Kamerstuk 33541-17

Amendement van het lid Van Dam over het vijfjaarlijks vaststellen van een jaarlijks minimumbedrag voor de financiering van de publieke omroep.

Dossier: Wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren

Gepubliceerd: 25 juni 2013
Indiener(s): Martijn van Dam (PvdA)
Onderwerpen: cultuur en recreatie media
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33541-17.html
ID: 33541-17
Wijzigingen: 33541-34

Nr. 17 AMENDEMENT VAN HET LID VAN DAM

Ontvangen 25 juni 2013

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Na artikel I, onderdeel DDD, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

DDDa

Onder het opschrift van hoofdstuk 2, titel 2.6, afdeling 2.6.2, paragraaf 2.6.2.2, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.148a

  • 1. Voorafgaand aan elke periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, wordt door Onze Minister het bedrag vastgesteld dat de landelijke publieke mediadienst in die periode jaarlijks ten minste ter beschikking staat ten behoeve van zijn taakvervulling.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag is voor het eerste jaar van de genoemde periode gelijk aan het bedrag dat voor de landelijke publieke mediadienst beschikbaar wordt gesteld in de rijksbegroting voor dat jaar, en wordt voor de daaropvolgende jaren bijgesteld overeenkomstig:

    • a. de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het desbetreffende jaar geraamde index voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland; en

    • b. de door het Centraal Planbureau voor het desbetreffende jaar geraamde consumentenprijsindex.

II

In artikel I, onderdeel EEE, wordt onder de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 01. In de aanhef wordt na «vóór 1 december» ingevoegd: onverminderd artikel 2.148a.

III

In artikel I, onderdeel EEEE, wordt «: 2.2 tot en met 2.27, 2.29 tot en met 2.33» vervangen door «2.2 tot en met 2.27, 2.29 tot en met 2.33» en wordt aan het slot toegevoegd: en wordt na «2.145,» ingevoegd: 2.148a,.

Toelichting

Voor de uitvoering van het concessiebeleidsplan is de publieke omroep afhankelijk van de financiële middelen die daarvoor beschikbaar worden gesteld. Die zijn in de huidige systematiek jaar in jaar uit onzeker. Dat geeft de publieke omroep teveel onzekerheid in de vervulling van zijn taakopdracht en maakt de publieke omroep te kwetsbaar voor politieke inmenging. Indiener acht het daarom wenselijk het minimale budget van de publieke omroep voortaan eens per vijf jaar vast te stellen. Die periode sluit aan bij de periode van vijf jaar waarop het concessiebeleidsplan ziet, zoals is opgenomen in artikel 2.19, derde lid en artikel 2.20, eerste lid van deze wet. Daarmee worden de vaststelling van het beleid en de vaststelling van de daarvoor benodigde budgetten aan elkaar gekoppeld.

Daartoe wordt een nieuw artikel 2.148a voorgesteld waarin in het eerste lid wordt opgenomen dat de verantwoordelijke bewindspersoon voorafgaand aan de periode van vijf jaar het bedrag vaststelt dat de landelijke publieke omroep gedurende die periode jaarlijks ten minste beschikbaar wordt gesteld. Het bedrag betreft een minimum; kabinet en Kamer zijn vrij om gedurende de vijf jaar meer beschikbaar te stellen. De vaststelling van het bedrag is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daarmee wordt de publieke omroep de nodige rechtszekerheid verschaft om het beleid te kunnen baseren op het voor vijf jaar vastgestelde minimumbedrag. Daarbij dient in het bijzonder gewezen te worden op de bepalingen in artikel 4.50 die van toepassing zijn op het besluit tot vaststelling van het bedrag.

Met het tweede lid wordt zeker gesteld dat de bewindspersoon het budgetrecht van de Kamer moet respecteren bij de vaststelling van het bedrag. Daarom wordt vastgelegd dat het bedrag in het eerste jaar gelijk is aan het bedrag dat voor dat jaar voor de landelijke publieke mediadienst beschikbaar wordt gesteld in de rijksbegroting. Dat geeft de beide Kamers der Staten-Generaal de mogelijkheid voorafgaand aan de periode van vijf jaar te bepalen hoe hoog het budget voor de publieke omroep in de daarop volgende vijf jaar ten minste moet zijn. De dotatie aan de landelijke publieke omroep wordt elk jaar vastgesteld in de Mediabegroting, zijnde de uitwerking van het begrotingsartikel Media van de Rijksbegroting van het Ministerie van OCW. Voor de daaropvolgende jaren wordt het bedrag geïndexeerd op basis van dezelfde systematiek als de indexatie van de Rijksmediabijdrage zoals is opgenomen in artikel 2.144, tweede lid van deze wet. Dit moet gezien worden als een wettelijk voorschrift in de zin van artikel 4.34, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Van Dam