Voorgesteld 16 oktober 2014
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wil wijzigen in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (33 713);
overwegende dat met dit wetsvoorstel terugwerkende kracht wordt beoogd en wordt ingevoerd tot 14 juni 2013;
overwegende dat terugwerkende kracht op gespannen voet staat met het legaliteitsbeginsel van artikel 4 van de Wet houdende algemene bepalingen inzake de wetgeving voor het Koninkrijk, waarin letterlijk staat dat de wet alleen verbindt voor het toekomende en geen terugwerkende kracht heeft;
overwegende dat artikel 104 van de Grondwet tevens bepaalt dat «Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet»;
constaterende dat uit het samenstel van deze bepalingen blijkt dat belastingwetten geen terugwerkende kracht kunnen hebben;
constaterende dat terugwerkende kracht desondanks vaker wordt toegepast bij aanpassing of invoering van fiscale wetten terwijl burgers zich moeten kunnen beroepen op rechtszekerheid;
verzoekt de regering, haar visie op de verhouding tussen terugwerkende kracht van belastingwetten zoals wetsvoorstel 33713 enerzijds en het wettelijke verbod daarop anderzijds nader te duiden en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Vliet