Gepubliceerd: 25 juni 2013
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33640-IX-3.html
ID: 33640-IX-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 juni 2013

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Welk bedrag is gereserveerd voor de afkoop van het beheerscontract met het Geldmuseum, waarvoor een opzegtermijn van vier jaar geldt?

Antwoord op vraag 1

Een afkoop van het beheerscontract met het Geldmuseum is niet voorzien. Wel is voor een zorgvuldige liquidatie van het Geldmuseum, inclusief sociaal plan voor het personeel, maximaal 1,0 miljoen euro gereserveerd.

Vraag 2

Is het gereserveerde bedrag van € 1,0 mln. bedoeld voor afkoop van het 30-jarig huurcontract aan de Koninklijke Nederlandse Munt, waarvan het ministerie enig aandeelhouder is?

Antwoord op vraag 2

Het gereserveerde bedrag van maximaal 1,0 miljoen euro is bedoeld om een beheerste liquidatie van het Geldmuseum mogelijk te maken. Een beheerste liquidatie houdt in dat het Geldmuseum aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, waarbij er ook nog ruimte blijft voor enig sociaal plan voor de medewerkers van het Geldmuseum.

Vraag 3

Zijn er gelden gereserveerd voor toekomstige opslag en beheer van dat deel van de museumcollectie, dat onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën valt?

Antwoord op vraag 3

Over toekomstige opslag en beheer van het Financiën deel, alsmede de kosten hiervan zijn nog geen besluiten genomen.

Vraag 4

Hoe wordt het verschil tussen 14.765.828 en 15.006.609 gedekt?

Antwoord op vraag 4

Het verschil tussen de stand van de ontwerpbegroting (inclusief NvW en ISB) en de stand van de eerste suppletoire begroting is 240,7 miljoen euro. Er wordt bij het overzicht van belangrijkste mutaties geen onderscheid gemaakt in generale, specifieke en HGIS mutaties. Onderstaand wordt de dekking per categorie toegelicht.

Specifieke mutaties (+ 181,8 miljoen euro)

Hiervan wordt een gedeelte gedekt door de eindejaarsmarge (40,3 miljoen euro) en door het overboeken van middelen van de aanvullende post voor «intensivering toezicht en invordering» (108 miljoen euro) (zie Kamerstuk 31 066, nr. 149). Daarnaast is er nog loon en prijsbijstelling uitgekeerd (7,2 miljoen euro). Het restende gedeelte wordt grotendeels gedekt uit meevallers aan de ontvangstenkant.

HGIS (+ 150,0 miljoen euro)

Er heeft een kasschuif plaatsgevonden van 2014 naar 2013 voor de Wereldbank (150 miljoen euro) Dit is een schuif binnen het totaal van de HGIS begroting.

Generale mutaties (– 91,0 miljoen euro)

Door een wijziging van de eurodollar rekenkoers zijn de ramingen voor de verplichtingen en de omvang van de Alt-A portefeuille bijgesteld. De IABF is per saldo neutraal, omdat tegenover deze meevaller een tegenvaller is bij de ontvangsten.

Vraag 5

Kan de mutatie «kasschuif Wereldbank» van 150 miljoen nader worden toegelicht, in aanvulling op de summiere toelichting op pagina 13?

Vraag 15

Kunt u het niet-toegelichte deel van de mutatie in 2014 en verder op de post Multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen alsnog toelichten?

Antwoord vraag 5 en 15

Vanwege juridisch bindende verplichtingen is de budgetflexibiliteit om de bezuinigingen op de HGIS begroting in te vullen beperkt. Op artikel 4 worden de betalingen aan IDA, het zachte leningenloket van de Wereldbank, geraamd.

In overleg met de Wereldbank kan het betalingsritme aan IDA, tot op zekere hoogte, worden aangepast. Daarom is er voor gekozen een betaling aan IDA van 150 miljoen euro naar voren te halen van 2014 naar 2013 en een betaling van 30 miljoen euro naar achter te schuiven van 2014 naar 2015. Dit creëert de ruimte om bezuinigingen in te vullen en tegelijkertijd lopende verplichtingen, die vooral op de begroting in 2014 drukken, na te komen.

Vraag 6

Kunnen de belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties binnen de post «Overige uitgaven» worden toegelicht.

Antwoord op vraag 6

In de tabel belangrijkste mutaties zijn alleen de mutaties zichtbaar die groter zijn dan 10 miljoen euro. Voor alle overige mutaties wordt u verwezen naar de beleidsartikelen. De belangrijkste mutaties binnen de post «overige uitgaven» zijn bijdrage aan DNB (6,3 miljoen euro) en bijdrage aan AFM (-8,8 miljoen euro).

Vraag 7

Wordt de raming van de ontvangsten van de heffing- en invorderingsrente met 50 miljoen euro structureel verlaagd? Kan een p*q onderbouwing worden gegeven? Met welke rentestand werd en wordt gerekend in de oude respectievelijk nieuwe raming? Worden hiermee toekomstige meevallers gecreëerd? Welk effect heeft deze bijstelling op het specifieke beeld van de begroting?

Antwoord op vraag 7

De raming van zowel de ontvangsten als de uitgaven van de heffings- en invorderingsrente wordt structureel met 50 miljoen euro verlaagd. Per saldo zijn deze mutaties budgettair neutraal. De bijstelling is gebaseerd op de lagere realisaties 2012.

Een eenvoudige p x q onderbouwing van de mutatie is niet te geven. De hoogte van individuele rentevergoedingen wisselt namelijk sterk, van enkele euro’s tot miljoenen euro’s. Bij de raming en analyse van de heffingsrente (belastingrente) wordt daarom niet uitgegaan van een p x q benadering, maar van een rekenkundig model waarin de geldstromen van de belastingontvangsten en -teruggaven per belastingjaar gerelateerd worden aan de per tijdvak geldende rentetarieven.

Het rentetarief wordt halfjaarlijks bijgesteld. Het actuele tarief bedraagt (vanaf 1-1-2013) 3% op jaarbasis.

Vraag 8

Wanneer is de Tweede Kamer geïnformeerd over de besteding van de intensivering van 108 miljoen euro bij de Belastingdienst? Waaraan worden deze middelen besteed? Waarom is alleen het bedrag voor het jaar 2013 overgeheveld van de aanvullende post naar de begroting?

Antwoord op vraag 8

In de brief van 10 december 2012 van de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 066, nr. 149) is beschreven hoe de in het regeerakkoord opgenomen intensivering van het toezicht en invordering wordt vormgegeven. De volgende maatregelen worden daarbij onderscheiden:

  • Versnellen van de aanslagregeling en het beoordelen van meer aangiften.

  • Verrichten van meer boekenonderzoeken bij ondernemers en het aanscherpen van administratieve controles, bijvoorbeeld de controle op verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting.

  • Versterken van de opsporing door de FIOD, onder meer door extra witwaszaken aan te pakken.

  • Intensiveren van de invordering, door extra medewerkers aan te trekken voor de complexe en arbeidsintensieve invordering en het uitvoeren van enkele pilots voor de inning van kleinere bedragen.

Om met de intensivering van het toezicht en invordering van start te gaan zijn er middelen voor het jaar 2013 uitgedeeld aan de begroting van Financiën. De middelen vanaf 2014 en verder staan conform regeerakkoord nog op de aanvullende post. Bij miljoenennota wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de middelen die nog op de aanvullende post staan.

Vraag 9

Kan de post interdepartementale overboekingen nader worden toegelicht?

Antwoord op vraag 9

De post interdepartementale overboekingen (11,7 miljoen euro) bestaat voor het grootste deel uit budgetoverboekingen vanuit de diverse departementen naar Financiën in het kader van de rijksbrede contracten voor vakliteratuur en abonnementen.

Vraag 10

Kan de post «jaarlijkse loonbijstelling» nader worden toegelicht? Waar komen deze middelen vandaan i.r.t. de nullijn in de collectieve sector?

Antwoord op vraag 10

De post «jaarlijkse loonbijstelling» bestaat uit 3 componenten: de contractloonstijging (cls), de incidentele loonontwikkeling (ilo) en de mutatie van de sociale lasten. Voor 2013 zijn zowel de cls als de ilo beleidsmatig op nul gezet, waardoor alleen een vergoeding voor de werkgevers voor de mutatie van de sociale lasten wordt uitgekeerd.

Vraag 11

Waarom is de post «muntcirculatie» niet neerwaarts bijgesteld en is deze nu even hoog begroot als in 2012, terwijl in de antwoorden op de feitelijke vragen bij de 2<sup>e</sup> suppletoire begroting 2012 is gesteld dat de toen gerealiseerde onderuitputting structureel was? Kan hieruit geconcludeerd worden dat er dit jaar weer onderuitputting op deze post zal optreden?

Antwoord op vraag 11

De post muntcirculatie is niet naar beneden bijgesteld omdat de jaarlijkse muntvraag lastig is in te schatten. Er kan om deze reden nog niet worden geconcludeerd dat er sprake is van onderuitputting aan het eind van het jaar. Voorts zullen er dit jaar uitgaven zijn voor de aankoop van muntmetaal ten behoeve van de productie van de reguliere euromunten met de beeltenis van Koning Willem-Alexander. In verband met de aankondiging van de abdicatie is er een twee-euromunt dubbelportret uitgegeven en er is een bijzondere tien-euromunt uitgegeven ter gelegenheid van de troonwisseling. Voor beide munten zijn rondellen aangekocht.

Vraag 12

Waarom heeft het ministerie van Financiën een aanvullende bijdrage geleverd van 150.000 euro voor het geldmuseum? Waarom zijn deze uitgaven niet binnen de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gedekt? Hoe rijmt dit met de begrotingsregels?

Antwoord op vraag 12

In 2012 werd duidelijk dat het ministerie van OCW haar subsidie aan het Geldmuseum per 2013 zou verminderen. Het ministerie van Financiën heeft met een aanvullende bijdrage (van ca. 150.000 euro) het mede mogelijk gemaakt om het museum in 2013 open te houden, zodat er gelegenheid was om met het Geldmuseum de toekomstmogelijkheden te onderzoeken. Uit dit onderzoek heeft het ministerie van Financiën de conclusie getrokken dat de continuïteit van het Geldmuseum niet meer is gegarandeerd, waardoor het niet meer verantwoord is om het Geldmuseum te blijven subsidiëren. Zodoende zal per 1 januari 2014 de subsidierelatie beëindigd worden.

Het ministerie van Financiën en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn verantwoordelijk voor hun eigen deel van de subsidie aan het Geldmuseum. Tevens is elk ministerie zelf verantwoordelijk voor het zorgen voor dekking binnen het specifieke beeld van de eigen begroting. Financiën heeft naar aanleiding van de teruglopende subsidie in 2013, eenmalig middelen vrij gemaakt om het museum in 2013 open te houden. Dit is niet strijdig met de begrotingsregels.

Vraag 13

Waarom is een begroting goedgekeurd die 0,25 miljoen euro hoger is dan bij de ontwerpbegroting is geraamd?

Antwoord op vraag 13

Bij de ontwerpbegroting IX in september is 5 miljoen euro geraamd voor NLFI. Bij de in december vastgestelde begroting van NLFI is gebleken dat aanvullend budget noodzakelijk was (0,25 miljoen euro). Deze wijziging is bij het eerstvolgende begrotingsmoment voor hoofdstuk IX verwerkt. Verder ben ik voornemens om het beheer van SNS REAAL over te dragen aan NLFI. Bij de overdracht van het beheer van SNS REAAL aan NLFI wordt de begroting NLFI mogelijk opnieuw gewijzigd omdat de werkzaamheden voor NLFI toenemen.

Vraag 14

Kan de boekwinst verkregen uit de verkoop van vastgoed door de NS nader worden toegelicht? Hoeveel bedroeg de boekwinst? Wat is de totale waarde van het vastgoed van de NS?

Antwoord op vraag 14

De boekwinst verkregen uit vastgoed wordt deels veroorzaakt door de verkoop van het stadskantoor Utrecht en deels door een stelselwijziging van de boekhoudkundige behandeling van erfpacht door de NS. Erfpacht werd door NS geactiveerd om zo de kosten van erfpacht evenredig over boekjaren te verdelen. De boekwinst hiervan (verkoop stadskantoor Utrecht en stelselwijziging erfpacht) bedroeg in totaal ongeveer 49 miljoen euro. Wanneer rekening wordt gehouden met vennootschapsbelasting en de dividend-payoutratio komt dit neer op 12,9 miljoen euro dividend. Rente is in deze berekening buiten beschouwing gebleven.

Voor de waarde van het vastgoed van de NS verwijs ik naar het jaarverslag NS 20121 (pagina 80 en 81). Per 31 december 2012 is de waarde van vastgoedobjecten 314 miljoen euro.

Vraag 15

Kunt u het niet-toegelichte deel van de mutatie in 2014 en verder op de post Multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen alsnog toelichten?

Antwoord op vraag 15

Zie vraag 5 voor het antwoord op vraag 15.

Vraag 16

Kan de «aantal omvangrijke transacties» nader worden toegelicht? Om welke transacties gaat het?

Antwoord op vraag 16

Er zijn drie relatief grote verzekeringspolissen uitgereikt, waarbij de maximale schadevergoeding 200 miljoen euro of hoger bedroeg, op debiteuren in Duitsland, Indonesië en Japan. Het gaat om de ICT sector (een innovatieve chipmachine van ASML), de scheepsbouwsector (een technisch hoogwaardig schip van Damen) en de watersector (bagger- en installatiewerkzaamheden door Van Oord en Heerema Marine Contractors voor transport van LNG als alternatief voor kernenergie). Meer specifieke informatie over de afgegeven polissen in 2013, kan worden teruggevonden op de website van Atradius DSB: http://www.atradiusdutchstatebusiness.nl/publicaties/afgegevenpolissen/index.html

Vraag 17

Leiden de omvangrijke transacties bij de exportkredietverzekeringen ook tot een groter risico, en dus tot mogelijk hogere uitgaven?

Antwoord op vraag 17

Grotere transacties kunnen een grotere impact hebben bij schade, maar leiden niet tot een hogere schadekans. Deze hangt namelijk af van de looptijd van de verzekering, het land van de debiteur en het risicoprofiel van de debiteur. Daarnaast geldt bij de exportkredietverzekeringsfaciliteit als voorwaarde dat deze over de lange termijn kostendekkend dient te zijn en is door de OESO een risicorelevante minimumpremie vastgesteld. In enig jaar kan er sprake zijn van een negatief resultaat op kasbasis, maar over de lange termijn dient het nettoresultaat (inclusief terugbetalingen en rentekosten) van de verzekeringsportefeuille gelijk of hoger dan nul te zijn. Het resultaat van de kostendekkendheid van de verzekeringsportefeuille wordt jaarlijks bepaald en opgenomen in het Jaarverslag van het Rijk. Het meest recente resultaat is, met een bedrag van 142 miljoen euro over de periode 1999 t/m 2011, ruim positief.

Vraag 18

Hoeveel mensen zijn er werkzaam voor het voorzitterschap van de Eurogroep?

Antwoord op vraag 18

Het voorzitterschap van de Eurogroep vergt ook de inzet van de ambtenaren van het Ministerie van Financiën. De extra taken die hieruit voortvloeien, zijn grotendeels overlappend met de reeds bestaande werkzaamheden en zijn daarmee bijna volledig ingepast in het reguliere proces. Er is geen sprake van een toename van de budgetten ten opzichte van het Regeerakkoord conform de apparaatstaakstelling. Ik wil benadrukken dat dit niet anders is dan bij een ander voorzitterschap, zoals van de EU of van (hoog-)ambtelijke vergaderingen.

Vraag 19

Waarom wordt de inhuur van externe adviseurs voor Staatsdeelnemingen en de Commissie Structuur Nederlandse Banken niet verantwoord onder de apparaatsuitgaven, terwijl dit bijvoorbeeld voor de Evaluatiecommissie SNS wel het geval is?

Antwoord op vraag 19

De reden dat de uitgaven voor advies voor Staatsdeelnemingen en de Commissie Structuur Nederlandse Banken worden verantwoord onder de programma-uitgaven is dat de uitgaven een beleidsvoorbereidend karakter hebben en daarmee nauw verbonden zijn met het programma. De Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS evalueert de interne procesgang voorafgaand aan de nationalisatie en valt daarmee onder (het functioneren van) het apparaat.