Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2014
Uw Kamer heeft op 6 maart per brief informatie ontvangen over de revisie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft doorgevoerd voor het jaar 2010 (Kamerstuk 33 750 IX, nr. 22). Vandaag heeft het CBS gereviseerde cijfers gepubliceerd voor de periode tussen 2001 en het eerste kwartaal van 20141. De cijfers veranderen door een drietal oorzaken: 1) de overstap naar de ESA2010-methodologie, 2) de bronnenrevisie van het CBS en 3) de wijziging van de definitie van het EMU-saldo. Voor de meest recente kwartaalcijfers geldt bovendien dat het beschikbaar komen van nieuwe gegevens tot een reguliere bijstelling leidt, bovenop de revisie. Voor een uitgebreidere toelichting op de achterliggende redenen verwijs ik uw Kamer naar de brief van 6 maart jongstleden.
De nieuwe tijdreeks van het CBS toont dat de niveaubijstelling van het bruto binnenlands product (bbp) en het bruto nationaal inkomen (bni) voor het jaar 2013 kleiner is dan voor het jaar 2010, zoals in maart jongstleden gemeld. Het niveau van het bbp in 2013 stijgt met 6,7 procent, tegen 7,6 procent voor 2010. Het groeipatroon is over de jaren niet veel veranderd, waardoor het beeld van de ontwikkeling van de Nederlandse economie grosso modo hetzelfde is gebleven.
Het niveau van het bni – relevant voor de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie – stijgt in 2013 met 7,6 procent, tegen 10 procent in 2010. De verschillen van de niveaubijstelling van het BNI tussen 2013 en 2010 zijn met name te verklaren vanwege de geringere bijstelling in 2013 van het saldo van de primaire inkomensstromen met het buitenland.
In Europees verband is afgesproken dat alle lidstaten met ingang van september 2014 over hun EMU-saldo en EMU-schuld rapporteren op basis van cijfers na revisie. Voor Nederland geldt dat het hogere bbp de schuldquote voor 2013 laat dalen van 73,5 procent tot 68,6 procent van het bbp. Dit is in lijn met de reeds bekende daling van de EMU-schuld in 2010 met 4 procentpunt. De nieuwe reeks laat zien dat het schuldverlagend effect van de revisie structureel is.
Het EMU-saldo komt voor 2013 uit op – 2,3 procent van het bbp, en is daarmee iets gunstiger dan de – 2,5 procent van het bbp voor de revisie die in het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2013 is gerapporteerd evenals in de aprilnotificatie van de Europese Commissie. Daarvoor zijn een drietal oorzaken. In het EMU-saldo 2013 dat in het Financieel Jaarverslag 2013 is gepubliceerd is nog gerekend met een SNS-effect van nul. Inmiddels is de consultatie van CBS en Eurostat afgerond met als uitkomst dat het SNS-dossier het saldo belast met 0,2% bbp. Verder verbetert het saldo met 0,2 procentpunt door het hogere bpp als gevolg van de revisie van de nationale rekeningen (noemereffect) en de wijzing van de definitie van het EMU-saldo. Tot slot is er nieuw beschikbare broninformatie verwerkt in het saldo dat leidt tot een additionele verbetering van 0,2 procentpunt.
1. EMU-saldo 2013 voor revisie |
– 2,5% |
2. SNS uitkomst consultatie Eurostat |
– 0,2% |
3. Effect revisie bbp (noemereffect) en definitiewijziging EMU-saldo |
+0,2% |
4. Verwerking nieuwe informatie over 2013 |
+0,2% |
5. EMU-saldo 2013 na revisie (5=1+2+3+4) |
– 2,3% |
De effecten van de revisie voor 2013 kunnen niet structureel worden doorgetrokken voor latere jaren. Bij de Miljoenennota 2015 worden de gevolgen van de revisie voor de overheidsfinanciën in 2014 en verder bekend.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp