Kamerstuk 33750-C-2

Memorie van toelichting

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 17 september 2013
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-C-2.html
ID: 33750-C-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

 

blz.

A.

Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel

3

     

B.

Begrotingstoelichting

4

     

1.

Leeswijzer

4

     

2.

Het beleid

5

     

2.1.

De beleidsagenda

5

2.1.1.

Beleidsmutaties

6

     

2.2.

Het beleidsartikel

7

2.2.1.

Algemene beleidsdoelstelling

7

2.2.2.

Rol en verantwoordelijkheid minister

7

2.2.3.

Beleidswijzigingen

9

2.2.4.

Budgettaire gevolgen van beleid

9

2.2.5.

Toelichting op de uitgavencategorieën

11

     

3.

Het verdiepingshoofdstuk

13

3.1.

Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

13

3.2.

Integratie-uitkeringen

17

3.3.

Decentralisatie-uitkeringen

17

3.4.

Opbrengst lokale heffingen 2013

19

     

4.

Bijlagen bij de begroting

20

Bijlage 1

Beleidsmutaties

21

Bijlage 2

Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2012–2013

22

Bijlage 3

Lijst met afkortingen

24

Bijlage 4

Lijst met belangrijke termen en hun betekenis

25

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2014 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2014. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2014.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2014 vastgesteld. Het begrotingsartikel dat in de begroting van het provinciefonds is opgenomen wordt in onderdeel B. van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 6, vierde lid van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, hebben de provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen. Het in dit wetsartikel opgenomen bedrag is niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. Het bedrag wordt nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4. van deze memorie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.

De voorliggende toelichting bij de begroting 2014 van het provinciefonds kent de volgende indeling.

Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op het beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid van de minster, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.

Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2013 naar de stand ontwerpbegroting 2014. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Verder wordt in dit hoofdstuk het provinciefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de opbrengst van lokale heffingen. Daarna volgen de bijlagen.

Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. HET BELEID

2.1. De beleidsagenda

Regeerakkoord Rutte II

Om Nederland sterker uit de huidige crisis te laten komen, is een solide beleid nodig om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Het Regeerakkoord vraagt van iedereen een bijdrage, ook van provincies. De keuzes zijn niet eenvoudig, maar de omstandigheden bieden ook kansen om zaken anders te organiseren, zoals bijvoorbeeld door decentralisatie van taken. Voor de provincies bevat het Regeerakkoord naast de doorwerking van de normeringssystematiek ook enkele generieke ombuigingen.

EMU-saldo

Op 23 april 2013 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën. De Wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) stelt dat de decentrale overheden een gelijkwaardige inspanning leveren bij het streven om te voldoen aan de Europese begrotingsdoelstellingen. De wet kwantificeert deze gelijkwaardige inspanning echter niet maar stelt dat deze wordt ingevuld door na aanvang van een nieuw kabinet in een bestuurlijk overleg een EMU-saldopad voor de gezamenlijke decentrale overheden af te spreken. Op 18 januari 2013 hebben het Rijk en de decentrale overheden een financieel akkoord gesloten (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400 B, nr. 7), waarin genoemd saldopad voor het EMU-macrosaldo voor de gezamenlijke decentrale overheden is vastgesteld.

In het financieel akkoord is onderscheid gemaakt tussen een genormeerd saldopad en een saldo-ambitie. De saldo-ambitie sluit aan bij de CPB-raming ten tijde van het Regeerakkoord, die laat zien waarop het saldo van de medeoverheden volgens de modellen van het CPB zou uitkomen door uitvoering van het Regeerakkoord. De saldo-ambitie is:

  • 2013: – 0,5% bbp.

  • 2014: – 0,3% bbp.

  • 2015: – 0,3% bbp.

  • 2016: – 0,2% bbp.

  • 2017: – 0,2% bbp.

De norm voor het saldo is ruimer, omdat er t.o.v. de ambitie een marge is ingebouwd. Als de ambitie dus onverhoopt niet gerealiseerd wordt, hoeven de decentrale overheden niet direct maatregelen te nemen. De afgesproken tekortnorm voor deze kabinetsperiode betreft:

  • 2013 t/m 2015: – 0,5% bbp.

  • 2016: – 0,4% bbp.

  • 2017: – 0,3% bbp.

In het bestuurlijk overleg financiele verhouding van het voorjaar 2015 wordt bezien of op basis van de dan beschikbare realisaties de daling in 2016 en 2017 verantwoord en mogelijk is. In de wet is een mogelijkheid voorzien om een maatregel op te leggen als de decentrale overheden niet aan de norm voldoen en afspraken om weer binnen de norm te komen niet worden gerealiseerd. Sancties zijn onderdeel van de wet, maar zullen gedurende deze kabinetsperiode niet worden toegepast, zolang er geen sanctie uit Europa volgt.

BTW-compensatiefonds

In het financieel akkoord dat het Rijk en de decentrale overheden op 18 januari 2013 (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400 C, nr. 7) hebben gesloten heeft het kabinet de gemeenten en provincies een handreiking gedaan door het BCF niet af te schaffen. De taakstellende korting van € 310 miljoen (gemeentefonds) en € 40 miljoen (provinciefonds) vanaf 2015 blijft echter gehandhaafd. Ook komt er een plafond op het BCF door het te koppelen aan de normeringssystematiek voor het gemeentefonds en provinciefonds. Het plafond is vastgesteld op basis van de raming van het BCF voor 2014, namelijk € 3,1 miljard. Vanaf dat moment groeit het BCF met het accres. Het plafond wordt tevens aangepast voor taakmutaties (zoals de decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. De afgelopen jaren lag de realisatie van het BCF rond de € 2,8 miljard. Als het plafond overschreden wordt, dan wordt er uitgenomen uit het gemeentefonds en provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste aan het gemeentefonds en provinciefonds. De toevoeging of uitname wordt over het gemeentefonds en provinciefonds verdeeld conform de aandelen van de gezamenlijke gemeenten en gezamenlijke provincies in het BCF in gerealiseerde jaar. Naar huidig inzicht zal in 2015 circa € 180 miljoen worden toegevoegd aan het gemeente- en provinciefonds vanwege een onderschrijding van het plafond.

Het Rijk en de VNG/IPO hebben afgesproken dat het effect van de decentralisaties op het BCF nog verkend wordt.

Schatkistbankieren

Eén van de maatregelen in de begroting 2013 die een significante bijdrage levert aan de EMU-schuldverlaging en darnaast financieel risico voor decentrale overheden vermindert, is de invoering van het verplicht schatkistbankieren door decentrale overheden. Dit houdt in dat gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen de middelen die zij (tijdelijk) niet nodig hebben voor de uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden – met andere woorden hun overtollige middelen – aanhouden in de schatkist. Middelen kunnen worden aangehouden via een rekening-courant of in één of meer deposito’s.

Middels een regeling van de minister van Financiën worden zaken omtrent de uitvoering vastgesteld. Te denken valt aan de uit te zonderen middelen (doelmatigheidsdrempel) en de vaststelling van de rentepercentages. Het wetsvoorstel is op 4-7-2013 aangenomen door de Tweede Kamer. Invoering is voorzien uiterlijk eind 2013.

2.1.1. Beleidsmutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 2.1.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2013 wordt verwezen naar bijlage 1. In tabel 3.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2013 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2014. De weergegeven mutaties worden in de verdiepingsbijlage (paragraaf 3) afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.

Tabel 2.1.1. Beleidsmutaties (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Opdracht

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

0

0

0

0

0

0

             

Bijdragen aan medeoverheden

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

– 22.497

– 547.392

– 164.934

– 169.934

– 174.934

– 179.934

2. Integratie-uitkeringen

393.551

145.325

105.000

105.000

105.000

105.000

3. Decentralisatie-uitkeringen

20.498

442.360

5.567

500

0

0

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2013)

391.552

40.293

– 54.367

– 64.434

– 69.934

– 74.934

2.2. Het beleidsartikel

2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling

Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:

  • 1. de provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;

  • 2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

2.2.2. Rol en verantwoordelijkheid minister

De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – i.c. de Staatssecretaris van Financiën – zijn op basis van de Financiele verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.

Op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) moet elk afzonderlijk begrotingsartikel periodiek (tenminste eens in de 7 jaar) worden geëvalueerd (Artikel 3.1 RPE: Al het beleid dat valt onder de beleidsartikelen in de begroting). In de lopende doorlichting van artikel 1.1 van de begroting van BZK (H7) wordt ingegaan op de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de medeoverheden die ten grondslag liggen aan de geldstromen die via de fondsen lopen. Er vindt dan ook geen afzonderlijke beleidsdoorlichting plaats van het gemeente- en provinciefonds.

Voor de realisatie van de in paragraaf 2.1.1. beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.

Beleidsthema 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

A) Normeringssystematiek

De omvang van het provinciefonds ontwikkelt zich volgens de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat het fonds meebeweegt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, volgens het principe «samen de trap op, samen de trap af». Op die wijze wordt het jaarlijkse groeipercentage (het zogenaamde accres) bepaald. Deze systematiek werkt sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

B) Artikel 2 Financiële verhoudingswet

Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Het Rijk heeft een verantwoordelijkheid bij het bepalen van de hoogte van die specifieke uitnamen en/of toevoegingen als gevolg van taakmutaties, waarbij het kabinet handelt conform artikel 2 van de Financiële verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn.

C) Bestuurlijk overleg financiële verhouding

Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij is gerechtigd om agendapunten in te brengen. Zonodig kunnen ook andere bewindslieden dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. Onder andere de vraag of de omvang van het provinciefonds als adequaat kan worden beschouwd, wordt beantwoord in Bofv. Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringssystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het Bofv aan de orde worden gesteld.

Beleidsthema 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

D) Verdeelmaatstaven

Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.

Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

E) Periodiek onderhoudsrapport

De totstandkoming van het nieuwe verdeelmodel per 1 januari 2012 en de herverdeeleffecten die hiermee samenhangen hebben de vraag opgeroepen of er behoefte is aan een onderhoudssysteem. Bij onderhoud kan een onderscheid gemaakt worden tussen onderwerpen die de komende jaren van belang zijn voor het provinciefonds vanuit veranderingen in het takenpakket of wijzigingen van de verdeelmaatstaven: de onderhoudsagenda. Bij een onderhoudsinstrument kan ook worden gedacht aan een signaleringsfunctie op basis waarvan besluitvorming kan plaatsvinden over het al dan niet uitvoeren van nader onderhoud. Uiteindelijk kan dit leiden tot een aanpassing van het verdeelstelsel. Het doel van de signaleringsfunctie is om te voorkomen dat er in de toekomst grote schoksgewijze aanpassingen in de verdeling noodzakelijk zijn. In 2014 wordt het onderhoud van het provinciefonds verder vorm gegeven.

2.2.3. Beleidswijzigingen

De belangrijkste beleidswijzigingen zijn op het terrein van het EMU-saldo, het BTW-compensatiefonds en schatkistbankieren. Deze wijzigingen worden beschreven in de beleidsagenda (paragraaf 2.1). Naast de doorwerking van de normeringssystematiek bevat het Regeerakkoord Rutte II een aantal generieke ombuigingen. De financiële consequenties van deze ombuigingen staan vermeld in de tabellen 2.1.1 en 3.1.2 en bijlage 1. De toelichting staat in paragraaf 3.1.

2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2.2.1. Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen:

1.529.442

1.171.987

908.545

879.799

883.227

873.378

             

Uitgaven:

1.529.766

1.171.987

908.545

879.799

883.227

873.378

Waarvan juridisch verplicht

 

100%

       
             

Opdracht

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

100

100

100

100

100

100

             

Bijdragen aan medeoverheden

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

451.542

345.268

719.187

714.187

709.187

704.187

2. Integratie-uitkeringen

393.551

145.325

105.000

105.000

105.000

105.000

3. Decentralisatie-uitkeringen

684.573

681.294

84.258

60.512

68.940

64.091

             

Ontvangsten:

1.529.766

1.171.987

908.545

879.799

883.227

873.378

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd. Op basis van de Financiële verhoudingswet (voor de uitkeringen aan de gemeenten en provincies) is het percentage juridisch verplicht bijna 100 %. Alleen een deel van de «Kosten Financiële verhoudingswet» is op voorhand niet juridisch verplicht.

Ontvangsten

Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 2.2.1.).

Ter informatie geeft figuur 2.2.2. het verloop van de uitkering uit het provinciefonds (totaal Bijdragen aan medeoverheden) per inwoner van 2001–2018 weer. De bedragen 2001 tot en met 2012 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2013 tot en met 2018 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.

Figuur 2.2.2.Uitkering provinciefonds in € per inwoner

Figuur 2.2.2.Uitkering provinciefonds in € per 						  inwoner

De provincies ontvangen in 2014 uit het provinciefonds € 1.171.887.000 (Bijdragen aan medeoverheden). Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 70 per inwoner. Ten opzichte van 2013 betekent dit een mutatie van € – 22 per inwoner, onder andere veroorzaakt door de korting met betrekking tot de publieke omroep en de daling van de integratie-uitkering natuur.

2.2.5. Toelichting op de uitgavencategorieën

In Tabel 2.2.1. Budgetaire gevolgen van beleid staan een aantal uitgavencategorieën. Deze worden hier nader toegelicht.

Kosten Financiële-verhoudingswet

Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het provinciefonds en het onderhoud van het betaalsysteem.

Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

Dit betreft de uitkering aan alle provincies, die ten goede komt aan de algemene middelen van de provincies. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële verhoudingswet.

Integratie-uitkeringen

Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of andere middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële verhoudingswet. Voor een overzicht van de integratie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

Decentralisatie-uitkeringen

Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering en de integratie-uitkering ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

3. HET VERDIEPINGSHOOFDSTUK

In paragraaf 3.1. wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2013 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2014 beschreven. In paragraaf 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven en in 3.3 van de decentralisatie-uitkeringen. In 3.4. wordt ingegaan op de opbrengst van lokale heffingen in 2013.

3.1. Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

Verplichtingen

Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2013 naar de stand ontwerpbegroting 2014.

Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen provinciefonds (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

1.138.214

1.131.694

962.912

944.233

953.161

948.312

Mutaties 1e suppletoire begroting 2013

389.354

– 39.087

– 131.899

– 141.618

– 147.118

– 152.118

Stand 1e suppletoire begroting 2013

1.527.568

1.092.607

831.013

802.615

806.043

796.194

Nieuwe mutaties

1.874

79.380

77.532

77.184

77.184

77.184

Stand ontwerpbegroting 2014

1.529.442

1.171.987

908.545

879.799

883.227

873.378

Waarvan verplichtingenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet

100

100

100

100

100

100

Waarvan verplichtingenbedrag algemene uitkering

451.222

345.268

719.187

714.187

709.187

704.187

Waarvan verplichtingenbedrag integratie-uitkeringen

393.550

145.325

105.000

105.000

105.000

105.000

Waarvan verplichtingenbedrag decentralisatie-uitkeringen

684.570

681.294

84.258

60.512

68.940

64.091

Uitgaven

Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2013 naar de stand ontwerpbegroting 2014.

Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven provinciefonds (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2013

1.138.214

1.131.694

962.912

944.233

953.161

948.312

Mutaties 1e suppletoire begroting 2013:

           

1) BTW-compensatiefonds

 

– 25.821

– 66.160

– 66.160

– 66.160

– 66.160

2a) RA A9 Minder provincies

   

– 5.000

– 10.000

– 15.000

– 20.000

2b) RA I92 Publieke omroep

 

– 142.000

– 142.000

– 142.000

– 142.000

– 142.000

3) Accres tranche 2014

 

90.858

90.858

90.858

90.858

90.858

Overige mutaties 1e suppletoire begroting 2013

389.678

37.876

– 9.597

– 14.316

– 14.816

– 14.816

Stand 1e suppletoire begroting 2013

1.527.892

1.092.607

831.013

802.615

806.043

796.194

Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk:

           

4) Accres tranche 2012 (incidenteel)

– 8.682

         

5) Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

100

         

6) Bedrijventerreinen (Toppergelden) (decentralisatie-uitkering)

2.100

100

100

     

7) Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)

8.407

146

248

     

8) Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg (decentralisatie-uitkering)

 

1.950

       

9) Life Sciences Park Oss (decentralisatie-uitkering)

1.600

         

10) Green Deal (decentralisatie-uitkering)

208

         

11a) DU Ontwikkel / OEM variabel (algemene uitkering)

8.544

– 427.797

       

11b) DU Ontwikkel / OEM variabel (decentralisatie-uitkering)

– 8.544

427.797

       

12) Natuur (integratie-uitkering)

 

105.000

105.000

105.000

105.000

105.000

13a) Accres tranche 2013

– 1.859

– 1.859

– 1.859

– 1.859

– 1.859

– 1.859

13b) Accres tranche 2014

 

– 25.957

– 25.957

– 25.957

– 25.957

– 25.957

Totaal nieuwe mutaties

1.874

79.380

77.532

77.184

77.184

77.184

Stand ontwerpbegroting 2014

1.529.766

1.171.987

908.545

879.799

883.227

873.378

Waarvan uitgavenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet

100

100

100

100

100

100

Waarvan uitgavenbedrag algemene uitkering

451.542

345.268

719.187

714.187

709.187

704.187

Waarvan uitgavenbedrag integratie-uitkeringen

393.551

145.325

105.000

105.000

105.000

105.000

Waarvan uitgavenbedrag decentralisatie-uitkeringen

684.573

681.294

84.258

60.512

68.940

64.091

Toelichting op de nieuwe mutaties

Onderstaand worden de mutaties toegelicht voor zover nog niet eerder toegelicht in een begrotingsstuk. De «overige mutaties 1e suppletoire begroting 2013» zijn toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2013 (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 640 C, nrs. 1 en 2).

1) BTW-compensatiefonds

In het regeerakkoord Rutte II is afgesproken om het BTW-compensatiefonds (BCF) af te schaffen. In het Financieel akkoord tussen Rijk en medeoverheden van 18 januari 2013 (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400 C, nr. 7) is echter overeengekomen dat het kabinet zal afzien van de voorgenomen afschaffing. Daarbij geldt dat de in het regeerakkoord opgenomen korting gehandhaafd blijft. Het bedrag is als volgt opgebouwd:

  • a) Terugdraaien uitname met betrekking tot de btw-correctie in de begroting 2013 van € 5,297 miljoen vanaf 2014 in verband met verhoging van de btw met 2 procentpunt per 1 oktober 2012 (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400 C, nr. 2).

  • b) Een uitname van € 31,118 miljoen vanaf 2014 in verband met de financiering via het provinciefonds van de automatische compensatie via het BCF voor de btw-verhoging.

  • c) Een taakstellende structurele korting van € 40,339 miljoen vanaf 2015, mede als gevolg van de hogere groei van het BCF de afgelopen jaren ten opzichte van de accrespercentages.

2a) RA A9 Minder provincies

Betreft maatregel A9 in het regeerakkoord Rutte II. Korting op het provinciefonds van € 5 miljoen in 2015 oplopend tot € 75 miljoen in 2025 in verband met besparingen die ontstaan door schaalvoordelen, verminderen van toezicht en vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken door een opschaling van provincies.

