deze motie.
Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 32 – de aangehouden motie Van Meenen over het laten vervallen van de exameneis Nederlands bij Engelstalige opleidingen in het mbo5 , 6
De leden van de D66-fractie merken op dat zij naar aanleiding van het verzoek van de Minister de motie van het lid Van Meenen over het laten vervallen van de exameneis Nederlands bij Engelstalige opleidingen in het mbo, hebben aangehouden. Zij begrijpen dan ook dat de uitvoering van deze motie niet in deze brief is opgenomen. Toch vragen deze leden of de Minister bereid is toe te lichten of er reeds overleg is geweest met de MBO Raad hierover, en wanneer de Kamer zal worden geïnformeerd op dit punt.
Mede namens de Staatssecretaris dank ik de leden voor hun vragen en opmerkingen bij mijn brief van 14 januari 2014 met de reacties op de bij de OCW-begroting 2014 aangenomen moties (Kamerstuk 33 750 VIII, nummer 81) en bied u hierbij mede namens de Staatssecretaris de reactie op de vragen en opmerkingen aan.
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 24 van de leden Mohandis, Duisenberg, Van Meenen en Klaver over betere voorlichting over de klachtenregeling voor studenten vragen de leden van de SP-fractie wat uit de gesprekken met de betrokkenen is gekomen, op welke wijze de voorlichting over de bestaande klachtenregelingen wordt verbeterd, of studenten hierover actief worden geïnformeerd, welke knelpunten ten aanzien van de bestaande interne klachten- en geschillenregelingen bestaan, op welke punten bestaande regelingen kunnen worden verbeterd, of de melding van een vermeende misstand ten aanzien van de klokkenluidersregeling bij Inholland aanleiding geeft de bestaande procedure en interne geschillenregeling tegen het licht te houden en of het antwoord kan worden toegelicht.
Naar aanleiding van deze inbreng van de leden van de SP-fractie verwijs ik voor de beschrijving van de knelpunten bij de interne klachten- en geschillenregelingen naar de evaluatie van de Wet versterking besturing (Kamerstuk 33 824, nummer 1). Op dit moment vindt afstemming plaats met de koepels en de ISO en LSVb over de manier waarop de voorlichting over de bestaande klachtenregeling verbeterd kan worden. Ook verbetert de Inspectie van het onderwijs zo nodig de informatie over de rechtsbescherming wat betreft de toegankelijkheid, duidelijkheid en toereikendheid.
De voorzieningen van en de wijze waarop de hogeschool InHolland de klacht-, bezwaar- en beroepsprocedure voor (aankomend) studenten en de klokkenluidersregeling heeft geregeld zijn geheel in overeenstemming met de wet en geven geen aanleiding de procedure en interne geschillenregeling tegen het licht te houden.
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 27 van de leden Rog, Bisschop, Jasper van Dijk, Voordewind en Klaver over een landelijk genormeerde kleutertoets hebben de leden van de SP-fractie, van de CDA-fractie en van de SGP-fractie een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de Inspectie van het Onderwijs scholen zal gaan
vragen de ontwikkeling van het jonge kind te volgen. Ook vragen zij of, en zo ja hoe, de Inspectie de resultaten van deze meting gaat inventariseren.
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wat zij verstaat onder «gestructureerde observaties». Voorts willen zij weten hoe de controle door de Inspectie op het al dan niet gebruik maken van deze gestructureerde observaties zich verhoudt tot het dictum van de betreffende motie waarin de regering werd verzocht het uitgangspunt te hanteren dat scholen zelf de middelen mogen kiezen waarmee zij de ontwikkeling van kleuters volgen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het dictum van de motie, waarin vermeldt wordt dat scholen zelf hun middelen mogen kiezen, zich verhoudt tot het nieuw inspectiecriterium dat scholen gestructureerde observaties moeten verrichten. Deze leden vragen of het vervallen van de eis van een gevalideerd toetsinstrument ook betrekking heeft op deze observaties. Kan het kabinet bevestigen dat scholen de vrijheid hebben om zelf te kiezen met welke frequentie en met welke middelen zij de ontwikkeling van leerlingen in kaart willen brengen, zo vragen deze leden.
Naar aanleiding van deze vragen kan ik u informeren dat scholen zelf de middelen kiezen waarmee zij de brede ontwikkeling van leerlingen volgen. Met brede ontwikkeling van leerlingen bedoelen wij hun cognitieve, sociale, emotionele en motorische ontwikkeling. Daarbij vraagt de Inspectie van het Onderwijs wel van scholen dat zij de ontwikkeling van alle jonge kinderen regelmatig en op een voor ieder kind vergelijkbare wijze observeren. Hierbij hanteert de Inspectie van het Onderwijs geen voorschriften welke observatiemethode gebruikt moet worden, maar beoordeelt of scholen voldoende zicht hebben op de ontwikkeling van de leerlingen en of scholen daar passende vervolgacties aan koppelen.
Het staat scholen vrij om naast het observeren van de ontwikkeling van het jonge kind een gevalideerde toets af te nemen die gericht is op taal- en rekenontwikkeling. Daarmee kan de leerkracht de ontwikkeling van het kind nader diagnosticeren en vergelijken met de ontwikkeling van andere kinderen van dezelfde leeftijd. Maar het gebruik van zo’n instrument is niet langer verplicht en speelt dus geen rol meer bij het oordeel op de indicator «De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen».
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 28 van de leden Rog, Duisenberg, Beertema, Mohandis en Jasper van Dijk over het gewenste opleidingsniveau van docenten vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet van mening is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de lerarenbeurs om daadwerkelijk zo veel mogelijk docenten (in alle onderwijssectoren) een mastergraad te laten behalen. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
Naar aanleiding van deze vragen van de CDA-fractie kan ik u informeren dat op dit moment voor alle onderwijssectoren in totaal 100 miljoen euro beschikbaar is voor de Lerarenbeurs. Daarmee kan tegemoet worden gekomen aan de huidige vraag naar beurzen voor masteropleidingen. In 2013 is aan ruim 10.000 leraren een Lerarenbeurs toegekend voor een bachelor- of masteropleiding. Dit betreft zowel nieuwe beurzen (ca. 5.400) als de doorloop van oude aanvragen van de Lerarenbeurs.
In het kader van de uitwerking van de afspraken van het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) wordt onderhandeld met de sectorraden over de concretisering van de ambitie om tot een hoger aantal masteropgeleiden in het primair en voortgezet onderwijs te komen en de bijbehorende financiële middelen.
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 28 van de leden Rog, Duisenberg, Beertema, Mohandis en Jasper van Dijk over het gewenste opleidingsniveau van docenten, respectievelijk op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 47 van de leden Duisenberg, Rog, Jasper van Dijk, Van Meenen, Beertema, en Mohandis over het ambitieniveau ten aanzien van de vwo-lesstof en -docenten vragen de leden van de SP-fractie hoe volgens het kabinet precies de nadruk zou moeten worden gelegd op het academisch opleidingsniveau voor docenten in de bovenbouw van het vwo. Welke ambities zijn inmiddels geformuleerd om toe te werken naar het doel om zo veel mogelijk docenten een mastergraad te laten behalen? Op welke wijze worden deze doelen in de praktijk uitgewerkt? De genoemde leden vragen verder welke activiteiten er in het kader van de Impuls Leraren Tekortvakken vo worden ondernomen om het aantal academisch opgeleide docenten in de tekortvakken te verhogen. Zij vragen bovendien of het kabinet van plan is om op een striktere manier een academisch opleidingsniveau voor docenten in de bovenbouw van het vwo af te dwingen.
Naar aanleiding van deze vragen van de SP-fractie wijs ik erop dat in het NOA als voornaamste doel is vastgelegd het niveau van alle docenten te verhogen. Dit speelt een belangrijke rol in de Lerarenagenda. Het gaat daarbij met name om de juiste samenstelling van het docentenbestand. Die is voor het mbo anders dan voor de bovenbouw van het vwo. Bij de totstandkoming van het sectorakkoord voortgezet onderwijs speelt het doel om meer docenten een mastergraad te laten behalen een belangrijke rol. Dit kan zowel een hbo- als een wo-masteropleiding zijn. Voor de bovenbouw van het vwo zetten we in op meer wo-opgeleide eerstegraads leraren. Het overleg daarover is op dit moment gaande. Daarnaast wordt in het kader van de Impuls Leraren Tekortvakken vo op dit moment al een aantal activiteiten ondernomen om het aantal master opgeleide docenten in de tekortvakken te verhogen. Het betreft de begeleiding van startende leraren, de ontwikkeling van professionele leergemeenschappen, het opzetten van onderwijstraineeships en het uitbreiden van Eerst de Klas (talentontwikkelprogramma).
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 31 van de leden Van Meenen en Ypma over de doelstelling om de gemiddelde Cito-score te verhogen naar 537, respectievelijk op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 39 van de leden Klaver, Rog, Jasper van Dijk, Voordewind en Bisschop over nuttige criteria voor meten van de kwaliteit van het onderwijs hebben de SP-fractie, de SGP-fractie en de CDA-fractie een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zijn tevreden met het feit dat het kabinet komt met een voorstel voor inhoudelijke indicatoren voor het meten van toegevoegde waarde, zolang deze niet gebruikt gaan worden voor het maken van ranglijstjes van scholen. De leden zijn erg benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek dat het kabinet hiernaar gaat doen.
De genoemde leden constateren op basis van zijn reactie dat het kabinet nog steeds van plan lijkt de doelstelling om de gemiddelde Cito-score te verhogen naar 537 te handhaven. Deze leden vragen of deze indruk juist is en merken op dat als dit zo is, het kabinet hiermee rechtstreeks tegen de wil van de Kamer ingaat.
De leden van de SGP-fractie is het niet duidelijk geworden of de eigenstandige status van de Cito-scores als doel in de onderwijsbegroting komt te vervallen zolang geen alternatieven beschikbaar zijn. Graag vernemen zij de reactie van het kabinet.
Ten slotte lezen de leden van de CDA-fractie in mijn reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 39 van de leden Klaver, Rog, Jasper van Dijk, Voordewind en Bisschop over nuttige criteria voor meten van de kwaliteit van het onderwijs en in de toelichting daarop hoe het kabinet de motie wil gaan uitvoeren. Deze leden vragen of het kabinet de doelstelling van de hogere Cito-eindtoetsscore bij de komende begroting daadwerkelijk gaat schrappen, ook als er nog geen andere doelstelling beschikbaar is.
In reactie op de door de fracties gemaakte opmerkingen en gestelde vragen kan ik melden dat in de begroting 2015 de gemiddelde Cito-score van 537 niet zal terugkeren als streefwaarde. Zoals aangegeven in de brief van 14 januari 2014 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 81) zullen wij in overleg met het veld en de Inspectie van het Onderwijs een brede set indicatoren samenstellen. Deze set zal diverse aspecten van de onderwijskwaliteit in beeld brengen. Daarbij zijn de eindopbrengsten van leerlingen een relevante indicator voor de kwaliteit van het basisonderwijs. Daarom zal de «gemiddelde score op de Eindtoets Basisonderwijs van Cito» – vanaf 2015 de «gemiddelde score op de eindtoets in algemene zin» – deel uitmaken van deze brede set. Op deze wijze volgen wij de ontwikkeling van deze gemiddelde score wel, maar zullen wij aan deze ontwikkeling geen norm of streefwaarde (zoals «537») meer verbinden in de begroting. Ook in het nieuwe sectorakkoord wordt een dergelijke streefwaarde niet langer opgenomen.
Naar aanleiding van Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 32 van het lid Van Meenen over het laten vervallen van de exameneis Nederlands bij Engelstalige opleidingen in het mbo merken de leden van de D66-fractie op dat zij naar aanleiding van het verzoek van de Minister de motie hebben aangehouden. Zij begrijpen dan ook dat de uitvoering van deze motie niet in de brief is opgenomen. Toch vragen deze leden of de Minister bereid is toe te lichten of hierover reeds overleg is geweest met de MBO Raad en wanneer de Kamer zal worden geïnformeerd op dit punt.
Naar aanleiding van deze vraag kan ik informeren dat ik u hierover 24 maart een brief heb gestuurd (Kamerstuk 31 524, nr. 195).
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 40 van de leden Klaver en Mohandis over het halen van de doelstelling voor de functiemix in het vmbo stellen de leden van de SP-fractie het zeer belangrijk te vinden dat er ook in het vmbo beter betaalde arbeidsplaatsen komen op basis van de functiemix. Deze leden vragen of het kabinet van plan is om, wanneer het overleg met de sociale partners daar niet toe mocht leiden, andere middelen in te zetten om gebruik van de functiemix te bevorderen. Als dat zo is, vragen deze leden welke middelen dat zijn.
Naar aanleiding van deze vraag van de leden van de SP-fractie kan ik u informeren dat deze motie is geagendeerd voor het bestuurlijk overleg met de sociale partners. Daarop hebben zij afgesproken dit onderwerp te agenderen in het sectoroverleg. OCW zal deze besprekingen monitoren. De Staatssecretaris zal in de voortgangsrapportage over de Lerarenagenda 2013–2020 de Kamer informeren over de voortgang.
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 46 van de leden Bisschop, Rog, Van Meenen, Klaver en Voordewind over vergroting van de ruimte voor vakmanschap van leraren constateren de leden van de SGP-fractie dat de concrete reductie van controle en verantwoording vooral veranderingen betreft die volgen uit de Wet passend onderwijs, dan wel het terugdraaien van een recente aanscherping met betrekking tot onderwijstijd. Deze leden vragen welke eigen concrete maatregelen het kabinet treft om de ambities uit het Regeerakkoord en de regeringsverklaring waar te maken, zeker gezien het feit dat het basisonderwijs niet met de problematiek van de urennorm te maken heeft.
Naar aanleiding van deze vraag van de leden van de SGP-fractie kunnen wij u informeren dat het NOA een eerste aanzet bevat gericht op vermindering van de regeldruk. Zo kunnen onderwijsgevenden zich concentreren op het geven van goed onderwijs en ontstaat meer ruimte voor vakmanschap. Naast het wegvallen van een aantal verplichtingen ten gevolge van de invoering van Passend onderwijs, is voor het primair onderwijs in het NOA het tegengaan van stapeling van beleidsvoornemens concreet opgenomen. Middel daarvoor is het aanbrengen van meer structuur in de herziening van kerndoelen. Verder is afgesproken dat sectororganisaties, vakbonden én OCW dit jaar gezamenlijk in kaart brengen welke knelpunten op het terrein van regeldruk en informatieplicht zich binnen de sectoren voordoen en welke oplossingsmaatregelen getroffen kunnen worden. Na besluitvorming daarover, naar verwachting rond de zomer van dit jaar, zullen wij uw Kamer daarover informeren. Over de implementatie van alle afgesproken maatregelen rondom regeldruk in het onderwijs ontvangt uw Kamer voor de behandeling van de begroting 2015 een voortgangsrapportage.
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 48 van de leden Ypma, Van Meenen, Voordewind, Bisschop, Straus, Jasper van Dijk, Rog en Klaver over intensiveren van de aanpak laaggeletterdheid kijken de leden van de SP-fractie uit naar de bespreking van de inhoudelijke en financiële inzet voor de aanpak van laaggeletterdheid. Deze leden vragen dan ook wanneer deze besluitvorming plaats zal vinden.
In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie kan ik u conform mijn brief van 27 maart 2014 over de uitvoering van de moties laaggeletterdheid informeren dat het Actieplan Laaggeletterdheid dit jaar wordt geëvalueerd en dat de pilotprogramma’s Taal voor het Leven doorlopend worden geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten vindt voorjaar 2015 besluitvorming plaats over de toekomstige inhoudelijke en financiële inzet van de middelen voor de aanpak van laaggeletterdheid. De 5 miljoen euro wordt dit voorjaar gedekt binnen de OCW begroting. Hierover zal ik u bij Voorjaarsnota informeren.
De leden van de SP-fractie zijn naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 49 van de leden Van Meenen en Mohandis over stageplaatsen bij zzp’ers benieuwd wat volgens het kabinet de belangrijkste belemmeringen zijn om stageplaatsen bij zzp’ers aan te bieden. Zij vragen welke acties het kabinet van plan is te gaan ondernemen naar aanleiding van het gesprek dat op 21 januari 2014 heeft plaatsgehad tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en vier belangenorganisaties van zzp’ers.
De leden van de D66-fractie zien uit naar de kabinetsreactie op het SER-advies over de ambachtseconomie en de daarin opgenomen uitkomsten en mogelijke acties naar aanleiding van de gesprekken over het aanbieden van stage- en leerwerplekken door en bij zzp’ers. Graag horen zij van de Minister wanneer deze reactie naar de Kamer wordt gestuurd.
In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie kan ik u informeren dat voor zelfstandigen en kleine bedrijven geen wettelijke belemmeringen bestaan om leerbedrijf te worden. Veel zzp’ers zijn ook erkend als leerbedrijf. Uit onderzoek in opdracht van de Stichting Samenwerk Beroepsonderwijs Bedrijfsleven blijkt dat het gaat om 25.000 zzp-ers. Dat is 11% van het totaal van 227.000 leerbedrijven. Dit wil echter niet zeggen dat er geen zzp’ers zijn die zich belemmerd voelen om leerbedrijf te worden. Het gaat voornamelijk om de organisatie van de werkgeversrisico’s en de communicatievoorziening over regelgeving. In de kabinetsreactie op het SER-advies over de ambachtseconomie zal specifiek worden ingegaan op mogelijke knelpunten.
In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie kan ik informeren dat de kabinetsreactie naar verwachting in het voorjaar naar de Kamer zal worden verzonden.
Naar aanleiding van de reactie op Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 74 van het lid Verhoeven over regels voor reclame- en telewinkelboodschappen op internet merken de leden van de D66-fractie op dat het kabinet weliswaar aangeeft te bezien of voorstellen noodzakelijk zijn, maar dat verder weinig concrete actie lijkt te worden ondernomen. De genoemde leden vragen daarom of het kabinet bereid is de Kamer vóór 1 mei 2014 verder te informeren over uitvoering van deze motie.
Naar aanleiding van deze vragen kan ik informeren dat op dit moment voor reclame- en telewinkelboodschappen op internet dezelfde regelgeving geldt als voor radio en televisie. De Staatssecretaris onderzoekt of de regelgeving op internet moet worden aangepast vanwege technologische ontwikkelingen. Hierover zal hij in de brief over de toekomstverkenning publiek omroepbestel duidelijkheid geven. Deze brief wordt voor de zomer naar de Tweede Kamer verzonden.