Vastgesteld 7 juni 2013
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 605 VIII, nr.2).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie, Boeve
1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afslanking van het ministerie van OCW1?
De afslanking van het ministerie van OCW ligt op schema. Het aantal ambtenaren is gedaald van 4350 fte in 2008 naar 3700 fte eind 2012, een daling van 17%. De taakstelling Rutte I is verwerkt in de begroting en diverse maatregelen hebben in 2012 hun beslag gekregen. Allereerst zijn alle apparaatsbudgetten beginnend met 1,5% in 2012 oplopend tot 6% in 2015 gekort. Verder zijn er maatregelen genomen om de inkoopvraag te bundelen en worden externen tegen een lager tarief ingehuurd. Ook zijn er panden en etages afgestoten wat leidt tot lagere uitgaven aan huur.
2
Zijn er concrete plannen aan te geven voor het voornemen uit het regeerakkoord dat «scholen publieke verantwoording moeten gaan afleggen over behaalde resultaten en gebruikte middelen.»?
In de brief «Versterking bestuurskracht onderwijs» (Kamerstuk 33 495 nr. 10) hebben wij aangegeven dat wij de groeiende publieke competitie verder willen bevorderen. Publieke competitie wordt bevorderd door transparantie, door het vergelijkbaar maken van prestaties. Ook de Onderwijsraad benadrukt in zijn verkenning Publieke belangen dienen (april 2013) het belang van verantwoording voor het goed functioneren van de checks and balances in het onderwijs.
Wij werken samen met de onderwijssectoren aan betere toegankelijkheid van informatie voor verschillende groepen ouders, leerlingen, studenten en onderwijspersoneel. Vensters voor verantwoording voortgezet onderwijs zien wij hier als een good practice die al wordt uitgebreid naar het primair onderwijs, maar ook navolging verdient in de andere onderwijssectoren. In de Benchmark Middelbaar Beroepsonderwijs vergelijkt de MBO-raad de instellingen onderling op financiële prestaties, studiesucces en deelnemersoordeel. In het notaoverleg «Governance in het onderwijs» van 27 mei 2013 hebben de staatssecretaris en ik u toegezegd om in het najaar van 2013 een brief te sturen met de stand van zaken op het gebied van publieke verantwoording.
3
Welke conclusies worden verbonden aan de kritiek van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot DUO2? Welke consequenties heeft de vaststelling van fouten en onduidelijkheden voor DUO?
OCW onderkent de bevindingen van de Algemene Rekenkamer en implementeert reeds sinds enkele maanden de vereiste verbetermaatregelen. Voor het optimaliseren van het subsidieproces zijn zowel verbeteringen in de procesgang vereist, als ook een ketengeoriënteerde aanpak met andere onderdelen van OCW. Onderdeel van deze keten is ook de totstandkoming van regelgeving van met name subsidieregelingen, met vereiste risicoanalyses.
4
Kunt u verder toelichten op welke wijze er wordt toegezien op een verbetering van subsidiebeheer bij DUO?
De verbeteracties worden gemonitord in de Stuurgroep Subsidies waarin OCW en DUO gezamenlijk zitting hebben. In de Stuurgroep worden de verbeteracties ook in relatie tot relevante programma´s zoals Compacte Rijksdienst 17 bezien. Indien noodzakelijk zal OCW bijsturen.
5
Op welke termijn zullen de geconstateerde problemen met betrekking tot de informatiebeveiliging zijn opgelost?
DUO streeft ernaar om de geconstateerde tekortkomingen eind 2013 grotendeels opgelost te hebben. De verwachting is dat de tekortkomingen in de zomer van 2014 volledig zijn weggewerkt.
Om de voortgang te bewaken is in maart 2013 een Taskforce Informatiebeveiliging van start gegaan. De maatregelen zijn uitgezet en worden in de Taskforce periodiek gemonitord en waar nodig wordt bijgestuurd. In de Taskforce is ook de Auditdienst Rijk vertegenwoordigd.
6
Op welke wijze wordt de aanbeveling om tot een nadere invulling van de systeemverantwoordelijkheid ter hand genomen?
De invulling van de systeemverantwoordelijkheid is beschreven in de brief «Versterking bestuurskracht onderwijs» (Kamerstuk 33 495, nr. 10), die op 19 april jl. aan uw Kamer is gestuurd en waar de staatssecretaris en de minister op 27 mei over hebben gesproken. Hierbij is toegezegd de mechanismen in het governancesysteem te versterken, het financieel beheer te verbeteren, waarbij het faillissement als ultieme stap niet wordt uitgesloten, zolang de continuïteit van het onderwijs voor leerlingen/studenten niet in gevaar komt. Daarnaast is schaalgrootte en menselijke maat een belangrijk onderwerp en is OCW bezig het financieel toezicht en het toezicht op onderwijskwaliteit verder te integreren. Een belangrijk aspect van een goed governancesysteem is horizontaal toezicht, in de vorm van de medezeggenschap. In het najaar zal uw Kamer hierover apart worden geïnformeerd.
7
Wat is uw reactie op de kritiek dat er wel degelijk werk gemaakt kan worden om het aantal verlofuren dat wordt afgekocht te verminderen?
Het afkopen en overboeken van verlofstuwmeren gebeurt in uitzonderingssituaties waarin medewerkers niet in de gelegenheid zijn geweest het verlof op te nemen. Dit kan alleen met goedkeuring van de leidinggevende. Daarbij faciliteert de directie personeelszaken de leidinggevenden door ze te informeren over verlofstuwmeren binnen het departement, zodat de leidinggevenden hierop kunnen sturen om een eventueel stuwmeer te voorkomen cq. te laten afnemen. Door deze procedures zal het aantal afgekochte verlofuren afnemen.
8
Deelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot lwoo3 dat «er, zonder specifieke verantwoordingseisen, meer te zeggen is over beleidsresultaten dan de minister zelf aan informatie in haar jaarverslag heeft opgenomen.»?
OCW deelt de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat er, ook zonder specifieke verantwoordingseisen en ondanks dat de positie van lwoo met de inpassing in passend onderwijs wijzigt, mogelijkheden zijn om meer te zeggen over de beleidsresultaten van lwoo. Zo kan OCW op landelijk niveau inzicht verschaffen in bijvoorbeeld de slagingspercentages van lwoo-leerlingen. Hoe dit kan worden vormgegeven, wordt nader onderzocht.
9
Hoe gaat u invulling geven aan uw toezegging om meer inzicht te verschaffen in beleidsresultaten van lwoo? Op welke wijze wordt in de toekomst meer inzicht in beleidsresultaten verschaft?
Zie antwoord op vraag 8.
10
Bestaat er een tegenstelling tussen de constatering van de Algemene Rekenkamer inzake de structurele borging van het inkoopproces bij het Nationaal Archief en de opvatting van de regering in deze?
Nee. In 2012 zijn door het Nationaal Archief verschillende structurele maatregelen in het inkoopbeheer getroffen zoals het aanleggen van een contractregister, het maken van uitgavenanalyses en de centralisatie van alle inkoopdossiers. De nieuwe aanbestedingsregels die per 1 april 2013 van kracht zijn zullen in augustus 2013 structureel geborgd worden in procedures en werkinstructies.
11
Wat is de status van de geplande stofkamoperatie met als doel het aantal administratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording te verminderen, waarnaar de Algemene Rekenkamer verwijst?
De stofkamoperatie is onderdeel van het regeerakkoord (Kamerstuk 33 410, nr. 15, p. 18)
12
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de «stofkameroperatie» om het aantal administratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording te verminderen?
De uitvoering van de stofkamoperatie is gestart. Als eerste stap wordt per onderwijssector een analyse gemaakt van de administratieve en verantwoordingsverplichtingen die gelden op grond van de onderwijswetgeving. Bij deze verplichtingen kan worden gedacht aan het uitbrengen van rapportages, het indienen van aanvragen of het opstellen van reglementen. Vervolgens wordt bezien welke verplichtingen kunnen vervallen of worden beperkt, bijvoorbeeld door informatie in minder gedetailleerde vorm op te vragen of de frequentie te verlagen waarmee gegevens moeten worden aangeleverd. De voorstellen op dit terrein zullen met het onderwijsveld worden afgestemd.
13
Welke consequenties heeft de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat de beschikbare beleidsinformatie niet optimaal benut wordt, voor de verantwoording richting de Kamer over de effectiviteit van het gevoerde beleid?
Er is zeer veel beleidsinformatie beschikbaar, die wij op verschillende momenten in het jaar aan de Kamer doen toekomen. Het streven is daarbij altijd om de Kamer zo goed en volledig mogelijk te informeren over de effectiviteit van het gevoerde beleid. Met het programma «Zicht op effectiviteit» wordt daarbij invulling gegeven aan de ambitie van OCW om beleidsevaluaties conform de hoogst mogelijke wetenschappelijke standaard te laten verrichten.
14
Kunt u toelichten waarom voor het lwoo-programma, met 410 miljoen euro aan uitgaven en 89.000 leerlingen, door het rijk geen ambitie kan worden geformuleerd, terwijl het bij andere intensiveringen wel gebruikelijk is om de relatie tussen middelen en effect te kunnen evalueren?
De Algemene Rekenkamer laat, aan de hand van de slagingspercentages van lwoo-leerlingen, zien dat er een positieve ontwikkeling gaande is. Daarbij constateert de Algemene Rekenkamer echter terecht dat het niet mogelijk is om een oorzakelijk verband te leggen tussen de lwoo-middelen enerzijds en deze positieve ontwikkeling anderzijds. Dat heeft te maken met het feit dat een specifieke verantwoording in strijd is met lumpsumbekostiging, en dat een controlegroep niet aanwezig is. Er is bij de oprichting van het lwoo niet gekozen voor monitoring door middel van een controlegroep. OCW heeft op landelijk niveau inzicht in gegevens als slagingspercentages en vsv-cijfers van lwoo-pro leerlingen. Ook na de inpassing van lwoo in passend onderwijs zal OCW deze beleidsresultaten monitoren. Onderzocht zal worden op welke wijze deze gegevens inzichtelijk kunnen worden gemaakt.
15
Zijn er op dit moment al vastgestelde outcome-doelstellingen met betrekking tot het aantal studenten dat via het passend onderwijs een vmbo-diploma dient te behalen? Zo nee, hoe valt dit te rijmen met de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat dit voor het huidige lwoo betekent dat de effectiviteit van beleid niet inzichtelijk is en de doelmatigheid van de overheidsinvesteringen in deze leerlingen niet meetbaar zijn?
Zie het antwoord bij vraag 14.
16
Welke conclusies worden verbonden aan de kritiek van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het Nationaal Archief? Welke consequenties heeft de vaststelling van fouten voor het Nationaal Archief?
Naar aanleiding van de kritiek van zowel de Auditdienst Rijk als de Algemene Rekenkamer over de jaarrekening 2011 is in 2012 in opdracht van het ministerie door het Nationaal Archief het «financieel verbeterplan» opgesteld en uitgevoerd. De monitoring van de uitvoering van dit plan is belegd bij de Auditdienst Rijk en ook het Audit Committee van het ministerie is betrokken. De Auditdienst Rijk heeft bij de jaarrekening 2012 een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven op zowel de getrouwheid van de cijfers als de rechtmatigheid.
17
In hoeverre zijn de geconstateerde fouten en/of slordigheden te wijten aan teruglopende middelen?
Bij het invullen van de apparaatstaakstellingen van de afgelopen kabinetten is het primaire (beleids) proces steeds zo veel mogelijk ontzien.
De ondersteunende taken komen daardoor onder grotere druk te staan. Ook is in sommige aandachtsgebieden, zoals inkoop en informatiebeveiliging, de complexiteit en aandacht juist toegenomen. De processen worden daarom zo slim en zorgvuldig mogelijk georganiseerd. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen fouten/slordigheden en teruglopende middelen.
18
Hoe hebben de geconstateerde fouten en onvolkomenheden jaren achtereen voortgeduurd? Hoe wordt erop toegezien dat deze op korte termijn op orde zijn?
Op basis van de rapportages zijn de afgelopen jaren maatregelen genomen voor informatiebeveiliging en inkoop bij de directie Facilitair Management en ICT. Ten behoeve van informatiebeveiliging zijn risicoanalyses op de meest kwetsbare applicaties uitgevoerd door of onder regie van deze directie De herleidbaarheid van de genomen maatregelen op basis van deze analyses was echter niet altijd duidelijk. Door het opstellen en implementeren van een informatiebeveiligingsplan moet dit in 2013 op orde komen. Op het gebied van inkoop hebben de beheersmaatregelen zich in eerste instantie vooral gericht op contractbeheer. Later bleek de problematiek echter breder en is een verbeterplan opgesteld dat daarbij aansluit. Het plan is deels in 2012 uitgevoerd en krijgt in 2013 verder invulling. Het opdrachtgeverschap ligt bij de SG.
19
Welke beleidsdoelstellingen zijn er geformuleerd met betrekking tot het verder terugdringen van de huidige drie procent van de inkopen van het ministerie van OCW die nog niet voldoen aan de aanbestedingsregels?
Vanzelfsprekend is rechtmatig inkopen in het inkoopproces het uitgangspunt. Doel is de gemiddelde onvolkomenheid die de AR over 2012 heeft geconstateerd, over 2013 en structureel weg te werken. Om dat te realiseren is een gestandaardiseerd inkoopproces voorgeschreven en worden d.m.v. een verbeterplan fouten uit het verleden aangepakt. In situaties waarin de doelmatigheid prevaleert boven de rechtmatigheid, bijvoorbeeld vanwege politieke wensen of ernstige impact op het primaire proces, wordt per situatie door middel van een managementbeslissing op DG-niveau de afweging gemaakt al dan niet onrechtmatig in te kopen.
20
Kunt u de bedragen en risico’s nader toelichten met betrekking tot het subsidiebeheer bij DUO, zoals het bedrag van 28 miljoen euro waarvoor niet kan worden vastgesteld of de subsidies volgens de regels zijn verleend, alsmede de bedragen van 91 miljoen euro aan fouten en 388 miljoen euro voorschottenstand in de saldibalans aan ongecorrigeerde fouten?
In deze vraag worden 3 bedragen genoemd:
€ 388 miljoen: dit betreft nog niet uitgevoerde correctieboekingen waardoor de stand openstaande voorschotten niet juist is. Dit heeft geen consequenties voor de rechtmatigheid van de bekostiging dan wel de rechtmatigheid van de besteding van de verleende subsidie. De correctieboekingen worden in 2013 wel uitgevoerd.
€ 91 miljoen: dit betreft een aantal op zichzelf staande fouten in het subsidiebeheer, zoals het niet vermelden van de mogelijkheid tot beroep en bezwaar in de verleningsbrief, interne procesfouten of onvolledige dossiers. Deze fouten hebben in beperkte mate consequenties voor de rechtmatigheid van de subsidie gehad.
€ 28 miljoen: dit betreft onzekerheden (rechtmatigheid) in het subsidiebeheer. Alleen ten aan zien van deze € 28 miljoen speelt de onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid. Het risico op mogelijke onrechtmatige besteding van de subsidie speelt hier omdat de controleverklaring bij de financiële verantwoording geen rechtmatigheidsoordeel bevat, of de controleverklaring ontbreekt terwijl wel een rapport van bevindingen aanwezig is, of het activiteitenverslag niet de volledige subsidieperiode afdekt of ontbreekt.
In reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven dat ik het oplossen van de tekortkomingen in het subsidieproces, waar bovengenoemde bedragen en fouten de uitingen van zijn, voortvarend ter hand zal nemen. Dit betekent concreet dat verbeteringen in het proces zullen worden aangebracht. Doel van de verbeteringen is een beheerst subsidieproces met rechtmatige subsidies als uitkomst.
21
Welke beleidsdoelstellingen zijn er geformuleerd met betrekking tot het verder terugdringen van de subsidieverstrekking door DUO die niet aantoonbaar voldoet aan het Uniform Subsidie Kader?
De doelstelling is om in 2013 substantiële verbeteringen door te voeren zodat aan de norm van het USK voldaan wordt. Zowel binnen DUO als de beleidsdirecties worden daartoe de vereiste maatregelen getroffen. Zie voor de verbetering op het subsidiebeheer ook vraag 4.
22
Kunt u de risico’s op korte termijn duiden en informatie verstrekken over te nemen acties met betrekking tot informatiebeveiliging bij DUO en bij de afdeling FM/ICT4 (de afdeling die verantwoordelijk is voor informatiebeveiliging)?
DUO en FM/ICT lopen op korte termijn geen risico’s. Zij onderschrijven de geconstateerde tekortkomingen, waarbij zij nog niet volledig voldoen aan de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). Om de tekortkoming op te lossen zijn de vereiste maatregelen getroffen die verbetering moeten brengen. De implementatie van de BIR wordt gelijktijdig in dit verbetertraject meegenomen. Om de voortgang te bewaken is door DUO een Taskforce Informatiebeveiliging ingericht waarin ook de Auditdienst Rijk zitting heeft. Ook binnen het kerndepartement is een stuurgroep opgericht ter implementatie van de BIR en het oplossen van de tekortkomingen.
23
Op welke termijn kan de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de financiële positie van onderwijsinstellingen met betrekking tot huisvesting tegemoet zien?
Op 17 mei jl. is het rapport «Huisvesting in het mbo» (Kamerstuk 33 489, nr. 10) naar de Tweede Kamer gestuurd.
24
Op welke wijze kan het risico met betrekking tot vastgoed beter inzichtelijk worden gemaakt?
Voor het financiële toezicht in de jaarlijkse risicomonitoring blijven jaarrekening en jaarverslag belangrijke aangrijpingspunten. Maar als informatiebronnen voor het bepalen van risico’s zijn ze ontoereikend. Van de instellingen mag verwacht worden dat ze meer inzicht verschaffen, aan de hand van de volgende stukken:
1. strategisch onderwijsplan, met het oog op onder meer de verwachte ontwikkeling van het aantal deelnemers op basis van demografische onderzoeken en het onderwijsaanbod;
2. strategisch huisvestingsplan inclusief de investeringsplannen, in financiële omvang en vloeroppervlakte en inclusief de huisvestingslasten en ontwikkeling daarvan per deelnemer;
3. meerjarig financieringsplan;
4. de meerjarenexploitatie en liquiditeitsprognoses en geprognosticeerde meerjarenbalans.
Op basis van deze stukken is het beter mogelijk om tijdig relevante huisvestingsrisico’s in kaart te brengen. Daarbij valt te denken aan indicatoren als de deelnemersontwikkeling, investeringsplannen, huisvestingslasten per deelnemer, waardeontwikkeling onderpand, etc. Ter voorkoming van ongewenst gedrag van bestuurders kan een instelling daarnaast zogenoemde «soft controls» inzetten, zoals integriteitbeleid, gedragscodes, klokkenluidersregeling, adequate functiescheiding en fraudepreventieplannen.
25
Is het mogelijk om het door de Inspectie van het Onderwijs benoemde verschil tussen de boekwaarde van het vastgoedbezit van scholen en de daadwerkelijke marktwaarde van dit vastgoed in kaart te brengen? Wat zijn de mogelijke gevaren voor onderwijsinstellingen van een groot verschil tussen de boekwaarde en de marktwaarde van het vastgoed dat zij op de balans hebben staan?
Op 17 mei jl. is het rapport «Huisvesting in het mbo» naar de Tweede Kamer gestuurd. Daaruit blijkt dat de meeste onderwijsinstellingen hun vastgoed waarderen op basis van historische kostprijs. Als echter de realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde dan bestaat het risico op afwaardering. Vooral door verslechtering van de vastgoedmarkt is dit een potentieel risico. Als de actuele waarde van een onderwijsgebouw onder de boekwaarde komt, zal de afwaardering negatieve gevolgen hebben voor het eigen vermogen.
Het genoemde rapport bevat een risicogerichte quick scan naar de grootste risico’s in de mbo-huisvesting en de financiering ervan. De inspectie heeft bij in totaal 11 instellingen mogelijke risico’s gedetecteerd die gerelateerd zijn aan huisvesting (investeringen en financiering) en die zich in de komende paar jaren kunnen voordoen. Bij een deel van de 11 instellingen wordt een taxatie van hun vastgoed uitgevoerd. Daarbij gaat het om panden die onlangs een andere bestemming hebben gekregen of die binnen afzienbare termijn van bestemming veranderen.
Voor de gehele sector is het effect op de solvabiliteit II berekend van het marktgegeven dat de boekwaarde van vastgoed in de afgelopen 5 jaar met 30% is gedaald. Deze berekening leidt in totaal voor 19 instellingen tot een solvabiliteitswaarde die lager is dan de signaleringsgrens van 0,3.
Het is dus inderdaad mogelijk om het verschil tussen de boekwaarde van het vastgoedbezit van scholen en de daadwerkelijke marktwaarde van dit vastgoed in kaart te brengen, maar dat vergt aanvullend onderzoek en het zal vermoedelijk geen nieuwe risico’s aan het licht brengen.
26
Op welke wijze kan het risico met betrekking tot vastgoed worden verkleind?
De levenscyclus van mbo-vastgoed is in hoge mate afhankelijk van het (bestemde) gebruik. Hierop zullen de onderwijsinstellingen hun strategische planvorming, maar ook hun investeringsplannen, exploitatiebegrotingen en de waardering van materiële vaste activa af moeten stemmen. Belangrijke elementen daarbij zijn de ontwikkeling van de deelnemersaantallen, het onderwijsconcept, de flexibiliteit en multifunctionaliteit van gebouwen en de mogelijkheid deze weer af te stoten.
27
Wat is de status en mogelijke voorwaardelijkheid van voorschotten 55,1 miljoen euro waarvan de Algemene Rekenkamer constateert dat deze niet rechtmatig zijn?
Deze voorschotten hebben betrekking op het deel van de specifieke uitkeringen over 2010 dat in 2012 is vastgesteld. De Algemene Rekenkamer heeft in het algemeen geconstateerd dat de controle door accountants van gemeenten over 2010 op onderdelen ontoereikend was. Dit betekent echter niet dat de gemeenten deze uitkeringen onrechtmatig hebben verkregen of besteed. OCW heeft alvorens deze openstaande voorschotten af te rekenen de ontoereikendheid van de accountantscontroles bij de gemeenten over het verantwoordingsjaar 2010 niet kunnen wegnemen. Wel is het ministerie van BZK er als stelselverantwoordelijke voor specifieke uitkeringen in geslaagd om samen met de Auditdienst Rijk additionele zekerheden ten aanzien van de accountantscontroles bij gemeenten over 2011 te verkrijgen. Hierdoor bestaan er geen onzekerheden over de rechtmatigheid van specifieke uitkeringen over het verantwoordingsjaar 2011 van gemeenten.
28
Kunnen de overschrijdingen aan verplichtingen 804,2 miljoen euro worden gespecificeerd, inclusief een toelichting over de aard van mogelijke risico’s bij hogere verplichtingen dan begroot?
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de mutaties in de departementale begrotingsstaat behorende bij de Slotwet. In de Slotwet is voor in totaal € 684,2 miljoen op het verplichtingbudget gemuteerd. Daarvan is € 804,2 miljoen verhoogd en € 120 miljoen verlaagd.
(6)=(5)-(4) |
||||
---|---|---|---|---|
Art |
Omschrijving |
Slotwetmutaties (+ of –) |
||
(+ = tekortschietend t.o.v. geraamd) |
||||
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
||
TOTAAL |
684.071 |
–54.704 |
37.995 |
|
Beleidsartikelen |
684.431 |
– 54.524 |
35.524 |
|
01 |
Primair onderwijs |
– 24.691 |
– 25.208 |
13.724 |
03 |
Voortgezet onderwijs |
182.664 |
– 9.178 |
661 |
04 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
255.487 |
16.525 |
1.173 |
06 |
Hoger beroepsonderwijs |
113.052 |
519 |
3.522 |
07 |
Wetenschappelijk onderwijs |
55.324 |
1.502 |
98 |
08 |
Internationaal beleid |
– 42 |
– 886 |
– 58 |
09 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid |
49.440 |
– 21.009 |
3.235 |
11 |
Studiefinanciering |
– 16.509 |
– 16.509 |
– 2.425 |
12 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
– 12.345 |
– 12.345 |
– 1.749 |
13 |
Lesgelden |
– 1.293 |
– 1.293 |
7.089 |
14 |
Cultuur |
127.124 |
11.515 |
10.341 |
15 |
Media |
– 62.230 |
3.000 |
0 |
16 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
16.228 |
– 1.065 |
– 101 |
25 |
Emancipatie |
2.222 |
– 92 |
14 |
Niet-beleidsartikelen |
– 180 |
– 180 |
2.471 |
|
91 |
Nominaal en onvoorzien |
0 |
0 |
0 |
92 |
Apparaat Kerndepartement |
2.641 |
2.641 |
2.233 |
93 |
Inspecties |
– 2.569 |
-2.569 |
238 |
94 |
Adviesraden |
– 252 |
-252 |
0 |
waarvan verplichting verhogingen |
804.182 |
|||
waarvan verplichtingverlagingen |
– 119.931 |
– Deze mutaties zijn het gevolg van:
– Reguliere uitgavenmutaties met gerelateerde verplichtingmutaties.
– Van technische aanpassingen/verschuivingen binnen de meerjarige programmering. Dit komt doordat het verplichtingbedrag in overeenstemming wordt gebracht met de specifieke individuele afspraken conform de systematiek van de afgesproken bekostiging. Daarbij blijft het kasplafond echter hetzelfde. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de regelingen «lerarenbeurs voor Scholing» en «Professionalisering mbo» maar ook bij het nationaal restauratiefonds en de monumentenzorg.
– leningen voor onderwijsinstellingen bij de schatkist voor in totaal € 66 miljoen.
– In verband met nieuwe afspraken met het ministerie van Financiën staat OCW vanaf 2012 ook garant voor de rekening courant kredieten voor in totaal € 582 miljoen.
Anders dan een zeker algemeen risico bij leningen en de rekening courant zie ik verder dan ook geen risico’s.
29
Kan worden toegelicht welke «belangrijke fouten in de verplichtingen» zijn geconstateerd en welke gevolgen deze hebben?
Het merendeel van de onjuistheden bij BVE, circa € 120 miljoen, betreft onrechtmatigheden wegens het niet naleven van de regelgeving over de programmering van onderwijstijd bij mbo-opleidingen. Het wetsvoorstel «doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs» wordt ingevoerd. Het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit is naar verwachting van kracht vanaf 1 augustus 2014. Onderwijstijd is dan niet langer meer een bekostigingsparameter, waarmee deze onrechtmatigheid komt te vervallen. Daarnaast zijn er fouten gemaakt in onder andere het hanteren van een afwijkend betaalritme, het niet volledig aan voorwaarden voor een betaling voldoen of het niet toekennen conform de subsidieaanvraag. OCW is bezig met een plan van aanpak voor de verbetering van het financieel beheer.
30
Welke conclusies worden getrokken naar aanleiding van de kritiek op het niet tijdig melden van de genoemde mutaties? Welke mogelijke beleidsmatige gevolgen hebben deze?
In de Staat van de rijksverantwoording 2012 (Kamerstuk 33 605, nr. 2) worden op blz. 42 bij artikel 9 arbeidsmarkt en personeelsbeleid voor € 49,4 miljoen. en art 14 cultuur voor € 61,4 miljoen twee mutaties genoemd met een beleidsmatig karakter.
Het gaat hier om mutaties als gevolg van de systematiek van bekostiging van de regelingen «lerarenbeurs voor scholing» en «Professionalisering mbo» en de monumentenzorg (nationaal restauratiefonds). Voor deze regelingen zijn kasplafonds afgesproken en met de Kamer gedeeld. Het uitgavenkader is dus niet veranderd.
Als gevolg van de bekostigingssystematiek is het verplichtingbudget technisch aangepast aan de afzonderlijke uitgebrachte beschikkingen. Deze technische aanpassing van de verplichtingstand heeft verder geen beleidsmatige gevolgen voor de betreffende regelingen.
OCW heeft overleg betrekking tot de aard van deze mutaties dit jaar met Financiën en de ARK, zodat in de toekomst geen misverstanden kunnen zijn over de techniek van boeken en het melden daarvan.
31
Welke financiële en niet-financiële methodes staan u nog ter beschikking om naleving van de onderwijsuren af te dwingen?
Bij onvoldoende naleving van onderwijstijd biedt de inspectie allereerst een hersteltermijn. Blijft de naleving onvoldoende dan zijn de volgende maatregelen mogelijk:
– Bekostigingssanctie
– Formele waarschuwing tot intrekking licentie als bij hercontrole (jaar erop) de onderwijstijd wederom onvoldoende is
– Intrekking opleidingslicentie.
Na aanvaarding door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel «doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs», zal per 1-8-2014 intensivering en verkorting van mbo-opleidingen worden doorgevoerd. Dit betekent een nieuwe urennormen voor bol en bbl, de urennorm wordt niet meer als maatstaf voor bekostiging gehanteerd, een andere werkwijze van toezicht door de inspectie (integrale benadering kwaliteit en onderwijstijd) en wijzigingen in het sanctiebeleid. De ultieme sanctie van waarschuwing en licentie-intrekking blijft gelden. De minister zal o.a. over bovenstaande een brief aan de Tweede Kamer zenden (juni 2013) met de uitwerking van toezicht en handhaving. Het wetsvoorstel heeft een vooruit schaduwende werking: na aanvaarding van het wetsvoorstel zal het toezicht en de sancties op onderwijstijd in het licht van de nieuwe wetgeving worden uitgevoerd.
32
Op welke wijze wordt de kritiek dat de indicator «sociale acceptatie homoseksuelen» ondeugdelijk tot stand gekomen is meegenomen in verder onderzoek naar de sociale acceptatie van homoseksuelen? Wordt er op korte termijn verder onderzoek verricht om tot een eenduidig cijfer te komen?
Er is geen aanleiding om te stellen dat het cijfer voor sociale acceptatie niet eenduidig is. Ik deel wel de zorg van de Algemene Rekenkamer dat het werken met panels op basis van een selecte steekproef in dit soort onderzoek kan leiden tot een ondervertegenwoordiging van niet-westerse allochtonen en daarmee het risico in zich kan hebben dat de uitkomst een vertekend beeld geeft. Dat is ook de reden dat het SCP daarnaast de sociale acceptatie van homoseksualiteit meet via een aselecte steekproef uit de algemene bevolking (zoals vanaf 2006 tweejaarlijks is gedaan) waarin niet-westerse allochtonen beter vertegenwoordigd zijn. De resultaten van beide type onderzoek (panel en aselecte steekproeven), liggen echter in dezelfde lijn. De meerderheid van de Nederlandse bevolking heeft een neutrale tot positieve houding ten aanzien van homoseksualiteit. Een minderheid van 7 tot 10% van de bevolking staat negatief tegenover homoseksualiteit.