2b) RA I92 Publieke omroep

Betreft maatregel I9 in het regeerakkoord Rutte II. De bezuiniging op de publieke omroep wordt onder andere ingevuld door een efficiencytaakstelling bij het centraliseren van het budget voor de regionale omroepen. Hiervoor vindt een uitname uit het provinciefonds plaats per 2014 van € 142 miljoen. Naar aanleiding van een toezegging van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer wordt momenteel onderzoek gedaan naar de actuele uitgaven van provincies aan de regionale omroepen. Over de uitkomsten zal bestuurlijk overleg plaatsvinden tussen IPO en OCW.

3) Accres tranche 2014

Het gemeentefonds en het provinciefonds ontwikkelen zich evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. Het accres van tranche 2014 bedraagt voor het provinciefonds € 90,858 miljoen.

4) Accres tranche 2012 (incidenteel)

Voor 2012 is het accres verlaagd met € 15,714 miljoen. Voor 2012 is een deel (€ – 7,032 miljoen) reeds verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2013 (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 640 C, nrs. 1 en 2). Het restant (€ – 8,682 miljoen) wordt opgenomen in voorliggende begroting.

5) Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

Aan de provincie Noord-Brabant wordt € 100.000 toegekend ten behoeve van de detachering van de informatiemanager.

6) Bedrijventerreinen (Toppergelden) (decentralisatie-uitkering)

In het kader van het convenant Bedrijventerreinen 2010–2020 worden middelen voor de uitvoering van het besluit Topper gedecentraliseerd. In dat kader ontvangt de provincie Noord-Holland voor het project ter verbetering van de interne ontsluiting «De Pijp» in 2013 € 2,1 miljoen en daarnaast € 100.000 in 2014 en 2015.

7) Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)

De provincie Gelderland ontvangt voor het project «Traverse Dieren» over 2013 t/m 2015 alsnog het ingehouden btw-deel van de decentralisatie-uitkering. Daarnaast ontvangt de provincie Limburg in 2013 in totaal € 8,25 miljoen voor de proceskosten van de gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum.

8) Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg (decentralisatie-uitkering)

Voor 2014 is € 16 miljoen beschikbaar voor de invoeringskosten van de decentralisatie van de jeugdzorg. Daarvan is een deel (€ 13,6 miljoen) beschikbaar voor gemeenten en voor onderzoek, congressen, het transitiebureau en andere ondersteunende activiteiten. Aan de provincies wordt in 2014 € 1,95 miljoen beschikbaar gesteld en aan de grootstedelijke regio’s € 0,45 miljoen.

9) Life Sciences Park Oss (decentralisatie-uitkering)

Ten behoeve van de realisatie en exploitatie van het project Life Sciences Park Oss (Pivot Park) ontvangt de provincie Noord-Brabant € 1,6 miljoen in 2013 via een decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds.

10) Green Deal (decentralisatie-uitkering)

Ter uitvoering van de Green Deal met de Metropoolregio Amsterdam wordt aan de provincie Noord-Holland in 2013 € 208.000 toegekend.

11a en b) DU Ontwikkel / OEM variabel

In het nieuwe verdeelmodel van het provinciefonds per 1 januari 2012 wordt onderscheid gemaakt tussen beheer- en ontwikkeltaken, omdat beide andere verdeelcriteria vragen. Het beheerdeel omvat de vaste jaarlijks terugkerende kosten, bijvoorbeeld het betalen van de salarissen, onderhoud provinciehuis, wegen, groen, etc. Het ontwikkeldeel van het provinciefonds betreft taken zoals aanleg van nieuwe wegen, integrale gebiedsontwikkeling in het landelijk gebied, natuur en bodemsanering, maar ook taken met betrekking tot buitengewone groei en krimp. Om verdeeltechnische redenen is er voor gekozen om een deel van het bedrag dat gemoeid is met de ontwikkeltaken via een decentralisatie-uitkering (DU Ontwikkel/OEM variabel) uit te betalen aan de provincies.

In het verdeelmodel wordt er ook rekening mee gehouden dat provincies in staat zijn een deel van de hun taken (ijkpunten) te financieren met eigen inkomsten uit de zogenaamde «overige eigen middelen» (OEM). De OEM in het nieuwe verdeelmodel wordt samengesteld uit twee onderdelen. Er is een vast deel van 5,48% dat wordt verondersteld voor alle provincies. Dit vaste deel is op voorhand in mindering gebracht op alle maatstaven en op de nieuwe decentralisatie-uitkering. Voor het variabele deel is gekozen om 35% van de inkomsten uit energiebedrijven (situatie in 2016) mee te nemen met een fictief rendement van 3%. Dit deel wordt in mindering gebracht op de bovenstaand beschreven bedragen van de decentralisatie-uitkering.

De op deze manier ontstane «DU Ontwikkel / OEM variabel» bedraagt in 2013 € 407,805 miljoen. Dat is € 8,544 miljoen minder dan in de 1e suppletoire begroting van 2013 was vermeld. In 2014 bedraagt de uitkering € 427,797 miljoen.

12) Natuur (integratie-uitkering)

In het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur hebben het Rijk en de provincies afspraken gemaakt over de decentralisatie van het natuurbeleid. In het Onderhandelingsakkoord is afgesproken dat de provincies met ingang van 2014 verantwoordelijk zijn voor het beheer van de EHS en daarvoor jaarlijks € 105 miljoen krijgen via het provinciefonds.

13a en b) Accres tranche 2013 en 2014

Het gemeente- en provinciefonds ontwikkelen zich evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. Het accres van tranche 2013 bedraagt – € 15,612 miljoen. Dat is € 1,859 miljoen minder dan waar bij voorjaarsnota 2013 vanuit werd gegaan. Het accres van tranche 2014 bedraagt € 64,901 miljoen. Dat is € 25,957 miljoen minder dan waar bij voorjaarsnota 2013 vanuit werd gegaan.

3.2. Integratie-uitkeringen

Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het provinciefonds in één keer bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt normaliter gesproken een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Tabel 3.2.1. geeft een overzicht.

Tabel 3.2.1. Overzicht integratie-uitkeringen provinciefonds (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Ontwerpbegroting 2013:

           

Stand ontwerpbegroting 2012

0

0

0

0

0

0

1e suppletoire begroting 2013:

           

Wijziging betalingsverloop integratie-uitkeringen 2012

1

         

Natuur

393.550

40.325

       

Stand 1e suppletoire begroting 2013

393.551

40.325

0

0

0

0

Nog niet eerder opgenomen in een begroting:

           

Natuur

 

105.000

105.000

105.000

105.000

105.000

Stand ontwerpbegroting 2014

393.551

145.325

105.000

105.000

105.000

105.000

3.3. Decentralisatie-uitkeringen

De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. In tabel 3.3.1. is een overzicht opgenomen.

Tabel 3.3.1. Overzicht decentralisatie-uitkeringen provinciefonds (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Ontwerpbegroting 2013:

           

Bedrijventerreinen

6.036

10.611

13.202

     

Bedrijventerreinen (Toppergelden)

24.919

11.877

       

Bodemsanering

57.297

58.422

       

DU Ontwikkel / OEM Variabel

417.377

         

Externe veiligheid

20.000

20.000

       

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

60.636

55.456

       

Monumenten

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Nationale gebiedsontwikkelingen

6.584

7.785

660

     

Regionale luchthavens

934

934

       

Sterke regio’s

1.800

1.700

3.130

1.000

   

Waddenfonds

36.824

38.690

40.499

28.878

28.878

28.878

Zuiderzeelijn REP-middelen

10.468

12.259

 

10.134

20.062

15.213

Zwemwaterrichtlijn EU

1.200

1.200

1.200

     

Stand ontwerpbegroting 2013

664.075

238.934

78.691

60.012

68.940

64.091

1e suppletoire begroting 2013:

           

Afsluitdijk

500

500

500

500

   

Beter benutten

4.080

         

Bodemsanering

3.900

5.900

       

DU Ontwikkel / OEM variabel

– 1.028

         

Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg

1.950

         

Nationale gebiedsontwikkelingen

7.222

5.967

4.719

     

Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2012

3

         

Stand 1e suppletoire begroting 2013

680.702

251.301

83.910

60.512

68.940

64.091

Nog niet eerder opgenomen in een begroting:

           

Bodemsanering

100

         

Bedrijventerreinen (Toppergelden)

2.100

100

100

     

Nationale gebiedsontwikkelingen

8.407

146

248

     

Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg

 

1.950

       

Life Sciences Park Oss

1.600

         

Green Deal

208

         

DU Ontwikkel / OEM variabel

– 8.544

427.797

       

Stand ontwerpbegroting 2014

684.573

681.294

84.258

60.512

68.940

64.091

In artikel 13, lid 5, van de Fvw wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In de volgende alinea wordt hiervan verslag gedaan.

In tabel 3.3.1. zien we dat de meeste bij ontwerpbegroting 2013 en 1e suppletoire begroting 2013 opgenomen decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar integratie-uitkering of algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de decentralisatie-uitkeringen «Monumenten», «Waddenfonds» en «Zuiderzeelijn» geldt dat deze niet aan alle provincies worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering. Deze decentralisatie-uitkeringen kunnen dan ook nu niet worden omgezet in een algemene uitkering of integratie-uitkering. Van de nog niet eerder in een begroting opgenomen decentralisatie-uitkeringen wordt bij ontwerpbegroting 2015 bezien of ze kunnen worden omgezet naar integratie-uitkering of algemene uitkering.

3.4. Opbrengst lokale heffingen 2013

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting.

De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.

In 2013 mogen de opcenten ten hoogste 107,3 procent bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten daar de opcenten variëren van 67,9% tot 95,0%. In 2013 is de opbrengst € 1,457 miljard.

De ontwikkeling van de opbrengst van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting wordt weergegeven in tabel 3.4.1.

Tabel 3.4.1. Opbrengsten provinciale opcenten MRB (x € miljoen)1
 

2010

2011

2012

2013

2012–2013

Provinciale opcenten MRB

1.432

1.456

1.457

1.457

0,0%

X Noot
1

Bron: BZK

4. BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING

BIJLAGE 1: BELEIDSMUTATIES

Beleidsmutaties (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Wijziging betalingsverloop integratie-uitkeringen 2012

1

         

Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2012

3

         

Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2012

320

         

DU Ontwikkel / OEM variabel (algemene uitkering)

1.028

         

DU Ontwikkel / OEM variabel (decentralisatie-uitkering)

– 1.028

         

Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)

7.222

5.967

4.719

     

Beter benutten (decentralisatie-uitkering)

4.080

         

Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

5.900

5.900

       

Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

1.000

3.000

       

Natuur (integratie-uitkering)

393.550

40.325

       

Afsluitdijk (decentralisatie-uitkering)

500

500

500

500

   

Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg (decentralisatie-uitkering)

1.950

         

Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

– 3.000

– 3.000

       

Steunfunctie Monumentenzorg en Archeologie

183

183

183

183

183

183

Friese taal

90

90

90

90

90

90

Accres tranche 2012 (incidenteel)

– 7.032

         

Accres tranche 2012 (structureel)

– 15.714

– 15.714

– 15.714

– 15.714

– 15.714

– 15.714

Accres tranche 2013

625

625

625

625

625

625

BTW-compensatiefonds

 

– 25.821

– 66.160

– 66.160

– 66.160

– 66.160

RA A9 Minder provincies

   

– 5.000

– 10.000

– 15.000

– 20.000

RA I92 Publieke omroep

 

– 142.000

– 142.000

– 142.000

– 142.000

– 142.000

Accres tranche 2014

 

90.858

90.858

90.858

90.858

90.858

Accres tranche 2012 (incidenteel)

– 8.682

         

Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

100

         

Bedrijventerreinen (Toppergelden) (decentralisatie-uitkering)

2.100

100

100

     

Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)

8.407

146

248

     

Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg (decentralisatie-uitkering)

 

1.950

       

Life Sciences Park Oss (decentralisatie-uitkering)

1.600

         

Green Deal (decentralisatie-uitkering)

208

         

DU Ontwikkel / OEM variabel (algemene uitkering)

8.544

– 427.797

       

DU Ontwikkel / OEM variabel (decentralisatie-uitkering)

– 8.544

427.797

       

Natuur (integratie-uitkering)

 

105.000

105.000

105.000

105.000

105.000

Accres tranche 2013

– 1.859

– 1.859

– 1.859

– 1.859

– 1.859

– 1.859

Accres tranche 2014

 

– 25.957

– 25.957

– 25.957

– 25.957

– 25.957

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2013)

391.552

40.293

– 54.367

– 64.434

– 69.934

– 74.934

BIJLAGE 2: MOTIES EN TOEZEGGINGEN VERGADERJAAR 2012-2013

Moties Onderdeel A.1 Afgedaan

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

Motie Schouw; Verzoekt de regering voor het zomerreces 2013 in kaart te brengen welke alternatieven, bijvoorbeeld het uitstellen van de verkiezingen voor de Provinciale Staten in de drie betrokken provincies, mogelijk zijn voor de dubbele verkiezingen en de Kamer hierover te infomeren

Gemente- en provinciefonds

De Eerste en Tweede Kamer zijn op 4 juli 2013 per brief geïnformeerd

Moties: Onderdeel A.2 In behandeling

Omschrijving van de motie

Vindplaats

Stand van zaken

Motie Voortman en Schouw; Verzoekt de regering om tegelijkertijd met de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer in een apart document inzicht te geven in de inhoudelijke agenda, de taken, bevoegdheden en het budget van de nieuw te vormen provincie.

Gemente- en provinciefonds

Er wordt gewerkt aan de inhoudelijke agenda. De minister heeft in het herindelingsontwerp aangekondigd dat hij een stuurgroep opricht die hieraan gaat werken. De provincies nemen deel aan die stuurgroep. Verder is een discussie met de ministeries opgestart over evt. extra taken van de provincies. De Kamer wordt hierover geïnformeerd als het wetsontwerp over de herindeling wordt ingediend bij de Kamer.

Toezeggingen: Onderdeel B.1 Afgedaan

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de open overlegfase binnen de procedure tot samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht.

Gemente- en provinciefonds

De Tweede Kamer is op 1 februari 2013 per brief geïnformeerd (TK 2012–2013, 33 047, nr. 6).

De minster zegt toe in het nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindeling nader in te gaan op het feit dat, indien en voor zover gemeenten het onderling niet eens worden over een gemeentelijke herindeling in de regio, er een taak is weggelegd voor de provincie en de Kamer deze te zullen doen toekomen.

Gemente- en provinciefonds

De Tweede Kamer is op 28 mei 2013 per brief geínformeerd (TK 2012–2013, 28 750, nr. 53).

Toezegging: Onderdeel B.2 In behandeling

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister zegt toe op verzoek van de heer Schouw (D66) om in de 2de consultatieperiode met de provincies die betrokken zijn bij de vorming van het nieuwe landsdeel Randstad ook een inhoudelijke economische agenda te bespreken.

Gemente- en provinciefonds

Hieraan wordt gewerkt. De toezegging is inmiddels ingehaald door de motie Schouw c.s., waarin de minister gevraagd wordt om tegelijk met de indiening van het wetsontwerp een inhoudelijke agenda voor de nieuwe provincie aan de Kamer te sturen. Indiening van het wetsontwerp bij de TK is voorzien voor eerste helft 2014.

De minister zegt toe de provincies (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland) uit te nodigen om zelf een inhoudelijke agenda te formuleren, desgewenst met ondersteuning van BZK, die tegelijk met het herindelingsvoorstel in de Kamer kan worden gepresenteerd. In dat geval krijgt de Kamer zowel het voorstel tot herindeling als een inhoudelijke agenda.

Gemente- en provinciefonds

Er wordt gewerkt aan de inhoudelijke agenda. De minister heeft in het herindelingsontwerp aangekondigd dat hij een stuurgroep opricht die hieraan gaat werken. De provincies nemen deel aan die stuurgroep. Verder is een discussie met de ministeries opgestart over evt. extra taken van de provincies. De Kamer wordt hierover geïnformeerd als het wetsontwerp over de herindeling wordt ingediend bij de Kamer.

Op verzoek van de heer Bosma (PVV) zal de minister bekijken in hoeverre hij kostenreducties die provinciale fusies met zich meebrengen nader kan substantiëren.

Gemente- en provinciefonds

Het onderzoek naar de kosten en baten van de provinciale herindeling is afgerond. De uitkomsten van de business case zijn gebruikt ter onderbouwing van het herindelingsontwerp, dat op 17 juni 2013 ter inzage is gelegd. Het definitieve wetsontwerp wordt naar verwachting eerste helft 2014 bij de TK ingediend. De business case zelf is openbaar gemaakt via de site van BZK en aangeboden aan de 3 provincies.

De minister zegt toe, op verzoek van het lid Bosma (PVV), te reageren op de frictiekosten samenvoeging provincies. De minister zal in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Noordvleugelprovincie ingaan op de businesscase, inclusief de kosten.

Gemente- en provinciefonds

Er is een business case uitgevoerd die ingaat op onder meer de frictiekosten. Dit onderzoek is afgerond en de uitkomsten, ook die over de frictiekosten, zijn verwerkt in het herindelingsontwerp. Dit herindelingsontwerp ligt nu ter inzage en gaat na verwerking van zienswijzen en na ommekomst Raad van State naar de Tweede Kamer. Indiening bij Kamer moet worden verwacht in de eerste helft van 2014.

BIJLAGE 3: LIJST MET AFKORTINGEN

AMvB

Algemene maatregel van bestuur

BBV

Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten

BCF

BTW-compensatiefonds

Bofv

Bestuurlijk overleg financiële verhouding

CBS

Centraal Bureau voor de statistiek

DU

Decentralisatie-uitkering

EMU

Economische en Monetaire Unie

FOG

Financieel Overzicht Gemeenten

Fvw

Financiële-verhoudingswet

GF

Gemeentefonds

IPO

Interprovinciaal Overleg

IU

Integratie-uitkering

MILH

Monitor Inkomsten Lokale Heffingen

MRB

Motorrijtuigen belasting

NGRU

Netto gecorrigeerde Rijksuitgaven

OEM

Overige Eigen Middelen

OSU

Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen

OZB

Onroerende-zaakbelastingen

PF

Provinciefonds

POR

Periodiek Onderhoudsrapport

UvW

Unie van Waterschappen

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

BIJLAGE 4: LIJST VAN DE BELANGRIJKE TERMEN EN HUN BETEKENIS

Accres

Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek).

   

Algemene uitkering uit het provinciefonds

Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen.

   

Cluster

Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling.

   

Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds

Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn.

   

Financiële-verhoudingswet (Fvw)

Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het provinciefonds. Sinds 1 januari 1998 maakt de regeling voor het provinciefonds onderdeel uit van de Financiële-verhoudingswet.

   

Integratie-uitkering uit het provinciefonds

Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering.

   

IJkpunten

Geobjectiveerde kostennormen per taakgebied, rekening houdend met structuurkenmerken, die voor alle provincies respectievelijk gemeenten beschikbaar zijn.

   

Normeringsystematiek

Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af».

   

Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)

Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.

   

Uitkeringsbasis

De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid).

   

Uitkeringsfactor

Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten.

   

Uitkeringsjaar

Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.

   

Verdeelmaatstaf

Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen.

   

Verdeelreserve

Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend.