Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2014
Hierbij zend ik u de voortgangsrapportages voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten inzake de implementatie en uitvoering van verbeteringen van de detentiefaciliteiten1. Deze rapportages zijn in opdracht van de gouverneur van Aruba, de gouverneur van Curaçao en de gouverneur van Sint Maarten opgesteld door prof. mr. P.C. Vegter en mr. G. Pesselse. De gouverneurs rapporteren gezamenlijk, ingevolge een besluit van de Rijksministerraad van januari 2008, via mij aan de Rijksministerraad over de stand van zaken van de verbeteringen binnen het gevangeniswezen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vooropgesteld zij dat de verantwoordelijkheid voor goede detentiefaciliteiten bij de regeringen van de landen zelf ligt.
De datum op de voorzijde van de drie rapporten (januari 2013) betreft de uitvoering van de inspecties door Vegter en Pesselse. Na de inspecties zijn eerst de Ministers van Justitie van de landen in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de inspectierapporten. Dit heeft verschillende maanden in beslag genomen. Daarna hebben de Gouverneurs de rapporten aan mijn ministerie gezonden in de periode tot en met september 2013. Vervolgens is in lijn met de aanbevelingen met de landen overleg gevoerd over een door de landen vorm te geven alternatief voor de inspecties door Vegter en Pesselse. Met de landen is ten behoeve van een coherente discussie afgesproken om de rapporten tegelijkertijd met hun toekomstig alternatief aan de Rijksministerraad aan te bieden. Ondanks aandringen hebben de landen hun alternatief nog niet gepresenteerd. Om verder oponthoud te voorkomen, doe ik u daarom de rapporten nu toekomen.
De onderzoekers constateren enerzijds (ernstige) tekortkomingen in bouwkundige zin, bij de bejegening van gedetineerden en op het gebied van veiligheid van personeel. Anderzijds boeken de landen volgens de onderzoekers, hoewel voorzichtig, vooruitgang bij het implementeren van een deel van de aanbevelingen. Dit ondanks alle problemen die in de rapporten naar voren komen rond onder andere financiering en gebrek aan (voldoende gekwalificeerd) personeel.
Een voorbeeld van een positieve ontwikkeling is de in het rapport over Sint Maarten aangehaalde renovatie van de Point Blanche gevangenis. Deze is met veel vertraging medio 2013 van start gegaan. De onderzoekers hebben jarenlang gehamerd op het belang van de renovatie, die een positief effect moet hebben op de veiligheid en de bouwkundige staat van de gevangenis.
Op Curaçao is de hygiëne van de politiecellen volgens de onderzoekers naar een aanvaardbaar niveau gebracht en lijkt excessief geweld te zijn afgenomen. In de gevangenis van Curaçao, het Sentro di Detenshon i Korekshon Korsou (SDKK), is volgens het rapport een aantal additionele beveiligingsmaatregelen ingevoerd en ook hier zien de onderzoekers een verbetering van de hygiëne, maar ook een betere bezetting van medisch personeel. Met de bejegening van gevangenen, een goede invulling van de dagbesteding en met de algehele personele bezetting is het volgens de onderzoekers echter nog niet goed gesteld.
Voor wat betreft de politiecellen op Aruba is het luchten van gedetineerden verbeterd en melden de onderzoekers voorts dat in de gevangenis van Aruba een arts in dienst is getreden en dat er aandacht is voor de opleiding van personeel. Dit neemt niet weg dat er in de gevangenis nog steeds gewelddadige incidenten plaatsvinden, dat de bouwkundige staat kwetsbaar wordt genoemd en dat zaken als differentiatie en dagprogramma nog niet voldoende geregeld zijn.
Kortom, de algehele situatie van detentiefaciliteiten op Aruba, Curaçao en Sint Maarten is nog niet op orde, maar verbeteringen zijn evenmin te ontkennen. Dit biedt perspectief voor het verder implementeren van verbeteringen door de landen, zodat deze op termijn aan de CPT-normen (Committee for the Prevention of Torture) kunnen voldoen. Kanttekening hierbij is het tempo waarin verbeteringen plaatsvinden en de duurzaamheid daarvan.
Zoals reeds vermeld, pleiten de onderzoekers de laatste jaren voor het institutionaliseren van hun werkzaamheden in en door de landen zelf. Dit zou meer recht doen aan de verantwoordelijkheid die de landen hebben ten aanzien van hun eigen detentiefaciliteiten. Ook de Gouverneurs van de landen geven aan voorstander te zijn van het verkennen van deze mogelijkheid. De Raad voor de Rechtshandhaving zou hierin een rol toebedeeld kunnen krijgen. Tenslotte wil ik onderstrepen dat ook als de monitorfunctie door de landen zelf zou worden uitgevoerd, het monitoren gericht moet zijn op het voldoen aan de CPT normen. De maatregelen die daarvoor nodig zijn moeten voortvarend ter hand worden genomen. Zodra hierover meer duidelijkheid bestaat, zal ik uw Kamer separaat informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk