Ontvangen 6 september 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden:
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs, wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de introductie van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister en wijziging van verschillende onderwijswetten in verband met aanpassingen in de regelgeving betreffende het basisregister onderwijs en het persoonsgebonden nummer (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs)
B
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen r tot en met t1 tot p tot en met s wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
t. visitatiegroep: opleidingen die onderwijsinhoudelijk met elkaar overeenkomen;.
2. Na onderdeel x1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
x2. basisregister onderwijs: basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht;.
C
Na artikel I, onderdeel Q, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Q1
In artikel 7.45a, eerste lid, onderdeel a, wordt «het Centraal register inschrijving hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.52,» vervangen door: het basisregister onderwijs.
Q2
Onder vernummering van artikel 7.52a in paragraaf 4 van titel 3 van hoofdstuk 7 tot artikel 7.52c komt paragraaf 3 van titel 3 van hoofdstuk 7 te luiden:
Paragraaf 3. Gebruik van persoonsgebonden nummer
Artikel 7.52. Gebruik van persoonsgebonden nummer door instellingsbestuur
1. Het instellingsbestuur kan het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus gebruiken in het verkeer met de student of extraneus op wie het nummer betrekking heeft.
2. Het instellingsbestuur verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere student en extraneus aan Onze minister, tezamen met de volgende gegevens van de student of extraneus:
a. de geslachtsnaam, voornamen, het geslacht en de geboortedatum van de student of extraneus en de postcode van diens woonplaats;
b. de vooropleiding;
c. de inschrijvingsvorm;
d. de opleidingsvorm;
e. de opleiding of opleidingen dan wel voor zover het de Open Universiteit betreft de onderwijseenheid of onderwijseenheden waarvoor de student of extraneus is ingeschreven;
f. de opleidingsfase;
g. het jaar, de maand en de dag van inschrijving;
h. het jaar, de maand en de dag van beëindiging van de inschrijving en de reden van de beëindiging van de inschrijving;
i. het al dan niet vrijgesteld zijn van het betalen van collegegeld op grond van artikel 7.48, tweede lid;
j. het jaar, de maand en de dag van het afsluitend examen van een bacheloropleiding en, indien van toepassing, van het afsluitend examen van een masteropleiding, een opleiding als bedoeld in artikel 18.15, of een Ad-programma; en
k. het registratienummer van de instelling.
3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede en vijfde lid, en kan worden bepaald welke van de gegevens, bedoeld in het tweede en vijfde lid, niet langer behoeven te worden verstrekt. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.
4. Het instellingsbestuur kan het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede en vijfde lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling.
5. Indien de gegevens over de nationaliteit, waaronder begrepen gegevens waaruit blijkt of de student op grond van artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 met een Nederlander gelijkgesteld wordt, niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie personen, worden deze gegevens door het instellingsbestuur verstrekt aan Onze minister.
6. Het instellingsbestuur gebruikt het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus in het verkeer met een andere instelling of een instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die student of extraneus.
7. Het instellingsbestuur gebruikt het persoonsgebonden nummer van een student aan een opleiding in het kader van de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds.
8. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een student of extraneus ter uitvoering van artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, anders dan ter nakoming van verplichtingen als referent in de zin van artikel 1 van die wet.
Artikel 7.52a. Verwerking van gegevens door Onze minister
1. Onze minister neemt de door het instellingsbestuur verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 7.52, tweede en vijfde lid, op in het basisregister onderwijs, nadat hij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. Onze minister verstrekt de gegevens met inbegrip van de gegevens, bedoeld in artikel 24c, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op het onderwijstoezicht, zoals hij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het instellingsbestuur. Onverminderd artikel 7.52b, tweede lid, kan Onze minister de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het instellingsbestuur wijzigen.
2. Het instellingsbestuur verstrekt Onze minister alle inlichtingen die hij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het instellingsbestuur werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.
3. Indien Onze minister naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat het instellingsbestuur in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, kan hij de inspectie een onderzoek doen instellen. Onze minister verstrekt ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van studenten en extraneï aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister. Indien de inspectie constateert dat het instellingsbestuur in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister, tezamen met de voor die uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.
4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen, tenzij deze gegevens noodzakelijk zijn voor nakoming van verplichtingen als referent in de zin van die wet dan wel voor het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot referenten in de zin van die wet.
Artikel 7.52b. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door minister en inspectie
1. Gegevens uit het basisregister onderwijs kunnen worden gebruikt door:
a. Onze minister voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de planning en bekostiging van de instellingen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding;
b. de inspectie voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van het toezicht op het hoger onderwijs.
2. Voor zover de door het instellingsbestuur op grond van artikel 7.52 verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.
3. Het gebruik, bedoeld in het eerste lid, ziet uitsluitend op gegevens die niet herleid of herleidbaar zijn tot individuele studenten of extraneï, onverminderd artikel 7.52a, derde lid.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van het eerste en derde lid, in ieder geval omtrent de inhoud en de samenstelling van de desbetreffende gegevens, de wijze waarop de gegevens uit het basisregister onderwijs worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.
5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met het instellingsbestuur ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
D
Na onderdeel X wordt een onderdeel Y toegevoegd, luidende:
Y
Artikel 18.62 wordt als volgt gewijzigd:
1. «De Informatie Beheer Groep» wordt telkens vervangen door «Onze minister».
2. In de eerste volzin vervalt «, zoals luidend na de inwerkingtreding van artikel V, onderdeel D, van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681)».
3. In de tweede volzin vervalt «als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel v, zoals luidend na de inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van de in de vorige volzin genoemde wet».
E
Na artikel II, aanhef, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
0A
Artikel 2.3.6c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «beleidsvoorbereiding» ingevoegd: en voor zover het betreft opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, de bekostiging van instellingen.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor zover de door het bevoegd gezag op grond van artikel 2.3.6a verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze Minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze Minister vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.
3. In het vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
4. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister, voor zover het betreft opleidingen voortgezet algemeen volwassenen onderwijs, in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
1A
Artikel 2.5.5c, vijfde lid, komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
F
Na artikel II worden zes artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIA
Artikel 178c, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
ARTIKEL IIB
Artikel 164c, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
ARTIKEL IIC
Artikel 103d, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
ARTIKEL IID
Artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
ARTIKEL IIE
Artikel 149, vijfde lid, van de Wet primair onderwijs BES komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
ARTIKEL IIF
Artikel 181, vijfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES komt te luiden:
5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.
G
In artikel III worden na onderdeel G drie onderdelen toegevoegd, luidende:
H
In artikel 24b, eerste lid, worden onder vervallen van het woord «en» aan het slot onderdeel c en onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f twee onderdelen ingevoegd, luidende:
d. de instellingen, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om te beoordelen of personen die als deelnemer zijn of wensen te worden ingeschreven voor een opleiding voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens artikel 8.2.1 of 8.2.2 van die wet;
e. de instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gegevens te verstrekken die nodig zijn om te beoordelen of personen die als student of extraneus zijn of wensen te worden ingeschreven voor een opleiding voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens artikel 7.24, eerste en tweede lid, 7.25, eerste tot en met derde lid, 7.25a, 7.28, eerste lid, 7.30, eerste lid, of 7.30a, eerste lid, van die wet; en.
I
In artikel 24c, tweede lid, onderdeel e, wordt «tweede lid» vervangen door: tweede en vijfde lid.
J
In artikel 24f wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
1a. Uit het basisregister onderwijs kunnen aan de in artikel 24b, eerste lid, onderdelen d en e, genoemde instellingen tevens de in die onderdelen bedoelde gegevens worden verstrekt.
H
In artikel VII wordt voor de eindpunt ingevoegd:, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A, Q1, Q2, en Y, en artikel III, onderdelen H tot en met J, geheel of gedeeltelijk kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.
I. Algemeen
Voorstel en achtergronden
Deze nota van wijziging bevat in de eerste plaats correcties van technische en redactionele aard in verband met de invoering van het persoongebonden nummer in het hoger onderwijs en het gebruik daarvan. Eind 2013 is voorzien dat het persoonsgebonden nummer ook in het hoger onderwijs integraal zal worden ingevoerd met het operationeel worden van het basisregister onderwijs voor het hoger onderwijs (BRON-HO). In de wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) zijn hiertoe bepalingen opgenomen, die ten dele weer zijn gewijzigd bij wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 288). Nadien is een deel van bepalingen over het basisregister onderwijs (verder BRON) opgenomen in de Wet op het onderwijstoezicht. Ook anderszins hebben zich ontwikkelingen voorgedaan waardoor de bepalingen uit 2001 niet meer correct zijn. Het betreft hier bepalingen over het gebruik van het persoonsgebonden nummer door het instellingsbestuur, verwerking van gegevens door de minister en het verstrekken van gegevens aan de minister en de inspectie.
In de tweede plaats bevat deze nota van wijziging een bepaling over het verschaffen van persoonsgebonden bekostigingsinformatie, zowel voor het hoger onderwijs als voor de andere onderwijssectoren. Door individualiseerbare bekostigingsinformatie – nadrukkelijk te verstrekken na de inschrijving van de onderwijsdeelnemer – krijgen scholen en instellingen makkelijker, sneller en completer inzicht in hun bekostiging en kunnen zij de bekostigingsbesluiten (beter) op hun juistheid toetsen. Vooral met het oog op dit onderdeel is over de nota van wijziging advies gevraagd van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). In zijn advies van 20 augustus 2013, z2013-00601, zegt het CBP dat de nota geen aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Het CBP vindt het van belang dat de bekostigingsinformatie pas wordt verstrekt na de inschrijving van de onderwijsdeelnemers. Het CBP geeft nog wel aan de algemene maatregel van bestuur waarbij wordt bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer kunnen worden gebruikt ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging graag ter advisering tegemoet te zien. Vanzelfsprekend zal aan deze wens worden voldaan.
De onderwijsinstellingen moeten van elke onderwijsdeelnemer een aantal gegevens samen met het persoonsgebonden nummer (het BSN of onderwijsnummer) verstrekken voor registratie in het basisregister onderwijs. De overheid bepaalt vervolgens welke bekostigingsgevolgen hieraan verbonden worden, de zogenoemde bekostigingsstatus van bijvoorbeeld een inschrijving of een graad, bij elkaar bekostigingsinformatie. Deze bekostigingsinformatie wordt op dit moment, behalve in het ho, niet op persoonsniveau teruggekoppeld naar de onderwijsinstellingen.
Uit een door Regioplan uitgevoerde enquête onder ruim 700 scholen in het primair onderwijs blijkt dat ongeveer tien procent van de scholen aangeeft de verschillen tussen het aantal door hen in BRON geregistreerde leerlingen en het feitelijk aantal bekostigde leerlingen meestal niet, of nooit, te begrijpen. Ongeveer dertig procent van de basisscholen geeft zo aan problemen te hebben ondervonden bij het controleren van de bekostigingsoverzichten. Een belangrijke oorzaak van deze interpretatieproblemen voor de scholen is dat de bekostigingsstatus van leerlingen door DUO niet op individueel niveau naar de school wordt teruggekoppeld.
In alle onderwijssectoren is de behoefte van onderwijsinstellingen groot om individualiseerbare bekostigingsinformatie te ontvangen. De PO-Raad, VO-Raad en MBO-Raad dringen met klem aan op het mogelijk maken hiervan. Het past bij een overheid die transparante dienstverlening hoog in het vaandel heeft staan, om ook de instelling de bekostigingsstatus te laten weten van elke deelnemer/student. Voor ho is sprake van continueren van de huidige situatie inzake het leveren van bekostigingsinformatie. Voor de andere sectoren wordt daarbij aangesloten wanneer de informatiesystemen van instellingen en DUO daartoe gereed zijn. De onderwijsinstelling weet dan precies welke deelnemers in de bekostiging betrokken worden. Het vergt minder lasten, want de bekostiging wordt controleerbaar voor de instelling en de bekostigingsinformatie sluit aan op de eigen administratie.
Door de gegevens over bekostigingsgevolgen na de inschrijving te verstrekken kan deze informatie geen rol van betekenis spelen bij de besluitvorming over toelating en inschrijving van de persoon. Voor inschrijving mogen immers alleen gegevens over de vooropleiding nodig voor de besluitvorming over de toelating worden verstrekt.
Het mogelijk maken van het verstrekken van bekostigingsgegevens op persoonsniveau sluit aan bij een eerdere toezegging aan de Tweede Kamer, opgenomen in een brief van 9 december 2010 over de invoering van de lumpsum in het po (Kamerstukken II, 2010/11, 31 293, nr. 84). Hierin wordt geconcludeerd dat sommige besturen het moeilijk vinden tot een sluitende begroting te komen door het gebrek aan tijdige en volledige informatie over de bekostiging. «De vraag van schoolbesturen naar tijdige bekostigingsinformatie neem ik ter harte. In overleg met de PO-raad wordt bekeken welke informatie besturen, scholen en de medezeggenschapsraden wanneer nodig hebben en hoe de informatie beter toegankelijk gemaakt kan worden. Bezien wordt of alle informatie op de verschillende detailniveaus voldoende toereikend is. Dit wordt – waar nodig – aangepast.» Het verstrekken van bekostigingsinformatie ligt ook in het verlengde van de brief over governance van 19 april 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2012/13, 33 495, nr. 10), waarin is aangegeven dat goed financieel beheer een vooruitziende blik van het bestuur vraagt. «Bij financiële vraagstukken is het van belang dat het bestuur (impliciete) afwegingen en veronderstellingen expliciteert en daarover transparant is. Daarvoor is het noodzakelijk dat het jaarverslag een met cijfers onderbouwde beschouwing bevat over de door de instelling verwachte ontwikkelingen op cruciale punten van beleid en organisatie; de zogenaamde continuïteitsparagraaf.» In dat verband is het voor instellingen ook nodig om een beeld te hebben van de bekostigingsgevolgen van ingeschreven onderwijsdeelnemers.
Een belangrijke doelstelling van het invoeren van het persoonsgebonden nummer en het nieuwe uitwisselingsproces van bekostigingsgegevens tussen onderwijsinstellingen en overheid, was het terugdringen van de administratieve belasting van scholen. De invoering van BRON voor het hoger onderwijs is het juiste moment om geharmoniseerd over alle sectoren de informatievoorziening aan de onderwijsinstellingen over een cruciaal aspect van hun functioneren aanzienlijk te verbeteren.
Wettelijke verankering verstrekking bekostigingsinformatie op persoonsniveau
Deze nota van wijziging regelt voor alle onderwijssectoren dat individualiseerbare bekostigingsinformatie kan worden verstrekt aan de instellingen. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB, de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), alsmede de onderwijswetten voor Caribisch Nederland, worden hiertoe aangepast (artikel 7.52b WHW, artikel 2.5.5c WEB, artikel 178c WPO, artikel 164c WEC, artikel 103d WVO, artikel 2.3.6 WEB BES, artikel 149 WPO BES, artikel 181 WVO BES).
Het eerste lid van de hiervoor genoemde artikelen bepaalt dat de minister en de inspectie gegevens uit BRON kunnen gebruiken die noodzakelijk zijn voor de daar genoemde doeleinden. Het derde lid van deze artikelen bepaalt dat dit gebruik uitsluitend ziet op gegevens die niet herleid of herleidbaar zijn tot individuele onderwijsdeelnemers. Om scholen individualiseerbare bekostigingsinformatie te kunnen verschaffen, wordt het vijfde lid geherformuleerd met een uitzondering op het derde lid. De uitzondering ziet op het gebruik van het persoonsgebonden nummer en overige bij algemene maatregel van bestuur te bepalen BRON-gegevens ten behoeve van het informeren van onderwijsinstellingen over hun bekostiging. In dit verband moet onder bekostiging mede worden verstaan subsidie, bijvoorbeeld op grond van de Wet overige OCW-subsidies.
Een specificatie van de gegevens die aan de minister en de inspectie worden verstrekt, geschiedt bij ministeriële regeling, op grond van het vierde lid van deze artikelen. Het gaat daarbij uitsluitend om niet tot personen herleidbare gegevens. De gegevens die de minister kan gebruiken voor de terugmelding van de bekostigingstatus van onderwijsdeelnemers, worden gespecificeerd op het hogere regelingsniveau van de algemene maatregel van bestuur (zie het nieuw geformuleerde vijfde lid van deze artikelen). Gekozen is voor het regelingsniveau van de algemene maatregel omdat het gaat om het verwerken van persoonsgegevens. De huidige normering wordt daarmee bestendigd, waarbij het verstrekken van persoonsgegevens bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld (zie het huidige vijfde lid van deze artikelen).
De verwerking van persoonsgegevens wordt dus op wettelijk niveau ingekaderd en vervolgens op het niveau van een algemene maatregel van bestuur gespecificeerd, als het gaat om de aanduiding van de gegevens die kunnen worden gebruikt in de communicatie met de onderwijsinstelingen over de bekostiging.
De aanpassingen in de wetten voor de BES zullen, in verband met legislatieve terughoudendheid, in overleg met de BES op een later moment in werking treden.
Uitvoering verstrekking bekostigingsinformatie op persoonsniveau
Hierna volgt een beschrijving van de wijze waarop in het ho individuele bekostigingsinformatie zal worden verstrekt, omdat het ho als eerste sector op deze manier gaat werken. Voor de sectoren po, vo en bve wordt vergelijkbaar met het ho een grondslag gelegd, maar zal invoering op een later moment plaatsvinden. Voor die sectoren wordt de wijze van uitvoering nog nader uitgewerkt.
Het bepalen en terugkoppelen van de bekostigingsinformatie in het HO
Instellingen gebruiken het persoonsgebonden nummer in de communicatie met DUO bij het leveren van persoonsgebonden informatie over bijvoorbeeld inschrijvingen en graadverlening. Daarbij is het voor DUO noodzakelijk eerst de identiteit van de persoon eenduidig te kunnen vaststellen, om te waarborgen dat DUO en de instellingen het over dezelfde persoon hebben. Dit is een volledig automatisch proces. Hier wordt ook de uitwisseling met de GBA uitgevoerd conform het autorisatiebesluit GBA en zijn de nodige privacymaatregelen getroffen. De persoonsgegevens worden in een apart systeem opgeslagen en beheerd door daartoe geautoriseerde medewerkers, die zijn gebonden aan geheimhouding op grond van de eed of belofte. Het gebruik van het systeem wordt gelogd, waarmee eventueel oneigenlijk gebruik kan worden opgespoord.
Op het moment dat DUO gegevens vastlegt in BRON wordt een automatisch proces gestart. In dit automatische proces worden alle bekostigingsrelevante gegevens verzameld en wordt de voorlopige bekostigingsstatus bepaald. Het persoonsgebonden nummer wordt daarbij niet gebruikt en/of opgeslagen. Hierdoor hebben de gebruikers van het statustoekenningssysteem niet de beschikking over het BSN. Om de bekostigingsrelevante persoonsgegevens te raadplegen wordt een anoniem, technisch persoons-id gebruikt (BAP-id). De bekostigingsgegevens worden in een apart systeem, met een anonieme (technische) sleutel opgeslagen zodanig dat deze gegevens niet tot de persoon herleidbaar zijn.
Op het moment dat de bekostigingsstatus naar instellingen wordt teruggekoppeld, vindt een automatisch proces plaats waarbij het persoonsgebonden nummer wordt toegevoegd aan het te versturen bericht. Hiermee wordt het persoonsgebonden nummer gekoppeld aan de bekostigingsstatus en kunnen onderwijsinstellingen een inschatting maken van de bekostigingsgevolgen van de gegevens die zijn opgenomen in BRON.
Indien een onderwijsinstelling DUO wil bevragen over de (negatieve) bekostigingsstatus dan moet de betreffende medewerker bij DUO het register kunnen raadplegen om te kunnen vaststellen dat het over dezelfde persoon gaat. En om vast te kunnen stellen dat de bekostigingsrelevante persoonsgegevens in overeenstemming zijn met wat de instelling in de eigen administratie heeft. Voor deze situatie zijn raadpleegschermen ontwikkeld. Het zoekcriterium is logischerwijs het persoonsgebonden nummer, aangezien dit het nummer is waarmee personen eenduidig worden geïdentificeerd in de onderwijsketen. Medewerkers zijn gebonden aan geheimhouding op grond van de eed of belofte. Medewerkers worden geautoriseerd en geïnstrueerd conform DUO autorisatieprofielen. Ook hier wordt het gebruik van deze transactie gelogd, waarmee eventueel oneigenlijk gebruik kan worden opgespoord.
II. Artikelsgewijs
Onderdeel A
Het opschrift van het wetsvoorstel is aangepast met het oog op de inhoud van de voorliggende nota van wijziging.
Onderdeel B, C-Q1 en D (Artikel 1.1, 7:45a en 18.62)
Met deze technische wijzigingen wordt het begrip «basisregister onderwijs» in de WHW vastgelegd. Dit begrip komt in de plaats van het begrip «Centraal register inschrijving hoger onderwijs».
Onderdeel C-Q2 (Artikel 7.52, 7.52a en 7.52b)
Dit onderdeel betreft aanpassingen van de bepalingen over het gebruik van het persoonsgebonden nummer door het instellingsbestuur, verwerking van gegevens door de minister en het verstrekken van gegevens aan de minister en inspectie. De wijzigingen betreffen:
− een actualisering van voor registratie in het register te leveren gegevens,
− de aanpassing van de bepalingen in verband het intrekken van de Wet verzelfstandiging Informatiseringbank waarmee het beheer en gebruik van het register bij de minister is komen te liggen (en bepalingen over het gegevensverkeer tussen de voormalige Informatie Beheer Groep en de minister dienen te vervallen),
− opneming van een bepaling over het verstrekken van individualiseerbare bekostigingnformatie.
Vanwege het aantal aanpassingen in deze nota van wijziging in de artikelen met betrekking tot BRON is ervoor gekozen deze artikelen opnieuw vast te stellen. Dit gelet op de duidelijkheid en leesbaarheid van de bepalingen.
Onderdelen E en F (wijziging WEB, WPO, WEC, WVO, WEB-BES, WPO-BES en WVO-BES)
Zie hiervoor het algemeen deel van de toelichting, onderdeel Wettelijke verankering verstrekking bekostigingsinformatie op persoonsniveau. Ten aanzien van onderdeel E, onder 0A wordt nog opgemerkt dat met betrekking tot het vavo de bepaling inzake het gebruik van de gegevens uit het BRON verder in lijn wordt gebracht met hetgeen geldt voor het beroepsonderwijs omdat bij Wet van 13 september 2012 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie (Stb. 2012, 450) de bekostiging van vavo naar het Rijk is overgeheveld.
Onderdeel G (wijziging WOT)
Deze wijzigingen hebben betrekking op het leveren van vooropleidingsgegevens aan ho- en bve-instellingen. De wet uit 2006 (Stb. 2006, 288) bevatte deze wijzigingen reeds, met dien verstande dat zij betrekking hadden op de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank (WVI), waarin destijds het BRON was geregeld. De WVI is bij de DUO-wet ingetrokken waarmee deze wijzigingsopdrachten niet meer uitvoerbaar zijn. Daarom worden deze opnieuw geformuleerd, waarbij de Wet op het onderwijstoezicht wordt gewijzigd aangezien het BRON nu in die wet wordt geregeld.
Onderdeel H (wijziging artikel VII)
Het inwerkingtredingsartikel is zodanig gewijzigd dat voorzien wordt in de mogelijkheid om de artikelen met betrekking tot het BRON HO in werking te laten treden met terugwerkende kracht. Dit hangt samen met het voornemen om BRON HO eind 2013 in gebruik te nemen en het niet zeker is dat het wetsvoorstel dat door deze nota wordt gewijzigd voor 1 januari 2014 in het Staatsblad staat.
Deze nota van wijziging wordt ingediend mede namens de Minister van Economische Zaken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker