Ontvangen 9 september 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1.
Artikel I, onderdeel A, komt als volgt te luiden:
A
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vernummerd tot zesde lid.
2. Na het tweede lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. Indien de korting, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, wordt vastgesteld op het bedrag van de brutotoeslag, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, eindigt het recht op toeslag.
4. Na het eindigen van het recht op toeslag, bedoeld in het derde lid, ontstaat als gevolg van wijziging van het gezamenlijk inkomen, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, geen recht meer op toeslag.
5. Indien het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, of als gevolg van een incidentele stijging van het gezamenlijk inkomen, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, kan, in afwijking van het tweede en vierde lid, het recht op toeslag herleven.
2.
In artikel I, onderdeel D, wordt in het voorgestelde artikel 12a, derde lid, «242% van het brutominimumloon» vervangen door: 224% van het brutominimumloon.
3.
In artikel I, onderdeel F, wordt in het voorgestelde artikel 29, tweede lid, onderdeel b, «artikel 12a, zesde lid» vervangen door: artikel 12a, vijfde lid.
1.
Dit onderdeel van de nota van wijziging voorziet in wijziging van de in artikel I, onderdeel A, van het wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet. Met de nota wordt beoogd op een tweetal punten wijziging aan te brengen. Het betreft enerzijds de regeling dat geen recht op toeslag meer kan ontstaan als gevolg van wijziging van het gezamenlijk inkomen van de pensioengerechtigde en diens echtgenoot en anderzijds de regeling dat in afwijking daarvan na een incidentele stijging van het gezamenlijk inkomen en beëindiging van het recht op toeslag dat recht toch kan herleven.
Beëindiging recht op toeslag
Zoals in het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting is aangegeven is met de in het wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid, beoogd te regelen dat als gevolg van wijziging van het gezamenlijk inkomen van de pensioengerechtigde en diens echtgenoot na 1 april 2015 geen recht op toeslag meer kan ontstaan. Op grond van het nieuwe artikel 12a, eerste tot en met derde lid, is het mogelijk dat een pensioengerechtigde zijn partnertoeslag geheel verliest. Dat is het geval als het gezamenlijk inkomen uit arbeid of overig inkomen van hem en zijn echtgenoot de inkomensgrens overschrijdt en het bedrag van die overschrijding gelijk is aan of groter is dan de brutopartnertoeslag. Met het gewijzigde tweede lid is beoogd tot uitdrukking te brengen dat als in dat geval het inkomen van de pensioengerechtigde en diens echtgenoot na 1 januari 2015 zou dalen tot beneden de inkomensgrens er niet opnieuw recht op partnertoeslag zal ontstaan. Daarbij is echter over het hoofd gezien dat in het voorgestelde artikel 12a, tweede lid, weliswaar is geregeld dat als de korting op de brutopartnertoeslag gelijk is aan of hoger is dan de brutotoeslag de korting wordt vastgesteld op het bedrag van die brutotoeslag en dus de toeslag geheel vervalt, maar niet dat in dat geval ook het recht op de toeslag eindigt. In deze nota wordt met het in artikel 8 in te voegen nieuwe derde lid alsnog daarin voorzien. In het in te voegen nieuwe vierde lid wordt met zoveel woorden geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd omdat het gezamenlijk inkomen zo hoog is dat de volledige partnertoeslag is gekort, er daarna als gevolg van wijziging van het gezamenlijk inkomen geen nieuw recht op toeslag meer kan ontstaan.
Incidentele stijging inkomen
In het huidige artikel 8, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet is geregeld dat op of na 1 januari 2015 als gevolg van wijziging van het inkomen van de echtgenoot geen recht meer ontstaat op toeslag. Met deze bepaling is beoogd te regelen dat de pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, maar die geen recht heeft op toeslag omdat het inkomen van die echtgenoot (met inachtneming van artikel 11 AOW) meer bedraagt dan de brutotoeslag, alsnog recht op toeslag zou krijgen als het inkomen van de echtgenoot (met inachtneming van artikel 11 AOW) na 1 januari 2015 minder zou gaan bedragen dan de brutotoeslag. Uitgangspunt van de wetgever is immers geweest om de toeslag voor nieuwe gevallen per 1 januari 2015 geheel af te schaffen. Artikel 8, tweede lid, heeft echter tevens als gevolg dat, als een pensioengerechtigde vanaf 1 januari 2015 recht heeft op toeslag omdat het inkomen van zijn echtgenoot minder bedraagt dan de brutotoeslag, en het inkomen van die echtgenoot na 1 januari 2015 incidenteel hoger zou zijn dan de brutotoeslag, de toeslag definitief vervalt en niet meer herleeft. Met een incidentele stijging van het inkomen wordt gedoeld op een stijging van het inkomen die niet permanent is. Het gaat om een stijging in een maand, die zodanig is dat het inkomen in die maand de brutotoeslag overtreft, terwijl het inkomen in de daarop volgende maanden weer gelijk is aan het inkomen in de daaraan voorafgaande maanden. Bij dergelijke inkomsten kan worden gedacht aan de afkoop van pensioen, het incidenteel meer werken, de ontvangst van een overwerkvergoeding, de ontvangst van een eindejaarsuitkering of een dertiende of veertiende maand, de ontvangst van een gratificatie in de vorm van een geldbedrag, of de ontvangst van een nabetaling. Er is gekozen voor de omschrijving incidentele stijging en niet voor eenmalige stijging, omdat een incidentele stijging zich in een jaar meer keren kan voordoen. Zo kan de echtgenoot in het zelfde jaar zowel een gratificatie als een eindejaarsuitkering ontvangen. Het zou niet rechtvaardig zijn als een pensioengerechtigde als gevolg van incidentele inkomsten van zijn echtgenoot zijn recht op toeslag definitief zou verliezen. Daarom wordt in het in artikel 8 in te voegen nieuwe vijfde lid geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen van de echtgenoot het recht op toeslag weer kan herleven. Dit in afwijking van de algemene regel neergelegd in het tweede en vierde lid. Het kan voorkomen dat er in twee opeenvolgende maanden sprake is van incidentele inkomsten, bijvoorbeeld een overwerkvergoeding in juni en een afkoop van pensioen in juli. Dit kan als gevolg hebben dat over die maanden geen recht op partnertoeslag bestaat. Omdat er echter in beide maanden sprake is van een incidentele stijging van inkomsten kan het recht in augustus als het inkomen weer naar het normale niveau is teruggekeerd weer herleven.
Ook het ingevoegde nieuwe vierde lid kan als gevolg hebben dat een pensioengerechtigde zijn recht op toeslag definitief verliest als gevolg van een incidentele stijging van het gezamenlijk inkomen na 1 januari 2015. Daarom wordt in het in artikel 8 in te voegen nieuwe vijfde lid eveneens geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het gezamenlijk inkomen het recht op toeslag weer kan herleven.
2.
Op grond van het voorgestelde artikel 12a, eerste lid, wordt de brutotoeslag gekort met het bedrag waarmee het gezamenlijk inkomen van de gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot de inkomensgrens overschrijdt. De inkomensgrens wordt in het voorgestelde artikel 12a, derde lid, vastgesteld op 242% van het brutominimumloon met inbegrip van de brutominimumvakantiebijslag. Dit komt overeen met een jaarinkomen van ca. € 46.000. Met deze nota wordt voorgesteld deze inkomensgrens te verlagen tot 224%. Reden voor deze wijziging is dat er bij de vertaling van jaarinkomens naar maandinkomens per abuis aan voorbij is gegaan dat bij de vaststelling van het gezamenlijk maandinkomen van de pensioengerechtigde en diens echtgenoot op grond van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten de vakantiebijslag niet als inkomen wordt beschouwd en dus niet meetelt. Met de aanpassing van deze inkomensgrenzen wordt ervoor gezorgd dat de feitelijke door de SVB uitgevoerde inkomenstoets aansluit bij de in de memorie van toelichting genoemde bedragen Het betreft dus een technische aanpassing waarbij de jaarlijkse inkomensgrens feitelijk het zelfde blijft.
3.
De wijziging van het voorgestelde artikel 29, tweede lid, onderdeel b, betreft een correctie van een onjuiste verwijzing.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma