Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2013
Met de brief van 4 april 2013 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mij de brief van de Nationale Jeugdraad (NJR) van 18 maart 2013 aangereikt over zijn zorgen ten aanzien van het ontplooien van activiteiten door studenten naast hun studie. De commissie heeft gevraagd om een reactie op deze brief en de vragen die zij daarbij heeft gesteld vóór de behandeling van het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid (Kamerstuk 33 519). Met deze brief kom ik aan dat verzoek tegemoet. Deze brief is tegelijkertijd de reactie op brief van NJR en zal in afschrift aan NJR worden gestuurd.
NJR richt zijn aandacht op de beschikbaarheid van landelijke bestuursbeurzen. Deze beurzen zijn beschikbaar voor een student die bestuurslid is van een politieke jongerenorganisatie of van een landelijke organisatie van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit. In 2010 is het aantal beurzen dat maximaal wordt verstrekt uitgebreid van 20 naar 40 (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 VIII nr. 174): per organisatie is één beurs beschikbaar. Bij ministeriële regeling, de Regeling financiën hoger onderwijs, zijn de voorwaarden gesteld waaronder deze financiële ondersteuning plaatsvindt.
Met NJR onderschrijf ik het belang van bestuursfuncties. Het zijn functies die van groot belang zijn voor de ontwikkeling en ontplooiing van de betrokken personen, terwijl tegelijkertijd het hoger onderwijs hiermee is gediend. De actieve studentbestuurder draagt in belangrijke mate bij aan (verbetering van) het onderwijsklimaat en aan de binding tussen studenten en de instelling. Het gaat daarbij om bestuurders van studentenbonden actief in de medezeggenschap, studieverenigingen, studentengezelligheidsverenigingen, en verenigingen anderszins gericht op het hoger onderwijs (zoals studentensport).
Studenten zijn met name zelf aan zet om naast de studie activiteiten te ontplooien, zonder dat daarmee de studievoortgang in het gedrang komt.
Instellingen kunnen daarbij ruimte bieden en bijvoorbeeld via het profilerings-fonds een financiële tegemoetkoming verstrekken. Ook de overheid stelt bestuursbeurzen beschikbaar.
De Regeling financiën hoger onderwijs inclusief de daarin opgenomen aanvraagprocedure voor landelijke bestuursbeurzen is onder meer inzichtelijk via wetten.overheid.nl. Op de website van DUO is de (verwijzing naar de) aanvraagprocedure inderdaad lastig te vinden; de vindbaarheid zal op korte termijn worden verbeterd. Ik neem overigens de technische suggestie van NJR over om het overbodige artikel 13, lid 3 te schrappen.
De beurzen worden op verzoek van studentenorganisaties verstrekt aan een persoon die als vertegenwoordiger is aangewezen. Deze ontvangt de beurs omdat verondersteld wordt dat de student door zijn bestuursfunctie mogelijk vertraging oploopt en zodoende uit zijn sf-rechten kan lopen. De beurs geeft hiervoor een tegemoetkoming. Een bestuur van een organisatie kan – anders dan NJR meent in de regeling te lezen – per jaar afwisselend verschillende personen uit het bestuur als wettelijk vertegenwoordiger (maximaal één per maand) aanwijzen. Hiermee kan de organisatie op eenvoudige wijze voorkomen dat één persoon gekort wordt op zijn studiefinanciering vanwege teveel inkomsten. Organisaties handelen hier ook naar door meerdere wisselingen aan DUO door te geven. Gelet op het voorgaande zie ik geen reden om de regelgeving op dit punt aan te passen.
Indien een beurs is toegekend, is het in de jaren daarna niet meer nodig om bijvoorbeeld de relevantie van de organisatie voor het hoger onderwijs inzichtelijk te maken of helderheid te geven over het aantal leden, tenzij er sprake is van wijziging in de statuten of reglementen van de organisatie. Alleen bij de initiële aanvraag is dus een verklaring van een accountant nodig waaruit blijkt dat de organisatie ten minste tweehonderdvijftig betalende leden, contribuanten of donateurs omvat, dan wel uit een samenwerkingsverband bestaat van instel-lingen, organisaties of rechtspersonen die samen ten minste tweehonderdvijftig betalende leden, contribuanten of donateurs omvatten. Gelet op de omvang van de financiële tegemoetkoming vind ik het alleszins redelijk hieraan vast te houden. Ik merk hierbij op dat de afgelopen jaren geen aanvragen zijn afgewezen op grond van dit getalscriterium en genoemde mogelijke problematiek zich kennelijk nog niet bij de aanvragen heeft voorgedaan.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker