Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is met ingang van het begrotingsjaar 2014 het bedrag van de rijksmediabijdrage aan te passen en het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen over te hevelen van het provinciefonds naar het onderdeel van de rijksbegroting betreffende de media; dat daartoe de Mediawet 2008 dient te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A
Artikel 2.32, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning af, als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, tweede lid, 2.25, eerste lid, onderdelen a en b, 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, of 2.28, tweede lid.
B
Artikel 2.33, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in, als een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, tweede lid, of 2.28, tweede lid, dan wel niet voldoet aan de artikelen 2.25, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, en 2.26, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid.
C
Artikel 2.46, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Commissariaat wijst een aanvraag voor een aanwijzing af, als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.42, tweede lid, of 2.44, eerste lid.
D
Artikel 2.47, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Commissariaat trekt een aanwijzing in, als een kerkgenootschap of een genootschap op geestelijke grondslag niet meer voldoet aan de eisen voor aanwijzing.
E
Aan artikel 2.61 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Aanwijzing geschiedt nadat provinciale staten hebben dan wel de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, voldoet.
F
Artikel 2.62 komt te luiden:
G
In artikel 2.63, eerste lid, wordt «College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
H
Artikel 2.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 2.62, eerste lid,» vervangen door: artikel 2.61, derde lid.
2. In het eerste en tweede lid wordt «Provinciale Staten» telkens vervangen door: provinciale staten.
I
Artikel 2.65, derde lid, vervalt.
J
In artikel 2.66, eerste lid, wordt «Provinciale Staten» vervangen door: Provinciale staten.
K
Artikel 2.67, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Commissariaat trekt een aanwijzing in, als de desbetreffende regionale of lokale publieke media-instelling niet meer voldoet aan de eisen van artikel 2.61, tweede lid.
L
In artikel 2.68, tweede lid, wordt «Gedeputeerde Staten, respectievelijk het College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: gedeputeerde staten respectievelijk het college van burgemeester en wethouders.
M
In artikel 2.69, onderdeel c, wordt «artikel 2.62, eerste lid,» vervangen door: artikel 2.61, derde lid.
N
In artikel 2.142a, eerste lid, wordt «de landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
O
In artikel 2.144, eerste lid, komt de tweede volzin te luiden: Dit bedrag wordt verminderd met € 108,784 miljoen.
P
In artikel 2.146 wordt na onderdeel a een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. de bekostiging van de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau volgens afdeling 2.6.5;.
Q
In artikel 2.167, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, wordt «de landelijke publieke media-instellingen» telkens vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
R
Artikel 2.170 komt te luiden:
1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het totaalbudget vast dat voor het volgend jaar beschikbaar is voor de bekostiging van de regionale publieke mediadiensten.
2. Het Commissariaat kan op aanvraag van regionale publieke media-instellingen uit het budget, bedoeld in het eerste lid, een bijdrage verstrekken in de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van regionale publieke mediadiensten, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt. Het Commissariaat beslist jaarlijks vóór 1 januari op een aanvraag.
3. Aan de verstrekking van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, worden geen voorwaarden verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
4. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van een begroting.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de verdeling van het totaalbudget over de regionale publieke media-instellingen;
b. de inhoud, de inrichting en het tijdstip van indiening van een aanvraag; en
c. de inhoud en de inrichting van de begroting.
6. Het Commissariaat zendt vóór 15 oktober zijn opmerkingen met betrekking tot de begrotingen van de regionale publieke media-instellingen aan Onze Minister.
7. De regionale publieke media-instellingen besteden de ontvangen bedragen aan de verzorging van publieke mediadiensten op regionaal niveau.
8. De regionale publieke media-instellingen ontvangen voorschotten volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
9. Als een regionale publieke media-instelling haar jaarrekening, bedoeld in artikel 2.173a, tweede lid, niet tijdig indient:
a. vermindert het Commissariaat de bevoorschotting met twintig procent; en
b. kan het Commissariaat de bevoorschotting verder verminderen of beëindigen wanneer ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat de instelling in gebreke blijft met het indienen van de jaarrekening.
Als een instelling voorschotten in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet gebruikt, kan het Commissariaat de bevoorschotting verminderen of beëindigen.
10. De artikelen 2.138, 2.138a, eerste tot en met vierde lid, en 2.138b, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
S
Artikel 2.170a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
2. In het eerste en derde lid wordt «artikel 2.62, eerste lid,» telkens vervangen door: artikel 2.61, derde lid.
3. In het derde lid wordt «Colleges van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: colleges van burgemeester en wethouders.
4. Het vierde lid wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:
4. Aan de bekostiging worden geen voorschriften verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
5. Onze Minister zendt telkens na drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde in dit artikel in de praktijk.
T
In het opschrift van afdeling 2.6.6 wordt «landelijke publieke mediadienst» vervangen door: landelijke en regionale publieke mediadiensten.
U
Na artikel 2.173 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het Commissariaat is belast met de rechtmatigheidstoetsing van de uitgaven van de regionale publieke media-instellingen.
2. De regionale publieke media-instellingen zenden jaarlijks vóór 1 mei de jaarrekening aan het Commissariaat.
3. De artikelen 2.172 en 2.173 zijn van toepassing.
V
Na artikel 2.174a wordt een nieuw artikel 2.175 ingevoegd, luidende:
1. De regionale publieke media-instellingen kunnen met toestemming van het Commissariaat en onder door hem te stellen voorwaarden, die per instelling kunnen verschillen, gelden voor de verzorging van media-aanbod reserveren.
2. Het totaal van de gereserveerde gelden in een kalenderjaar bedraagt niet meer dan tien procent van de uitgaven van een regionale publieke media-instelling.
3. Gelden die in strijd met het eerste lid zijn gereserveerd, worden terugbetaald aan het Commissariaat.
W
Artikel 2.176 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «Onze Minister kan» ingevoegd: voor de landelijke publieke media-instellingen».
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het Commissariaat kan op verzoek van een regionale publieke media-instelling ontheffing verlenen van het eerste lid. Het Commissariaat kan aan een ontheffing voorschriften verbinden.
X
In artikel 2.177, eerste lid, wordt «en 2.174a, eerste lid» vervangen door: 2.174a, eerste lid, en 2.175, eerste lid,.
Y
Artikel 2.178 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «De landelijke» ingevoegd: en regionale.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De raad van bestuur en het Commissariaat bevorderen dat onderscheidenlijk de landelijke publieke media-instellingen en de regionale publieke media-instellingen een eenduidige financiële boekhouding voeren.
Z
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het cijfer «2» voor het tweede lid vervalt.
AA
Artikel 3.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel a wordt het woord «of» toegevoegd.
2. In onderdeel b wordt «; of» vervangen door een punt.
3. Onderdeel c vervalt.
BB
In artikel 5.4, eerste lid, wordt in de tweede volzin na «van groot belang» ingevoegd: en mag deze verspreiden.
CC
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid vervallen.
2. Het cijfer «1« voor het eerste lid vervalt.
DD
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel a, wordt «Provinciale Staten» vervangen door: provinciale staten.
EE
In artikel 6.18, tweede lid, onderdeel b, wordt «College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
FF
De artikelen 7.15 en 7.16, derde lid, vervallen.
GG
In artikel 7.17 vervalt «of een verbod als bedoeld in artikel 7.15, eerste lid,».
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 426, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel I, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel EE, van deze wet, vervalt in artikel I van deze wet onderdeel EE.
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 426, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel CC, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel D, van die wet «In de artikelen 6.10 en 6.11 wordt aan het eerste lid» vervangen door: Aan de artikelen 6.10 en 6.11, eerste lid, wordt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken II 2012–2013, 33 541, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdelen S, T, CC en IIII, van die wet of een van die onderdelen eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, B en C, van deze wet of respectievelijk een van die onderdelen, wordt artikel I van deze wet voor zover van toepassing als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel A komt te luiden:
A
Artikel 2.32, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning af als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, en d tot en met g.
B
Onderdeel B komt te luiden:
B
Artikel 2.33, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in als een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdeel d, of 2.26, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel niet voldoet aan artikel 2.25, eerste lid, onderdeel c, of 2.26, eerste lid, onderdeel c.
C
De onderdelen C en D vervallen.
D
Na onderdeel FF wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
FFa
In artikel 7.16a, eerste lid, wordt «landelijke publieke media-instelling» vervangen door: landelijke of regionale publieke media-instelling.
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken II 2012–2013, 33 541, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdelen S, T, BBB en IIII, van die wet of een van die onderdelen later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, B en N, van deze wet of respectievelijk een van die onderdelen, wordt artikel I van die wet voor zover van toepassing als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel S komt punt 1 te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning af als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, en d tot en met g.
B
In onderdeel T komt punt 1 te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in als een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdeel d, of 2.26, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel niet voldoet aan artikel 2.25, eerste lid, onderdeel c, of 2.26, eerste lid, onderdeel c.
C
In onderdeel BBB wordt in punt 1 «de landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
D
In onderdeel IIII wordt in artikel 7.16a, eerste lid, «landelijke publieke media-instelling» vervangen door: landelijke of regionale publieke media-instelling.
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken II 2012–2013, 33 541, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel F, van die wet later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel N, van deze wet, wordt in artikel II, onderdeel F, van die wet «de landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
Artikel VI van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard vervalt.
1. In afwijking van artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin, van de Mediawet 2008 wordt de rijksmediabijdrage vermeerderd met € 91,660 voor het jaar 2014.
2. In afwijking van de in het eerste lid genoemde bepaling bedraagt de vermindering van de rijksmediabijdrage:
a. € 8,616 miljoen voor het jaar 2015;
b. € 58,669 miljoen voor het jaar 2016; en
c. € 108,727 miljoen voor het jaar 2017.
1. In afwijking van artikel 2.175, eerste lid, van de Mediawet 2008 is het een regionale publieke media-instelling die op 31 december 2013 overeenkomstig artikel 2.61 van die wet was aangewezen, toegestaan het totaal van de gereserveerde gelden waarover deze instelling op die datum beschikte, te reserveren als gelden voor de verzorging van media-aanbod en andere wettelijke doeleinden met dien verstande dat die gelden niet toenemen.
2. Als de gelden, bedoeld in het eerste lid, minder bedragen dan tien procent van de uitgaven van de regionale publieke media-instelling in een kalenderjaar, is artikel 2.175, tweede lid, van de Mediawet 2008 van toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,