Gepubliceerd: 1 oktober 2013
Indiener(s): Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: dieren landbouw onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33692-8.html
ID: 33692-8
Origineel: 33692-2

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 oktober 2013

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel h, wordt «en niet in het wild zijn gevangen» vervangen door: maar niet in het wild zijn gevangen.

2

In artikel I, onder C, wordt in artikel 1b, vijfde lid, onderdeel b, voor de punt ingevoegd: en andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ongewervelde diersoorten waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij ongerief ondervinden van een dierproef.

3

Artikel I, onderdeel K, komt als volgt te luiden:

K

Artikel 9 komt als volgt te luiden:

Artikel 9

Het is verboden een dierproef te verrichten indien de persoon die het project en de dierproef opzet niet voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met het oog op de deskundigheid en de bekwaamheid te stellen regels.

4

In artikel I, onderdeel M, wordt het voorgestelde artikel 10a als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2. Bij een aanvraag om een projectvergunning wordt een projectvoorstel gevoegd dat is afgestemd met de instantie voor dierenwelzijn.

b. In het vijfde lid wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij ministeriële regeling.

5

Artikel I, onderdeel N, wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 10a1, vierde lid, wordt «De in artikel 10a, eerste lid bedoelde projectvergunning» vervangen door: De in artikel 10a, eerste lid, bedoelde projectvergunning;

b. Artikel 10a2, eerste lid, onderdeel d, komt als volgt te luiden:

d. het project is opgezet overeenkomstig artikel 9.

c. Artikel 10a2, tweede lid, onderdeel e, komt als volgt te luiden:

e. een beoordeling van de motivering waarom wordt afgeweken van het bij of krachtens de artikelen 1e, eerste lid, 10e, tweede tot en met het vierde lid, 10f, eerste en vierde lid, 10g, eerste lid, 10h, eerste lid, 11, eerste lid, 13, derde lid, 13c, tweede lid, bepaalde, dan wel van de redenen, bedoeld in artikel 13f, tweede lid, onderdeel f;

d. In artikel 10a4, eerste lid, vervalt «de termijn genoemd in artikel 10a, achtste lid, niet is overschreden en».

e. In artikel 10a4, tweede lid, wordt na «zevende lid» ingevoegd:, en wordt de termijn genoemd in artikel 10a, achtste lid, eerste volzin, niet overschreden.

f. In artikel 10a5, vierde lid, wordt «het projectvoorstel bedoeld in artikel 10a, tweede lid, waarvoor een projectvergunning is verleend» vervangen door: de voor het project verleende projectvergunning.

6

In artikel I, onderdeel P, wordt in artikel 10c, eerste lid, de zinsnede «anders dan volgens het projectvoorstel, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, op basis waarvan een projectvergunning is verleend» vervangen door: anders dan overeenkomstig de voor het project verleende projectvergunning.

7

Artikel I, onderdeel Q, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het voorgestelde tweede lid wordt «Andere niet-menselijke primaten dan de in het eerste lid genoemde» vervangen door: Andere niet-menselijke primaten dan de in het eerste genoemde en in het derde lid bedoelde.

b. Het voorgestelde derde lid komt als volgt te luiden:

3. Onverminderd het eerste lid worden niet-menselijke primaten die behoren tot bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten niet in een dierproef gebruikt, tenzij door middel van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door gebruikmaking van dieren behorende tot een andere soort dan een niet-menselijke primatensoort en niet kan worden bereikt door gebruikmaking van dieren behorende tot een andere niet-menselijke primatensoort dan aangewezen in de algemene maatregel van bestuur en de dierproef een van de doeleinden genoemd in:

a. artikel 1c, onderdeel b, eerste gedachtestreepje, of onderdeel c, tot doel heeft en wordt verricht met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of

b. artikel 1c, onderdeel e, tot doel heeft.

c. Onder vernummering van het vierde tot het met het zesde lid tot het vijfde tot en met het zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. Dieren, niet zijnde niet-menselijke primaten, en behorende tot bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen bedreigde diersoorten worden niet in een dierproef gebruikt, tenzij door middel van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door gebruikmaking van dieren behorende tot andere dan de in de algemene maatregel van bestuur aangewezen bedreigde diersoorten en de dierproef een van de doeleinden genoemd in artikel 1c, onderdeel b, eerste gedachtestreepje, onderdeel c, of onderdeel e, tot doel heeft.

d. In het zesde lid (nieuw) wordt «dieren, die nakomeling zijn van» vervangen door: dieren die nakomeling zijn van.

8

Artikel I, onderdeel T, lid 2, komt als volgt te luiden:

2. Het tweede lid, tweede volzin, komt als volgt te luiden: De artikelen 3 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

9

In het in artikel I, onderdeel W, het voorgestelde artikel 13f, tweede lid, wordt onder vervanging van het leesteken punt aan het eind van onderdeel e, door het leesteken puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. de mogelijkheid om vanwege wetenschappelijke redenen of redenen van dierenwelzijn af te wijken van de in het eerste lid bedoelde regelen.

10

Artikel I, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst van artikel 14 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde dierenarts of andere deskundige.

11

Artikel I, onderdeel Y, wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 14a, tweede lid, komt «binnen de instelling» te vervallen.

b. In artikel 14c, tweede lid, wordt voor het leesteken punt ingevoegd: en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot aan de instantie voor dierenwelzijn toegekende taken.

12

Artikel I, onderdeel BB komt als volgt te luiden:

Voor artikel 16 wordt ingevoegd: § 5 schorsende werking van beroep

13

Artikel I, onderdeel CC, komt als volgt te luiden:

CC

Artikel 16 vervalt.

14

Artikel I, onderdeel EE, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het in het tweede lid voorgestelde tweede lid komt onderdeel f als volgt te luiden:

f. proefdieren en hun bescherming;

b. In het in het derde lid voorgestelde derde lid wordt «onafhankelijke deskundigen,» vervangen door: onafhankelijke deskundigen.

c. Het in het zesde lid voorgestelde zevende lid komt als volgt te luiden:

7. Onze Minister stelt ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid, bedoelde taken, personeel ter beschikking van de commissie.

15

Artikel I, onderdeel FF, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «- welzijn van proefdieren» vervangen door: – proefdieren en hun bescherming;

b. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

5. Het tweede lid, onderdeel f, komt als volgt te luiden:

f. dat bij de opstelling van het advies de in artikel 13f, derde lid, onderdeel a, bedoelde persoon als adviseur zal worden betrokken.

c. Het zesde lid komt als volgt te luiden:

6. In het tweede lid wordt na onderdeel f een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. dat de advisering over de beoordeling van een projectvoorstel op onpartijdige wijze plaatsvindt.

16

Artikel I, onderdeel HH, komt als volgt te luiden:

HH

Artikel 18c komt als volgt te luiden:

Artikel 18c

1. Een ieder verstrekt de centrale commissie dierproeven desgevraagd de gegevens en inlichtingen en verschaft haar desgevraagd inzage in de gegevens en bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde taken.

2. De centrale commissie dierproeven kan een termijn stellen waarbinnen de in het eerste lid bedoelde gegevens, inlichtingen of bescheiden worden verstrekt.

17

Het in artikel I, onderdeel MM, voorgestelde artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a. In tweede lid, onderdeel a, wordt «adviseert de centrale commissie dierproeven» vervangen door: adviseert Onze Minister, de centrale commissie dierproeven.

b. Het achtste lid, komt als volgt te luiden:

8. Onze Minister stelt ten behoeve van de uitvoering van de in het tweede lid, bedoelde taken, personeel ter beschikking van de commissie.

18

In het in artikel I, onderdeel PP, voorgestelde artikel 23 wordt voor «documentatie» ingevoegd: «alle relevante» en vervalt «met betrekking tot een project».

19

In artikel I, onderdeel QQ, wordt artikel 25 als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt na «instellingsvergunning» ingevoegd:, projectvergunning.

b. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na «2» ingevoegd: «, 10» en wordt na «10c» ingevoegd: «, eerste lid».

20

Na artikel I worden artikelen toegevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

In artikel 1, derde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 wordt «het verrichten van dierproeven of proeven in de zin van de Wet op de dierproeven» vervangen door: «het verrichten van dierproeven in de zin van de Wet op de dierproeven, voor zover laatstgenoemde wet op deze handelingen van toepassing is,» en vervalt de zinsnede «, tenzij deze handelingen plaatsvinden op verzoek van de houder van het desbetreffende dier met het oog op dat dier zelf».

ARTIKEL IB

In artikel 10.6, tweede lid, van de Wet dieren wordt «het verrichten van dierproeven of proeven in de zin van de Wet op de dierproeven» vervangen door: «het verrichten van dierproeven in de zin van de Wet op de dierproeven, voor zover laatstgenoemde wet op deze handelingen van toepassing is,» en vervalt de zinsnede «, tenzij deze handelingen plaatsvinden op verzoek van de houder van het desbetreffende dier met het oog op dat dier zelf».

Toelichting

Met deze wijziging wordt het voorstel van wet op enkele punten aangepast. Het betreffen voornamelijk redactionele en technische wijzigingen en enkele inhoudelijke aanpassingen.

Een aantal redactionele wijzigingen is nodig om het voorstel van wet beter aan te laten sluiten bij de inhoud van richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (hierna: de richtlijn). Dat is voor de in de onderdelen 1, 3, 5, onder d en e, 7, onder b en c, 9, 17, onder a, en 18 voorgestelde wijzigingen het geval. Andere voorgestelde redactionele wijzigingen betreffen de onderdelen 4, onder a, 5, onder f, 6 en 14, onder a en c.

De onderdelen 4, onder b, 5, onder a tot en met c, 7, onder a, 9, 11, onder b, 12, 13, 14, 15, 17b en 19, onder a, betreffen technische wijzigingen.

Op een aantal wijzigingen wordt hieronder nader ingegaan.

Door de in onderdeel 2 voorgestelde wijziging van artikel 1b, vijfde lid, onderdeel b, wordt op verzoek van verschillende fracties de mogelijkheid hersteld om bij algemene maatregel van bestuur ongewervelde diersoorten aan te wijzen waarop de wet ook van toepassing is. Dit is mogelijk voor ongewervelde dieren waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij ongerief ondervinden van een dierproef. Door de implementatie van de richtlijn vallen koppotigen al onder de wet. Niet uitgesloten is echter dat het in de toekomst wenselijk is nog andere ongewervelde dieren onder de wet te laten vallen. De daarvoor benodigde flexibiliteit wordt met deze wijziging gecreëerd.

De in onderdeel 7 voorgestelde wijziging past artikel I, onderdeel Q, van het voorstel van wet aan. Deze wijziging is nodig omdat het voorgestelde derde lid van artikel 10e abusievelijk van toepassing is op bedreigde diersoorten in plaats van op aangewezen niet-menselijke primaten soorten. Dat wordt met deze wijziging gecorrigeerd. Daarmee wordt het derde lid in lijn gebracht met artikel 8, tweede lid, van de richtlijn.

Op grond van het derde lid van artikel 10e mogen dierproeven met de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen niet-menselijke primaten slechts worden verricht, wanneer is voldaan aan de in het derde lid genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden houden in dat het onderzoek gericht moet zijn op een van de doeleinden genoemd in artikel 10e, derde lid, en dat door middel van wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door gebruik te maken van dieren behorende tot een andere soort dan niet-menselijke primatensoort. Daarnaast moet bij de wetenschappelijke motivering vervolgens nog worden aangetoond dat het doel van de dierproef ook niet kan worden bereikt door gebruik te maken van dieren behorende tot een andere niet-menselijke primatensoort dan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen niet-menselijke primatensoort.

Op grond van artikel 10e, derde lid, zullen de in artikel 8, tweede lid, van de richtlijn bedoelde niet-menselijke primaten worden aangewezen. Dit betreffen de in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 338/97 genoemde specimen van niet-menselijke primaten die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, eerste lid, van die verordening vallen.

Daarnaast wordt met deze wijziging voorgesteld een nieuw vierde lid toe te voegen aan artikel 10e van de wet, waardoor artikel 10e geheel in lijn wordt gebracht met artikel 7, eerste lid, van de richtlijn.

Onderdeel 8 betreft een wijziging van artikel I, onderdeel T, van het voorstel van wet, waarmee artikel 11a van de wet wordt aangepast. Met de thans voorgestelde wijziging wordt artikel 11a, tweede lid, de tweede volzin, in die zin aangepast dat de artikelen 3 tot en met 7 van overeenkomstige toepassing zijn op het verlenen van een instellingsvergunning voor de fokker en de leverancier. Daarmee wordt verduidelijkt dat voor de fokker en leverancier dezelfde eisen gelden voor het verkrijgen van een instellingsvergunning als voor de gebruiker.

Onderdeel 10 past artikel I, onderdeel X, van het voorstel van wet in die zin aan dat een tweede lid aan artikel 14 wordt toegevoegd op basis waarvan het mogelijk wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de op het gebied van proefdiergeneeskunde deskundige dierenarts of andere voldoende gekwalificeerde deskundige. Dit lid wordt toegevoegd omdat het in de toekomst wenselijk kan zijn ten aanzien van de aangewezen dierenarts of andere deskundige nadere regels te kunnen stellen. Door deze wijziging wordt de daarvoor noodzakelijke flexibiliteit gecreëerd.

Onderdeel 11 omvat een wijziging van artikel I, onderdeel Y, van het voorstel van wet, waarmee artikel 14a in de wet wordt ingevoegd. Met de wijziging van artikel 14a, tweede lid, vervalt het vereiste dat de taken van de instantie voor dierenwelzijn binnen de instelling moeten worden verricht, omdat dit vereiste ook niet voortvloeit uit artikel 26, derde lid, van de richtlijn, waar dit artikellid de implementatie van vormt.

Onderdeel 13 bevat een wijziging van artikel I, onderdeel CC, van het voorstel van wet waarmee artikel 16 wordt gewijzigd. Met de nota van wijziging wordt voorgesteld artikel 16 in zijn geheel te laten vervallen. Op basis van artikel 16 van de wet kan de Minister op verzoek ontheffing verlenen van bij de artikelen 9 en 13f, eerste en tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid, gestelde verplichtingen. Op basis van deze artikelen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verplichtingen vastgelegd. De richtlijn staat slechts ontheffing toe van een deel van de verplichtingen die in deze lagere regelgeving zullen worden gesteld. Daarom zal ook de mogelijkheid om op verzoek ontheffing te verlenen in de lagere regelgeving moeten worden opgenomen: in de wet kan immers niet worden verwezen naar specifieke bepalingen in lagere regelgeving. Om die reden komt artikel 16 in zijn geheel te vervallen.

Onderdeel 14 wijzigt artikel I, onderdeel EE, waarmee artikel 18 van de wet wordt gewijzigd. Met deze wijziging wordt het tweede, derde en zevende lid aangepast.

Met de wijziging van het tweede lid wordt onderdeel f aangepast. Op basis daarvan moeten de personen die zitting hebben in de centrale commissie dierproeven (hierna: de CCD) deskundig zijn op het gebied van «proefdieren en hun bescherming». Met deze wijziging wordt beter aangesloten bij de bestaande tekst van het huidige artikel 18, tweede lid, en artikel 18a, tweede lid, onderdeel b, van de wet waarvan het bedoeling is die te handhaven. Een vergelijkbare wijziging wordt voorgesteld voor artikel I, onderdeel FF, met betrekking tot artikel 18a, tweede lid, onderdeel f.

In het nieuw voorgestelde zevende lid wordt verduidelijkt dat het personeel dat de Minister de centrale commissie dierproeven ter beschikking stelt, kan bestaan uit reeds in rijksdienst benoemde ambtenaren en dat daarvoor niet speciaal buiten de rijksdienst ambtenaren geworven behoeven worden. Een vergelijkbare wijziging brengt onderdeel 18, onder b, voor het nationaal comité teweeg.

In onderdeel 15, dat artikel I, onderdeel FF wijzigt, wordt in het voorgestelde onderdeel g van het tweede lid van artikel 18a voorgeschreven dat uit het reglement van de DEC moet blijken dat de «advisering over» de beoordeling van een projectvoorstel op onpartijdige wijze plaatsvindt. Met deze wijziging wordt de formulering van onderdeel g beter in lijn gebracht met de formulering van de overige onderdelen van artikel 18a, tweede lid, en wordt verduidelijkt dat de DEC niet verantwoordelijk is voor de beoordeling van het projectvooorstel, maar voor het adviseren van de CCD over de beoordeling van het projectvoorstel.

Onderdeel 16 wijzigt artikel I, onderdeel HH, en vervangt het bestaande artikel 18c in zijn geheel. Het nieuw voorgestelde artikel bevat een informatieplicht voor een ieder om de centrale commissie dierproeven desgevraagd de informatie te verstrekken die de CCD redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van haar in artikel 18, eerste lid, bedoelde taken. De plicht richt zich tot een ieder maar zal met name zijn uitwerking hebben richting de dierexperimentencommissie. Dit speelt naar verwachting met name op het terrein van dierproeven waarvoor de dierexperimentencommissie een positief advies heeft gegeven voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de dierproeven. Op basis van het bepaalde in artikel II, eerste lid, van het voorstel van wet kunnen deze dierproeven worden verricht tot 1 januari 2018. Wanneer echter in de periode na de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet op de dierproeven en voor 1 januari 2018 een wijziging wordt aangebracht in die dierproef, zal de CCD op grond van het bepaalde in het voorgestelde artikel 10a5 een oordeel moeten geven over de gewijzigde dierproef. In dat kader kan het dienstig zijn dat de CCD over informatie van de dierexperimentencommissie kan beschikken die een positief advies over die dierproef heeft gegeven.

Onderdeel 17, onder a, wijzigt artikel I, onderdeel MM, van het voorstel van wet waarmee een nieuw artikel 19 wordt vastgesteld. Door de thans voorgestelde wijziging krijgt het nationaal comité ook de bevoegdheid de Minister te adviseren. Deze wijziging houdt verband met het feit dat de Minister ook als bevoegde instantie geldt en dat op grond van artikel 49 van de richtlijn, waarvan artikel 19 van de wet de implementatie vormt, het nationaal comité als taak heeft de bevoegde instanties te adviseren.

Onderdeel 19 wijzigt artikel I, onderdeel QQ, van het voorstel van wet, waarmee artikel 25 opnieuw is vastgesteld. Door de wijziging van de eerste volzin van het tweede lid van artikel 25 wordt slechts overtreding van artikel 10c, eerste lid, als een misdrijf aangemerkt omdat dit negatieve effecten kan hebben op het dierenwelzijn. Zoals in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet is vermeld, heeft als onderscheidend criterium gegolden bij het maken van het onderscheid tussen overtredingen en misdrijven, dat slechts een overtreding van een artikel dat rechtstreeks effect heeft op het dierenwelzijn wordt aangemerkt als misdrijf. Het tweede lid van artikel 25 dat ziet op de melding van een positieve wijziging van een dierproef aan de centrale commissie dierproeven, heeft geen rechtstreeks effect op het dierenwelzijn en wordt daarom door deze wijziging als overtreding aangemerkt.

Daarnaast wordt met deze wijziging de overtreding van artikel 10 strafbaar gesteld. Dit wordt als misdrijf aangemerkt. Deze bepaling was abusievelijk niet in artikel 25 opgenomen.

In onderdeel 20 wordt voorgesteld om de afbakeningsbepalingen tussen de Wet op de dierproeven en de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, respectievelijk Wet dieren, aan te scherpen. Onder de huidige afbakeningsbepalingen worden handelingen die vallen onder de definitie van een dierproef als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet op de dierproeven uitgesloten van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 c.q. Wet dieren, door deze handelingen in beginsel niet als diergeneeskundige handelingen aan te merken. De aanname daarbij is dat alle handelingen die vallen onder de definitie van een dierproef worden beheerst door de Wet op de dierproeven. Echter, niet alle handelingen die vallen onder de definitie van een dierproef in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet op de dierproeven vallen ook onder de reikwijdte van die wet. In artikel 1b, zevende lid, van de Wet op de dierproeven worden zes situaties genoemd waarin handelingen kunnen worden verricht (zoals het inbrengen van een naald) die wel vallen onder de definitie van een dierproef, maar waarop de Wet op de dierproeven niet van toepassing is. Het gaat om niet-experimentele landbouwpraktijken, niet-experimentele praktijken in de klinische diergeneeskunde, experimenten in de klinische diergeneeskunde die nodig zijn voor een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, praktijken ten behoeve van de reguliere dierhouderij, praktijken die als hoofddoel hebben het identificeren van het dier en praktijken die waarschijnlijk niet evenveel, of meer, pijn, lijden angst of blijvende schade berokkenen als, dan wel dan het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.

Door de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat deze handelingen die niet onder de Wet op de dierproeven vallen, wel onder de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, respectievelijk de Wet dieren vallen. De zinsnede «tenzij deze handelingen plaatsvinden op verzoek van de houder van het desbetreffende dier met het oog op dat dier zelf» in de afbakeningsbepalingen kan vervallen, nu deze handelingen al zijn uitgesloten van de Wet op de dierproeven: dit zijn ofwel niet-experimentele praktijken in de klinische diergeneeskunde, ofwel experimenten in de klinische diergeneeskunde die nodig zijn voor een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel en vallen om die reden onder de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 respectievelijk de Wet dieren.

Deze nota van wijziging is in overeenstemming met de Minister voor Wonen en Rijksdienst opgesteld.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma