Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2015
Afgelopen woensdag hebben wij met elkaar gesproken over het wetsvoorstel ter verbetering wanbetalersmaatregelen (Kamerstuk 33 683, nr. 2) (Handelingen II 2014/15, nr. 76, debat over Wijziging Zorgverzekeringswet).
Door middel van deze brief wil ik u op twee punten nader informeren:
1. het beleid van ONVZ ten aanzien van mensen met een betalingsachterstand;
2. het amendement van het lid Bouwmeester over de voorhang van de bestuursrechtelijke premie (Kamerstuk 33 683, nr. 46).
Tijdens het debat heb ik uw Kamer gezegd dat ONVZ tussen de eerste maand en tweede maand na het ontstaan van een betalingsachterstand tot royement overgaat. Dat is niet juist. Vervolgens is het beeld ontstaan dat deze verzekeraar helemaal geen activiteiten zou ondernemen om de verzekerden met een betalingsachterstand te behouden. Dat beeld wil ik graag recht zetten.
Het is voor zorgverzekeraars niet verplicht om deel te nemen aan de wanbetalersregeling zoals opgenomen in artikel 18a tot en met 18g van de Zorgverzekeringswet. ONVZ staat dus in zijn recht met zijn keuze niet deel te nemen aan de regeling. Dat betekent ook dat ONVZ geen wanbetalersbijdrage ontvangt.
ONVZ onderneemt echter wel degelijk activiteiten om verzekerden met schuldachterstand te benaderen. Daarbij doet de verzekeraar diverse pogingen om met de verzekerde tot een betalingsregeling te komen, waaronder door persoonlijk contact, teneinde te voorkomen dat tot royement moet worden overgegaan. De ervaringen met dit proces zijn positief. Pas als er geen betalingsregeling tot stand komt en de verzekerde in gebreke blijft, wordt rond 14 weken nadat een achterstand in de premie is ontstaan, de verzekerde geroyeerd.
Het amendement beoogt een voorhang van de ministeriële regeling waarbij het bedrag van de bestuursrechtelijke premie voor voormalig verzekeringsplichtige onverzekerden wordt vastgesteld. Conform het amendement wordt de regeling niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal.
In aanvulling op het reeds gewisselde acht ik het zeer van belang uw kamer als volgt in te lichten. Ik merk op dat het amendement ziet op de bestuursrechtelijke premie voor voormalig verzekeringsplichtig onverzekerden, maar dat deze informatie ook van belang is voor het bepalen van de bestuursrechtelijke premie voor wanbetalers.
De gemiddelde nominale premie voor 2016 zal worden berekend door de Nederlandse Zorgautoriteit op basis van de door zorgverzekeraars bekendgemaakte nominale premies voor dat jaar. Deze premies worden in de regel jaarlijks medio november bekend gemaakt. Op grond van deze premies wordt de gemiddelde nominale premie berekend. Het aldus berekende bedrag van de gemiddelde nominale premie wil ik hanteren als grondslag voor de berekening van de bestuursrechtelijke premie zowel voor voormalig verzekeringsplichtig onverzekerden (voorgestelde artikel 18e, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet), als voor wanbetalers (voorgestelde artikel 18d, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet). De bestuursrechtelijke premies worden bij ministeriële regeling ten behoeve van de uitvoering uitgedrukt in een bepaald bedrag, maar kunnen worden herleid tot een percentage van de gemiddelde nominale premie.
Het Zorginstituut heeft aangegeven dat een termijn van acht weken nodig is voor het Zorginstituut en voor de broninhouders (werkgevers, uitvoeringsorganen en pensioenfondsen) om het bedrag van de bestuursrechtelijke premie te verwerken in de systemen. Hoewel het een krappe termijn is, is het tot heden gelukt de bestuursrechtelijke premie tijdig voor de eerste broninhouding te verwerken, en de ministeriële regeling vóór 31 december te publiceren, zodat de nieuwe premie jaarlijks met ingang van 1 januari geldt.
lndien de regeling, zoals het amendement voorstelt, eerst moet worden voorgehangen, zal het in geen enkel jaar meer lukken de nieuwe premie per 1 januari te implementeren.
Immers, ik kan een concept van de regeling pas aan uw Kamer toezenden wanneer ik weet hoe hoog de nieuwe gemiddelde nominale premie is. Daar dienen dan, nog afgezien van het kerstreces en eventueel overleg met één of beide kamers der Staten-Generaal, in ieder geval vier weken te worden bijgeteld.
De premie voor het nieuwe jaar kan dan pas per 1 juli worden geïmplementeerd. Het moge duidelijk zijn, dat het om meerdere redenen onwenselijk is in één jaar twee verschillende premies te hanteren. Het pragmatische voorstel dat het lid Bruins Slot deed om dit amendement later in werking te laten treden, lost deze jaarlijks terugkerende tijdsklem dus helaas niet op.
Ik moet daarom het amendement met Kamerstuk 33 683, nr. 46 toch blijven ontraden.
Omdat ik uw wens om uw gedachten over de hoogte van de bestuursrechtelijk premie te kunnen uiten begrijp, wil ik toezeggen uw Kamer jaarlijks uiterlijk eind september te informeren over het percentage dat het jaar erop zal gelden voor de bestuursrechtelijke premie. Daarmee kan een indicatie worden ontleend voor de hoogte van de bestuurlijke premie in absolute bedragen, die, zoals aangegeven, pas in november kan worden vastgesteld.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers