Ontvangen 15 oktober 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de omschrijving van het begrip «vertrouwenspersoon» wordt «jeugdigen, ouders, pleegouders of netwerkpleegouders» vervangen door: jeugdigen, ouders of pleegouders.
2. De omschrijving van het begrip «woonplaats» komt als volgt te luiden:
1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.
B
Artikel 1.4 komt te vervallen.
C
In artikel 2.3, derde lid, wordt «jeugdhulp als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2° of 3°» vervangen door: jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1, onder 2° of 3°.
D
In artikel 2.5, eerste lid, onderdeel f, wordt «jeugdigen, ouders, pleegouders of netwerkpleegouders» vervangen door: jeugdigen, ouders of pleegouders.
E
Artikel 11.2, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 12a, vierde lid, wordt de zinsnede «het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de hulpverlenende instanties, de raad voor de kinderbescherming en de politie» vervangen door: het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de hulpverlenende instanties, de gecertificeerde instellingen, de raad voor de kinderbescherming en de politie.
F
In artikel 12.6 wordt «12» vervangen door: 1.1.
Onderdeel A, onder 1 en D
Abusievelijk is de term netwerkpleegouders in twee artikelen opgenomen. In het gehele wetsvoorstel wordt het begrip pleegouder gehanteerd. Hieronder vallen ook de zogenoemde netwerkpleegouders. De wettekst is hiermee in overeenstemming gebracht.
Onderdeel A, onder 2
Ingeval een gecertificeerde instelling de voogdij heeft over een jeugdige die niet bij zijn ouders verblijft maar in een pleeggezin of in een residentiële instelling, is het niet de bedoeling dat de gemeente waar de ouders van het kind verblijven verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel. Alle eventueel benodigde hulp voor die jeugdige zal moeten worden georganiseerd door de gemeente waar de betrokken jeugdige op dat moment werkelijk verblijft; dus de gemeente waar het betrokken pleeggezin woont of waar de betrokken residentiële instelling zich bevindt. Die gemeente kan immers het beste beoordelen wat er nodig is om te zorgen dat de jeugdige zich in een veilige en stabiele situatie verder kan ontwikkelen.
Een ander punt is dat een wijziging nodig is om te zorgen dat er altijd een verantwoordelijke gemeente is, ook als de woonplaats van de ouders onbekend is. Om die reden wordt in onderdeel 3° geregeld dat dan de plaats van het werkelijk verblijf van de jeugdige bepalend op het moment van de hulpvraag. Uitgangspunt is daarbij het bestendige werkelijke verblijf van die jeugdige.
Onderdeel B
De Wet gemeenschappelijke regelingen biedt verschillende mogelijkheden voor de colleges van burgemeester en wethouders om samen te werken. Voor elk van die verschillende vormen van samenwerking zijn ingevolge die wet de gevolgen voor de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke colleges anders. Eén van de vormen is het overdragen door het college van – een deel van – zijn taken aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet. In het geval dat gekozen is voor de vorm van een openbaar lichaam, bepaalt de Wgr zelf dat de bevoegdheid van het college overgaat op het bestuur van het openbaar lichaam. Artikel 1.4 is uitsluitend opgenomen om te verduidelijken dat áls het college er voor kiest om dit op deze wijze te doen, het bestuur van dit openbaar lichaam voor de toepassing van de onderhavige wet, in de plaats treedt van de betrokken colleges. Een soort verduidelijking dus voor de betrokken colleges. Dit artikel is echter, omdat het bovenstaande reeds volgt uit de systematiek van de Wet gemeenschappelijke regelingen, strikt gezien niet noodzakelijk. Aangezien het vooral vragen op blijkt te roepen wordt het voorgestelde artikel daarom geschrapt.
Onderdelen C en F
Met deze wijzigingen wordt een aantal kennelijke verschrijvingen hersteld.
Onderdeel E
In artikel 12a wordt het college gevraagd om een goede samenwerking te bevorderen tussen het AMHK en de hulpverlenende instanties, de raad voor de kinderbescherming en de politie. Met de term hulpverlenende instanties wordt zowel gedoeld op de jeugdhulpaanbieders als op de gecertificeerde instellingen. Om dit buiten elke twijfel te stellen worden de gecertificeerde instellingen aan deze opsomming toegevoegd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven