Gepubliceerd: 30 oktober 2013
Indiener(s): Paulus Jansen
Onderwerpen: organisatie en beleid verkeer
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33733-5.html
ID: 33733-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 30 oktober 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Blz.

 

I. Algemeen

1

   

II. Inleiding

2

Administratieve lasten en financiële gevolgen voor het bedrijfsleven

2

Opleiding personeel

2

Consultatie

2

   

III. Artikelsgewijs

3

Onderdelen D en E

3

Onderdeel F

3

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van de wijziging van de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en hebben de behoefte tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om de EU-verordening 181/2011 te implementeren door wijziging van de Wet personenvervoer 2000 en enkele andere wetten.

II. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat de uiteindelijke verordening de twijfels, die in het BNC-fiche werden geuit over de doelmatigheid van de verordening, heeft weggenomen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de rechten van autobus- en touringcarpassagiers. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre met voorliggend wetsvoorstel de rechten van vliegtuigpassagiers en autobus- en touringcarpassagiers gelijkwaardig zijn. Kan de regering een overzicht geven van de belangrijkste overeenkomsten en verschillen, bijvoorbeeld waar het gaat om vertraging, annulering, verloren bagage en aansprakelijkheid bij letsel en overlijden?

Administratieve lasten en financiële gevolgen voor het bedrijfsleven

De leden van de fractie van de VVD lezen in de Memorie van Toelichting dat het wetsvoorstel geen administratieve lasten oplevert voor burgers of het bedrijfsleven. Wel vloeien uit de verordening verplichtingen voort voor vervoerders, verkopers van vervoersbewijzen, reisagenten, touroperators en terminalbeheerders. De leden van de VVD-fractie vragen of de conclusie daarom terecht is dat het niet leidt tot een administratieve lastenverzwaring?

Opleiding personeel

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of het niet de zaak is van de vervoerders zelf om, in het kader van hun dienstverlening, de opleidingen op orde te hebben. Is deze verordening nodig om ervoor te zorgen dat vervoerders de juiste opleidingen doorvoeren, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de intentie heeft om de termijn van vijf jaar voor de (bij)scholing van personeel volledig te benutten en of de regering bereid is om te kiezen voor een termijn van twee tot maximaal drie jaar, zoals partijen in de consultatie hebben verzocht.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om te reageren op de signalering van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat niet duidelijk is hoe de opleidingseisen (basiskwalificatie en nascholing) voor ondernemers en chauffeurs moeten worden geregeld.

Consultatie

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering een nadere toelichting te geven op het ontbreken van betrokkenheid van de decentrale overheden in het consultatieproces.

De leden van de fractie van D66 lezen dat de regering er niet bij voorbaat vanuit gaat dat de maximale termijnen om delen van de verordening op een later tijdstip van kracht te laten worden, ook werkelijk maximaal zullen worden benut. Kan de regering aangeven wat hierbij dan het streven zal zijn? Om welke onderdelen gaat het en wanneer zouden deze in moeten gaan?

III. Artikelsgewijs

Onderdelen D en E

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er voor een tweejaarlijks handhavingsverslag van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) wordt gekozen, waarin zal worden aangegeven met welke maatregelen de bepalingen uit de verordening zijn gehandhaafd, hoeveel klachten zijn ontvangen en het aantal sancties dat is toegepast. Deze leden willen weten of het mogelijk is om in hogere frequentie een handhavingsverslag te publiceren.

Onderdeel F

De leden van de D66-fractie constateren dat er een individuele aanwijzingsbeschikking komt, maar dat in de praktijk geen aanwijzing hoeft plaats te vinden omdat in de verordening is opgenomen dat dit pas bij een reisafstand van 250 kilometer nodig is. Is de regering wel voornemens de individuele aanwijzingsbeschikking in te zetten? Hoeveel terminals is de regering in het kader van voorliggend wetsvoorstel voornemens aan te wijzen?

De leden van de D66-fractie lezen dat er een overlap kan ontstaan met betrekking tot de verantwoordelijkheden voor toegankelijkheid voor personen met een handicap en beperkte mobiliteit. Kan de regering deze overlap nader specificeren en aangeven hoe zij gaat voorkomen dat er een ingewikkeld woud aan regelgeving ontstaat, die onnodig complex is voor reizigers, vervoerders en overheid?

De voorzitter van de vaste commissie, P. Jansen

Adjunct-griffier van de commissie, Opperhuizen