Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de taken van de Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling en de Stichting Leerplanontwikkeling wettelijk te verankeren en om de middelen voor onderwijsonderzoek doelmatiger en effectiever te organiseren en dat het in verband hiermee wenselijk is een nieuwe Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
rechtspersoon die op grond van artikel 2 of artikel 3 subsidie ontvangt,
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
1. Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak:
a. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders,
b. het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling,
c. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, of
d. het uitvoeren van aanvullende activiteiten, niet zijnde activiteiten gericht op het nascholen van leraren, die samenhangen met de taken, genoemd in dit artikel.
2. Onze Minister kan Stichting leerplanontwikkeling subsidie verstrekken voor de taken, genoemd in dit artikel.
1. Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:
a. het ontwikkelen van de eindtoets, bedoeld in artikel 9b van de Wet op het primair onderwijs of artikel 18b van de Wet op de expertisecentra,
b. het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets, bedoeld in artikel 28b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 71a, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES,
c. het ontwikkelen van de rekentoets, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,
d. het ontwikkelen van de centrale examens, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES,
e. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, of
f. het uitvoeren van aanvullende activiteiten die samenhangen met de taken, genoemd in dit artikel.
2. Onze Minister kan Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling subsidie verstrekken voor de taken, genoemd in dit artikel.
3. Onze Minister kan Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling subsidie verstrekken voor het ontwikkelen van de toetsen, bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de Wet op de expertisecentra.
Subsidies voor de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met e worden per boekjaar verstrekt.
Onze Minister maakt eenmaal per twee jaar voor 1 april een Kaderbrief SLOA bekend op het terrein van leerplanontwikkeling. De Kaderbrief SLOA heeft betrekking op de twee kalenderjaren die volgen op het jaar waarin de brief bekend wordt gemaakt.
Onverminderd de mogelijkheden tot weigering van subsidieverlening ingevolge de Algemene wet bestuursrecht kan een subsidieverlening worden geweigerd indien Onze Minister van oordeel is dat:
a. de aanvraag niet past binnen de Kaderbrief SLOA, of
b. mag worden verwacht dat de met subsidiëring beoogde doelstellingen niet worden bereikt.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover,
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald,
c. de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt,
d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend,
e. de verplichtingen van de instellingen,
f. de vaststelling van de subsidie,
g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling,
h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten,
i. het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht, of
j. andere criteria voor de verstrekking van subsidie.
2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zover nodig onderscheid gemaakt tussen subsidie voor:
a. de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en
b. de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, en artikel 3, eerste lid, onderdeel f.
1. Onze Minister stelt jaarlijks het bedrag vast dat ten hoogste beschikbaar is voor de verlening van subsidies ten behoeve van de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met e. Hij bepaalt daarbij hoe het beschikbare bedrag of de beschikbare bedragen worden verdeeld.
2. Onze Minister kan jaarlijks het bedrag vaststellen dat ten hoogste beschikbaar is voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, en artikel 3, eerste lid, onderdeel f. Hij kan daarbij bepalen hoe het beschikbare bedrag of de beschikbare bedragen worden verdeeld.
De voor de taken, genoemd in artikel 2 en 3, gebruikte gegevens en de resultaten van die taken worden door de instellingen openbaar gemaakt, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. Bij ministeriële regeling en bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat openbaarmaking geheel of gedeeltelijk achterwege blijft.
1. Tenzij anders overeengekomen werkt de instelling mee aan het overdragen van intellectuele eigendomsrechten ten behoeve van Onze Minister ter zake van de taken, genoemd in artikel 2 en 3, en doet voor zover de Auteurswet dit toestaat, tevens afstand van persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet die haar of haar personeel toebehoren.
2. Voor zover de taken, genoemd in artikel 2 en 3, tot stand komen met gebruikmaking van reeds bestaande, niet aan de instelling toekomende intellectuele eigendomsrechten, draagt de instelling zorg voor het verlenen van adequate gebruiksrechten aan Onze Minister.
1. Met het toezicht op de naleving van de aan de instelling opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling OCW-subsidies mede op artikel 7 van deze wet.
2. De Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Staatssecretaris van Economische Zaken,