Gepubliceerd: 4 oktober 2013
Indiener(s): Sander de Rouwe (CDA)
Onderwerpen: huisvesting huren en verhuren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33698-5.html
ID: 33698-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 4 oktober 2013

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
     

1.

Inleiding

1

2.

Het vereenvoudigen van de legesregeling bij de huurcommissie

2

3.

De huurprijsregeling indien een zogenaamde all-in prijs is overeengekomen

4

4.

De beoordeling van de servicekosten door de huurcommissie

6

5.

De beoordeling van onderhoudsgebreken door de huurcommissie

7

6.

Uitvoering

7

7.

Vermindering regeldruk en effecten voor de rijksbegroting

8

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie». Deze leden onderschrijven de strekking van het voorliggende wetsvoorstel, met name het streven naar een goedkoper, flexibeler en efficiënter werkende overheid. Ook het doel om de verhouding tussen partijen zo min mogelijk te juridiseren onderschrijven zij van harte. Partijen dienen gestimuleerd te worden om zelf tot een oplossing te komen van hun geschil. Meer concreet dient het voorliggende wetsvoorstel het eenvoudiger en transparanter maken van de huurprijsregeling, hetgeen deze leden steunen. Deze leden willen weten of de voorgestelde wijzigingen daadwerkelijk bijdragen aan het terugdringen van bureaucratische en tijdrovende procedures inzake het vaststellen van de huurprijsregeling en hebben daarover vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel en zijn positief over de algemene lijn. Deze leden onderschrijven nut en noodzaak van verbetering van de werkwijze door het slimmer inrichten van de procedures. Deze leden willen echter wel wijzen op een paar knelpunten.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en het advies van de Raad van State. Deze leden hebben grote waardering voor het werk van de huurcommissie en de waarde die zij heeft voor huurders, in het bijzonder voor huurders die een conflict hebben met hun verhuurder. Omdat er niet zelden een informatie- en middelenongelijkheid is tussen huurder en verhuurder, kan een beroep op de huurcommissie een huurder in het nauw goed helpen. Deze leden hechten er veel belang aan dat de huurcommissie laagdrempelig en goed bereikbaar blijft voor huurders. Zij kunnen zich vinden in de wijziging om de huurprijsverlaging bij onderhoudsgebreken te relateren aan de overeengekomen huurprijs en niet langer aan de maximale huurprijs. Het zorgt voor een goede stok achter de deur voor verhuurders om het onderhoud goed uit te voeren.

In de inleiding van de memorie van toelichting wordt gesteld dat de grote mate van detaillering leidt tot conflicten over betrekkelijk geringe bedragen. Kan deze opmerking worden onderbouwd? Ook wordt gesteld dat dankzij de Wet op het overleg huurders-verhuurder (Kamerstuk 32 586) de participatie en betrokkenheid van huurdersorganisaties aanzienlijk is verbeterd en geprofessionaliseerd. Is sindsdien onderzocht in welke mate huurders zich vertegenwoordigd voelen in dit overleg? Zo ja, wat is de uitkomst?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben voornamelijk vragen over de gevolgen voor kleine huurders.

2. Het vereenvoudigen van de legesregeling bij de huurcommissie

De leden van de VVD-fractie constateren dat een legesvaststelling op basis van partijpositie bijdraagt aan de vereenvoudiging van afhandeling van zaken bij de huurcommissie. Het verschil tussen het bedrag dat de huurder is verschuldigd nadat zij in het ongelijk is gesteld (25 euro) en het bedrag dat de verhuurder in die situatie moet betalen (450 euro) is echter naar het oordeel van deze leden substantieel. Hierdoor zullen vooral kleine verhuurders zonder rechtspersoonlijkheid onevenredig worden getroffen. Kan een nadere toelichting op de vaststelling van de genoemde bedragen worden gegeven? Is, zonder het doel van de wijziging aan te tasten, een andere tariefsystematiek mogelijk?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er een onderscheid wordt gemaakt tussen natuurlijke en rechtspersonen voor de tariefstelling van griffierechten.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering de tariefsystematiek van de legesregeling bij de huurcommissie wil veranderen door het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen te vervangen door een onderscheid tussen huurder en verhuurder. Deze leden constateren dat de regering hiermee een hogere belemmering tot de rechtstoegang opwerpt voor verhuurders dan voor huurders. Kan de regering onderbouwen op welke basis zij een dergelijk onderscheid tussen huurders en verhuurders rechtvaardig acht? Kan de regering reflecteren op de barrières die zij in het algemeen opwerkt voor de rechtstoegang ook in het kader van de nieuwe stelsel voor rechtsbijstand? Tevens vragen deze leden welke alternatieve maatregelen de regering heeft overwogen. Heeft de regering bijvoorbeeld overwogen om verhuurders een informatieplicht te geven? Zo ja, waarom heeft ze alternatieven verworpen. Zo nee, zou ze kunnen onderzoeken of een informatieplicht ook de gewenste resultaten met zich mee zal brengen?

De leden van de D66-fractie wijzen op de opmerking van de Raad van State dat het, met het oog op de rechtseenheid en harmonisatie, in de rede zou liggen om aan te blijven sluiten bij het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, zoals bij civiele en bestuursrechtelijke procedures gehanteerd wordt. Deze leden vragen de regering daarom om nader te beargumenteren waarom zij van mening is dat de lasten met betrekking tot het onderzoeken van juiste legestarief bij de huurcommissie dermate hoger zijn in vergelijking met andere rechtsprocedures en rechtsinstanties dat zij hierdoor de regering als «onevenredig» beschouwd worden. Deze leden merken op dat de voorgenomen verandering in de tariefsystematiek een aanzienlijke verhoging van het legesgeld voor particuliere verhuurders zal betekenen. Hoeveel verhuurders per jaar zullen door de voorgenomen wijziging een hogere lege gaan betalen? De regering geeft aan dat verhuurders met een laag inkomen een vrijstelling kunnen krijgen voor het legetarief. Hoeveel extra vrijstelling procedures zullen naar verwachting worden opgestart en wat zijn daarvan de uitvoeringskosten? Ook constateren de leden van de D66-fractie dat de regering de beroepsprocedure wil vereenvoudigen door uitspraken over de legesregelingen bij de kantonrechter te beleggen. Deze leden onderschrijven dat de huidige splitsing van rechtsgangen inefficiënt is, maar vragen hoe de nieuwe rechtsgang uitgewerkt wordt. Zonder wettelijke opdracht is de kantonrechter niet bevoegd om in een procedure tussen huurder en verhuurder te beslissen over de legesaanspraken van de staat. Op welke manier wil de regering dit ondervangen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat in aanzienlijk meer gevallen dan verwacht de verhuurder een natuurlijke persoon is. Deze leden vragen of, en zo ja, welke indicaties er zijn dat deze hogere cijfers vooral het gevolg zijn van het feit dat een aanzienlijk aantal verhuurders het verhoogde legestarief probeert te ontlopen.

Deze leden constateren dat een ruime meerderheid van de zaken bij de huurcommissie kleine verhuurders betreft, die met een verhoogd tarief geconfronteerd zullen worden. Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de regering inzichtelijk kan maken welk percentage van de groep kleine verhuurders hun te koop staande woning op grond van een leegstandsvergunning verhuren.

3. De huurprijsregeling indien een zogenaamde all-in prijs is overeengekomen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de het voorliggende wetsvoorstel voorziet in een toetsing van een all-in prijs door onder andere de all-in prijs te splitsen nadat de huurder dit heeft voorgesteld. Op basis van dat voorstel kan de verhuurder vervolgens met de huurder een splitsing van de kale huurprijs en een voorschot voor de kosten voor nutsvoorzieningen en servicekosten overeenkomen. Indien de partijen geen splitsing overeen kunnen komen, kan de verhuurder zich tot de huurcommissie wenden. Deze leden vragen of hier een beoordeling aan vooraf gaat. Zo ja, door wie wordt deze beoordeling uitgevoerd? Kan worden gesproken van een inspanningsverplichting door huurder en verhuurder en zo ja, tot waar strekt deze inspanningsverplichting zich? Hoe kan worden bewerkstelligd dat partijen alsnog tot overeenstemming komen? Leidt dit aspect van de voorgestelde wijziging niet juist tot extra (bureaucratische) procedures? Daarnaast volgt uit het voorliggende wetsvoorstel dat het voorstel tot uitsplitsing alleen door de huurder kan worden gedaan. Kan dit voorstel echter ook worden gedaan door de verhuurder? Zo nee, waarom niet? Voorts zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat de huidige sanctie op het niet overeenkomen van een all-in huurprijs disproportioneel is. Is het mogelijk om deze sanctie in het voorliggende wetsvoorstel te heroverwegen, mede gelet op het feit dat vaak op verzoek van huurders een all-in prijs wordt overeengekomen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de voorgestelde regeling ten aanzien van all-in huren negatief kan uitpakken voor de huurder. All-in huren zijn verboden omdat dit een manier is om meer huur te vragen dan de puntenlijst volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS) toestaat. Waarom kiest de regering er dan toch voor om een illegaal tot stand gekomen huurbedrag als basis te nemen voor de nieuwe rekenhuur? Klopt het dat in de nieuwe methode omtrent all-in huren de huurcommissie geen onderzoek meer doet naar het aantal woonwaardepunten dat de betreffende woning heeft? Welke waarborgen kunnen worden ingebouwd zodat de huurder niet meer huur toegerekend krijgt dan de puntenlijst aangeeft (wat voor de huurder vervolgens aanleiding kan zijn om een andere procedure te starten om het ten onrechte te hoge puntenaantal aan te vechten)? Is het mogelijk om via een andere methodiek toch te komen tot het werkelijke aantal punten volgens het WWS? Hetzelfde geldt voor de procedure bij onderhoudsgebreken. Hoe wordt gegarandeerd dat het toegerekende bedrag waarop de sanctie wordt gebaseerd, conform het WWS is? Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de regering aan kijkt tegen het voorstel van Aedes om wel een puntenberekening te maken en standaard uit te gaan van maximaal de gemiddelde rekenhuur als basis voor de sanctionering.

De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat een zogenaamde all-in prijs voor een huurwoning ongewenst is, omdat de positie van de huurder hierdoor zwakker wordt ten opzichte van de verhuurder. Die laatste kan makkelijker wettelijke regelingen omzeilen.

De voorgestelde wijziging met betrekking tot de all-in prijs lijkt nog steeds omslachtig. Waarom wordt er niet voor gekozen de all-in constructie te verbieden? Dit zorgt voor maximale transparantie van de opbouw van de huurkosten en daarmee voor duidelijkheid voor zowel huurder als verhuurder. Het zal bijvoorbeeld minder snel voorkomen dat een verhuurder «per ongeluk» een te hoge huurprijs vraagt.

Een huurder moet bij een geschil eerst zelf met een voorstel komen om de hoogte van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen en de servicekosten vast te stellen. Is een verhuurder verplicht om alle facturen te overhandigen die mogelijk een rol zouden spelen voor de totstandkoming van de huurprijs? In hoeverre is een huurder hiervoor toegerust? De leden van de SP-fractie constateren dat wanneer er een all-in prijs overeengekomen blijkt te zijn tijdens een bij de huurcommissie aanhangige andere procedure (bijvoorbeeld inzake een huurprijswijziging of servicekosten), dat de huurcommissie dan in die procedure de huurprijs ambtshalve zal vaststellen op 55% van de all-in prijs en het voorschot op de kosten voor nutsvoorzieningen en de servicekosten op 25% van de all-in prijs. De mogelijkheid bestaat dat de all-in prijs boven de maximaal redelijke prijs ligt. In dat geval is deze wetswijziging een achteruitgang zijn voor de huurder. Kan dit alsnog worden hersteld?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering de werkwijze van de huurcommissie wil vereenvoudigen door de splitsing bij een all-in huur tussen huurprijs en servicekosten te baseren op de all-in huur in plaats van de maximale toegestane huur. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot de huidige regelgeving waarin de maximale huurprijs leidend is. Kan de regering hierop reflecteren? Deze leden vragen ook voor hoeveel huurders dit in de praktijk zal betekenen dat zij een hogere huurlast houden dan volgens de huidige regelgeving toegestaan is. Geeft deze nieuwe basis voor de splitsing van huurprijs en servicekosten verhuurders een incentive om een hogere all-in huur te bedingen? En worden verhuurders die juist onder de maximale huurprijs verhuren hierdoor extra belast? Deze leden willen ook graag weten hoeveel extra procedures naar verwachting bij de huurcommissie aanhangig zullen worden gemaakt door huurders die alsnog een uitspraak over de maximale huur willen. En hoeveel extra procedures zullen vervolgens worden opgestart om daarna tot een nieuwe splitsing van huurlasten en servicekosten te komen? Wat zijn van deze nieuwe procedures de verwachte uitvoeringskosten? Wat is het verschil van die uitvoeringskosten met de huidige gang van zaken?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen over de sanctie die de huurcommissie stelt als een verhuurder, ondanks het wettelijke verbod, een all-in huur vraagt. Momenteel stelt de huurcommissie als sanctie de kale huur op 55% van de maximaal redelijke huur en de servicekosten op 25% daarvan. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de kale huur 55% van de huidige huur, en de servicekosten op 25%. De leden constateren dat dit slecht kan uitpakken voor huurders die een hele hoge all-in huur betalen. Bij een woning met 100 wws punten en 1.000 euro all-in huur zou dit leiden tot 550 euro huur en 250 euro servicekosten terwijl in het huidige sanctie systeem de kale huur 263,64 en de servicekosten 65,90 euro zouden worden. Dat zou betekenen dat de huurder er bijna 500 euro op achteruit gaat in vergelijking met de huidige sanctie. Deze leden vragen of dit niet juist tot meer procedures bij de huurcommissie zal leiden omdat de resulterende huur nog steeds te hoog is. Ook willen zij weten of in dit geval nog wel gesproken kan worden van een sanctie die afschrikwekkend is voor verhuurders die overwegen een all-in huur te vragen? Als bezwaar wordt genoemd dat in de huidige situatie eerst het aantal WWS punten moet worden bepaald. De leden van de ChristenUnie-fractie geven echter in overweging dat er momenteel wordt gewerkt aan vereenvoudiging van het WWS. Deze leden vragen daarom of via deze vereenvoudiging de genoemde bezwaren niet al worden ondervangen. Bovendien zal bij een start van een tweede procedure, indien de huurder van mening is dat de huur nog steeds hoger is dat de maximale huur op grond van het WWS, alsnog het aantal punten moeten worden vastgesteld. Als argument om de sanctie rond all-in huren aan te passen wordt in de memorie van toelichting verder nog genoemd dat partijen zich soms niet bewust zijn van het feit dat er een all-in prijs is afgesproken en er dan tijdens de onderhoudsprocedure bij de huurcommissie eerst nog een all-in procedure aanhangig moet worden gemaakt wat vertragend zou werken. Deze leden vragen waarom dit zou leiden tot vertraging. Kan dit in het voorliggende wetsvoorstel niet ondervangen worden door te zorgen dat de verschillende procedures bij de huurcommissie worden gebundeld in één procedure? Tenslotte hebben deze leden een vraag over de definitie van het begrip nutsvoorziening in relatie tot de voorschotprocedure voor servicekosten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen voorzieningen met en zonder individuele bemetering. Is het niet duidelijker om te spreken over «nutsvoorzieningen met individuele bemetering» aangezien in beide gevallen sprake is van nutsvoorzieningen?

4. De beoordeling van de servicekosten door de huurcommissie

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de verplichtstelling van het gebruik van een standaard formulier voor de servicekostenprocedure (Burgerlijk Wetboek artikel 7:260, derde lid). Uit het voorliggende wetsvoorstel blijkt niet dat de verplichting van het gebruik van het standaard formulier ook geldt ten aanzien van de afrekening van de servicekosten (Burgerlijk Wetboek, artikel 7:259, tweede lid). Kan deze verplichting, met het oog op het voorkomen van procedures bij de huurcommissie, ook worden opgenomen in de voorschriften over de afrekening (Burgerlijk Wetboek, artikel 7:259, tweede lid)? Daarnaast dient dit formulier naar het oordeel van deze leden niet te rigide te worden opgesteld zodat deze de contractsvrijheid te zeer belemmerd. Naar het oordeel van deze leden dient het formulier ruimte te laten voor zaken die in de toekomst onder servicekosten kunnen vallen.Ten aanzien van het aanhangig maken van zaken over servicekosten wordt in de wetswijziging een drempelbedrag genoemd van 36 euro. Is er met het oog op het voorkomen van relatief veel kleine geschillen en het relatief lage bedrag dat huurders als leges dienen te betalen voor het aanhangig maken van een zaak bij de huurcommissie, ruimte om dit drempelbedrag naar boven bij te stellen?

De leden van de SP-fractie constateren dat met betrekking tot de servicekosten een nieuwe ministeriële regeling wordt voorgesteld. Op welke manier worden relevante belangenorganisaties gehoord bij de totstandkoming van deze regelingen?

Met het voorliggende wetsvoorstel is een geschil over de jaarafrekening van de servicekosten bij de huurcommissie alleen mogelijk wanneer het om een bedrag gaat van 36 euro of meer. Erkent de regering dat voor mensen met een kleine beurs dit nog steeds een gewichtig bedrag kan zijn? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Een geschil kan met dit wetsvoorstel niet aan de huurcommissie worden voorgelegd wanneer het gaat om een bedrag kleiner dan drie euro per maand. Gaat het hierbij om een individuele post of kan het gaan om meerdere posten waartegen bezwaar is, die opgeteld groter zijn dan drie euro? Het risico dat een verhuurder gaat werken met bedragen net onder de drie euro moet worden voorkomen. De huurcommissie berekent de servicekosten aan de hand van normbedragen bij ontbrekende gegevens. Waarop zijn deze gebaseerd, zo vragen deze leden. Zijn de kosten voor de huurder dan altijd lager, of kunnen deze ook hoger uitvallen? Het moet voor de verhuurder niet gunstig zijn de gegevens achter te houden. Kunnen de normbedragen en hun onderbouwing worden toegezonden? Hoe verhoudt het vaststellen van redelijke kosten voor verwarming door de huurcommissie zich tot de procedure van de warmtewet (Kamerstuk 32 839) op basis van het «niet meer dan anders»-principe? Hoe worden de redelijke kosten bepaald en met welke parameters?

De leden van de D66-fractie onderschrijven dat een systeem waarin verhuurders een goede en overzichtelijke administratie voor servicekosten moeten bijhouden, kan bijdragen aan een efficiëntere afhandeling bij de huurcommissie. Deze leden vragen hoe dit formulier tot stand zal komen, hoe het eruit zal zien en op welke manier de regering borgt dat de contractvrijheid niet belemmerd wordt. Ook willen deze leden graag een verduidelijking van de regering of de normbedragen altijd zullen gelden of alleen wanneer de verhuurder de afrekening van de servicekosten niet onderbouwt volgens het formulier.

5. De beoordeling van onderhoudsgebreken door de huurcommissie

De leden van de VVD-fractie concluderen dat het voorstel om de huurprijsverlaging bij onderhoudsgebreken te relateren aan de feitelijk overeengekomen huurprijs in plaats van de maximale huurprijs, tot een nadere afbakening van het geschil leidt dat door de huurcommissie wordt beoordeeld. Kan echter aan de hand van een rekenvoorbeeld worden aangetoond dat deze nieuwe rekenmethode, waarbij dezelfde huurprijspercentages worden gehanteerd als bij de huidige methode, niet zal leiden tot een verzwaring of verlichting van de huurprijsgevolgen die de huurcommissie kan verbinden aan de aanwezigheid van onderhoudsgebreken?

6. Uitvoering

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de praktijken van bemiddelingsbureaus die ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen en daarmee profiteren van de onwetendheid van huurders en de schaarste in bepaalde (studenten)steden. Ziet de regering mogelijkheden om dergelijke geschillen via de huurcommissie te beslechten, om zodoende de gang naar de rechter te voorkomen?

De leden van de SP-fractie zien graag een actieve houding van de huurcommissie wanneer de huurcommissie over één woning in een complex, een voor de huurders, positieve uitspraak heeft gedaan. De huurcommissie zou bijvoorbeeld andere huurders van dezelfde verhuurder actief kunnen benaderen met een fysiek bezoek voor een controle ter plaatse. Hoe ziet de regering een informatieplicht voor de verhuurder om andere huurders op de hoogte te stellen van de uitspraak, wanneer deze verhuurder in het ongelijk is gesteld door de huurcommissie?

Ook zien deze leden graag dat het mogelijk wordt om gelijkwaardige zaken in één procedure bij de huurcommissie te stoppen: één penvoerder, één keer leges, etc.

Deze leden zijn van mening dat verhuurders die bij de huurcommissie regelmatig betrapt worden op het vragen van te hoge huren, automatisch in een spoedprocedure terecht moeten komen. Met name bij onzelfstandige wooneenheden kan dit veel administratieve lasten én kosten schelen. Graag een reactie hierop. Wat vindt de regering van de suggestie om de uitspraak van de huurcommissie over de maximale huur bindend te laten zijn, ook voor een nieuwe huurder? Nu kan het gebeuren dat de verhuurder de huur opnieuw opschroeft tot boven de maximale huurprijs zodra er een nieuwe huurder in de woning komt wonen.

De leden van de SP-fractie zijn betreurd dat dat voor kleine verhuurders, die hun te koop staande woningen met een leegstandvergunning verhuren, niet zijn gebonden aan een maximale huurprijs en zij buiten de werkzaamheden van de huurcommissie vallen. Deze leden vinden dit een aantasting van het huurrecht. Ook deze huurders verdienen bescherming, zeker op plaatsen waar de druk op de woningmarkt groot is.

De leden van de CDA-fractie vragen welke onduidelijkheid er kan optreden als de verhuurderstaken worden uitgevoerd door een andere partij dan de eigenaar van de woning. Ook is onvoldoende duidelijk wat de aard en omvang van de mogelijkheid tot misbruik of oneigenlijk gebruik is, aldus deze leden.

7. Vermindering regeldruk en effecten voor de rijksbegroting

De leden van de PvdA-fractie zien graag toegelicht hoe de wijziging in de werkwijze, en de daarmee gepaard gaande inperking van het budget zich verhoudt tot het voornemen van deze regering om een einde te maken aan de gesubsidieerde rechtsbijstand voor huurgeschillen.

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde vereenvoudiging van de tariefsystematiek. Niet alleen omdat dit de administratieve lasten zal verlagen. Deze leden zien vooral ook de afschrikwekkende werking voor verhuurders die een huurprijs vragen boven de wettelijk maximale huurprijs. Hoeveel extra leges verwacht de regering te ontvangen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering het doel heeft om de werkwijze van de huurcommissie met de nieuwe tariefsystematiek te vereenvoudigen. Deze leden willen graag weten hoeveel uitvoeringskosten de regering met dit specifieke onderdeel verwacht te besparen.

De voorzitter van de commissie, De Rouwe

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen