Kamerstuk 33750-VI-31

Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders in semipublieke sectoren

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 12 november 2013
Indiener(s): Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VI-31.html
ID: 33750-VI-31

Nr. 31 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2013

Het kabinet wil de kwaliteit van bestuur en toezicht in semipublieke sectoren verbeteren. Daartoe worden op sectorniveau verschillende initiatieven ontplooid.1 Op sectoroverstijgend niveau ontvangt u binnenkort van mijn ambtgenoot van Economische Zaken de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Behoorlijk Bestuur. Deze commissie heeft in haar advies ook aandacht besteed aan aansprakelijkheid van bestuur en toezicht. In de thans voorliggende brief ontvouwt het kabinet de aanpak ten aanzien van de aansprakelijkheid van bestuurders en interne toezichthouders van instellingen in semipublieke sectoren. Daarmee doe ik mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg Civielrechtelijke onderwerpen van 3 juli 2013 gestand (Kamerstuk 33 695, nr. 2). Het kabinet wil de wettelijke positie en taakvervulling van interne toezichthouders in stichtingen en verenigingen verduidelijken en zo de drempel tot aansprakelijkstelling of ontslag van wanpresterende bestuurders en toezichthouders verlagen. Bestuurders en toezichthouders die naar eer en geweten zorgvuldig hun taken uitoefenen, hebben van deze wijzigingen niets te vrezen. Op korte termijn wordt een wetsvoorstel inzake bestuur, toezicht en tegenstrijdig belang bij stichtingen en verenigingen ter consultatie aangeboden.

Inleiding

In semipublieke sectoren verrichten private instellingen – zoals scholen, ziekenhuizen en woningcorporaties – publieke taken. In semipublieke sectoren zijn vaak stichtingen actief, waardoor er geen kiezers, leden of aandeelhouders zijn die invloed kunnen uitoefenen op het bestuur. Bij gebrek aan externe druk is het des te belangrijker dat er een goed functionerende interne toezichthouder is die het bestuur zo nodig tot de orde kan roepen, om een goede dienstverlening in het publieke belang te waarborgen.

In de praktijk is gebleken dat niet in alle instellingen het interne toezicht op het bestuur op orde is. Sommige toezichthouders leunen achterover en stellen zich onvoldoende op als tegenwicht voor het bestuur. Ook wordt wel een gebrek aan professionaliteit en deskundigheid van interne toezichthouders gesignaleerd.2 Deze passieve houding van de raad van toezicht leidt in de regel niet tot aansprakelijkheid, zo blijkt uit WODC onderzoek naar aansprakelijkheidsprocedures.3 De beslissing om een bestuurder of toezichthouder aansprakelijk te stellen wordt afgewogen tegen bijvoorbeeld het geven van ontslag of het treffen van een onderhandse schikking. In de meeste gevallen werden geen interne toezichthouders aansprakelijk gesteld.

De centrale vraag is hoe de overheid de kwaliteit van het toezicht op het bestuur van instellingen in semipublieke sectoren – en daarmee het bestuur van die instellingen – kan verbeteren. De overheid kan bijvoorbeeld bestuurders en toezichthouders van dergelijke instellingen stimuleren om zelf gedragsregels op te stellen en duidelijkheid te scheppen over de invulling van hun taken en bevoegdheden in het licht van hun publieke taak. Hierop zal worden ingegaan in de eerdergenoemde kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Behoorlijk Bestuur.

Goed toezicht begint bij de interne structuur van bestuur en toezicht van instellingen – hoe zorg je ervoor dat de juiste mensen op de juiste positie worden benoemd, met de juiste bevoegdheden. De governance moet niet alleen op papier, maar ook in de praktijk op orde zijn. De overheid kan de selectie van goede bestuurders en toezichthouders stimuleren, en zorgen voor bewustwording. Dit valt eveneens buiten het bestek van deze brief.

Goed toezicht is nadrukkelijk ook een kwestie van gedrag en gezag van toezichthouders. Hierop zal ook worden ingegaan in de eerdergenoemde kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Behoorlijk Bestuur. Deze brief gaat over het sluitstuk van goed bestuur en toezicht: het aansprakelijkheidsrecht. Het aansprakelijkheidsrecht kan worden ingezet als instrument om goed bestuur en toezicht te stimuleren: de wetenschap van mogelijke aansprakelijkheid kan onzorgvuldig gedrag ontmoedigen. Doel is dat bestuurders en toezichthouders assertiever zijn en beter opletten, in de wetenschap dat zij een serieuze taak hebben. Aansprakelijkheid is, als sluitstuk, alleen aan de orde bij schade als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, niet als weloverwogen beleidsbeslissingen uiteindelijk door omstandigheden tot negatieve gevolgen voor de instelling leiden.

Deze brief bevat vier invalshoeken om vanuit het aansprakelijkheidsrecht gewenst gedrag van bestuurders en toezichthouders te stimuleren en ongewenst gedrag te ontmoedigen, om zo het bestuur en het interne toezicht bij instellingen in semipublieke sectoren te verbeteren. Daartoe bevat de brief een overzicht van huidig en komend recht, zowel algemeen als sectorspecifiek. Naast een overzicht van reeds in gang gezette maatregelen worden nieuwe maatregelen voor stichtingen en verenigingen aangekondigd. Het kabinet meent dat deze maatregelen in een juiste verhouding staan tot het beoogde doel: de verbetering van de kwaliteit van het toezicht en daarmee een betere borging van publieke belangen. Daarbij is ook het risico betrokken dat een stapeling van maatregelen ertoe kan leiden dat bekwame toezichthouders niet langer kiezen voor een toezichthouderfunctie in semipublieke sectoren.

Vier invalshoeken

1. Taken en bevoegdheden interne toezichthouders verduidelijken

Niet voor alle interne toezichthouders in semipublieke sectoren is duidelijk wat tot hun taak behoort. Verbetering van het toezicht begint bij het scheppen van meer duidelijkheid over de taken en bevoegdheden van interne toezichthouders. Het betekent ook dat interne toezichthouders ervoor moeten zorgen dat zij voldoende geïnformeerd zijn om besluiten te nemen. Een reden voor inactiviteit van interne toezichthouders is dat men afgaat op de informatie die door het bestuur wordt verstrekt en men niet goed weet wat men allemaal zelf kan of moet doen. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid om informatie in te winnen. Wanneer toezichthouders meer duidelijkheid hebben over hun taken en bevoegdheden, weten zij beter wat er van hen verwacht wordt en wat zij van elkaar mogen verwachten en kunnen zij daar ook beter op worden afgerekend. Dit maakt de drempel voor aansprakelijkstelling lager. Een risico van concretisering van taken en bevoegdheden is dat toezichthouders zich gaan beperken tot deze taken. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling.

In de semipublieke sector zijn veelal stichtingen en verenigingen actief. Stichtingen- en verenigingsrecht is geregeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Thans ontbreekt een wettelijke regeling voor een toezichthoudend orgaan voor stichtingen en verenigingen. In sectorspecifieke wetgeving is dit soms wel verplicht gesteld (vgl. de Wet toelating zorginstellingen). Voor private ondernemingen zijn er wel regelingen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In een naamloze vennootschap, besloten vennootschap en coöperatie heeft de raad van commissarissen tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming (art. 2:57/140/250 BW). Indien de algemene vergadering daartoe niet overgaat, benoemt de raad van commissarissen de accountant (art. 2:393 lid 2 BW).

In sectorspecifieke wetgeving wordt de taakomschrijving soms nader ingevuld. Deze nadere invulling van de taken zal, vanwege de verschillende doelstellingen in de sectoren wonen, zorg en onderwijs, per sector kunnen verschillen. In de onderwijswetgeving is bijvoorbeeld de goedkeuring van de raad van toezicht nodig voor de begroting en het jaarverslag en het aanwijzen van een accountant.4 In andere sectoren wordt in de governance codes nader uitgewerkt voor welke besluiten goedkeuring van de raad van toezicht nodig is. Op basis van de zorgbrede governance code hebben de raad van toezicht en de leden afzonderlijk een eigen verantwoordelijkheid om van de raad van bestuur en van de externe accountant alle informatie te verlangen die nodig is voor een behoorlijke taakuitoefening en kunnen zij – op kosten van de instelling – informatie inwinnen van functionarissen en externe adviseurs. De Inspectie voor de Gezondheidszorg betrekt deze code bij haar toezicht. Een dergelijke concretisering maakt het eenvoudiger om toezichthouders op onbehoorlijke taakvervulling af te rekenen. De publieke taak van een stichting kan ook een rol spelen bij de aansprakelijkstelling (vgl. Hof Amsterdam, 21 september 2010, LJN BN6929).

Mijn ambtgenoten van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Wonen en Rijksdienst werken aan concretisering en/of uitbreiding van de taken van toezichthouders bij woningcorporaties, zorgaanbieders en onderwijsinstellingen door sectorspecifieke wetsvoorstellen. Zo wordt in het wetsvoorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting voorgesteld dat de raad van toezicht een goedkeuringsrecht krijgt ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten (art. 26). Tevens wordt voorgesteld dat toezichthouders in woningcorporaties zich niet alleen richten naar het belang van de instelling, maar ook naar het te behartigen maatschappelijk belang en naar het belang van de betrokken belanghebbenden (art. 31 lid 2). Ook de Commissie Behoorlijk Bestuur heeft hier opmerkingen over gemaakt. In de eerdergenoemde kabinetsreactie zal hier dan ook nader op worden ingegaan.

In Boek 2 BW zal worden geregeld dat stichtingen en verenigingen ervoor kunnen kiezen om een toezichthoudend orgaan in te stellen, met een wettelijke taakomschrijving. Voordeel daarvan is dat er een algemene taakomschrijving wordt gehanteerd die voor alle toezichthouders, al dan niet actief in semipublieke sectoren, dezelfde is (vgl. art. 2:57/140/250 BW). Ook voor stichtingen en verenigingen die niet actief zijn in semipublieke sectoren is het van belang dat er regels voor de raad van toezicht komen, indien stichtingen een toezichthoudend orgaan hebben ingesteld. Ook buiten de in deze brief genoemde sectoren is behoefte aan heldere regels voor intern toezicht.

Voor de uitoefening van de taken is ook van belang, in welke gevallen bestuurders en toezichthouders zich afzijdig moeten houden van de besluitvorming. In Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal eveneens worden geregeld dat bestuurders en toezichthouders bij stichtingen en verenigingen niet mogen deelnemen aan de besluitvorming, als zij een tegenstrijdig belang hebben. Dat moet voorkomen dat zij hun persoonlijke belang laten prevaleren boven het belang van de rechtspersoon (vgl. art. 2:129/239 lid 6 BW voor NV’s/BV’s).

2. Drempels voor aansprakelijkstelling verlagen

Instellingen kunnen zelf ongewenst gedrag ontmoedigen. Bestuurders en toezichthouders kunnen civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld door de instelling. Dit zal in de praktijk pas plaatsvinden als de schadeveroorzakende bestuurders en toezichthouders zijn vervangen door nieuwe bestuurders en toezichthouders en als voldoende kan worden onderbouwd welke feiten en gedragingen van bestuurders en toezichthouders in een concreet geval tot onbehoorlijk bestuur en toezicht hebben geleid.5 Voor die onderbouwing is enerzijds een duidelijk kader nodig welke feiten en gedragingen als onbehoorlijk bestuur en toezicht kunnen worden aangemerkt en anderzijds een onderzoek naar welke feiten en gedragingen in een concreet geval hebben plaatsgevonden.

Het komt voor dat de overheid druk uitoefent om (tenminste) onderzoek te doen of aansprakelijkstelling mogelijk is, bijvoorbeeld in geval van een subsidierelatie of bij een gereguleerde (inzet van maatschappelijk gebonden vermogen voor een) publieke taak. De Minister voor W&R kan op grond van het Besluit beheer sociale huursector een woningcorporatie een aanwijzing geven om tot onderzoek over te gaan. Ook komt het voor dat de overheid zelf een onderzoek laat instellen naar de gang van zaken (vgl. Commissie Onderzoek Financiële Problematiek Amarantis). Een onderzoek door of in opdracht van de overheid kan feiten opleveren die behulpzaam kunnen zijn voor een aansprakelijkstelling van bestuurders en toezichthouders door de stichting. Indien daartoe aanleiding is, kan een deel van het onderzoek worden overgedragen aan het Openbaar Ministerie.

De Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof Amsterdam kan om redenen van openbaar belang een enquêteverzoek doen bij stichtingen en verenigingen die een onderneming in stand houden met een ondernemingsraad op grond van artikel 2:344 jo 345 lid 2 BW. Indien de Ondernemingskamer het verzoek honoreert, benoemt hij een of meer onderzoekers. De kosten van het onderzoek komen in beginsel voor rekening van de rechtspersoon. De Ondernemingskamer kan ook (onmiddellijke) voorzieningen treffen, waaronder schorsing of ontslag van bestuurders of commissarissen. In de zorg hebben cliëntenraden een enquêterecht. Bij woningcorporaties wordt voorgesteld dat de Minister voor W&R een enquêterecht krijgt, evenals huurdersorganisaties (art. 39 wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting). In de onderwijssector worden op dit moment de mogelijkheid en wenselijkheid van een enquêterecht voor medezeggenschapsorganen onderzocht (zie brief OCW van 3 oktober, Kamerstuk 33 495, nr. 33).

Naar huidig recht regelt artikel 2:9 BW de interne aansprakelijkheid van bestuurders van stichtingen en verenigingen. Een bestuurder is aansprakelijk tegenover de rechtspersoon in geval van onbehoorlijk bestuur. Dat vereist dat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt over zijn onbehoorlijke taakvervulling. Deze norm wordt in de jurisprudentie nader ingevuld, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In geval van faillissement van een stichting of vereniging die vennootschapsbelastingplichtig is, kunnen de bestuurders en toezichthouders op grond van onbehoorlijke taakvervulling aansprakelijk worden gesteld (art. 2:50a/300a BW).

Boek 2 BW bevat geen uitdrukkelijke regeling voor de aansprakelijkheid van interne toezichthouders van stichtingen en verenigingen. Voor NV’s en BV’s wordt in art. 2:149/259 BW artikel 9 van overeenkomstige toepassing verklaard ten aanzien van de taakvervulling door de raad van commissarissen. Dat betekent dat de raad van commissarissen een rechtstreekse verantwoordelijkheid heeft voor de uitoefening van de toezichthoudende taak. Zo oordeelde de Rechtbank Midden-Nederland onlangs dat de commissarissen van een NV zijn tekort geschoten in een behoorlijke nakoming van hun toezichthoudende en controlerende taak (Rechtbank Midden-Nederland, 19 juni 2013, LJN CA3225).

In de hoger onderwijswetgeving zijn bestuurders persoonlijk aansprakelijk jegens de instelling voor schade ten gevolge van uitgaven die zijn geschied in strijd met de wet. De Minister van OCW is bevoegd om namens en ten behoeve van de instelling het bestuur aansprakelijk te stellen voor schade ten gevolge van uitgaven in strijd met de wet (artikel 2.9 lid 5 WHW). De interne aansprakelijkheid van toezichthouders van zorginstellingen, onderwijsinstellingen en woningcorporaties wordt geregeld in sectorspecifieke (aanhangige of nog in te dienen) wetsvoorstellen. Zo wordt in het wetsvoorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting voorgesteld dat artikel 2:9 BW van overeenkomstige toepassing is op de taakvervulling door commissarissen (art. 31 lid 3). Dit zal ook geschieden in het wetsvoorstel goed bestuur in de zorg (zie de eerdergenoemde brief over goed bestuur in de zorg).

Bij NV’s en BV’s leidt overtreding van de tegenstrijdig-belangregeling tot aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen jegens de vennootschap. Het ligt in de rede dat, wanneer een tegenstrijdig-belangregeling bij stichtingen en verenigingen wordt geïntroduceerd, ook de aansprakelijkheid van interne toezichthouders t in Boek 2 BW wordt geregeld. In Boek 2 BW zal derhalve ook een algemene regeling voor aansprakelijkheid van toezichthouders bij stichtingen en verenigingen worden geïntroduceerd. Een wettelijke regeling van de taken van toezichthouders maakt aansprakelijkstelling eenvoudiger, ook omdat dan beter parallellen kunnen worden getrokken met aansprakelijkheid van commissarissen bij NV/BV’s.

Externe aansprakelijkheid: Indien de overheid schade heeft geleden, bijvoorbeeld door financieel bij te springen om een instelling voor faillissement te behoeden, kan zij op basis van huidig recht bestuurders en toezichthouders aansprakelijk stellen wegens onrechtmatige daad, voor zover voor bestuurders en toezichthouders voorzienbaar was dat hun gedrag tot deze schade voor de overheid zou leiden. Bij woningcorporaties kunnen de (financieel) toezichthouder en de Minister voor W&R op basis van de huidige en in voorbereiding zijnde regelgeving een woningcorporatie dwingen om schade aan het maatschappelijk bestemde vermogen waarmee zij werken, te verhalen.

3. Mogelijkheden tot inzet van het strafrecht

Ook het strafrecht biedt – als ultimum remedium – aanknopingspunten om wanbeheer van bestuurders en toezichthouders te bestraffen, bijvoorbeeld wegens valsheid in geschrifte (art.l 225 Sr) en verduistering (art. 321 en 322 Sr). In geval van faillissement is voorts een aantal handelingen strafbaar gesteld, waaronder het bevoordelen van schuldeisers en het niet voldoen aan de boekhoudplicht (art. 342 e.v. Sr). Een aanscherping van het strafrechtelijk faillissementsrecht is in voorbereiding. Het handelen in strijd met de statuten is eveneens strafbaar (art. 347 Sr). Voor wat betreft het toepasselijk sanctie-arsenaal bij genoemde misdrijven is- naast de mogelijkheid tot het opleggen van forse vrijheidsstraffen – de beschikbaarheid van de sanctie van ontzetting uit het beroep (een bestuursverbod) een effectieve maatregel met een duidelijke signaalwerking. Relevant is voorts dat op grond van artikel 51 Sr zowel rechtspersonen als de feitelijke leidinggevenden of opdrachtgevers binnen de rechtspersoon strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld wegens de strafbare feiten die door de rechtspersoon zijn begaan.

In het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Kamerstuk 33 685, nr. 2) wordt voorgesteld om misbruik van gemeenschapsgeld strafbaar te stellen (art. 323-nieuw Sr). Misbruik van gemeenschapsgeld betreft het oneigenlijk gebruik van middelen verstrekt door of vanwege de rijksoverheid, lokale overheden of internationale organisaties (waaronder subsidiegelden). In het kader van het optimaliseren van het strafrechtelijk instrumentarium ter bestrijding van misstanden in de semipublieke sector ziet het kabinet voorts twee aandachtspunten. Het eerste is het ontbreken van strafrechtelijke sanctionering van het niet-naleven van de administratieplicht (art. 2:10 en 3:15i BW). Een dergelijke strafbaarstelling brengt de zorgvuldigheidsplicht van instellingen en ondernemingen in het maatschappelijke en economische verkeer beter tot uitdrukking en biedt in gevallen van fraude een aanknopingspunt voor nader onderzoek. Een voorstel tot aanpassing van de strafwet op dit punt is reeds in consultatie gebracht (zie http://internetconsultatie.nl/faillissementsfraude ).

Een tweede aandachtspunt betreft de situatie rond een dreigend faillissement van semipublieke instellingen. Bij instellingen in semipublieke sectoren kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat de overheid moet ingrijpen om de verstrekkende maatschappelijke gevolgen van een faillissement te voorkomen. In dat geval ontlopen de bestuurders van die instellingen thans een mogelijke strafrechtelijke vervolging voor faillissementsdelicten, waarvoor vereist is dat het faillissement is ingetreden. Het kabinet wil hierin verandering brengen. Wetswijziging is daarom in voorbereiding opdat tegen dergelijk laakbaar handelen (bijvoorbeeld buitensporige uitgaven) waarvan de instelling ernstig nadeel heeft ondervonden, strafrechtelijk kan worden opgetreden onafhankelijk van de vraag of het faillissement daadwerkelijk is ingetreden (zie het eerdergenoemde conceptwetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude).

4. Versterking extern toezicht

In semipublieke sectoren is er vaak een externe toezichthouder of heeft de Minister interventiebevoegdheden. Het gedrag van interne toezichthouders kan worden beïnvloed door externe toezichthouders. Interne toezichthouders kunnen zich gesterkt weten jegens het bestuur als zij kunnen terugvallen op een externe toezichthouder of als zij worden verplicht om aan een externe toezichthouder melding te doen van vermoeden van wanbeheer. Het is daarbij niet de bedoeling dat interne toezichthouders zich verschuilen achter externe toezichthouders, of klem komen te zitten tussen bestuur en externe toezichthouders.

Het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting voorziet in continuering dan wel uitbreiding van de bevoegdheden van de Minister, dan wel een externe toezichthouder door middel van: het geven van een aanwijzing; het toetsen van de geschiktheid van bestuurders en toezichthouders; in bijzondere omstandigheden, het schorsen van toezichthouders door de Minister; de Minister kan de Ondernemingskamer verzoeken om ontslag van een of meer commissarissen; in bijzondere omstandigheden kan de Minister (ook nu al) bepalen dat een woningcorporatie voor bepaalde handelingen goedkeuring van hem of een door hem benoemde zgn. actieve toezichthouder moet krijgen. Ook kan de Minister de rechtbank verzoeken een woningcorporatie onder bewind te stellen.

Ook de Minister van OCW heeft aangekondigd dat haar interventiemogelijkheden worden uitgebreid. Zo zal de Minister van OCW, analoog aan de Woningwet, bij wet vastleggen in welke gevallen de interne toezichthouder de Inspectie van het onderwijs moet informeren over zaken die hij in zijn toezichtsrol tegenkomt (Brief versterking bestuurskracht onderwijs, p.14). In de zorg heeft de Minister reeds de beschikking over interventiemogelijkheden zoals het geven van een aanwijzing. Een en ander wordt nader uiteengezet in de brief van de Minister en Staatssecretaris van VWS over bestuurlijke aansprakelijkheid en ondertoezichtstelling in de zorg. Een nadere beschouwing van deze bevoegdheden zal worden meegenomen bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel goed bestuur in de zorg, dat momenteel in voorbereiding is. Daarnaast ligt er een belangrijke taak bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor het toezicht en de handhaving op het gebied van goed bestuur in de zorg.

Een bestuurder van een stichting die iets doet of nalaat in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen of zich schuldig maakt aan wanbeheer, kan op verzoek van het OM of iedere belanghebbende door de rechter worden ontslagen (art. 2:298 BW). Ook de Staat is als belanghebbende aangemerkt in haar verzoek tot ontslag van bestuurders van een stichting (Rb Den Bosch, 30 januari 2008, LJN BC3002). Deze mogelijkheid zal worden uitgebreid, zodat ook interne toezichthouders kunnen worden ontslagen, indien zij zich schuldig hebben gemaakt aan wanbeheer of iets hebben gedaan of nagelaten in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen.

Vervolg

De volgende initiatieven die het interne toezicht van instellingen in semipublieke sectoren versterken, zijn reeds in gang gezet:

  • Sectorspecifieke wetgeving om taken, bevoegdheden en/of aansprakelijkheid van interne toezichthouders te regelen dan wel uit te breiden (W&R, OCW, VWS);

  • Wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (VenJ);

  • Uitbreiding strafbaarstelling in faillissement (VenJ);

  • Sectorspecifieke wetgeving om bevoegdheden externe toezichthouders te continueren c.q. uit te breiden (W&R, OCW, VWS).

In aanvulling daarop worden de volgende maatregelen aangekondigd:

  • Wetsvoorstel versterking toezicht stichtingen en verenigingen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek:

    • Stichtingen en verenigingen kunnen kiezen voor een toezichthoudend orgaan;

    • Vastlegging van taken en bevoegdheden van het toezichthoudend orgaan;

    • Regeling tegenstrijdig belang;

    • Regeling van aansprakelijkheid van interne toezichthouders;

    • Uitbreiding ontslagmogelijkheid interne toezichthouders.

Een conceptwetsvoorstel inzake bestuur, toezicht en tegenstrijdig belang bij stichtingen en verenigingen zal naar verwachting begin december 2013 ter consultatie worden aangeboden via http://internetconsultatie.nl . Met deze maatregelen beoogt het kabinet om de kwaliteit van bestuur en toezicht in de semipublieke sector structureel te versterken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten