Vastgesteld 7 juni 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 33 605 XV, nr.1).
De minister en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vraag 1
Wat is uitgedrukt in het percentage van afwijking/onrechtmatigheid in de toekenning van Onderstand?
Antwoord 1
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 2
Is er een verbetering ten aanzien van 2011 afwijking/onrechtmatigheid in de toekenning van Onderstand? Zo ja, wat is deze verbetering?
Antwoord 2
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 3
Verwacht de regering in 2013 nog verdere verbeteringen in afwijking/onrechtmatigheid in de toekenning van Onderstand?
Antwoord op vraag 1, 2, 3
Op basis van een door de Auditdienst Rijk in september 2011 gehouden controle is over 2011 onzekerheid over de rechtmatigheid van de door het ministerie van SZW in Caribisch Nederland verstrekte uitkeringen gerapporteerd. Van een in percentage uit te drukken afwijking/onrechtmatigheid is geen sprake. De verstrekte uitkeringen kunnen feitelijk rechtmatig zijn, maar wegens het ontbreken van complete bewijsstukken kon de Auditdienst Rijk dit niet goed op dossierniveau vaststellen. In 2012 zijn dan ook maatregelen genomen om de formele gebreken te herstellen. Voor alle regelingen is een standaard dossierindeling met inhoudsopgave opgesteld. Ontbrekende documenten zijn in de dossiers aangevuld conform de standaardinhoudsopgave. In 2012 heeft geen nieuwe controle van de Auditdienst Rijk plaatsgevonden, waardoor het oordeel over 2011 is blijven staan. Overigens is voor een aantal dossiers de verbeteractie momenteel nog gaande (beoogd zomer 2013 gereed). Het streven van de unit Sociale Zaken van de Rijksdienst Caribisch Nederland, die namens SZW de uitkeringen verstrekt, is er op gericht dat een vervolgaudit op die van 2011 – die nu in de tweede helft van 2013 is voorzien – tot een positief oordeel over de rechtmatigheid zal leiden. Opgemerkt zij dat de verbeteractie van de dossiers niet vrijblijvend is. Van cliënten die blijven nalaten verlangde gegevens te verstrekken wordt de uitkering stopgezet.
Vraag 4
Kan de regering in de volgende jaarverslagen kort ingaan op de conclusies uit de beleidsdoorlichtingen en wat met de resultaten is gedaan?
Antwoord 4
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 1 van vragenlijst 33 605 XV.
Vraag 5
Is de regering voornemens om de doelstellingen meer «SMART» te formuleren om zo de verantwoording te verbeteren?
Antwoord 5
Het jaarverslag 2012 is het spiegelbeeld van de begroting 2012 en kent daarom een identieke artikelindeling en doelformulering. In het kader van de vernieuwing van de opzet van de begrotingspresentatie (Verantwoord Begroten) is de artikelindeling in de SZW-begroting 2013 substantieel gewijzigd ten opzichte van 2012. Ook de doelformuleringen zijn gewijzigd, en daarmee leesbaarder en meer «SMART» geformuleerd. In het jaarverslag 2013 wordt op deze doelstellingen gereflecteerd.
Vraag 6
Wat is het meest voorkomende jaarsalaris in Nederland?
Antwoord 6
Bij personen met inkomen uit arbeid is het meest voorkomende bruto jaarsalaris € 32.599 (prijsniveau 2012).
Vraag 7
Kan de regering schematisch toelichten hoe vaak bepaalde inkomenscategorieën (bijvoorbeeld verdeeld per staffel van € 20.000) voorkomen?
Antwoord 7
Hieronder de aantallen huishoudens per inkomenscategorie van € 10.000 van het bruto jaarsalaris (niveau 2011):
Inkomensklasse |
Huishoudens (x1.000) |
---|---|
Tot 10 000 euro |
308 |
10 000 tot 20 000 euro |
904 |
20 000 tot 30 000 euro |
1.173 |
30 000 tot 40 000 euro |
907 |
40 000 tot 50 000 euro |
768 |
50 000 euro en meer |
3.351 |
Totaal |
7.411 |
Bron: CBS Statline
Vraag 8
Wat is het meest voorkomende type huishouden in Nederland?
Antwoord 8
Dit is afhankelijk van het detailniveau waarop men dit bekijkt, en de kenmerken die men gebruikt om huishoudtypes te onderscheiden. Uit data van het CBS (Statline) blijkt dat er in Nederland zo’n 4,8 mln meerpersoonshuishoudens en 2,8 mln eenpersoonshuishoudens zijn (cijfers 2012). Van de meerpersoonshuishoudens is het meest voorkomende type een meerpersoonshuishouden met kinderen (2,6 mln).
2012 |
||
---|---|---|
particuliere huishoudens |
7,5 |
|
eenpersoonshuishoudens |
2,8 |
|
meerpersoonshuishoudens |
totaal |
4,8 |
zonder kinderen |
2,2 |
|
met kinderen |
2,6 |
Vraag 9
Kan de regering toelichten hoe vaak de gebruikte voorbeeldhuishoudens voorkomen?
Antwoord 9
In de beleidsdoorlichting van artikel 41 «inkomensbeleid» van oktober 2011 is in tabel 3.7 onderstaand overzicht opgenomen van de dekkingsgraad van standaardhuishoudens in de standaardkoopkrachttabel. De dekkinggraad betreft het percentage huishoudens en personen in Nederland dat vertegenwoordigd wordt door de standaardhuishoudens.
Tabel: dekkingsgraad standaard koopkrachtbeeld in aantallen huishoudens, 2002 en 2010
Bron: beleidsdoorlichting Inkomensbeleid
Vraag 10
Kan de regering een overzicht geven van alle inkomensregelingen, die onder het beleidsterrein van SZW vallen?
Antwoord 10
De minister van SZW is verantwoordelijk voor het integrale inkomensbeeld van Nederland (incl. Caribisch Nederland). Hiermee is een hechte samenwerking tussen verschillende departementen gemoeid waardoor niet alleen inkomensbestanddelen op het beleidsterrein SZW worden behandeld.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste inkomensregelingen van het Rijk. Naast de onderstaande inkomensregelingen vallen uitkeringen, fiscale kortingen, en gemeentelijke regelingen ook onder inkomensondersteunende maatregelen.
Inkomensbeleid Rijk |
---|
Zorgtoeslag |
Huurtoeslag |
Kindgebonden budget * |
Kinderbijslag * |
Kinderopvangtoeslag * |
Tegemoetkoming ouders van thuiswonende kinderen (TOG) * |
Tegemoetkoming schoolkosten |
Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB)* |
Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) |
Regelingen gemarkeerd met * vallen onder SZW
Vraag 11
Kan de regering een overzicht geven van de 1563 personen, die met een arbeidsbeperking in dienst zijn van het Rijk, uitgesplitst naar ministerie, functie, type dienstverband (bepaald/onbepaald), loonschaal, aantal uren en type uitkering?
Antwoord 11
Dat is deels mogelijk. Onderscheid naar functie en type dienstverband, loonschaal en aantal uren wordt niet geregistreerd, onder andere vanwege de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Met de huidige wijze van registratie is de privacy gewaarborgd.
Ministerie |
WIA |
Wajong |
Wsw |
Totaal |
---|---|---|---|---|
Algemene Zaken |
2 |
1 |
2 |
5 |
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
84 |
29 |
24 |
137 |
Buitenlandse Zaken |
16 |
1 |
3 |
20 |
Financiën |
393 |
85 |
10 |
488 |
Veiligheid en Justitie |
435 |
42 |
0 |
477 |
Economische Zaken |
90 |
8 |
13 |
111 |
Volksgezondheid Welzijn en Sport |
37 |
13 |
33 |
83 |
Onderwijs Cultuur en Wetenschappen |
30 |
6 |
23 |
59 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
23 |
7 |
4 |
34 |
Infrastructuur en Milieu |
94 |
26 |
7 |
127 |
Hoge Colleges van Staat |
13 |
3 |
6 |
22 |
Totaal |
1.217 |
221 |
125 |
1.563 |
Bron: ministerie BZK
Rijk is exclusief ZBO’s, maar inclusief Belastingdienst (Financiën), DJI (V&J), Rijkswaterstaat (I&M)
Vraag 12
Hoeveel personen zijn in dienst van het Rijk, die voorheen een bijstandsuitkering genoten?
Antwoord 12
Er wordt niet geregistreerd of een bijstandsuitkering geheel of gedeeltelijk vervalt.
Vraag 13
Is alleen het convenant tussen het Rijk en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de instroom van Wajongers verlengd of zijn er ook afspraken gemaakt over personen met een beperking met een ander type uitkering? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt over instroom van personen met een beperking in rijksdienst?
Antwoord 13
Het convenant is verlengd, aanvullende afspraken zijn niet gemaakt.
Vraag 14
Er zijn AOW-middelen toegekend aan de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) in 2012, ondanks de lagere uitkeringslasten in 2012. Waarom is dit gebeurd? Wat was de aanleiding daarvoor? Wat is de grondslag van dit besluit?
Antwoord 14
Op basis van de SVB-tertaalverslagen vinden herschikkingen van de budgetten plaats van de regelingen die de SVB uitvoert. Deze herschikkingen vinden plaats binnen het totale budgettaire kader van de SVB. De SVB heeft een wijziging aangebracht in de toerekening van de kosten, met als doel de budgetten beter te laten aansluiten bij de werkelijke kosten per regeling. Dat veroorzaakt de schuif van het uitvoeringsbudget AOW naar dat van de AIO. Laatstgenoemde regeling is arbeidsintensiever dan de AOW.
Vraag 15
Hoe verhoudt zich de overschrijding van het SZA-kader van 0,1 zich tot de overschrijding van 0,2 in tabel B5.1?
Antwoord 15
Tabel B5.1 laat zien hoe de uitgaven zich hebben ontwikkeld sinds de begroting 2012. De gerealiseerde uitgaven zijn € 0,2 mld hoger dan de uitgaven zoals ze begroot zijn in de begroting 2012. De overschrijding van het SZA-kader bestaat uit deze overschrijding en de bijstelling van het uitgavenkader. Het uitgavenkader is met € 0,1 mld omhoog bijgesteld ten opzichte van de begroting 2012. Deze bijstelling is gedaan conform begrotingsregels en bestaat uit 3 onderdelen:
– € 102 mln verhoging van het kader door een hogere prijs nationale bestedingen bij CEP;
– € 72 mln verlaging van het kader door overboekingen naar andere uitgavenkaders;
– € 54 mln verhoging van het kader door statistische correcties als gevolg van brutering.
Per saldo resulteert een overschrijding van € 0,1 mld.
Vraag 16
Kan de regering per factor aangeven voor hoeveel achteruitgang in koopkracht de volgende factoren hebben gezorgd: hogere inflatie, lagere loonontwikkeling, lager dan geraamde bedrag van het kindgebonden budget voor het eerste kind, hogere nominale premie voor de zorgverzekeringswet en lagere pensioenpremie?
Antwoord 16
Onderstaande tabel geeft de mutaties in de koopkracht weer van wijzigingen in de inflatie, contractloonontwikkeling, kindgebonden budget, nominale zorgpremie en pensioenpremie, van stand jaarverslag 2012 ten opzichte van stand begroting 2012.
Uit de tabel blijkt dat de hoger geraamde inflatie de grootste invloed had op de koopkrachtmutatie tussen stand begroting en stand jaarverslag. De negatieve bijstelling van de contractloonontwikkeling heeft de koopkracht verlaagd van werkenden en mensen met een uitkering, door de doorwerking van lagere lonen op het referentieminimumloon waar de uitkeringen op gebaseerd zijn. De verlaging van het kindgebonden budget voor het eerste kind met € 44, na publicatie van de begroting, heeft de koopkracht verlaagd van huishoudens met kinderen en lage inkomens. De hogere nominale premie van de zorgverzekeringswet heeft beperkte invloed op de koopkracht van huishoudens met lage inkomens omdat deze huishoudens zijn gecompenseerd door hogere zorgtoeslag. Ten slotte is de lagere pensioenpremie gunstig geweest voor de koopkracht van werkenden.
mutaties veroorzaakt door: |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Actieven: |
stand jaarverslag |
stand begroting |
inflatie |
lonen |
WKB |
nom. premie |
pensioen premie |
Alleenverdiener met kinderen |
|||||||
modaal |
– 2 ½ |
– 1 ½ |
– ½ |
– ¼ |
– ¼ |
0 |
0 |
2 x modaal |
– 3 |
– 2 |
– ½ |
– ¼ |
0 |
– ¼ |
¼ |
Tweeverdieners |
|||||||
modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 1 |
0 |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
¼ |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 1 ¾ |
– ¾ |
– ½ |
– ¼ |
0 |
– ¼ |
¼ |
modaal + modaal zonder kinderen |
– 1 |
0 |
– ½ |
– ¼ |
0 |
– ¼ |
¼ |
2 x modaal + modaal zonder kinderen |
– 2 |
– 1 |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
¼ |
Alleenstaande |
|||||||
minimumloon |
– 1 ¼ |
– ½ |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
0 |
modaal |
– 1 ¼ |
– ¼ |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
¼ |
2 x modaal |
– 2 ½ |
– 1 ½ |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
¼ |
Alleenstaande ouder |
|||||||
minimumloon |
– 1 ¾ |
– 1 |
– ½ |
– ¼ |
– ¼ |
0 |
¼ |
modaal |
– 1 ¼ |
– ¼ |
– ½ |
– ¼ |
– ¼ |
0 |
0 |
Inactieven: |
|||||||
Sociale minima |
|||||||
paar met kinderen |
– 2 ½ |
– 1 ½ |
– ½ |
0 |
– ¼ |
0 |
0 |
alleenstaande |
– 1 ¾ |
– 1 ¼ |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
0 |
alleenstaande ouder |
– 2 |
– 1 ¼ |
– ½ |
0 |
– ¼ |
0 |
0 |
AOW (alleenstaand) |
|||||||
(alleen) AOW |
– 1 ¼ |
– ½ |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
0 |
AOW +10000 |
– 1 ¼ |
– ¾ |
– ½ |
0 |
0 |
0 |
0 |
AOW (paar) |
|||||||
(alleen) AOW |
– 1 ¾ |
– 1 |
– ½ |
– ¼ |
0 |
0 |
0 |
AOW +10000 |
– 1 ¾ |
– 1 |
– ½ |
0 |
0 |
0 |
0 |
Bron: berekeningen SZW
Vraag 17
Wat gaat de regering doen om de armoedeval van een alleenstaande ouder, die vier dagen gaat werken, te verbeteren?
Antwoord 17
Het kabinet is op dit moment meerdere voorstellen aan het uitwerken om de armoedeval van onder andere alleenstaande ouders te beperken. Zo wordt de arbeidskorting de komende jaren fors verhoogd. Dit belastingvoordeel is alleen voor werkenden zodat werk meer gaat lonen.
Daarnaast is in het regeerakkoord afgesproken om het stelsel van kindregelingen te hervormen. Dit niet alleen omdat het huidige stelsel complex is en de kindregelingen elkaar deels overlappen, maar ook om werken vanuit de bijstand voor alleenstaande ouders financieel aantrekkelijker te maken. De armoedeval voor alleenstaande ouders wordt momenteel voornamelijk veroorzaakt doordat de tegemoetkoming voor de kosten van kinderen veel hoger is voor alleenstaande ouders in de bijstand dan voor werkende alleenstaande ouders. Onderdeel van de hervorming van de kindregelingen is de harmonisering van de inkomensondersteuning voor alle alleenstaande ouders (actieven en niet-actieven), waardoor alleenstaande ouders die vanuit de bijstand tegen een relatief laag salaris aan het werk gaan hun inkomensondersteuning behouden.
Ten slotte wordt de armoedeval verkleind door de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Ook deze maatregel maakt werken vanuit een uitkering lonender.
Vraag 18
Heeft de regering een overzicht van het arbeidsaanbod van de laatste vijf jaar?
Antwoord 18
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het arbeidsaanbod 20–64 jaar opgenomen voor de periode 2008 t/m 2012.
Realisatie 2008 |
Realisatie 2009 |
Realisatie 2010 |
Realisatie 2011 |
Realisatie 2012 |
|
---|---|---|---|---|---|
Beroepsbevolking 20–64 jaar (x 1000) |
7.533 |
7.592 |
7.586 |
7.588 |
7.669 |
idem, in % van bevolking 20–64 jaar (= bruto arbeidsparticipatie 20–64 jaar) |
75 |
76 |
76 |
76 |
77 |
Bron: SZW, op basis van CBS.
Vraag 19
Wat verklaart de relatief beperkte stijging van de reële arbeidskosten?
Antwoord 19
De ontwikkeling van de reële arbeidskosten is gelijk aan de loonvoet minus de prijsontwikkeling van de toegevoegde waarde (de geproduceerde goederen en diensten). De loonvoet bestaat uit de contractloonstijging plus incidentele loonstijging plus ontwikkeling van de sociale lasten. In 2012 steeg met name de prijs van de toegevoegde waarde harder dan in 2011, waardoor de reële arbeidskosten minder hard stegen.
Vraag 20
Hoe ziet het verschil tussen de loonkosten voor een werkgever en het netto loon dat de werknemer ontvangt (de wig) eruit in andere landen?
Antwoord 20
De gemiddelde wig in Nederland is in 2012 met 0,3 procentpunt toegenomen tot 43,7%. De OECD publiceert internationale cijfers over de wig voor verschillende groepen werknemers, zoals alleenstaanden, alleenstaande ouders met twee kinderen, eenverdiener-gezin met kinderen, tweeverdiener-gezin met kinderen (zie http://www.oecd.org/statistics/datalab/taxing-wages.htm ). Indicatief voor de internationale verschillen in de gemiddelde wig is onderstaande grafiek van de wig voor een alleenstaande met een gemiddeld inkomen. Hieruit blijkt dat de wig in Nederland voor een dergelijke werknemer zich rond het OECD gemiddelde bevindt.
Vraag 21
Wat is de verklaring voor het feit dat het aandeel werknemers, dat gezinsactiviteiten verwaarloost vanwege het werk, in 2012 verder is gedaald?
Antwoord 21
Op dit moment is het lastig om een verklaring te geven. Bekend is dat werknemers steeds meer mogelijkheden krijgen om hun werk flexibel in te delen. Ook andere factoren kunnen echter een rol spelen. Mogelijk kunnen hierover over enkele jaren nauwkeuriger uitspraken worden gedaan op basis van meerjarige gegevens.
Vraag 22
Wat is, met het oog op de maatregelen op de langdurige zorg, de verwachting omtrent de toename van het verwaarlozen van het werk als gevolg van gezinsactiviteiten?
Antwoord 22
Als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg neemt de eigen verantwoordelijkheid van mensen toe. Naar verwachting zal de druk op het combineren van werk en privé voor bepaalde groepen werknemers groter worden. Dit moet er uiteraard niet toe leiden dat de balans verstoord raakt. Het kabinet zal voor de zomer haar ambities kenbaar maken ten aanzien van het faciliteren van een goede balans tussen werk en zorgtaken.
Vraag 23
Wanneer wordt het aantal toekenningen voor ouderschapsverlof voor 2012 bekend?
Antwoord 23
De gegevens komen uit de EBB module Arbeid en Zorg. Sinds 2011 is dit een tweejaarlijkse monitor geworden. De eerstvolgende meting hiervoor zal betrekking hebben op 2013.
Vraag 24
Hoe gaat de regering de afspraken met sociale partners, die onder andere op 19 december 2012 zijn gemaakt, «SMART» formuleren?
Antwoord 24
De afspraken die op 19 december 2012 zijn gemaakt, zijn voor een groot deel nader uitgewerkt in de brief van 11 april 2013 over de resultaten van het sociaal overleg. Daarnaast werkt het kabinet samen met de Stichting van de Arbeid aan de precieze uitwerking van een aantal voorstellen. Uiteraard besteedt het kabinet daarbij aandacht aan onder andere het tijdpad en de meetbaarheid van de voorstellen.
Vraag 25
Hoe gaat de regering realiseren dat later de middelen, die ingezet worden ten behoeve van de afspraken met sociale partners ook echt beoordeeld kunnen worden op hun effectiviteit?
Antwoord 25
Met de sociale partners heeft het kabinet onder andere afspraken gemaakt over de cofinanciering van sectorplannen en over de aanpak van de werkloosheid onder ouderen en jongeren. Het kabinet stelt uiteraard vooraf goede toetsingscriteria op over de toekenning van de middelen. Daarnaast rapporteert de Stichting van de Arbeid ieder kwartaal over de voortgang.
Vraag 26
Wat is de organisatiegraad van de vakbonden van de afgelopen tien jaar?
Antwoord 26
Het CBS heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de organisatiegraad van werknemers voor de periode 1995–2011. Onderstaande grafiek geeft de organisatiegraad in de jaren 2000–2011 weer. De organisatiegraad is gedaald van ruim 25% in 2000 naar 20% in 2011.
Vraag 27
Wat verklaart het fors hogere aantal ontslagaanvragen bij het UWV in 2012 ten opzichte van 2011?
Antwoord 27
De stijging van het aantal ontslagaanvragen wordt toegeschreven aan de huidige economische situatie.
Vraag 28
Waarom vindt de regering het acceptabel dat het aantal bedrijven dat bij eerste controle voldoet aan de eisen zo laag is (onder de 60%)? Is de regering voornemens hier een hoger streefcijfer te hanteren?
Antwoord 28
Het betreffende cijfer heeft betrekking op de naleving van meerdere zorgplichtsysteemelementen van de Arbowet. Grote bedrijven beschikken vaker over een betere en meer volledige invulling van de zorgplichtsysteemelementen dan kleine bedrijven. Voor 2012 is 59% op bedrijfsniveau als streefcijfer opgenomen, omdat het merendeel van het Nederlandse bedrijfsleven tot het MKB behoort en juist bij deze bedrijven de naleving van zorgplichtsysteemelementen relatief laag is. In de begroting van 2012 staat vermeld dat het streefcijfer is verhoogd naar 62% in 2016.
Overigens bedraagt het percentage werknemers dat werkt voor een bedrijf dat voldoet aan de zorgplichtsysteemelementen in 2012 88%.
Vraag 29
Wat is de reden dat de streefwaarde dat 98% van de bedrijven voldoet aan de Arbowet de laatste twee jaren niet is gerealiseerd?
Antwoord 29
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 13 van vragenlijst 33 605 XV.
Vraag 30
Hoe hoog is het ziekteverzuim in andere landen?
Antwoord 30
Informatie over het ziekteverzuim in de lidstaten van de Europese Unie is te vinden in de European Working Conditions Survey (EWCS) 2010 van het Europees Agentschap in Dublin. De verzuimpercentages tussen landen zijn niet één-op-één te vergelijken door verschillen in de samenstelling van de beroepsbevolking, de aard van het sociale zekerheidsstelsel en het functioneren van de arbeidsmarkt. Het ziekteverzuim in Nederland is gedaald van 5,4% in 2002 naar 4,3% in 2004 en is sindsdien stabiel. In de ons omringende landen schommelt het verzuim tussen de 2,7% en 4,6%.
Vraag 31
Hoe beoordeelt de regering de constatering dat er zoveel pensioenonbewusten zijn? Is de regering voornemens hieraan iets te doen, ook al lig het primaat bij de sociale partners? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 31
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 16 en 17 van vragenlijst 33 605 XV.
Vraag 32
Gaat het ministerie van SZW alleen bij het ministerie van BZK aandringen op het verbeteren van het SiSa-systeem of gaat het ministerie zelf ook nog – naast het draaiboek – maatregelen nemen zodat de risico’s ondervangen worden en de hoogte van de specifieke uitkeringen juist wordt vastgesteld?
Antwoord 32
De primaire verantwoordelijkheid voor het SiSa-stelsel ligt bij de minister van BZK. De beleidsvorming met betrekking tot SiSa komt in goed overleg met zijn ambtgenoten van andere departementen, waaronder de minister van SZW, tot stand. Gelet op het grote belang voor SZW en op basis van de kennis en ervaring ter zake, levert SZW bijdragen aan de verbetering van het functioneren van SiSa. Vanuit het basisbeginsel van SiSa dat er, in de relatie tussen medeoverheden, slechts één systeem is van verantwoording over specifieke uitkeringen, spreekt het voor zich dat SZW niet eenzijdig maatregelen neemt om risico’s te ondervangen. Er is een communis opinio met de minister van BZK dat het systeem van SiSa zodanig robuust dient te zijn dat het voor de vakdepartementen, als afnemers van de verantwoordinginformatie van medeoverheden, niet nodig is om additioneel risicobeheersende maatregelen te treffen.
Bij brief van 21 december 2012 (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400 B, nr. 5) heeft de minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de verbetermaatregelen die in gang zijn gezet met betrekking tot SiSa. De hierin door hem uitgesproken verwachting dat met de ingezette acties en stappen het vertrouwen in SiSa als een betrouwbaar en robuust verantwoordingsinstrument zal herstellen, geldt onverminderd.
Vraag 33
Kan de regering toelichten hoe groot de doorstroom is vanuit de Werkloosheidswet (WW) naar de bijstand voor de jaren 2008 tot en met 2012?
Antwoord 33
Zie het antwoord op vraag 34.
Vraag 34
Kan de regering een raming geven voor de doorstroom van de WW naar de bijstand voor de jaren 2013 tot en met 2019?
Antwoord 34
De doorstroom van de WW naar de bijstand wordt niet jaarlijks gemonitord of geraamd. Wel vindt er geregeld onderzoek naar plaats. Recent onderzoek is bijvoorbeeld het UWV kennismemo 12–01 ( http://onderzoekwerkeninkomen.nl/rapporten/t13zaq8e/km-12–01doorstroom-van-ww-naar-bijstand-2001–2012.pdf ). Hieruit blijkt dat in de jaren 2008 t/m 2010 tussen de 5,5% en 8,5% van de totale WW-uitstroom doorstroomt naar de bijstand. In 2010 bijvoorbeeld waren dit circa 25.000 personen (6,7% van de totale WW-uitstroom). Voor 2011 en 2012 is de doorstroom in het memo geraamd binnen deze zelfde marges. Voor de jaren 2013 tot en met 2019 zijn geen ramingen van de doorstroom beschikbaar.
Vraag 35
Kan de regering specificeren waar de 432.000 personen, die uit de WW zijn gestroomd, in 2012 naar toe zijn gegaan (bijvoorbeeld: aan het werk of naar de bijstand)?
Antwoord 35
In onderstaande tabel vindt u een uitsplitsing van de totale uitstroom WW naar reden van uitstroom.
aantallen x 1.000 |
% |
|
---|---|---|
werkhervatting (totaal) |
218 |
50% |
w.v. loondienst |
207 |
48% |
w.v. zelfstandige werkzaamheid |
11 |
3% |
ZW-uitkering |
25 |
6% |
maximum duur uitkering |
149 |
34% |
leeftijd 65 jr |
3 |
1% |
nul-uitkering a.g.v. maatregel |
0 |
0% |
overige niet genoemde redenen |
37 |
8% |
onbekend |
1 |
0% |
Totaal beëindigde WW-uitkeringen |
432 |
100% |
Ter indicatie van de doorstroom naar de bijstand: uit UWV onderzoek (zie het antwoord op vraag 34) blijkt dat van de groep mensen die uitstroomt als gevolg van het bereiken van de maximale WW-duur een minderheid (28,4% in 2010) doorstroomt naar de bijstand.
Vraag 36
Hoe groot is de verwachte instroom in de WW de komende vijf jaar en hoe groot is de uitstroom in deze periode?
Antwoord 36
In onderstaande tabel vindt u de bij CEP geraamde in- en uitstroom voor de komende vijf jaar.
Aantallen (x 1000) |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
---|---|---|---|---|---|---|
Instroom |
600 |
614 |
647 |
634 |
597 |
597 |
uitstroom |
565 |
591 |
632 |
627 |
614 |
603 |
Bron: berekeningen SZW
Vraag 37
Wat is het gemiddeld opgebouwde WW-recht van de volgende leeftijdsgroepen: jonger dan 27 jaar, 27 t/m 34 jaar, 35 t/m 44 jaar, 45 t/m 54 jaar en 55 t/m 64 jaar? Wat is het geraamde gemiddelde recht van deze groepen in 2015, 2018 en 2025?
Antwoord 37
In onderstaande tabel vindt u een verdeling van het gemiddelde WW-recht naar leeftijdsgroep. Cijfers zijn op basis van de instroom 2011.
leeftijdscategorie (WW-instroom) |
gemiddeld recht op moment van instroom (maanden) |
---|---|
tot 27 jaar |
5 |
27 tot 35 jaar |
10 |
35 tot 45 jaar |
18 |
45 tot 55 jaar |
26 |
55 tot 65 jaar |
33 |
Bron: berekeningen SZW op basis van gegevens administratie UWV
De ontwikkeling van het recht voor toekomstige jaren is geen onderdeel van de reguliere (uitgaven-) ramingen. Ook de in het sociaal akkoord voorgestelde maatregelen hebben invloed op het WW-recht per leeftijdsgroep. In 2015 hebben deze plannen nog geen invloed op het gemiddelde WW-recht, maar in 2018 en 2025 neemt het maximale recht op de publiek gefinancierde WW af als gevolg van deze plannen.
Vraag 38
Hoeveel personen hebben naar verwachting op 31 december 2015 38 maanden WW-recht opgebouwd?
Antwoord 38
Er vindt geen registratie plaats van de opbouw van het WW-recht van de totale beroepsbevolking. Van de instroom in de WW is wel bekend dat circa 8% een recht heeft van 38 maanden (cijfers 2012).
Vraag 39
Hoe verhoudt zich het tekort van de WW van tabel 46.2 zich tot tabel B5.2 en het tekort zoals genoemd in de brief van het Financieel jaarverslag van het Rijk (1,1 miljard)?
Antwoord 39
In tabel 46.2 wordt het tekort WW uitgesplitst over 4 regels: WW uitkeringslasten (€ 839 mln), WW uitvoeringskosten (€ -33 mln), nominaal (€ 136 mln) en ontvangsten UFO (€ 12 mln). De nominaal in tabel 46.2 bestaat uit de nominale ontwikkeling van de WW en Arbeidsongeschiktheid. Het deel dat bij de WW en WW uitvoeringskosten hoort is € 135 mln. In tabel B5.2 worden deze bedragen bij elkaar geteld (€ 657 mln).
In het tekort van € 1,1 mld werkloosheidsuitgaven is dezelfde definitie gebruikt als in tabel B5.2. Het tekort bestaat voor € 0,7 mld uit hogere uitgaven aan de WW en voor € 0,4 mld hogere uitgaven aan de bijstand.
Vraag 40
Wat wordt bedoeld met de nieuwe uitvoeringsinformatie bij onder andere de IVA en de WGA?
Antwoord 40
Met «nieuwe uitvoeringsinformatie» wordt in dit geval gedoeld op de realisaties uit de «Januarinota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2012–2013». Zoals in het jaarverslag van SZW wordt aangegeven zijn de instroom (WGA en IVA) en de doorstroom (van WGA naar IVA) lager uitgekomen dan bij begroting 2012 werd verwacht.
Vraag 41
Kan de regering uiteenzetten hoe de doelstelling «Zorgdragen dat werknemers bij werkloosheid een tijdelijk loonvervangend inkomen ontvangen en tot werkhervatting wordt gestimuleerd» kan worden bereikt gezien de twee tegenstrijdige elementen, die deze doelstelling rijk is?
Antwoord 41
Via het recht op een WW-uitkering wordt voorzien in tijdelijk loonvervangend inkomen. Door de systematiek van de WW (hoogte en duur zijn beperkt) en de verplichtingen die gekoppeld zijn aan het recht op een WW-uitkering wordt tevens werkhervatting gestimuleerd.
Vraag 42
Ziet de regering mogelijkheden om andere operationele doelstellingen te formuleren, waarbij met name kritisch gekeken en gemeten wordt ten aanzien van de doelstelling stimuleren werkhervatting of uitstroom Wajong voor de doelgroepen werkloosheid, ziekte en wajong EN niet gekoppeld aan tijdelijke inkomensvoorzieningen of arbeidsondersteuning?
Antwoord 42
Aangezien vanaf de begroting 2013 de regels volgens Verantwoord Begroten worden gehanteerd, zullen er geen operationele doelstellingen meer geformuleerd worden.
Vraag 43
Wat is de instroom in de Wajong de afgelopen vijf jaar?
Antwoord 43
Onderstaande figuur toont de instroom in de Wajong over de afgelopen vijf jaar (in duizendtallen).
Bron: UWV
Vraag 44
Waar is doelstelling vier gebleven?
Antwoord 44
Doelstelling vier van artikel 46 is in begroting 2012 komen te vervallen. De BIA is opgegaan in de TW. De TW is terug te vinden onder operationele doelstelling 3 van artikel 49. De Tri is in 2010 beëindigd.
Vraag 45
Kan de regering een overzicht geven van alle variabelen, die worden gebruikt bij de verdeling van het macro-budget Wet werk en bijstand (WWB)?
Antwoord 45
Gemeenten met minder dan 25.000 inwoners krijgen het budget op basis van gemaakte uitgaven uit het verleden. Gemeenten met meer dan 40.000 inwoners worden objectief verdeeld op basis van onderstaande variabelen. Gemeenten met minder dan 40.000 inwoners, maar meer dan 25.000 inwoners krijgen een budget dat naar rato objectief is verdeeld en op basis van uitgaven uit het verleden tot stand is gekomen.
De variabelen:
– Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)
– Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)
– Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WIA, WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64 jaar)
– Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)
– Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)
– Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)
– Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal inwoners)
– Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)
– Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking) op COROP-niveau
– Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)
– Procentuele gemiddelde jaarlijkse banengroei in COROP-regio
– Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)
– Gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei 15–64 jaar
– Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
Vraag 46
Kan de regering nader toelichten wat de reden is van de toename van het aantal geconstateerde fraudegevallen WWB en de afname van het totale fraudebedrag?
Antwoord 46
Gemeenten hebben in 2012 voor € 64 mln aan fraude met bijstand geconstateerd, € 3 mln minder dan in 2011. Tegelijk is het aantal geconstateerde fraudegevallen gestegen van circa 12.600 naar circa 15.000. Bij de ontwikkelingen van de fraude spelen altijd meerdere factoren een rol. Een mogelijke verklaring voor de toename in aantallen gecombineerd met daling in fraudevolume zou kunnen zijn dat gemeenten er beter in slagen om, gebruik makend van de mogelijkheden die nieuwe bestandskoppelingen bieden, fraude vaker en eerder aan te pakken (met lagere fraudebedragen als gevolg). Verder zijn gemeenten in de Verzamelbrief van 13 maart 2012 geïnformeerd over de (nieuwe) mogelijkheden voor fraudebestrijding door bestandskoppeling. Het wetsvoorstel «Fraudeaanpak door bestandskoppeling» (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 579, nr.2) biedt gemeenten nog meer mogelijkheden om fraude op te sporen.
Vraag 47
Wat verklaart de daling op de wachtlijsten van de SW-ers?
Antwoord 47
Er wordt geen onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken van de lengte of de verblijfsduur van de wachtlijst Wsw. De belangrijkste verklarende factor is dat er veel minder 1e indicaties zijn afgegeven. Uit signalen uit de praktijk kan afgeleid worden dat dit komt doordat verwijzers en werkzoekenden anticiperen op de voorgenomen wijzigingen in de Wsw (strengere indicatiestelling van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen en het afsluiten van nieuwe instroom onder de nieuwe Participatiewet).
Vraag 48
De gerealiseerde premiegefinancierde uitgaven aan AOW zijn gestegen van 30 mld in 2011 naar 31,4 mld in 2012. Die stijging is nu niet verantwoord. Hoe valt deze stijging van 1,4 miljard te verklaren?
Antwoord 48
De stijging van de gerealiseerde AOW-uitgaven wordt grotendeels verklaard door de stijgende levensverwachting en de vergrijzing die zorgen voor een toename van het aantal AOW-gerechtigden (€ 1,1 mld). Daarnaast stijgen de uitgaven door de indexatie van de AOW-uitkeringen (€ 0,3 mld).
Vraag 49
Hoe verhouden de uitgaven aan AOW in tabel 49.2 zich tot deze uitgaven in tabel B5.2?
Antwoord 49
In tabel 49.2 worden de uitgaven aan AOW uitgesplitst over 3 regels: AOW uitkeringslasten, AOW uitvoeringskosten en nominaal. Nominaal bestaat uit de nominale ontwikkeling van de AOW en de ANW. Het deel dat bij de AOW behoort bedraagt € 365 mln.
De uitkeringslasten AOW, uitvoeringskosten AOW en het deel van Nominaal dat bij de AOW hoort tellen op tot de totale uitgaven AOW in tabel B5.2.
Vraag 50
Wat is verklaring van de relatief enorme stijging van de uitkeringen in Caribisch Nederland?
Antwoord 50
De stijging van de uitkeringen is veroorzaakt doordat AOV gerechtigden woonachtig buiten Caribisch Nederland (CN) op 1 oktober 2011 zijn overgedragen naar de Rijksdienst Caribisch Nederland unit Sociale Zaken, die namens de minister uitkeringen verstrekt. Hiervóór bestond het AOV bestand alleen uit gerechtigden woonachtig binnen CN. De extra uitkeringsgerechtigden zijn bovenop het bestaande AOV bestand geteld. Het effect daarvan is pas in 2012 in de door de RCN-unit Sociale Zaken gerapporteerde cijfers tot uitdrukking gekomen. De overdracht van de AOV gerechtigden buiten CN heeft pas later plaatsgevonden, omdat de uitvoering van deze regelingen gefaseerd is overgedragen vanuit de Sociale Verzekeringsbank op Curaçao.
Vraag 51
De gerealiseerde begrotingsuitgaven in het kader van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) zijn gestegen van 624 miljoen in 2011 naar 1,123 mld in 2012. Wat is de verantwoording van deze haast verdubbeling van de uitgaven?
Antwoord 51
De MKOB bestaat pas sinds juni 2011. De uitkeringslasten in 2011 beslaan dus uitsluitend de maanden juni t/m december, terwijl de uitkeringslasten in 2012 een geheel jaar beslaan.
Vraag 52
Hoe valt de dalende bekendheid met regels van het inkomen kind op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) te verklaren?
Antwoord 52
De bekendheid met de regels voor inkomen van kinderen waarvoor kinderbijslag wordt verstrekt is in 2012 83% terwijl in 2011 sprake was van een percentage van 87. Eerder bedroegen deze percentages 86 in 2009, respectievelijk 91 in 2010.
De bekendheid met de verplichtingen, waaronder ook de regels omtrent inkomen kind binnen de AKW, worden gemeten middels een enquête onder een steekproef van uitkeringsgerechtigden. Daarnaast zijn de regels voor inkomen kind alleen van belang voor een deelpopulatie van de kinderbijslag, te weten de ouders van thuiswonende 16- en 17-jarige kinderen en van uitwonende kinderen van alle leeftijden. De steekproef waarbij de bekendheid met de regels wordt gemeten wordt echter getrokken uit de gehele populatie. De betrouwbaarheid van de uitkomsten kent daarom een bepaalde bandbreedte. De verschillen in de afgelopen jaren vallen binnen deze bandbreedte. De conclusie is dan ook dat de bekendheid met regels van het inkomen kind niet significant is gewijzigd.
Vraag 53
Hoe wordt, naast de aanwezigheid van een pedagogische plan, de pedagogische kwaliteit gecontroleerd?
Antwoord 53
De basiseisen voor de kwaliteit liggen vast in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). De gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van deze basiskwaliteit. In opdracht van de gemeenten voeren GGD-inspecteurs het toezicht uit. De inspecteurs toetsen of kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang locaties, peuterspeelzalen, gastouders en gastouderbureaus aan de eisen voldoen. Ze verzamelen informatie over de geboden kwaliteit, beoordelen dit en rapporteren aan de gemeente. De gemeente besluit op basis van de rapportage of zij actie moet ondernemen om de regels te handhaven.
Vraag 54
Wat is de voortgang van de in 2012 opgestelde kwaliteitsagenda, waarin de nadruk lag op de interactievaardigheden van zittende werknemers?
Antwoord 54
De Kamer is op 14 februari van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de kwaliteitsagenda (Tweede Kamer, 2012–2013, 31 322, nr. 200). Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Vraag 55
Wat is de verklaring voor het feit dat het aantal gebruikte uren meer is afgenomen dan het aantal kinderen in de kinderopvang?
Antwoord 55
In 2012 is het aantal uren kinderopvang waarvoor ouders toeslag kunnen ontvangen, gekoppeld aan de gewerkte uren van de minst werkende partner. Bovendien is het maximaal te declareren uren per kind gemaximeerd op 230 uren per maand. Door deze maatregelen worden minder uren gedeclareerd. Daarnaast zijn ouders door de gestegen opvangkosten wellicht kritischer gaan kijken naar het gebruik van kinderopvang en richten zij de combinatie van arbeid en zorg mogelijk anders in. Dit heeft ook effect op het aantal gebruikte uren.
Vraag 56
Wat is de verklaring voor het feit dat de begrote ontvangsten uit de werkgeversbijdrage kinderopvang hoger is dan de gerealiseerde ontvangsten in 2012?
Antwoord 56
De ontvangen werkgeversbijdrage was lager omdat de gerealiseerde premiegrondslag vanwege de tegenvallende economische ontwikkeling in 2012 lager was dan bij begroting werd geraamd.
Vraag 57
Welke ontvangsten vallen er onder «ontvangsten algemeen» in tabel 52.4?
Antwoord 57
De «ontvangsten algemeen» betreffen voornamelijk teruggevorderde toeslag over eerdere jaren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mutaties met terugwerkende kracht van het aantal uren of van het toeslagbedrag naar aanleiding van de definitieve belastingaangifte.
Vraag 58
Hoeveel wordt er uitgegeven aan gastouderopvang?
Antwoord 58
De totale uitgaven aan kinderopvangtoeslag zoals die in het jaarverslag worden gepubliceerd kunnen niet worden gespecificeerd naar opvangsoort. Wel kan op basis van de beschikkingen over toeslagjaar 2012 worden afgeleid dat 13% van het totaal beschikte bedrag in 2012 gaat naar kinderen op de gastouderopvang. Ter verduidelijking: het verschil tussen de totale uitgaven volgens het jaarverslag en het totaal beschikte bedrag bestaat onder andere uit nabetalingen over eerdere jaren en kas/transactieverschillen. Deze posten kunnen niet worden uitgesplitst naar opvangsoort.
Vraag 59
Hoe verhouden de lagere uitgaven aan kinderopvangtoeslag in tabel 52.4 zich tot deze uitgaven in tabel B5.2?
Antwoord 59
In tabel B5.2 zijn alleen uitgaven en ontvangsten uit tabel 52.4 meegenomen die onder het SZA kader vallen. Dit zijn de uitgaven die horen bij operationele doelstelling 1 en de algemene ontvangsten. De uitgaven van operationele doelstelling 1 zijn met € 232 mln gedaald. De algemene ontvangsten zijn met € 48 mln gestegen. Bij elkaar een daling van de uitkeringslasten kinderopvang van € 280 mln (zie tabel 52.4).
Vraag 60
Wat is het totale subsidiebedrag dat ten behoeve van kwaliteitsverbetering van de kinderopvang in 2012 is uitgegeven?
Antwoord 60
In 2012 is er een subsidiebedrag van € 5.721.860 uitgegeven ten behoeve van kwaliteitsverbetering van de kinderopvang.
Vraag 61
Wat is het subsidiebedrag per organisatie?
Antwoord 61
Het bedrag van € 5.721.860 is geheel naar het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) gegaan. In het BKK zijn de belangenorganisaties van werkgevers, werknemers en ouders in de kinderopvang vertegenwoordigd. Deze belangenorganisaties hebben initiatief genomen om plannen voor de kwaliteitsverbetering van de kinderopvang te ontwikkelen. Het ministerie van SZW heeft hiervoor subsidie beschikbaar gesteld.
Naast een bestuur en een bureau bestaat BKK ook uit een commissie scholingsbudget en een adviesraad.
De commissie scholingsbudget bestaat uit deskundigen op het gebied van opleidingen en pedagogiek. In de adviesraad zitten deskundigen uit het werkveld, het beroepsonderwijs en de wetenschap.
Vraag 62
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over het resultaat van de inzet van subsidies ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de kinderopvang?
Antwoord 62
Als onderdeel van de voortgang van de kwaliteitsagenda zal de Tweede Kamer in algemene zin op de hoogte worden gebracht van de inzet van de subsidies ten behoeve van de kwaliteitsverbetering in de kinderopvang.
Vraag 63
Is de implementatie van de governance code, waarvoor de Nederlandse vereniging van toezichthouders in de kinderopvang subsidie heeft gekregen, gelieerd aan de pilot governance kinderopvang, die momenteel wordt uitgerold?
Antwoord 63
In 2009 is de governance code kinderopvang opgesteld en in 2011 is de governance code door de algemene ledenvergadering van de Brancheorganisatie Kinderopvang verplicht gesteld voor de leden. Om de governance code in het werkveld verder te implementeren, is in de periode zomer 2012 – voorjaar 2013 door de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Kinderopvang en de Brancheorganisatie Kinderopvang een gezamenlijk project opgezet: implementatie governance.
Vraag 64
De uitgaven aan overige beleidsondersteunende activiteiten zijn lager dan geraamd. Hieronder valt onder andere een aantal reserveringen voor diverse beleidsonderwerpen. Welke beleidsonderwerpen zijn dit?
Antwoord 64
Er waren reserveringen opgenomen voor uitvoeringskosten voor het Agentschap SZW, doelgroepouders, het register buitenlandse kinderopvang en dagindelingexperimenten.
Wat betreft de uitvoeringskosten voor het Agentschap SZW en doelgroepouders geldt dat een deel van het gereserveerde bedrag wel is uitgegeven, maar een deel ook niet omdat de kosten lager uitvielen, omdat de uitvoering goedkoper uitviel dan verwacht of kosten niet gemaakt hoefden te worden. De kosten voor het register buitenlandse kinderopvang en de dagindelingexperimenten zullen later worden gemaakt dan verwacht.
Vraag 65
De kosten voor de wijziging van inhuur van externen vallen lager uit dan geraamd. Welke functie(s) vervullen deze externen?
Antwoord 65
De externen hebben een functie vervuld in de ontwikkeling van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP).
Vraag 66
De gemiddelde ouderbijdrage aan kinderopvang was in 2012 33%. Hoe ziet deze ouderbijdrage er uit gespecificeerd naar het eerste en het tweede kind?
Antwoord 66
In 2012 bedroeg de gemiddelde ouderbijdrage voor het eerste kind 39% en voor het tweede kind 17%.
Vraag 67
Wat is de verklaring voor het feit dat de ouderbijdrage per kind, met name voor het tweede kind, omhoog is gegaan? Wat is de gemiddelde ouderbijdrage voor het tweede kind?
Antwoord 67
De toeslagtabellen voor het eerste en tweede kind zijn voor 2012 verlaagd ten opzichte van 2011. De toeslag voor het tweede en volgende kind is versneld afgebouwd naarmate het verzamelinkomen hoger wordt. Hiermee wordt de ouderbijdrage proportioneel met het verzamelinkomen verhoogd. De gemiddelde ouderbijdrage voor het tweede kind bedroeg in 2012 17%.
Vraag 68
Op welke wijze is de maximale uurprijs voor 2012 door de regering vastgesteld? Uit welke componenten is de uurprijs opgebouwd? Graag een uitbreide toelichting.
Antwoord 68
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen kent in het kader van de kinderopvangtoeslag een maximaal te vergoeden uurprijs (oftewel: maximum uurprijs), die bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een maximum uurprijs voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. De maximum uurprijs wordt in principe jaarlijks geïndexeerd op de wijze als is geregeld in artikel 5 van het Besluit kinderopvangtoeslag. Hiervoor bestaat echter geen dekking als de loon- en prijsbijstelling niet wordt uitgekeerd.
De maximum uurprijzen voor kinderopvang zijn in 2011 wel geïndexeerd en in 2012 niet. Tegenover de indexatie van de maximum uurprijzen in 2011 stond geen loonbijstelling. Reden hiervoor was dat is besloten tot het niet uitkeren van de loonbijstelling tranche 2011 nadat de maximum uurprijzen in 2011 al waren geïndexeerd. Omdat hier geen financiële dekking tegenover stond, is besloten de maximum uurprijzen in 2012 niet te indexeren en te bevriezen op het niveau van 2011.
De uurprijs van een ondernemer bestaat uit een vergoeding voor de vaste en variabele kosten die een ondernemer maakt en een winstmarge.
Vraag 69
Voor het toezicht op de pedagogische praktijk gebruik inspecteurs sinds 2012 een nieuwe observatie-instrument. Welk instrument betreft het hier en wat zijn de ervaringen hiermee?
Antwoord 69
Vanaf 2012 heeft het toezicht de focus op pedagogische kwaliteit. Voor het verbeterde toezicht op de pedagogische kwaliteit heeft GGD NL een nieuw observatie-instrument binnen het «veldinstrument onderzoek en observatie», ontwikkeld. Het doel van dit instrument is de inspecteurs te ondersteunen bij de objectieve beoordeling van het pedagogisch klimaat en een meer beschrijvende rapportage van deze pedagogische praktijk. Het instrument is gebaseerd op de vervolginspectie pedagogisch domein (VPD). Het nieuwe observatie instrument is in 2012 tegen het licht gehouden. Uit de verschillende evaluatiebronnen kwam naar voren dat steeds meer GGD’en het nieuwe instrument gebruiken, dat het instrument betrouwbaar is en dat het instrument de mogelijkheden van beschouwend rapporteren vergemakkelijkt. De conclusies uit de verschillende evaluatiebronnen vormen de basis voor de aanpassingen ter verbetering van het nieuwe instrument. Naar verwachting zal de nieuwe versie in de zomer beschikbaar worden.
Vraag 70
Wanneer is de evaluatie van het risico gestuurde toezicht afgerond en wordt de Kamer over de resultaten geïnformeerd?
Antwoord 70
Uitgangspunt van het risicomodel is dat het toezicht op maat biedt en een hulpmiddel is om op transparante en uniforme wijze in te schatten of houders verantwoorde kinderopvang bieden. Met het monitoren van het risicomodel wordt in kaart gebracht of het model werkt zoals het bedoeld is. De monitor en evaluatie door GGD NL is gestart in januari 2012 en loopt door tot en met 2013. Uit de monitoring zijn tot op heden geen systeemfouten gekomen. Bezien wordt of de Inspectie voor het Onderwijs in 2013 een overkoepelende evaluatie zal uitvoeren. De Tweede Kamer zal na afronding van de evaluatie(s) over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Vraag 71
De inhoudelijke kwaliteit wordt voornamelijk door de sector zelf bepaald. Wat wordt verstaan onder inhoudelijke kwaliteit en hoe wordt deze gecontroleerd?
Antwoord 71
De kinderopvang die ondernemers bieden, moet voldoen aan de basiskwaliteit. Deze basiskwaliteit is vastgelegd in wet- en regelgeving en is gebaseerd op de inhoudelijke afspraken over kwaliteit tussen de Brancheorganisatie Kinderopvang en de Belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang (BOinK). De gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van deze basiskwaliteit. In opdracht van de gemeenten voeren GGD-inspecteurs het toezicht uit. De inspecteurs toetsen of kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang locaties, peuterspeelzalen, gastouders en gastouderbureaus aan de eisen voldoen. Ze verzamelen informatie over de geboden kwaliteit, beoordelen dit en rapporteren aan de gemeente. De gemeente besluit op basis van de rapportage of zij actie moet ondernemen om de regels te handhaven.
Vraag 72
Wanneer wordt de oudertevredenheid aangaande kwaliteit van de kinderopvang (algemeen en pedagogisch) opnieuw gepeild?
Antwoord 72
De CBS meting naar de oudertevredenheid wordt in 2013 opnieuw verricht. De resultaten van deze meting worden voor de zomer van 2014 bekend.
Vraag 73
Wanneer worden de percentages voor de nieuwe en jaarlijkse meldingsonderzoeken voor kinderopvangtoezicht voor 2011 en 2012 bekend?
Antwoord 73
De gegevens over 2011 zijn niet vergelijkbaar met de voorgaande jaren en konden om die reden niet worden opgenomen in tabel 52.6 in het jaarverslag. De percentages over 2011 zijn echter wel opgenomen in het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2011/2012», dat op 14 februari 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (bijlage bij Tweede Kamer, 2012–2013, 31 322 nr. 200).
De Inspectie van het Onderwijs zal eind 2013 of begin 2014 de percentages over 2012 opleveren.
Vraag 74
Het kengetal voor de leidster-kindratio wordt herzien? Op welke wijze wordt dit getal herzien en per wanneer?
Antwoord 74
Tot 1 augustus 2010 was er geen verplichte leidster-kind ratio in de peuterspeelzalen. De leidster-kind ratio was tot die datum afhankelijk van gemeentelijk beleid. Vanaf 1 augustus 2010 werd met de invoering van de Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet OKE) een leidster-kind ratio verplicht van 1 leidster op 8 kinderen. Ook werden verplicht minimaal 1 beroepskracht op de groep en een groepsgrootte van maximaal 16 kinderen.
Vraag 75
Bij de uitgaven aan voorlichtingscampagnes in 2012 staat onder meer € 696.000 aan Werken naar Vermogen. Een wetsvoorstel, dat niet is aangenomen en in werking is getreden. Waaraan is dit geld besteed?
Antwoord 75
De beoogde Wet werken naar vermogen had consequenties voor een grote groep mensen. De mensen die al een uitkering ontvangen zijn bekend bij UWV en gemeenten. UWV en gemeenten hebben een taak om deze groep voor te bereiden op de veranderingen. De groep schoolgaande jongeren met een beperking die potentieel in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, maar deze nog niet heeft, is niet bekend bij de uitvoerders van de sociale zekerheid en is dus ook niet makkelijk vindbaar. Voor hen is het echter net zo relevant om goed voorbereid te worden op veranderingen die door de wet zijn beoogd.
Er was geen bestaand communicatiekanaal naar deze groep. Daarom is SZW de campagne «omroep Mik» gestart. De campagne was in eerste instantie een campagne gericht op activering van jongeren met beperking (in lijn met de beleidsdoelstelling van de beoogde wet), zodat jongeren met een beperking beter voorbereid hun entree op de arbeidsmarkt kunnen maken. Tegelijkertijd was de campagne bedoeld om een communicatielijn naar deze moeilijk bereikbare groep te maken om ze na de inwerkingtreding van de beoogde wet te kunnen informeren over de veranderingen van de nieuwe wet.
Omroep Mik faciliteert de jongeren met video’s van jongeren die succesvol zijn geweest met het vinden van een plek op de arbeidsmarkt en tips hoe je dat zelf ook kunt doen.
Vraag 76
In artikel 99 nominaal en onvoorzien is voor 61,8 miljoen aan verplichtingen en uitgaven geparkeerd. Kunnen de uitgaven hieraan worden toegelicht? Naar welke begrotingsartikelen is welke hoeveelheid geboekt?
Antwoord 76
Het bedrag van (afgerond) € 62 mln is als volgt toebedeeld:
Doel |
Bedrag (*€ mln) |
Naar artikel |
---|---|---|
Uitvoeringskosten EG-verordening 883/2004 naar de Belastingdienst |
– 1 |
Nvt |
Uitvoeringskosten van DUO naar de inspectie SZW |
– 1 |
96 |
Compenserende kasschuif WW uitvoeringskosten |
– 28 |
46 |
Voorlichting AOW leeftijdsverhoging |
– 1 |
98 |
Uitvoeringskosten fraude |
– 7 |
46/47/49/50 |
Vrijval als gevolg van controversieel verklaren WWNV |
– 13 |
Nvt |
Compensatie afkoop eindejaarstoelage ex-CTSV werknemers |
– 3 |
96 |
Onderuitputting |
– 8 |
Nvt |
Totaal |
– 62 |
Vraag 77
Wat is de verhouding totale specifieke uitkering aan gemeenten versus 1,1 miljard mogelijke onrechtmatige bestedingen door gemeenten?
Antwoord 77
Zie het antwoord op vraag 78.
Vraag 78
Wat is de visie van de regering op het punt van dit bedrag (1,1 miljard) aan mogelijke onrechtmatige bestedingen door gemeenten?
Antwoord 78
De controleaanpak van een aantal accountants(kantoren) bij het certificeren van gemeentelijke verantwoordingen over 2010 is onvoldoende geweest. Het betrof incidentele tekortkomingen in de controle van hoofdzakelijk kwantitatieve indicatoren van het onderdeel inburgering van het Participatiebudget. Deze indicatoren hadden geen gevolgen voor de financiële vaststelling van het Participatiebudget over 2010. De betreffende indicatoren worden gebruikt om mede het macrobudget voor t+2 te verdelen over de gemeenten.
De bevinding is tussen de AR en minister gewisseld (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 605 XV, nr. 2, blz. 18). De AR en de minister van SZW samen met de minister van BZK zijn over dit punt steeds in gesprek. Inmiddels zijn de controleaanpak en de controlewerkzaamheden van accountants(kantoren) over 2011 beoordeeld door de Auditdienst Rijk en akkoord bevonden. Het Rijk kan in voldoende mate steunen op de gecertificeerde gemeentelijke verantwoordingen. Dat is ook het oordeel van de AR. Er is dus een door alle geledingen gedeeld beeld over de kwaliteit van de werkzaamheden van de gemeenteaccountants over de verantwoordingen die betrekking hebben op 2011. De verwachting is dat de discussie met AR zich volgend jaar niet zal herhalen, de ministers en de AR zijn het vanaf dat verantwoordingsjaar met elkaar eens.
Vraag 79
Kan de regering de meevaller van 312 miljoen voor overige uitgaven nauwkeurig specificeren?
Antwoord 79
De overige uitgaven bestaan uit de bijstellingen op de begrotingsgefinancierde uitgaven van de artikelen 42, 43, 44, 49, 97, 98 en 99. Het gaat hierbij alleen om uitgaven die onder het SZA-kader vallen.
De belangrijkste bijstellingen vinden plaats op:
– Artikel 44 (€ 14 mln lagere uitgaven en € 2 mln hogere ontvangsten);
– Artikel 46 (€ 30 mln lagere uitgaven en € 74 mln hogere ontvangsten);
– Artikel 47 (€ 26 mln lagere uitgaven en € 16 mln hogere ontvangsten);.
– Artikel 98 (€ 17 mln lagere uitgaven);
– Artikel 99 (€ 61 mln lagere uitgaven).
In de meevaller van € 312 mln zit daarnaast een technische overboeking van subsidies en beleidsondersteunende budgetten van het SZA-kader naar het kader Rijksbegroting-eng. Hierdoor dalen de uitgaven van SZA-kader met € 83 mln en stijgen de uitgaven van het kader RBG-eng met € 83 mln.