Nr. 33 AMENDEMENT VAN HET LID KEIJZER

Ontvangen 9 oktober 2013

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 2.11 vervalt de aanduiding «2.» voor het tweede lid, alsmede het eerste lid.

II

In artikel 3.3 wordt in het derde lid de zinsnede «bij of krachtens» vervangen door: in.

III

Artikel 4.1.4 vervalt.

IV

In artikel 4.1.5 vervalt het vijfde lid.

V

In artikel 4.3.1 vervalt het derde lid.

VI

In artikel 5.2 vervalt het derde lid.

VII

In artikel 5.4 vervalt de aanduiding «1.» voor het eerste lid, en vervalt het tweede lid.

VIII

In artikel 7.1.1.2 vervalt het derde lid.

IX

In artikel 7.1.3.1 vervalt het derde lid.

X

In artikel 7.1.3.1 vervalt het vierde lid.

XI

In artikel 7.1.5.1, eerste lid vervalt de laatste volzin.

XII

Artikel 7.4.5 vervalt.

XIII

In artikel 9.3 vervalt, zevende lid vervalt de laatste volzin.

XIV

In artikel 11.2 vervalt in onderdeel C het vijfde lid van artikel 12a.

XV

In artikel 11.2 vervalt in onderdeel C het zevende lid van artikel 12p.

Toelichting

Algemeen

Met dit amendement vervallen een aantal delegatiegrondslagen voor te stellen nadere regels. De indiener is van oordeel dat deze bepalingen tot onnodig hoge regeldruk zouden leiden.

Artikelsgewijs

I

Hiermee vervalt de in artikel 2.11 opgenomen grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur nader stellen van regels over de daar genoemde beschikbare deskundigheid. De indiener is van oordeel dat de wet daartoe reeds voldoende mogelijkheden biedt. Daarnaast biedt bovendien artikel 2.12 reeds een grondslag voor het geven van een aanwijzing wanneer het beleid strijdig is met de uitgangspunten van de wet, zodat het ook daarom niet nodig is nadere regels te (kunnen) stellen.

II

Artikel 3.3, derde lid biedt de grondslag voor het stellen van nadere regels over de normen waaraan een aanvrager van een certificaat dient te voldoen. De indiener is van oordeel dat daartoe reeds voldoende is voorzien in het vierde lid, dat immers grondslag biedt voor het stellen van een normenkader in dat verband.

III

Artikel 4.1.4 geeft de grondslag voor het stellen van nadere regels over de wijze van uitvoeren, de bestuursstructuur alsmede waarborgen voor een ordentelijke en controleerbare bedrijfsvoering van de jeugdhulpverlener. Voor gecerticeerde instellingen is in een desbetreffende normenkader al voorzien in artikel 3.3, vierde lid. De indiener is voorts van oordeel dat het stellen van regels omtrent de overige jeugdhulpaanbieders een bevoegdheid is die aan de gemeente dient te zijn voorbehouden. Daarnaast gelden reeds allerlei professionaliteitseisen ten aanzien van jeugdhulpaanbieders. De indiender is op grond hiervan van oordeel dat de waarborgen omtrent de materie reeds afdoende zijn geregeld, zodat het artikel dient te vervallen.

IV

Artikel 4.1.5 vijfde lid geeft de mogelijkheid tot nadere regels met betrekking tot een register van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen die in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag. De wet geeft de norm dat alle genoemde jeugdhulpaanbieders in bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

V

Artikel 4.3.1, derde lid biedt de grondslag voor het stellen van nadere regels over het verslag dat wordt ingediend door de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling terwijl het artikel zelf daar al voldoende regels (in het tweede lid, onderdelen a. t/m k.) voor stelt. De indiener is daarom van oordeel dat het derde lid dient te vervallen.

VI

Artikel 5.2, derde lid biedt grondslag voor het stellen van nadere regels over het pleegcontract. Dit is reeds afdoende geregeld in het eerste lid zodat de indiener van oordeel is dat het derde lid dient te vervallen.

VII

Artikel 5.4, tweede lid biedt grondslag voor het stellen van nadere regels omtrent de informatie die verstrekt mag worden aan de pleegouder in het belang van de verzorging en de opvoeding van de jeugdige. De indiener vermag het nut en noodzaak daarvan niet in te zien. Sterker nog, het komt de indiener voor dat reeds afdoende is voorzien in regelgeving omtrent de privacy, zoals het artikel zelf ook reeds aangeeft. De indiener is daarom van oordeel dat het lid dient te vervallen.

VIII

Artikel 7.1.1.2, derde lid geeft de grondslag voor het stellen van nadere regels over de meldingsbevoegde VIR-functionaris. De indiener wijst er op dat het eerste en tweede lid van het artikel reeds allerlei regels stelt rondom de meldingsbevoegde functionaris. In dat verband is de indiener dan ook van oordeel dat het derde lid dient te vervallen.

IX

Artikel 7.1.3.1, derde lid biedt de grondslag tot het stellen van regels omtrent het beheer en de nakoming van afspraken rondom het gebruik van de VIR hetgeen al geregeld is in 7.1.3.1. eerste lid. Er kunnen voorts regels worden gesteld omtrent andere in de afspraken op te nemen onderwerpen. De indiender vermag niet in te zien welk nut en noodzaak het stellen van dergelijke regels dient. De indiener is daarom van oordeel dat het derde lid zou leiden tot onnodige regeldruk, zodat het dient te vervallen.

X

Artikel 7.1.3.1, vierde lid biedt grondslag tot het stellen van nadere regels omtrent het gebruik, de aansluiting en de organisatie van de verwijsindex. Naar oordeel van de indiener is de materie omtrent de VIR reeds afdoende geregeld in afdeling 7 van het wetsvoorstel, zodat het vierde lid dient te vervallen.

XI

Artikel 7.1.5.1, eerste lid, laatste volzin biedt grondslag voor het stellen van nadere regels rondom de mededeling aan de jeugdige over de melding in VIR. De indiener is van oordeel dat gemeenten dit al adequaat doen, zodat deze grondslag voor nadere regelgeving dient te vervallen.

XII

Artikel 7.4.5 biedt grondslag voor het stellen van nadere regels omtrent de gegevens zoals bedoeld in de artikelen 7.4.1 tot en met 7.4.3, de wijze van verwerking en de verstrekking, de tijdvakken en het nader bepalen van categorieën van verstrekkers. In de genoemde artikelen is al voldoende geregeld daarom stelt de indiener voor dit artikel te schrappen.

XIII

Artikel 9.3, zevende lid, laatste volzin biedt grondslag voor het stellen van nadere regels over de bevoegdheid een tuchtklacht in te dienen. Naar het oordeel van de indiener is dit in het tuchtrecht voldoende geregeld, zodat de grondslag voor het stellen van nadere regels in die laatste volzin dient te vervallen.

XIV en XV

Het in artikel 11.2 voorgestelde artikel 12a, vijfde lid van de Wmo biedt de mogelijkheid nadere regels te stellen over de werkwijze van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Het artikel zelf stelt daaromtrent in de overige leden naar het oordeel van de indiener al voldoende regels. Hetzelfde geldt voor artikel 12p, zevende lid van de Wmo. De beide artikelleden dienen derhalve te vervallen.

Keijzer