Ontvangen 2 oktober 2013
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt onderdeel A als volgt gewijzigd:
1. In het eerste onderdeel wordt in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, na de zinsnede «arbeid verricht,» een zinsnede ingevoegd, luidende: die niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is,.
2. In het tweede onderdeel wordt in artikel 2, derde lid, na de zinsnede «tegen beloning arbeid verricht» een zinsnede ingevoegd, luidende:, die niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is,.
Nu is het zo dat arbeid van bijkomstige aard wordt uitgezonderd van het minimumloon. Het minimumloon geldt alleen als wordt voldaan aan voorwaarden betreffende de duur van de arbeidsverhouding (ten minste drie maanden, waarbij de periode gedurende welke geen arbeid wordt verricht minder dan 31 dagen bedraagt) en de duur van de arbeid (gemiddeld ten minste vijf uren per week). Door dit wetsvoorstel gaat arbeid van bijkomstige aard ook onder de verplichtingen met betrekking tot het minimumloon vallen.
Dit amendement regelt dat arbeid van bijkomstige aard conform de huidige criteria uitgezonderd blijft van het minimumloon. In de Memorie van Toelichting wordt namelijk niet overtuigend beargumenteerd dat deze uitzonderingsgrond leidt tot oneigenlijk gebruik met als doel ontwijking van het minimumloon. De Raad van State maakt hier ook kritische kanttekeningen over. De indiener van dit amendement is van mening dat in dergelijke gevallen zeer terughoudend omgegaan moet worden met extra regels.
Van Weyenberg