Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 augustus 2014
Afgelopen maanden heb ik bij enkele overleggen met uw Kamer van gedachten gewisseld over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen het College financieel toezicht (Cft), de Rijksministerraad (RMR) en de Tweede Kamer. Op 26 juni 2014 heeft uw vaste commissie voor Koninkrijksrelaties mij verzocht om een nadere duiding daarvan in het kader van de uitvoering van de consensus rijkswet financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rft).
Bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk is afgesproken dat Nederland een oplossing zou bieden voor de schuldenproblematiek van de landen Curaçao en Sint Maarten. Daar tegenover stond dat ter voorkoming van nieuwe financiële problemen, gezamenlijk afspraken werden gemaakt over een deugdelijk begrotingsbeleid, het op orde brengen van het financieel beheer en een effectief financieel toezicht. Deze afspraken hebben geleid tot de consensus Rft, waaruit het bestaan van het Cft volgt en ook de financiële normen waaraan de landen moeten voldoen. Tevens is daarbij gesteld dat de gezonde startpositie sinds de schuldsanering tenminste in stand moet blijven.
In de Rft wordt de opzet en daarmee ook de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het financieel toezicht ten aanzien van Curaçao en Sint Maarten uiteengezet:
– Het toezicht wordt uitgeoefend door de RMR;
– Het Cft is onafhankelijk en adviseert de RMR gevraagd en ongevraagd;
– Het Cft heeft een signalerende en adviserende rol;
– Alleen de Rijksministerraad kan, na advisering door het Cft, aanwijzingen geven aan de besturen.
Het Cft adviseert de besturen van Curaçao en Sint Maarten, gevraagd en ongevraagd, op diverse momenten in het jaar over de begroting(swijziging), de jaarrekening en het financieel beheer van de landen. Het betreft o.a. de beoordeling of de begrotingen binnen de afgesproken grenzen in evenwicht zijn (geen tekort op de gewone dienst en geen overschrijding van de rentelastnorm van 5%), of de begrotingen ook voldoen aan de basisaspecten van een volledige, ordelijke en controleerbare begroting, of de landen voldoen aan de voorwaarden voor het aangaan van leningen, en de voortgang van de implementatie van de verbetering van het financieel beheer.
Indien een land op enig moment, nadat de landen eerst de mogelijkheid tot aanpassing is geboden, niet voldoet aan de normen en eisen uit de Rft rapporteert het Cft hierover aan de RMR. In het uiterste geval kan het Cft adviseren tot het geven van een aanwijzing, zoals in 2012 bij Curacao is gebeurd. Het Cft kan dus niet zelfstandig ingrijpen. Uiteindelijk is het de Rijksministerraad die beslist. De verantwoordelijkheid voor het toezicht ligt dus volledig bij de RMR. De Rijksministerraad kan overigens afwijken van het advies van het Cft.
Met de Rft is vastgelegd dat de landen moeten voldoen aan diverse (strenge) begrotingsnormen. Een staatsschuld zoals de voormalige Nederlandse Antillen hadden, richting de 90% van het BBP, wordt hiermee voorkomen. Het aangaan van nieuwe schulden blijft mogelijk zolang maar onder de rentelastnorm van 5% gebleven word. De toepassing van de rentelastnorm voorkomt immers te hoge rentelasten.
Daar tegenover staat dat wanneer de landen daaraan naar het oordeel van het Cft voldoen, zij gerechtigd zijn geldleningen aan te gaan ten behoeve van (kapitaal) investeringen voor de ontwikkeling van het land. In artikel 16 Rft is over het aantrekken van leningen gesteld dat de Nederlandse Staat een verplichte lopende inschrijving heeft voor het gevraagde leningbedrag van het land tegen het actuele rendement op staatsleningen van de desbetreffende looptijd. Dit heeft tot gevolg dat – zolang de Rft de geldende regelgeving is – over het bestaan van de lopende inschrijving van de Nederlandse Staat en over de hierbij behorende voorwaarden geen keuzes of afwijkende besluitvorming vanuit de Nederlandse overheid of de RMR mogelijk is. Het financieel toezicht en de mogelijkheid via Nederland te kunnen lenen staan dus in onverbrekelijk verband met elkaar.
De voorgenomen leningen worden separaat door het Cft getoetst aan de eisen die worden gesteld aan kapitaalinvesteringen volgens de System of National Accounts. Daarmee wordt gegarandeerd dat leningen alleen voor investeringen aangewend worden en niet voor consumptieve uitgaven. Ook wordt in deze toets nogmaals bezien of aan de begrotingsnormen is voldaan, of de lening in voldoende mate is onderbouwd, of deze realistisch is, en of de lening wordt besteed in het lopende begrotingsjaar, want een land mag enkel een lening aangaan voor het lopende begrotingsjaar.
De leningen die via de lopende inschrijving door Nederland worden verleend aan Curaçao en Sint Maarten vinden hun plek in de (suppletoire) begroting en jaarverslag van begrotingshoofdstuk IV Koninkrijksrelaties van het betreffende begrotingsjaar. Naast verantwoording in de begrotingscyclus van HIV Koninkrijksrelaties brengt het Cft eens per half jaar, door tussenkomst van de Minister van BZK, een schriftelijk verslag uit over de werkzaamheden aan de raad van ministers van het Koninkrijk en aan de besturen, de beide Kamers der Staten-Generaal, en de beide Staten. Deze halfjaarrapportage maakt ook deel uit van de algemene overleggen die worden gevoerd met uw Kamer. Dus naast de begrotingscyclus wordt ook op deze wijze uw Kamer in staat gesteld haar controletaak uit te voeren. Alle officiële adviezen van het Cft zijn bovendien openbaar en beschikbaar via de website van het Cft. Tevens wordt uw Kamer geïnformeerd gedurende het jaar wanneer daar aanleiding toe bestaat, bijvoorbeeld wanneer de RMR besluit tot het geven van een aanwijzing aan een van de landen. De Minister van BZK of van Financiën van Nederland en de besturen kunnen ook tussentijds inlichtingen over de werkzaamheden van het Cft vragen.
Indien naar het oordeel van de RMR het Cft bij de uitoefening van de taak ernstig in gebreke blijft, kan de Minister van BZK, in overeenstemming met de besturen van Curaçao en Sint Maarten, noodzakelijke maatregelen nemen. Bijvoorbeeld het vaststellen van beleidsregels, procedurevoorschriften, en algemene en bijzondere aanwijzingen voor de uitoefening van de taken door het Cft.
Alle consensus Rijkswetten worden in 2015 geëvalueerd. De uitgangspunten van de evaluatie (doel, opzet en doorlooptijd) van de Rft zijn vastgelegd in artikel 33. Over de instelling van de in artikel 33 beschreven evaluatiecommissie en de inrichting van de evaluatie informeer ik u tijdig nader.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk