Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2013
Tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie van 5 juni 2007 (Kamerstuk 30 800 VI, nr. 116), heeft de toenmalige Minister van Justitie toegezegd uw Kamer jaarlijks een rapportagebrief te sturen over de aanpak van internationale misdrijven. Daarin wordt een overzicht gegeven van zaken die het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Dienst Nationale Recherche (DNR, thans de Landelijke Recherche) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD, thans de Landelijke Eenheid) in het jaar daarvoor in behandeling heeft genomen en afgedaan.
Met de brief van de Minister van Justitie van 9 september 2008 is uw Kamer geïnformeerd omtrent de intensivering van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven door een ketenbreed versterkingsprogramma (Kamerstuk 31 200 VI, nr. 193). Met de brief van 5 juli 2011 bent u geïnformeerd over de afronding van het versterkingsprogramma en het borgen van de resultaten van het versterkingsprogramma in een ketenbrede aanpak (Kamerstuk 32 500 VI, nr. 116). Deze ketenbrede aanpak besteedt naast opsporing en vervolging ook aandacht aan het in internationaal verband bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen van instroom van verdachten van internationale misdrijven.
Met deze brief informeer ik u, naast de cijfermatige rapportage, over de uitwerking en de behaalde resultaten in het kader van de ketenbrede aanpak in het jaar 2012. De cijfermatige rapportage betreft in eerste instantie een uiteenzetting van opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke resultaten op het gebied van internationale misdrijven (IM) in 2012. Het gaat daarbij om de in 2012 door het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en het KLPD behandelde IM-dossiers, met speciale aandacht voor vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen (hierna 1F-dossiers). In tweede instantie bevat deze brief vreemdelingrechtelijke gegevens met betrekking tot 1F-zaken. Hiermee voldoe ik tevens aan het verzoek om informatie van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van 17 oktober jongstleden.
Volledigheidshalve informeer ik uw kamer dat uw kamer over de laatste ontwikkelingen betreffende het beleid inzake artikel 1F is geïnformeerd bij brief van 26 oktober 2012 naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin de rechtmatigheid van het zogenaamde KhAD/WAD beleid is bevestigd (Kamerstuk 19 637, nr. 1589, zie ook brief van 23 juli 2013, Kamerstuk 19 637, nr. 1703).
Bij het TIM van de DNR liepen in 2012 op het gebied van internationale misdrijven tien opsporingsonderzoeken, naar in totaal 21 verdachten. Net als in voorgaande jaren blijft het vinden van bewijsmateriaal in IM-zaken een uitdaging. Er zijn vaak weinig gegevens beschikbaar, die bovendien vaak verkregen moeten worden door af te reizen naar post-conflictgebieden. Het onderzoek aldaar is vaak lastig gelet op de omstandigheden ter plaatse. Desalniettemin is ten opzichte van 2011 sprake van een stijging van zowel het aantal tactische opsporingsonderzoeken als van het aantal verdachten waarnaar onderzoek wordt gedaan.
Yvonne N. (Rwanda)
In 2012 is de behandeling van de zaak tegen Yvonne N. in eerste aanleg inhoudelijk afgerond. Yvonne N. is in het kader van gezinshereniging in 1998 naar Nederland gekomen en heeft de Nederlandse nationaliteit sinds 2004. Zij stond terecht voor het leiding geven aan de milities in haar woonomgeving die betrokken waren bij de genocide in 1994 in Rwanda. De rechtbank heeft op 1 maart 2013 vonnis gewezen in haar zaak. Zij werd veroordeeld voor opruiing tot genocide. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld en de veroordeling is dus onherroepelijk.
LTTE (Sri Lanka)
In oktober 2011 heeft de rechtbank Den Haag vijf verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 6 jaar vanwege hun leidende rol binnen de Sri-Lankaanse Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Zowel de verdediging als het OM is in deze zaak in hoger beroep gegaan. In 2012 is in het kader van de procedure bij het Hof aanvullend onderzoek verricht. De inhoudelijke behandeling van de zaak door het Gerechtshof staat gepland voor 27 mei tot 21 november 2013, de uitspraak in hoger beroep wordt verwacht in december 2013.
Joseph M. (Rwanda)
Joseph M. is in juli 2011 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor zijn rol in de genocide in Rwanda in 1994. De verdediging van M. heeft tegen deze veroordeling cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan in deze zaak.
Guus K. (Liberia)
De Nederlandse zakenman Guus K. wordt verdacht van oorlogsmisdrijven en overtreding van de sanctiewet. Het gaat daarbij om wapenleveranties aan het Liberiaanse regime van Charles Taylor in strijd met het destijds geldende wapenembargo. In 2010 werd deze zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het gerechtshof in Den Bosch. In 2012 zijn door het TIM onder meer getuigen gelokaliseerd in Liberia en heeft de rechter-commissaris getuigen in Hong Kong en de Verenigde Staten gehoord. Ook heeft de rechter-commissaris met ondersteuning van de politie een schouw in Liberia verricht.
In 2012 zijn door het TIM en het LP 23 rechtshulpverzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om assistentie aan opsporing en vervolging van internationale misdrijven door buitenlandse autoriteiten. Deze verzoeken vergen aanzienlijke capaciteit van zowel het LP als het TIM.
De aanpak van internationale misdrijven kan onderverdeeld worden in zogeheten 1F-zaken en niet-1F-zaken. Bij 1F-zaken gaat het om zaken waarin door de IND aan een vreemdeling artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Het IND-dossier wordt in die gevallen doorgestuurd aan het LP. Bij niet-1F-zaken heeft geen tegenwerping van artikel 1F plaatsgevonden en is de zaak op andere wijze onder de aandacht van het OM en de politie gekomen. Hieronder vindt u de cijfermatige rapportage over het jaar 2012 uitgesplitst in de categorieën 1F en niet-1F.
Instroom en verwerking 1F-dossiers |
|
totaal aantal 1F-dossier binnengekomen bij het LP in 2012 waarvan: |
40 |
Aantal dossiers opgelegd: |
3 |
Aantal dossiers afgevoerd: |
4 |
Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek: |
33 |
Aantal dossiers nog niet beoordeeld: |
0 |
Herbeoordeling 1F-dossiers |
|
aantal 1F-dossiers herbeoordeeld: |
29 |
waarvan |
|
aantal dossiers in behandeling genomen: |
29 |
Behandeling 1F-dossiers |
|
Aantal zaken onder de rechter: |
1 |
Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (nog niet onder de rechter) |
3 |
Aantal dossiers waarin een oriënterend onderzoek is/wordt uitgevoerd |
62 |
Rechtshulpzaken: |
5 |
Totaal: |
71 |
Zaken spelen vaak gedurende een langere periode dan het jaar waarin zij nieuw binnenkomen bij het LP en TIM. Wellicht ten overvloede zij dan ook opgemerkt dat in bovenstaand overzicht tevens zaken zijn vermeld die in eerdere jaren zijn gestart.
De aanpak van internationale misdrijven is niet beperkt tot gevallen van vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen. 1F-dossiers zijn slechts één van de vele bronnen van informatie voor TIM/LP. Informatie komt bijvoorbeeld ook van mensenrechtenorganisaties, aangiftes, open bronnen en uit strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en in het buitenland. Ook andere personen dan 1F’ers die zich schuldig maken aan internationale misdrijven behoren nadrukkelijk tot de doelgroep van het OM en de politie. Onderstaand overzicht toont hoeveel van dit soort dossiers in 2012 in behandeling waren bij het LP en het TIM.
Niet 1F-zaken |
|
---|---|
Zaken onder de rechter: |
3 |
met in totaal 7 verdachten |
|
Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter): |
7 |
met in totaal 18 verdachten |
|
Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is verricht: |
24 |
Rechtshulpzaken: |
18 |
Totaal: |
52 |
De aanpak van internationale misdrijven is, zoals eerder opgemerkt in de voorgaande rapportagebrieven, complex en arbeidsintensief. Zaken spelen veelal over een langere periode dan het jaar waarin zij in behandeling zijn genomen. Verder dient te worden opgemerkt dat ook zaken die onder de rechter zijn nog veel opsporingsactiviteiten en daarmee capaciteit vereisen. Voor de goede orde volgt hieronder evenals in voorgaande rapportagebrieven een toelichting op de gebruikte terminologie:
Opleggen
Dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is, worden opgelegd door het LP. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip resulteren in een herbeoordeling of een oriënterend onderzoek.
Herbeoordelen
Opgelegde dossiers worden door het TIM en het LP met enige regelmaat herbeoordeeld op mogelijkheden voor onderzoek. Deze kunnen zich voordoen als gevolg van een veranderde veiligheidssituatie in een land en/of het beschikbaar komen van nieuwe informatie. Er bestaat geen specifieke termijn voor herbeoordeling van dossiers, aangezien het strafbare feiten betreft die niet verjaren.
Afvoeren
Bij afvoeren gaat het om dossiers die niet tot nadere actie van LP en TIM zullen leiden, omdat een permanent beletsel is geconstateerd voor een succesvol opsporingsonderzoek, zoals het ontbreken van rechtsmacht.
Rechtshulp
Bij rechtshulp gaat het om ondersteuning door het TIM en/of het LP bij buitenlandse onderzoeken/zaken naar internationale misdrijven. Ook kan het gaan om zaken waarin aan Nederland is gevraagd om de uitlevering van een verdachte dan wel veroordeelde van internationale misdrijven.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Binnen de IND worden onderzoeken in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag uitgevoerd door een daartoe gespecialiseerde afdeling (Unit 1F). Elke zaak waarin artikel 1F van toepassing zou kunnen zijn, wordt individueel onderzocht.
De werkzaamheden van de Unit 1F omvatten het uitvoeren van onderzoeken naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen bestaan dat zij in verband kunnen worden gebracht met gedragingen als genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning. Het onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, in de conclusie dat artikel 1F niet van toepassing is, of de onderzoeken worden voortijdig afgebroken omdat bijvoorbeeld een asielaanvraag is ingetrokken of de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Verder houdt de Unit 1F zich bezig met de procedure tot ongewenstverklaring en het opleggen van inreisverboden ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen.
Bij de uitvoering van hun werkzaamheden is de Unit 1F alert op actualiteiten en treedt zij proactief op. Zo heeft de Unit 1F in 2012 bijzondere aandacht besteed aan het monitoren van de instroom uit de Arabische landen waar een regimewisseling heeft plaatsgevonden.
Dit om te voorkomen dat personen die zich in die landen schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven rechtmatig verblijf zouden krijgen in Nederland. Ook is ingezet op het versterken van de informatiepositie ten aanzien van deze landen. Daarnaast heeft de Unit 1F in 2012 bijzondere aandacht besteed aan onderzoek naar personen die in verband worden gebracht met piraterij.
Voor deze editie van de rapportagebrief is cijfermatige informatievoorziening vanuit de IND niet mogelijk. Zoals uw Kamer reeds eerder is gemeld, is dit is het gevolg van de gefaseerde implementatie van het nieuwe systeem van de IND, INDIGO.
Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, bedroeg eind 2012 ongeveer 160. Het merendeel (ongeveer tweederde) van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. Een vreemdeling komt in de werkvoorraad van de DT&V na ontvangst van het overdrachtsdossier van de IND. In 2012 hebben ongeveer 5 1F‘ers Nederland gedwongen verlaten. Tevens hebben ongeveer vijf 1F’ers Nederland aantoonbaar zelfstandig verlaten.
Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn.
Oorzaken van niet-verwijderbaarheid van 1F’ers in de werkvoorraad van de DT&V kunnen onder meer zijn dat artikel 3 EVRM van toepassing is of dat er sprake is van nog openstaande procedures. In een aantal zaken van Afghaanse 1F’ers kan de terugkeer niet worden geëffectueerd in verband met door de rechter opgelegde voorlopige maatregelen, waaronder interim measures van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Een groot deel van deze groep verblijft langdurig illegaal in Nederland. Een deel van deze 1F‘ers heeft gezinsleden die in Nederland rechtmatig verblijf hebben of intussen Nederlander zijn geworden. Voor de effectuering van terugkeer is de medewerking van de vreemdeling van essentieel belang. Het komt vaak voor dat vreemdelingen niet meewerken aan terugkeer, terwijl op hen een vertrekplicht rust. De medewerking van de vreemdeling is des te meer van belang in zaken waar artikel 3 EVRM aan uitzetting naar het land van herkomst in de weg staat, omdat in dat geval van de vreemdeling wordt verlangd inspanningen te verrichten om te vertrekken naar een derde land. Ook de opstelling van de desbetreffende autoriteiten inzake gedwongen terugkeer speelt een belangrijke rol ten aanzien van een succesvolle terugkeer. De DT&V heeft alle 1F-zaken in de werkvoorraad goed in beeld en levert een maximale inspanning om deze vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken.
De Taskforce Internationale Misdrijven
Doelstellingen
Begin 2012 heb ik de Taskforce Internationale Misdrijven ingesteld. Deelnemers aan deze Taskforce zijn het KLPD (thans Landelijke Eenheid), de IND, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de DT&V en het LP, dat het voorzitterschap draagt. De Taskforce heeft als belangrijkste taak het ondersteunen van de programmatische aanpak van internationale misdrijven op basis van het barrièremodel. De gedachte achter het barrièremodel is dat alle mogelijke instrumenten moeten worden ingezet om te voorkomen dat daders van internationale misdrijven Nederland binnen komen, dat zij zich hier vestigen en dat zij straffeloos blijven voor de gepleegde misdrijven. De Taskforce wordt geadviseerd over het barrièremodel door het Operationeel Overleg waarin zaken worden besproken en afstemming plaatsvindt. Bij haar instelling heeft de Taskforce een aantal doelstellingen geformuleerd.
De eerste doelstelling betreft de maximale inzet om te voorkomen dat (vermoedelijke) plegers van internationale misdrijven in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning en het verlenen van Nederlanderschap. Hierbij is onderkend dat er in het proces asiel een goede werkwijze is ingericht om artikel 1F te onderkennen, maar dat binnen het proces regulier aanvullende handhavingsmaatregelen mogelijk zijn. Met het oog hierop is in april 2013 een pilot gestart waarbij in samenwerking met de Nationale Eenheid van de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken reguliere instroom wordt gescreend op toepasbaarheid van artikel 1F.
De tweede doelstelling van de Taskforce betreft ontneming van het Nederlanderschap bij onderkenning van toepasbaarheid van artikel 1F. De inspanningen van de IND zijn er in de eerste plaats op gericht om te voorkomen dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven in hun land van herkomst voor een verblijfsvergunning of Nederlanderschap in aanmerking komen. Omdat dit proces nooit helemaal waterdicht is in te richten, komt het voor dat er pas in een later stadium wordt onderkend dat een persoon niet voor een vergunning of Nederlanderschap in aanmerking had mogen komen vanwege toepasbaarheid van artikel 1F. Het is bestendige praktijk om de eerder afgegeven verblijfsvergunning dan in te trekken. Daarnaast ben ik begin dit jaar gestart met het intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 1F, de derde doelstelling van de Taskforce. De ratio daarachter is dat de verkrijging van het Nederlanderschap berust op door betrokkene afgelegde valse verklaringen of bedrog, dan wel op het verzwijgen van een voor verkrijging relevant feit. Ik ben voornemens om deze praktijk in de loop van dit jaar verder uit te breiden, temeer omdat het bezit van de Nederlandse nationaliteit eventuele uitlevering naar het land van herkomst voor berechting van de misdrijven in de weg staat.
Politie en Openbaar Ministerie zetten op hun beurt het tot hen ter beschikking staande instrumentarium in, hoofdzakelijk uitleveren, overleveren en vervolgen. In iedere zaak wordt nagegaan of berechting mogelijk is in het land waar de feiten zijn gepleegd. Indien dat mogelijk is zou de zaak daar in beginsel moeten worden berecht. Berechting ter plaatse heeft het grootste maatschappelijke effect en daarmee de voorkeur. Daar ligt het bewijs, daar kent men de cultuur, en daar kunnen de slachtoffers met eigen ogen zien dat er recht wordt gedaan.
De vierde doelstelling van de Taskforce is dan ook maximale inzet op verruiming van de mogelijkheden voor uitlevering en overdracht van strafvervolging van plegers van internationale misdrijven.
Door de wijziging van de Wet overlevering oorlogsmisdrijven is thans uitlevering door Nederland voor internationale misdrijven zoals genocide mogelijk. Indien uitlevering of overdracht aan een tribunaal niet mogelijk is, wordt nagegaan of vervolging in Nederland mogelijk en opportuun is. De Taskforce heeft dan ook naast het vorenstaande het doel om een toename van het aantal opsporingsonderzoeken te bevorderen. Mede door een continue professionalisering binnen Openbaar Ministerie en politie is in 2012 zowel het aantal tactische opsporingsonderzoeken als het aantal verdachten waarnaar onderzoek wordt gedaan gestegen. Door het daadwerkelijk oppakken van deze moeilijke zaken en daarbij naast de klassieke strafdoelen ook de rechtsvorming en (internationale) signaalfunctie centraal te stellen, is Nederland internationaal een voortrekker op het terrein van de internationale misdrijven.
Nauw samenhangend met de inspanningen op het gebied van uitlevering betreft de vijfde doelstelling om de rechtsstaatopbouw in landen van herkomst te bevorderen. Nederland ondersteunt waar mogelijk landen om hen in staat te stellen zelf zaken af te doen in overeenstemming met internationale standaarden op het gebied van eerlijke procesgang en zodoende de weg vrij te maken voor uitlevering.
Tenslotte is er continue aandacht voor het identificeren en activeren van overige (rechts)middelen die dienstbaar kunnen zijn voor het verwezenlijken van de missie dat Nederland geen veilige haven mag zijn voor verdachten van internationale misdrijven. Zo zet het LP zich samen met de politie in om door middel van communicatiestrategie zoveel mogelijk bekendheid over de Nederlandse inspanningen op het gebied van internationale misdrijven te creëren onder daders, slachtoffers en het publiek.
Aanpak Rwanda
Rwanda is een voorbeeld van de programmatische aanpak internationale misdrijven zoals die onder regie van de Taskforce de afgelopen periode heeft plaatsgevonden. Politie en justitie hebben de afgelopen zes jaar ingezet op opsporing en vervolging, hetgeen tot twee veroordelingen heeft geleid. Ook zijn twee genocideverdachten overgedragen aan het ICTR. De IND is procedures gestart om verblijfsvergunningen af te nemen, maar ook om het Nederlanderschap in te trekken. Deze laatste weg is niet eerder bewandeld. DT&V beziet intensief de mogelijkheden om Rwandezen uit te zetten. En door de Ministeries van V&J en Buitenlandse zaken wordt geïnvesteerd in rechtsstatelijke opbouw, om de justitie sector in Rwanda te versterken, zodat een goede en zorgvuldige samenwerking ten behoeve van uitlevering blijft bestaan. Er zijn in dit kader trainingen georganiseerd, er is non-operationele kennis uitgewisseld tussen Nederlandse en Rwandese juridische experts en er wordt ingezet op voorzetting van de samenwerking op het gebied van capaciteitsopbouw. Daarnaast screent de IND in samenwerking met Buitenlandse zaken en de politie in het kader van de hierboven genoemde pilot de MVV-aanvragen.
Nu de Wet overlevering oorlogsmisdrijven is aangepast, is uitlevering voor genocide aan Rwanda mogelijk. Rwandese verzoeken om uitlevering zijn in behandeling genomen en verdachten van genocide (kunnen) worden aangehouden ter fine van uitlevering. Hiermee wordt aangesloten bij de hierboven genoemde activiteiten van de IND met betrekking tot in Nederland verblijvende Rwandezen met een 1F-achtergrond. Andere landen waaronder Noorwegen en Zweden en het International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) gingen ons voor met betrekking tot het uitleveren van genocideverdachten aan Rwanda. Eerder was overigens de Wet Internationale Misdrijven al zodanig aangepast dat de mogelijkheden om in Nederland te vervolgen voor genocide zijn verruimd.
Kortom, er is sprake van een aanpak waarin integrale samenwerking centraal staat en inspanningen waar mogelijk op elkaar worden afgestemd. Ook voor andere landen wordt een vergelijkbare aanpak op maat nagestreefd.
Voortgang van de Taskforce
De instelling van de Taskforce heeft ertoe geleid dat de missie om straffeloosheid van daders van internationale misdrijven te voorkomen en Nederland geen veilige vluchthaven te laten zijn door alle betrokken ketenpartners actiever wordt nagestreefd. En deze aanpak heeft resultaat.
In de hiervoor geschetste aanpak wordt steeds gezocht naar díe aanpak die enerzijds recht doet aan de ernst van de zaken en anderzijds het minst beslag legt op mensen en middelen. Het mogelijk maken van uitlevering bijvoorbeeld is aanvankelijk een flinke investering, maar met een goed rendement; het is de beste oplossing in termen van goede rechtsbedeling, maar kost uiteindelijk ook minder dan de strafzaken in Nederland afdoen. Desalniettemin komen de grenzen van een adequate aanpak concreet in beeld.
Herinrichting TIM
Vanwege de complexe aard van de onderzoeken naar internationale misdrijven, het internationale karakter en het werken in (post)-conflictgebieden, het juridisch kader en de sterke afhankelijkheid van getuigenverklaringen, is in 2011 kritisch gekeken naar de opbouw en de werkwijze van het TIM. In de brief over 2011 werd melding gemaakt van de herinrichting binnen de politie van het TIM. Doel van deze herinrichting is het combineren en verbinden van recherche vakkennis en expertise. De herinrichting van het TIM is inmiddels afgerond.
Nieuw samenwerkingsmodel OM voor internationale misdrijven
Binnen het OM zijn in 2012 afspraken gemaakt over een nieuw samenwerkingsverband tussen het LP en het Ressortsparket voor de afdoening van zaken betreffende internationale misdrijven in hoger beroep. Waar in het verleden het opsporingsonderzoek en de behandeling van de zaak in eerste aanleg plaatsvonden door het LP, terwijl het Ressortsparket primair verantwoordelijk was voor het hoger beroep, zullen de zaken nu van begin tot eind door één gezamenlijk team worden behandeld.
IM-zaken zijn langlopende onderzoeken naar zeer ernstige strafbare feiten. Eerder werd om die reden al geregeld door het LP bijstand verleend aan het Ressortsparket voor de behandeling van zaken in hoger beroep. Het nieuwe samenwerkingsmodel beoogt de continuïteit bij de behandeling van zaken te waarborgen, maar tegelijk de efficiëntie te vergroten, doordat medewerkers van het Ressortsparket ook al nauwer bij het opsporingsonderzoek en de behandeling van de zaak in eerste aanleg worden betrokken.
Het nieuwe samenwerkingsmodel is inmiddels van start gegaan.
In 2012 is door het TIM en het LP proactief informatie gedeeld met opsporingsautoriteiten in andere Europese landen. Het ging daarbij om rest- en zijtakinformatie uit lopende of afgesloten Nederlandse onderzoeken die erop wijst dat mogelijke daders van internationale misdrijven zich elders in Europa ophouden. In tenminste twee gevallen is op basis van de door Nederland verstrekte informatie in 2012 een buitenlands opsporingsonderzoek gestart.
De uitwisseling van kennis en ervaring zoals deze tijdens bijeenkomsten van het Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (hierna het Netwerk) plaatsvindt, is onmisbaar om de opsporing en vervolging van internationale misdrijven ook in andere landen te bevorderen. Evenals in voorgaande jaren zet Nederland zich in om de continuïteit en de verdere professionalisering van het Netwerk te bevorderen. Ook in 2012 heeft wederom twee maal een bijeenkomst plaatsgevonden in het kader van dit Europees Netwerk van contactpersonen in IM-zaken. Namens de ketenpartners hebben verschillende vertegenwoordigers aan deze bijeenkomsten deelgenomen.
Het LP heeft in 2012 voor de tweede maal een internationaal operationeel overleg («international operational meeting») georganiseerd voor officieren van justitie uit Europese landen die belast zijn met de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Het onderwerp van de bijeenkomst was ditmaal best practices in de processtrategie bij de vervolging van internationale misdrijven. Het internationaal operationeel overleg blijkt een vruchtbare en efficiënte manier om ervaringen tussen internationale collega’s uit te wisselen. Het LP is voornemens in 2013 opnieuw een internationaal operationeel overleg te organiseren.
Ter bevordering van complementariteit ondersteunt Nederland al enige jaren de organisatie Justice Rapid Response, een interstatelijk initiatief dat snelle korte-termijnuitzending mogelijk maakt van internationaal strafrechtelijke experts om staten en instellingen te ondersteunen bij de vervolging van internationale misdrijven. In 2012 werd een trainingscursus gefinancierd voor medewerkers van het inkrimpende Joegoslavië tribunaal, om deze te kunnen opnemen in het bestand van uitzendbare experts. Eind 2012 is besloten dat Nederland een actievere rol wil spelen; voorjaar 2013 is Nederland toegetreden tot de Executive Board van de organisatie.
Op vreemdelingrechtelijk gebied is op Nederlands initiatief in samenwerking met de Intergovernmental Consultations on Asylum and Migration in Geneve en de daarbij aangesloten landen een advies aangeboden aan de UNHCR dat zij kunnen betrekken bij de revisie van de «Guidelines on the exclusion clauses Article 1F» die op dit moment plaatsvindt.
De wet van 8 december 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet internationale misdrijven, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven en de Uitleveringswet (verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van internationale misdrijven)(Stb. 2011, 605) is met ingang van 1 april 2012 in werking getreden. Deze wetswijziging heeft gezorgd voor een uitbreiding van de rechtsmacht voor genocide voor niet-Nederlanders en heeft de mogelijkheden tot uitlevering voor internationale misdrijven uitgebreid.
Verder is van belang het wetsvoorstel ter uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Dit wetsvoorstel is eind 2012 in consultatie gegeven en zal naar verwachting in 2013 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in de wijziging van de Wet internationale misdrijven (WIM) op de volgende punten:
1) de aanvulling van het artikel in de WIM dat betrekking heeft op de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven in geval van een niet-internationaal gewapend conflict;
2) de invoeging van een nieuw artikel in de WIM betreffende de strafbaarstelling van het misdrijf agressie.
Nederlands initiatief inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven.
Om de strafrechtelijke samenwerking tussen staten op het gebied van internationale misdrijven te verbeteren, heeft Nederland het initiatief genomen tot een internationale discussie over de wenselijkheid van een multilateraal instrument voor de wederzijdse rechtshulp in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven.
In 2012 heeft Nederland samen met partnerlanden België en Slovenië een aantal strategische overleggen georganiseerd met belangstellende landen, ter continuering van een expertmeeting in 2011, waarover u in de rapportagebrief van 21 juni 2012 bent geïnformeerd. Ook is het initiatief vanaf zomer 2012 in een aantal internationale fora gepresenteerd om bekendheid van de problematiek te vergroten en aan te zetten tot nadere bespreking. Hierbij is gekozen voor zowel politieke als meer technische fora; onder meer door aankondiging van het initiatief in de eerste VN-brede High Level Rule of Law vergadering in New York, door een side event bij de vergadering van statenpartijen van de VN Convention on Transnational Organised Crime, tijdens het complementariteitsegment van de vergadering van Statenpartijen van het ISH, tijdens een expertmeeting van Interpol en door een seminar van het Internationaal Comité van het Rode Kruis. Voorafgaand aan de jaarlijkse bijeenkomst van de Weense VN Commission on Crime Prevention and Criminal Justice (CCPCJ) in april 2013 is geïnventariseerd hoe verschillende landen omgaan met rechtshulp en uitlevering inzake IM en tijdens de CCPCJ is gepeild hoe landen aankijken tegen een discussie over het huidige juridisch instrumentarium. Ik heb tijdens de CCPCJ namens Nederland het initiatief plenair toegelicht. Hierbij is een goed beeld verkregen van de posities van CCPCJ lidstaten op basis waarvan vervolgstappen kunnen worden uitgewerkt.
In het afgelopen jaar is onder regie van de Taskforce de samenwerking tussen de verschillende organisaties geïntensiveerd door uitvoering te geven aan een programmatische aanpak van internationale misdrijven. In de volgende rapportagebrief zal ik u informeren over de voortgang van deze ontwikkelingen en de geboekte resultaten die met name zullen liggen op het terrein van het ontnemen van Nederlanderschap en de uitlevering van IM verdachten.
Uit bovenstaande cijfers blijkt dat er in 2012 een stijging heeft plaatsgevonden van zowel het aantal tactische opsporingsonderzoeken als van het aantal verdachten waarnaar onderzoek wordt gedaan. Dit vloeit mede voort uit de continue professionalisering binnen Openbaar Ministerie en politie die ook in 2012 is doorgezet. Daarbij zij opgemerkt dat aantallen op zich niet zaligmakend zijn. Door het daadwerkelijk oppakken van deze moeilijke zaken en daarbij naast de klassieke strafdoelen ook de rechtsvorming en (internationale) signaalfunctie centraal te stellen, is Nederland internationaal een voortrekker op het terrein van de aanpak van internationale misdrijven. Ervaringen worden zoveel mogelijk gedeeld met andere landen om bij te dragen aan het voorkomen van internationale straffeloosheid van deze ernstige misdrijven.
Daarnaast zal Nederland zich internationaal blijven inzetten voor de bevordering van het complementariteitbeginsel, onder andere door het continueren van het proces ter verbetering van de internationale wet- en regelgeving. Nederland speelt op dit gebied een belangrijke rol gelet op de grote inspanningen die in 2012 zijn gericht ter bevordering van het door Nederland ondernomen initiatief inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven