Vastgesteld 27 juni 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Weeber
Vraag 1
Hoe wordt het bedrag van kinderopvang op Bonaire besteed? Is hier ook een koppeling aan werk?
Antwoord vraag 1
Het bedrag voor kinderopvang op Bonaire is bedoeld voor het creëren van een kinderopvangdeel aan de brede school. De brede school wordt daar in het kader van het Onderwijshuisvestingsplan Bonaire 2012–2017 gebouwd. Het Onderwijshuisvestingsplan Bonaire 2012–2017 is overeengekomen tussen OCW en Bonaire. Het in de 1e suppletoire begroting genoemde bedrag vormt de bijdrage van SZW hieraan.
De bijdrage heeft daarmee dus geen betrekking op het subsidiëren van kinderopvang, zoals we dat in Nederland kennen. Bij de transitie per 10 oktober 2010 is met de eilanden overeengekomen dat het beleidsterrein kinderopvang een verantwoordelijkheid is van de eilandbesturen.
Vraag 2
Bij het onderwerp uitkeringslast Onderstand (CN) worden de mogelijkheden voor de bijzondere onderstand verhoogd. Wat is hiervan de reden?
Antwoord vraag 2
Op verzoek van de Kamer is in het voorjaar van 2012 onderzoek gedaan naar armoede in Caribisch Nederland. Uit deze armoedeanalyse kwamen drie risicogroepen: alleenstaande ouders, arbeidsongeschikten en ouderen zonder aanvullend pensioen. Als reactie hierop en als reactie op signalen van de uitvoering is besloten de mogelijkheden voor het verlenen van bijzondere onderstand te verruimen. Tot dan toe was de bijzondere onderstand beperkt tot begrafeniskosten, kosten voor het vullen van een waterreservoir, kosten schooluniform (niet zijnde primair onderwijs) en medisch dieetkosten. Er is nu een mogelijkheid gecreëerd om ook in andere gevallen op basis van individuele beoordeling bijzondere onderstand toe te kennen ten behoeve van in verband met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten. Aldus kan maatwerk worden geleverd. De kaders hiervoor zijn vastgelegd in beleidsregels van de minister van SZW.
Vraag 3
Bij het onderwerp het Re-integratie wordt € 0,260 miljoen overgeboekt van een eenmalige bijzondere uitkering naar het BES-fonds. Wat is hiervan de reden?
Antwoord vraag 3
Op de begroting is jaarlijks een bedrag van € 0,260 miljoen beschikbaar voor de integrale aanpak van sociaaleconomische problemen op de eilanden. Inzet is deze middelen jaarlijks te bundelen met middelen die andere departementen hiervoor beschikbaar hebben. Voor het jaar 2013 is met de eilanden overeengekomen de middelen via het BES-fonds ter beschikking te stellen aan de eilanden (zie Staatscourant 2013, nr. 11910). Over de toekenning van middelen in toekomstige jaren is nog niet besloten.
Vraag 4
Bij inhuur personeel wordt er voor een bedrag van € 1,807 miljoen op grond van artikel 96 budget neutraal herschikt. Waar bestaat die herschikking precies uit? Was deze verschuiving daadwerkelijk nodig? En hoe verhoudt zich dit tot de bezuinigingsdoelstellingen en minder externe inhuur?
Antwoord vraag 4
In de begroting 2013 was voor externe inhuur een bedrag van € 0,5 miljoen opgenomen. Bij het opstellen van de begroting was nog niet duidelijk bij welke organisatieonderdelen van het ministerie externe inhuur noodzakelijk zou zijn. Hier is nu meer over bekend, zodat er een herschikking heeft plaatsgevonden binnen de begroting om het beschikbare budget aan te vullen. Op dit moment wordt er een bedrag van € 1,807 miljoen aan externe inhuur besteed. Verwachting is dat er aan eind van het jaar ongeveer € 4 miljoen zal zijn besteed aan externe inhuur. Dit valt binnen de norm dat 10% van de personele uitgaven aan externe inhuur mag worden besteed. In 2012 bedroegen de uitgaven voor externe inhuur € 5,9 miljoen (inclusief Agentschap SZW).
Vraag 5
Wat is de stand van zaken m.b.t. de WW-uitkeringen? Wat is de mutatie daarvan? Wat zijn de structurele effecten op de begroting van de WW-uitkeringen?
Antwoord vraag 5
Op dit ogenblik stijgt het aantal WW-uitkeringen, dit hangt samen met de stijging van de werkloosheid. Bij de begroting 2013 werd rekening gehouden met een jaargemiddelde van 288 duizend uitkeringsjaren. Ten tijde van de voorjaarsnota is deze verwachting bijgesteld naar 325 duizend uitkeringsjaren. De financiële effecten hiervan zijn meegenomen in het financiële beeld bij de voorjaarsnota. Deze bijstelling heeft geen structurele effecten op de begroting, omdat de verwachting is dat de werkloosheid en het aantal WW-uitkeringen op langere termijn weer gaan dalen. Deze termijn reikt verder dan de kabinetsperiode, in 2017 is nog wel sprake van een tegenvaller als gevolg van hogere werkloosheid.
Vraag 6
Waarom is het budget van de Sociale Verzekeringsbank verhoogd met ca € 10 mln?
Antwoord vraag 6
Voor het uitvoeren van de Overbruggingsregeling was aanvankelijk uitvoeringsbudget voor de SVB gereserveerd, te beginnen in 2014. In de recent ingetreden regeling is vastgelegd dat deze regeling met terugwerkende kracht in werking treedt, vanaf 1 januari 2013. Om de uitvoering hiervan te financieren is door middel van een kasschuif uitvoeringsbudget naar voren gehaald, van 2014 naar 2013. Deze kasschuif vermindert derhalve het uitvoeringsbudget in 2014.
Vraag 7
Welke maatregelen zijn er genomen om de overschrijding op het kader SZA tegen te gaan?
Antwoord vraag 7
De verslechterde macro-economische ontwikkeling heeft geleid tot een forse tegenvaller binnen het SZA kader op de werkloosheidsuitkeringen. Deze situatie heeft ertoe geleid ervoor te kiezen het totaalkader in 2013 sluitend te maken door het inhouden van de prijsbijstelling, welke hoofdzakelijk binnen het RBG-eng kader valt.
Vraag 8
Bij het BUIG-budget wordt aangegeven dat vorig jaar het aantal WWB-uitkeringen fors lager was dan verwacht en dat de WWB-uitgaven ook voor 2013 naar beneden kunnen worden bijgesteld, dit ondanks een hogere werkeloosheid. Wat is hiervan de oorzaak is?
Antwoord vraag 8
De raming van het aantal WWB-uitkeringen in een jaar is gebaseerd op het werkelijk aantal uitkeringen in het voorgaande jaar en de in het jaar zelf te verwachten veranderingen in het aantal uitkeringen als gevolg van de conjunctuur en van rijksbeleid. In 2012 was sprake van een toename van het aantal bijstandsuitkeringen, maar deze toename was geringer dan verwacht. Conform de rekenregel van het Centraal Planbureau werkt dit door in de raming voor 2013. Dit neemt niet weg dat, in lijn met de stijgende werkloosheidsramingen van het Centraal Planbureau, in 2013 nog steeds een aanpassing van het aantal WWB-uitkeringen plaats zal vinden. In september zal het budget voor 2013 definitief worden vastgesteld.
Vraag 9
Kan de regering nader ingaan op de budgettair neutrale herschikking bij de bijstand zelfstandigen van € 0,605 miljoen? Wat behelst dit precies?
Antwoord vraag 9
Bij de omsleuteling van de begrotingstructuur 2012 naar de nieuwe begrotingsstructuur 2013 is het beschikbare budget voor de uitkeringslasten van de borgstellingsregeling BBZ ad € 0,605 miljoen abusievelijk naar artikel 98.13.03 «Overige opdrachten» van artikel 98 geboekt. Deze vergissing is in de 1e suppletoire begroting 2013 gecorrigeerd.
Vraag 10
Kan de regering ingaan op het fors hogere gebruik van de toeslagenwet? Waarom maken mensen in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vaker gebruik van de Toeslagenwet (TW) dan mensen in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)?
Antwoord vraag 10
Het gebruik van de Toeslagenwet wordt bepaald door ontwikkelingen in de onderliggende moederwetten (o.a. WW, ZW, WAO/WIA, Wajong). Het hogere gebruik van de Toeslagenwet kent als hoofdoorzaak het sterk stijgende WW-volume. Daarnaast blijkt dat mensen in de WIA vaker aanspraak maken op de Toeslagenwet dan mensen in de WAO. De reden hiervan wordt nog nader onderzocht.
Vraag 11
Waarom wordt € 20 miljoen meer terugontvangsten begroot voor de Sociale werkvoorziening en het Participatiebudget?
Antwoord vraag 11
Uit de verantwoordingen 2010 en 2011 is gebleken dat er sprake zal zijn van terugontvangsten vanuit de Sociale Werkvoorziening en het participatiebudget. Ten aanzien van de Sociale Werkvoorziening is gebleken dat er sprake is van onderrealisatie van het aantal te realiseren werkplekken. De terugontvangst hiervan bedraagt € 7 miljoen. Bij het Participatiebudget is op basis van de verantwoordingen 2010 en 2011 een onderrealisatie van € 13 miljoen geconstateerd.
Vraag 12
Klopt het dat de meevaller in de kinderopvangtoeslag 2013 nu geheel in het saldo loopt (weggestreept tegen tegenvallers)? En klopt het dat het structurele deel van deze meevaller ook al in de begroting zit en daarmee dus niet meer vrij besteedbaar is?
Antwoord vraag 12
Ja dit klopt. Conform de begrotingsregels wordt de meevaller kinderopvang in 2013 tegenover tegenvallers in het SZA-kader gezet (in 2013 zijn er onder andere tegenvallers bij de WW en bij de MKOB). Per saldo resteert in 2013 een overschrijding van het SZA-kader van 0,6 mld. Ook het structurele deel van deze meevaller is verwerkt in de begroting en is daarmee inderdaad niet vrij besteedbaar.
Vraag 13
Kan de regering bevestigen dat de afname van het gebruik van kinderopvangtoeslag van structurele aard is (2013–2017)? Hoe verhoudt zicht dat tot het feit dat de afname wordt gerelateerd aan de conjuncturele ontwikkeling?
Antwoord vraag 13
Zoals aangegeven in de toelichting bij de eerste suppletoire begroting is de afname van het gebruik van kinderopvangtoeslag gedeeltelijk van structurele aard (sterker gedragseffect) en gedeeltelijk gerelateerd aan de conjuncturele ontwikkeling. Mijn brief van 7 juni jl1. bevat een analyse van de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvangtoeslag.
Vraag 14
Wat is de reden voor de aanpassing voor de berekening van de kinderopvangtoeslag voor landen buiten de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland?
Antwoord vraag 14
Per 1 oktober 2012 is de kinderopvangtoeslag stopgezet in de situatie dat één of beide ouders buiten de EU, EER of Zwitserland woonde(n) en/of werkte(n) en/of wanneer de kinderopvang plaatsvond buiten de EU, EER of Zwitserland. Dit heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling van de kinderopvangtoeslag buiten de EU, EER of Zwitserland van € 0,7 miljoen.
Vraag 15
Vanaf 2015 werken enkele maatregelen uit het regeerakkoord via effecten op de verzamelinkomens door op de kinderopvangtoeslag. Om welke maatregelen met welke effecten gaat het hier?
Antwoord vraag 15
In het regeerakkoord is een aantal maatregelen afgesproken die effect hebben op het verzamelinkomen. Het gaat dan over de beperking van het Witteveenkader, beperking van de hypotheekrenteaftrek, invoering van de winstbox en de afschaffing van de aftrek specifieke zorgkosten. De effecten hiervan zullen per huishouden verschillen.
Vraag 16
Kan de regering van de € 700.000 die aan kinderopvang op Bonaire wordt uitgegeven, aangeven hoe groot het bedrag per kind is? Hoe verhoudt zich dit tot Nederland en tot het voorzieningenniveau in de regio?
Antwoord vraag 16
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 17
Wat is de reden voor het uitstel van de kosten voor fase 2 van de continue screening van 2013 naar 2015? Om welke kosten gaat het hier?
Antwoord vraag 17
Het systeem van continue screening wordt in twee fasen ingevoerd. Vanaf maart 2013 wordt op basis van gegevens uit een aantal bestaande bronnen in fase één van de continue screening kinderopvang een bestand opgebouwd met mensen die in de kinderopvang en in peuterspeelzalen werken. Omdat een deel van de stagiairs, uitzendkrachten en vrijwilligers niet in dit systeem kunnen meelopen, wordt van hen in deze fase periodiek een nieuwe VOG gevraagd. In de tweede en definitieve fase wordt er in 2016 gewerkt vanuit een centraal register waarin iedereen staat die in de kinderopvang en in peuterspeelzalen werkt, ook de stagiairs, uitzendkrachten en vrijwilligers.
Een overheveling van middelen van 2013 naar 2015 is toegepast om de eerder gemaakte inschatting van de spreiding van uitgaven voor fase twee van continue screening in de kinderopvang in lijn te brengen met de planning voor het ontwerp en de bouw van fase twee. Na de start van fase één en met meer zicht op de opzet van fase twee is er op dit moment beter te bepalen wanneer de kosten zich zullen voordoen. De gereserveerde middelen zijn dus overgeheveld om de uitgaven voor fase twee te kunnen bekostigen wanneer deze kosten op het vlak van ICT, het vullen van het register en de organisatorische implementatie en communicatie daadwerkelijk worden gemaakt. Uw Kamer zal eind dit jaar nader worden geïnformeerd over de opzet van fase twee.
Vraag 18
Kan de regering de kosten van € 300 miljoen voor het met terugwerkende kracht exporteren van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) uitsplitsen? Hoeveel daarvan gaat daadwerkelijk naar uitkeringen? Hoeveel daarvan gaat er naar uitvoeringskosten? Welke extra kosten heeft de regering gemaakt door het eerst stoppen van de export van export van AOW-koopkrachttegemoetkoming en het nu weer met terugwerkende kracht moeten uitkeren daarvan (bijvoorbeeld aan rechtszaken en extra uitvoeringskosten)?
Antwoord vraag 18
Van het bedrag van € 300 miljoen gaat € 482.000 naar de uitvoeringskosten, dus ruim € 299,5 miljoen gaat naar de uitkeringslasten (inclusief rente). Dit betreft het met terugwerkende kracht uitbetalen van de MKOB aan de daartoe gerechtigden. De uitvoeringskosten voor de AOW-tegemoetkoming zijn verwaarloosbaar klein en lopen mee in de uitvoeringskosten AOW. De extra uitvoeringskosten van het met terugwerkende kracht uitbetalen van de MKOB bedragen derhalve € 482.000.
Vraag 19
Wat is de verklaring voor de structurele mutaties (2013–2017) op de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Wet kindgebonden budget (WKB)?
Antwoord vraag 19
Deze eerste suppletoire is de eerste gelegenheid waarbij maatregelen die bij regeerakkoord besloten zijn, in de begroting verschijnen. Het betreft hierbij maatregelen in het kader van de hervorming kindregelingen. De bij regeerakkoord overeengekomen stapsgewijze verlaging van de kinderbijslagbedragen gaat in per 1-7-2014. Vanaf 1-7-2016 is er één kinderbijslagbedrag. Door de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag (uitbetaling kwartaal later) is de besparing een kwartaal vertraagd. De besparing van het eerste stapje bedraagt slechts één kwartaal in 2014. De totale besparing groeit naar € 560 miljoen in 2017.
Naast deze regeerakkoordmaatregelen is bij behandeling van het wetsvoorstel deregulering SVB in de Tweede Kamer het amendement Vermeij/Huizing2 ingediend. Hierdoor zijn de vereenvoudigingen op het gebied van de kinderbijslag die tot extra uitkeringslasten zouden leiden geschrapt. Dit is een besparing van € 4,3 miljoen.
De laatste volumeprognose van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor de kinderbijslag daarentegen laat een meevaller van € 10 miljoen in 2013 zien, maar deze loopt terug naar een tegenvaller van circa € 8 miljoen in 2017.
In deze suppletoire zijn ook de regeerakkoordmaatregelen in het kader van de hervorming kindregelingen op het gebied van het kindgebonden budget. Vanaf januari 2015 wordt er in het kindgebonden budget een alleenstaande ouderkop van € 2.800 geïntroduceerd. Dit leidt tot extra uitkeringslasten van € 915 miljoen. De extra uitkeringslasten als gevolg van het verhogen van de bedragen voor het eerste en tweede kind lopen op tot € 322 miljoen in 2017. Het verlagen van de inkomensgrens leidt tot een besparing oplopend naar € 240 miljoen in 2017. De extra uitkeringslasten als gevolg van inwerkingtreding van deze maatregelen vallen ook voor een deel in 2014 omdat het kindgebonden budget vanwege de toeslagensystematiek één maand vooraf wordt uitbetaald.
Daarnaast is in het regeerakkoord afgesproken dat ter compensatie van het afschaffen van de gratis schoolboeken en WTOS 17- met ingang van het schooljaar 2015/2016 de op deze leeftijd gerichte kopjes in het kindgebonden budget verhoogd worden. Het budgettair beslag van de compensatie bedraagt € 110 miljoen.
Voor het kindgebonden budget zijn naar aanleiding van het CEP nieuwe inkomensgegevens van het CPB ontvangen. Als gevolg van de economische situatie is er een daling van de inkomens zichtbaar. Hierdoor dient er naar verwachting meer WKB uitgekeerd te worden. De hierboven genoemde regeerakkoordmaatregelen leiden ruwweg tot een verdubbeling van het budgettair beslag van het kindgebonden budget. Een daling van de inkomens leidt hierdoor tot een sterkere stijging van de uitkeringslasten dan voorheen. In 2013 bedraagt de tegenvaller op de uitgaven als gevolg van het verwerken van de nieuwe inkomenstabellen € 52 miljoen, oplopend naar € 267 miljoen in 2017. De ontvangsten nemen ook toe, tot € 112 miljoen in 2017.
Vraag 20
Wat is de verklaring voor de stijging in de afname van uitgaven aan de AKW (2014–2017)? En wat is de verklaring voor de stijging in de toename van uitgaven aan de WKB?
Antwoord vraag 20
Zie het antwoord op vraag 19.
Vraag 21
Waarom is de alleenstaande ouderkop voorheen niet meegenomen in de inkomensgegevens?
Antwoord vraag 21
Deze eerste suppletoire is de eerste gelegenheid waarbij maatregelen die bij regeerakkoord besloten zijn, in de begroting verschijnen. De introductie van de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget is hier een voorbeeld van.
Vraag 22
Wat zijn de oorzaken van de afname van de uitkeringslasten kindgebonden budget? Kan de doorwerking in de jaren 2014–2018 nader worden toegelicht?
Antwoord vraag 22
De uitkeringslasten van het kindgebonden budget nemen toe. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 19.
Vraag 23
Om welke redenen precies worden de uitgaven aan het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) de komende jaren verdubbeld?
Antwoord vraag 23
De ophoging van de bijdrage aan het COA is bestemd voor de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten door gemeenten. Zie ook antwoord op vraag 24.
Vraag 24
Gesteld wordt dat COA jaarlijks € 5 miljoen extra zal ontvangen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en nareizenden. Hoe valt dit te verklaren gelet op het feit dat het aantal asielzoekers dat naar Nederland komt al jaren daalt?
Antwoord vraag 24
Met ingang van 2013 is structureel een bedrag van € 5 miljoen begroot voor de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten door gemeenten. Daarbij is uitgegaan van een jaarlijks aantal van 5.000 asielmigranten. De gemeenten ontvangen van het COA een vergoeding van € 1.000 per asielmigrant. De afrekening vindt plaats op basis van werkelijk gerealiseerde aantallen.
Vraag 25
Om welke redenen precies zijn de uitgaven aan het Landelijk overleg minderheden (LOM) in 2013 verdubbeld? Waar wordt dit bedrag aan besteed?
Antwoord vraag 25
In het kader van de afbouw van de subsidies is besloten dat de LOM-organisaties de subsidiebedragen over 2013 en 2014 in één keer zullen ontvangen. De middelen zullen door de LOM-organisaties worden ingezet voor: (1) het borgen van netwerk en expertise in 2013 en 2014; (2) het afbouwen van de lopende verplichtingen in 2013 en 2014 en (3) het uitvoeren van het Sociaal Plan. Per 1 januari 2015 zal de subsidiëring van de LOM-organisaties worden beëindigd.
Vraag 26
Gesteld wordt dat aan asielzoekers een inburgeringsaanbod door middel van een lening zal worden gedaan die bij succesvolle inburgering of voldoende inspanning zal worden kwijtgescholden. Betekent dit dat deze lening altijd zal worden kwijtgescholden indien asielzoekers succesvol inburgeren of voldoende inspanning leveren?
Antwoord vraag 26
De lening zal worden kwijtgescholden na het behalen van het inburgeringsdiploma of het NT2-diploma. Daarnaast zal de lening worden kwijtgescholden indien er een ontheffing van de inburgeringsplicht is verleend op grond van aantoonbaar voldoende inspanningen of psychische/lichamelijke belemmeringen.
Vraag 27
Kan de regering een definitie geven van «succesvolle inburgering»?
Antwoord vraag 27
Onder «succesvolle inburgering» wordt verstaan dat de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen of het NT2-examen heeft gehaald.
Vraag 28
Kan de regering een definitie geven van «voldoende inspanning»?
Antwoord vraag 28
Onder «voldoende inspanning» wordt verstaan dat de inburgeringsplichtige:
a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste vier maal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen;
of
b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.