Ontvangen 2 september 2013
A
In artikel I, onderdeel O, wordt «€ 108,784 miljoen» vervangen door: € 107,284 miljoen.
B
In artikel I wordt na onderdeel BB een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
BBa
Artikel 6.9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «een bijzonder doel en met een beperkt bereik of van beperkte duur» wordt vervangen door: een bijzonder doel, met een beperkt bereik en van beperkte duur.
2. Aan dit lid wordt een volzin toegevoegd luidende: Het Commissariaat kan tevens de toestemming verlenen voor het verzorgen van een omroepdienst zonder beperkte duur voor zover dit aangewezen is gelet op de aard van de omroepdienst.
C
In de artikelen II en III wordt «Kamerstukken II 2012–2013, 33 426, nr. 2» telkens vervangen door: Kamerstukken I 2012–2013, 33 426, A.
D
In de aanhef van de artikelen IV en V en in artikel VI wordt «Kamerstukken II 2012–2013, 33 541, nr. 2» telkens vervangen door: Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A.
E
Na artikel VI wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIA
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren tot wet is verheven (Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A), wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel I komt onderdeel MM te luiden:
MM
Artikel 2.114 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. De aanduiding «2.» voor het tweede lid vervalt.
B
In artikel I komt onderdeel QQQ te luiden:
QQQ
Artikel 2.178 komt te luiden:
Artikel 2.178
1. De landelijke en regionale publieke media-instellingen richten hun organisatie zodanig in dat een deugdelijke inrichting, sturing en beheersing van de bedrijfsprocessen gewaarborgd is.
2. De landelijke en regionale publieke media-instellingen voeren een deugdelijke administratie waaruit te allen tijde Onze Minister, de raad van bestuur en het Commissariaat elk de benodigde informatie die zij voor de uitvoering van hun taken nodig hebben, op eenduidige wijze kunnen verkrijgen.
3.De raad van bestuur bevordert dat de landelijke publieke media-instellingen een eenduidige financiële boekhouding voeren.
C
In artikel I komt onderdeel YYY te luiden:
YYY
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. De aanduiding «2.» voor het tweede lid vervalt.
D
In artikel I, onderdeel IIII, komt artikel 7.16a, eerste lid, te luiden:
1. Het Commissariaat kan aan een landelijke publieke media-instelling een aanwijzing geven, als:
a. sprake is van wanbeheer van een of meer leden van het bestuur of van het toezichthoudende orgaan; of
b. deugdelijke inrichting, sturing en beheersing van bedrijfsprocessen of deugdelijke administratie onvoldoende gewaarborgd zijn.
Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.
E
In artikel I, onderdeel LLLL, wordt in artikel 9.10 «artikelen 2.171 tot en met 174» vervangen door: artikelen 2.171 tot en met 2.174.
F
In artikel I, onderdeel LLLL, wordt na artikel 9.14 een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 9.2.8. OVERGANGSRECHT VRIJSTELLING MELDING VAN VOORGENOMEN CONCENTRATIE DOOR OMROEERENIGINGEN
Artikel 9.15
1. In afwijking van artikel 34 van de Mededingingswet is geen melding vereist voor een voornemen tot concentratie van:
a. omroepverenigingen als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b, voor zover dat leidt tot de in dat onderdeel bedoelde omroeporganisaties; of
b. een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel c, met een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel a, of met een omroeporganisatie als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b.
2. Dit artikel is van toepassing in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.
G
Artikel IV komt te luiden:
ARTIKEL IV
1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel I, onderdeel LLLL wat betreft afdeling 9.2.8, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel I, onderdeel LLLL wat betreft afdeling 9.2.8, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
F
Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «€ 91,660» vervangen door: € 93,160 miljoen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin, van de Mediawet 2008 bedraagt de vermindering van de rijksmediabijdrage:
a. € 7,116 miljoen voor het jaar 2015;
b. € 57,169 miljoen voor het jaar 2016; en
c. € 107,227 miljoen voor het jaar 2017.
G
Na artikel VIII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIIA
1. In afwijking van de artikelen 2.61, derde lid, en 2.62 van de Mediawet 2008, zoals die artikelen luiden op 1 januari 2014, kunnen uitsluitend de regionale publieke media-instellingen overeenkomstig artikel 2.62 van die wet worden aangewezen die op 31 december 2013 overeenkomstig artikel 2.61 van die wet waren aangewezen. De eerste volzin is niet van toepassing, als een aanwijzing op grond van artikel 2.67 of artikel 2.68 van de Mediawet 2008 is ingetrokken.
2. Dit artikel is van toepassing in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.
H
Artikel XI komt te luiden:
ARTIKEL XI
1. Deze wet treedt met uitzondering van de artikelen I, onderdeel N, en VIa in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel I, onderdeel N, treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
3. Artikel VIa treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Algemeen
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting is aangegeven, is het bedrag dat van het provinciefonds naar de mediabegroting wordt overgeheveld, niet € 142 miljoen maar € 143,5 miljoen. Dit betekent dat de bedragen, genoemd in artikel I, onderdeel O (betreft wijziging van artikel 2.144 van de Mediawet 2008), en artikel VIII (overgangsbepaling voor de periode 2014 tot en met 2017) moeten worden aangepast. Daartoe strekt deze nota van wijziging.
Daarnaast bevat deze nota van wijziging een aantal wijzigingen van technische aard in genoemd wetsvoorstel.
Tot slot bevat deze nota van wijziging enkele inhoudelijke wijzigingen van het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A; verder: wetsvoorstel Modernisering LPO).
Vanwege de samenhang van laatstbedoelde wijzigingen met de overige wijzigingen die het wetsvoorstel Modernisering LPO in de Mediawet 2008 (verder: Mediawet) aanbrengt, wordt voorgesteld die wijzigingen door middel van deze nota van wijziging in genoemd wetsvoorstel zelf op te nemen. De inhoudelijke wijzigingen van het wetsvoorstel Modernisering LPO worden hieronder nader toegelicht.
Onderdelen
Onderdeel B (wijziging van artikel I van het wetsvoorstel)
Op grond van artikel 6.9 van de Mediawet kan het Commissariaat voor de Media (verder: Commissariaat) toestemming verlenen voor het via een omroepzender verzorgen van een omroepdienst voor een bijzonder doel, met een beperkt bereik en van beperkte duur. Het betreft de zogenaamde evenementenzenders: omroepdiensten die verzorgd worden om verslag te doen van of ondersteunend te zijn aan een evenement. Het gaat dan om omroepdiensten die een beperkt bereik en beperkte duur hebben, gerelateerd aan het evenement. De eis van beperkt bereik en beperkte duur maakt dat het echt alleen om evenementenzenders gaat.
Voorheen stond in dit artikel dat het Commissariaat toestemming kon verlenen voor het verzorgen van een omroepdienst voor een bijzonder doel en met een beperkt bereik of van beperkte duur. Hoewel het woord «of» volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving gelezen kan worden als «en/of», is in de praktijk onduidelijkheid ontstaan of het Commissariaat toestemming kon weigeren voor evenementenzenders die niet een beperkt bereik hebben. Het is echter niet wenselijk dat op grond van artikel 6.9 toestemming wordt verleend voor een omroepdienst die weliswaar van beperkte duur is maar niet een beperkt bereik heeft. Daarom is artikel 6.9 verduidelijkt door te bepalen dat de hoofdregel is dat alleen toestemming wordt verleend als aan beide voorwaarden is voldaan.
Het Commissariaat kan afhankelijk van de aard van de dienst echter ook toestemming geven als er alleen sprake is van beperkt bereik. Het gaat daarbij om zogenaamde bedrijfsondersteunende omroepdiensten. Voorbeeld daarvan is het geven van informatie via de radio over vertrektijden van veerdiensten. Deze hebben een beperkt bereik maar zijn niet beperkt in duur.
Onderdeel E (wijziging van het wetsvoorstel Modernisering LPO)
Onderdelen A en C
In het wetsvoorstel Modernisering LPO is voorgesteld dat de artikelen 2.114 en 3.18 van de Mediawet in hun geheel vervallen. De Europese Commissie heeft Nederland aangesproken op onjuiste implementatie van de artikelen 10 en 11 van de richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (2010/13/EU). Het bepaalde in het eerste lid van de artikelen 2.114 en 3.18 bracht namelijk mee dat sommige voorwaarden van artikel 10 van de richtlijn niet van toepassing zijn op alle uit het buitenland aangekochte programma’s. Daarom dienden genoemde artikelleden te vervallen. Per abuis zijn daarbij echter de gehele artikelen 2.114 en 3.18 geschrapt. Het tweede lid van beide artikelen had echter gehandhaafd moeten blijven. Zij beogen te regelen dat alle regels over sponsoring ook van toepassing zijn als anderen dan sponsors in de zin van de wettelijke definitie een bijdrage hebben gegeven voor de productie of aankoop van een programma. Daarom zijn de onderdelen MM en YYY van artikel I van genoemd wetsvoorstel in bovenbedoelde zin aangepast.
Onderdelen B en D
Het wetsvoorstel Modernisering LPO voorziet onder meer in een uitbreiding van de toezichtbepalingen en bevat diverse maatregelen ter verbetering van het toezicht op goed bestuur en de inrichting van de (financiële) administratie van omroeporganisaties. Deze bepalingen maken het mogelijk om in een vroegtijdig stadium in te grijpen om te voorkomen dat door wanbeheer publieke gelden verkeerd worden besteed. Voor goed toezicht op de rechtmatige besteding van publieke gelden is echter niet alleen een goede bestuurlijke structuur vereist maar ook een deugdelijke administratie en adequate inrichting, sturing en beheersing van de bedrijfsprocessen. Met de voorgestelde wijziging van de artikelen 2.178 en 7.16a van de Mediawet krijgt het Commissariaat mogelijkheden om ook in een situatie waarin er nog geen sprake is van wanbeheer maar er wel risico’s zijn voor de rechtmatige besteding van publieke gelden, in een vroegtijdig stadium effectief op te treden.
Het huidige artikel 2.178 van de Mediawet schrijft voor dat landelijke publieke media-instellingen hun administratie zodanig inrichten dat daaruit te allen tijde de voor de uitvoering van de taken van de raad van bestuur en het Commissariaat benodigde informatie op een eenduidige en vergelijkbare wijze kan worden verkregen. In deze administratie moet onder meer zorgvuldig worden vastgelegd welke overeenkomsten de omroeporganisatie heeft gesloten. Deze gedateerde en getekende overeenkomsten moeten een duidelijke beschrijving bevatten van de producten en diensten die worden geleverd. Vanzelfsprekend dient deze administratie ook de bijbehorende facturen en kwitanties te bevatten.
De voorgestelde toevoeging aan artikel 2.178 bepaalt dat niet kan worden volstaan met een deugdelijke administratieve organisatie maar dat tevens sprake moet zijn van een deugdelijke inrichting, sturing en beheersing van de bedrijfsprocessen.
Ook accountants letten bij de controle van de financiële gegevens niet alleen op de wijze waarop deze gegevens zijn vastgelegd. Voor een deugdelijke controle van de juistheid van deze gegevens is van belang dat ook inzicht wordt verkregen in het proces dat voorafgaat aan het vastleggen van deze gegevens. Bedrijfsprocessen die deugdelijk zijn ingericht en zorgvuldig worden beheerst, leveren een belangrijke bijdrage aan een deugdelijke administratieve organisatie en verkleinen het risico dat publiek geld wordt besteed aan doeleinden waar het niet voor is bestemd. Zo kan het Commissariaat adequaat toezicht houden en zo nodig tijdig optreden met een aanwijzing of met een last onder dwangsom. Het Commissariaat hoeft voor het opleggen van dergelijke maatregelen niet te wachten totdat achteraf wordt vastgesteld dat sprake is van een ondeugdelijke administratie of zelfs van onrechtmatige bestedingen.
De in deze nota van wijziging voorgestelde aanvullingen op het toezichtinstrumentarium sluiten aan bij de voorgestelde wijziging van de artikelen 2.25 en2.26 van de Mediawet in het wetsvoorstel Modernisering LPO. Daarin wordt voorgesteld de deugdelijkheid van de bestuurlijke inrichting en de inrichting van de (financiële) administratie uitdrukkelijk als criterium op te nemen bij de beoordeling van een aanvraag voor een (voorlopige) erkenning.
Onderdeel F
De in dit onderdeel voorgestelde afwijking van artikel 34 van de Mededingingswet heeft een beperkte reikwijdte.
In de eerste plaats heeft het voorgestelde artikel 9.15 van de Mediawet uitsluitend betrekking op de in dat artikel genoemde concentraties die volgen uit de in het voorgestelde artikel 9.7 van die wet neergelegde herziene structuur van het omroepbestel. Het gaat allereerst om concentraties tussen omroepverenigingen als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b, die leiden tot de in dat onderdeel bedoelde omroeporganisaties; met andere woorden concentraties tussen AVRO en TROS, tussen BNN en VARA en tussen KRO en NCRV. Dit is bepaald in artikel 9.15, eerste lid, onderdeel a. In de tweede plaats gaat het om een concentratie tussen een in artikel 9.7, onderdeel c, genoemde omroepvereniging (PowNed of WNL) met een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel a, (EO, Max of VPRO) of met een omroeporganisatie als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b (AVRO/TROS, BNN/VARA of KRO/NCRV). Dit is bepaald in artikel 9.15, eerste lid, onderdeel b.
Deze specifieke concentraties hoeven niet aan de Autoriteit Consument en Markt te worden gemeld ten behoeve van het concentratietoezicht, ook niet als de meldingsdrempels uit artikel 29, eerste lid, van de Mededingingswet worden overschreden. Deze afwijking van artikel 34 van de Mededingingswet voorkomt de onwenselijke situatie dat de genoemde concentraties, die door de wetgever worden voorgeschreven, nog moeten worden onderworpen aan het concentratietoezicht. Andere mogelijke concentraties tussen omroepverenigingen of omroeporganisaties die niet rechtstreeks voortvloeien uit de in artikel 9.7 neergelegde herziene structuur van het omroepbestel, vallen niet onder de afwijking van artikel 34 van de Mededingingswet.
De periode waarvoor de afwijking geldt, is eveneens beperkt, te weten de periode die loopt vanaf 1 januari 2013 tot het tijdstip waarop de nieuwe erkenningperiode van kracht wordt. De fusies zullen waarschijnlijk op 1 januari 2014 tot stand worden gebracht. De melding uit artikel 34 van de Mededingingswet betreft echter het voornemen van het tot stand brengen van een concentratie. Het voornemen tot concentratie heeft in 2013 een concrete vorm gekregen. Daarom vangt de periode van de afwijking aan op 1 januari 2013 en zal deze bepaling terugwerkende kracht krijgen.
Onderdeel G
Deze wijziging strekt er toe de wijziging, bedoeld in onderdeel F van artikel VIa, zo kort mogelijk na de publicatie van het wetsvoorstel Modernisering LPO in het Staatsblad in werking te laten treden, zodat een omroepvereniging die voornemens is een fusie met een andere omroepvereniging of omroeporganisatie aan te gaan, dit voornemen daadwerkelijk kan uitvoeren zonder dat artikel 34 van de Mededingingswet van toepassing is.
Onderdeel G (invoeging van een nieuw artikel VIIIa)
In de nota naar aanleiding van het eindverslag met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel heb ik gesteld dat de huidige situatie met betrekking tot de regionale omroepen tot 1 januari 2016 zoveel mogelijk ongewijzigd zal blijven. Ook voor de bekostiging zal zo veel mogelijke worden aangesloten bij de situatie van 2013. In dat verband en mede in het licht van het integratietraject is het niet wenselijk dat er tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2016 andere regionale omroepen een aanvraag voor een aanwijzing indienen dan de omroepen die nu al zijn aangewezen. Deze overgangsbepaling legt de huidige situatie vast. Alleen als een aanwijzing van een bestaande regionale omroep om welke reden dan ook wordt ingetrokken of een bestaande omroep ophoudt te bestaan, kan een aanwijzing aan een andere regionale instelling worden verleend.
Onderdeel H (inwerkingtreding van de artikelen I, onderdeel N, en VIa)
In dit onderdeel wordt voor twee bepalingen uit het onderhavige wetsvoorstel de inwerkingtreding in de wet zelf vastgelegd.
In de eerste plaats treedt artikel I, onderdeel N, pas per 1 januari 2015 in werking. Hierdoor wordt de regionale omroepen die nog niet hebben voldaan aan het voorschrift van artikel 2.142a van de Mediawet, een jaar de tijd geboden om dit alsnog te doen; genoemd artikel houdt kort
gezegd in dat media-instellingen hun bestuurlijke organisatie zodanig inrichten dat er onderscheid is tussen het dagelijks bestuur en het toezichthoudend orgaan.
In de tweede plaats wordt voorzien in inwerkingtreding van artikel VIa zo kort mogelijk na publicatie van dit wetsvoorstel in het Staatsblad om te bewerkstelligen dat de daarin opgenomen wijzigingen op de kortst mogelijke termijn «indalen» in de wet Modernisering LPO.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker