Ontvangen 12 maart 2013
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord, waarbij de volgorde van vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd.
De leden van de VVD-fractie zouden graag voortgang zien op het EU-Mercosur dossier, en vragen de regering wanneer hierop concrete stappen te verwachten zijn.
Inderdaad zou het tot stand brengen van een EU-Mercosur Associatieakkoord zeer gunstig zijn voor de EU en voor Nederland, evenals overigens voor Mercosur. De onderhandelingen verlopen echter moeizaam. De huidige ongewisse interne situatie van Mercosur maakt het boeken van vooruitgang er niet eenvoudiger op. Onlangs traden Venezuela en Bolivia als nieuwe leden tot Mercosur toe. Paraguay is geschorst als lid van Mercosur vanwege de gang van zaken rond het afzetten van president Lugo vorig jaar. Deze schorsing zal naar verwachting in elk geval tot de volgende Paraguyaanse verkiezingen, in augustus 2013, van kracht zijn. Een volgende substantiële stap in de onderhandelingen, de uitwisseling van markttoegangvoorstellen, valt niet te verwachten voor het laatste kwartaal van 2013.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af op welke wijze wordt toegezien op de uitvoering van het Associatieakkoord en hoe de Kamer geïnformeerd wordt over voortgang en ontwikkelingen hiervan. Hieronder wordt tevens beantwoording van de vraag van de CDA-fractie, of de regering kan ingaan op de werking van de Associatieraad, meegenomen.
Het Associatieakkoord voorziet in de oprichting van een Associatieraad, die toeziet op de uitvoering van het verdrag en geschillen oplost met betrekking tot de interpretatie ervan. Deze Raad brengt de EU en de Midden-Amerikaanse landen bij elkaar op ministerieel niveau en komt in ieder geval iedere twee jaar bijeen. De Associatieraad wordt ondersteund door het Associatiecomité, dat belast is met de algemene uitvoering van de overeenkomst en bijeenkomt op ambtelijk niveau. Ook kan de Associatieraad besluiten tot oprichting van gespecialiseerde subcomités, bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten.
De Associatieraad en de daaronder ressorterende fora zorgen voor regelmatig contact tussen de regio’s op verschillende niveaus. In dit kader kunnen alle belangrijke vraagstukken die de bi-regionale betrekkingen aangaan behandeld worden. Uiteraard valt hieronder de implementatie van de in het akkoord gemaakte afspraken, maar bijvoorbeeld ook samenwerking van de twee regio’s in andere internationale gremia zoals de VN. De Associatieraad kan bovendien concrete en bindende beslissingen nemen om de werking van het akkoord en daarmee de betrekkingen te verbeteren. Wanneer daartoe aanleiding is zal de Kamer over ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering van het Associatieakkoord worden geïnformeerd.
De leden van de fractie van de PvdA vragen welke afzonderlijke, bilaterale relaties er buiten het Associatie Akkoord met de Midden-Amerikaanse landen bestaan. Zij vragen hoeveel EU lidstaten een (of meerdere) bilaterale handelsrelatie onderhouden met de regio, en wat in dit kader de toegevoegde waarde van het associatieakkoord tussen de EU en Midden-Amerika is.
Alle EU-lidstaten hebben hun eigen bilaterale relaties met de Midden-Amerikaanse landen. Ook zullen alle EU-lidstaten een handelsrelatie met Midden-Amerika hebben, in de zin dat ze handel drijven met de regio. Handelspolitiek is echter een exclusieve competentie van de EU. De lidstaten van de Unie zijn dus niet bevoegd om eigenstandig vrijhandelsakkoorden af te sluiten met landen of regio’s buiten de EU. Met dit Associatieakkoord zijn in het belang van alle EU-lidstaten tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen weggenomen in de handel met Midden-Amerika. De toegevoegde waarde van het Associatieakkoord is daarmee evident.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in Midden-Amerika gaande zijn, en op basis waarvan zij van mening is dat de algemeen geldende principes van de samenwerking voldoende worden nageleefd in alle betreffende landen. De leden van de PvdA-fractie vragen zich verder af op welke wijze toezicht wordt gehouden op de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens en het beginsel van de rechtsstaat (artikel 1), alsmede op de afspraken over de bestrijding van kern-, chemische en biologische massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor (artikel 15). De leden van de fractie van de PvdA vragen zich bovendien af in welke fora en wanneer de politieke dialoog zal worden gevoerd. Hoe wordt over de voortgang van deze dialoog gerapporteerd aan de nationale parlementen? Welke invloed kunnen de nationale parlementen op de politieke dialoog uitoefenen volgens de regering?
Hieronder wordt ook ingegaan op de vraag van de leden van de SP-fractie om een reactie van de regering op het onderzoek van verschillende ngo’s over criminalisering van mensenrechtenverdedigers in Latijns-Amerika en de aanbevelingen die deze ngo’s doen aan de EU met het oog op het sluiten van het Associatieakkoord.
Tevens worden de vragen van de leden van de CDA-fractie, over de wijze waarop dit verdrag bijdraagt aan verbetering van mensenrechten in de regio en de politieke rol van de Associatieraad daarin, beantwoord.
In Midden-Amerika heerst een wisselend beeld met betrekking tot respect voor mensenrechten. In algemene zin is de regering van mening dat gesproken kan worden van gedeelde waarden als basis voor deze overeenkomst, al is er nog veel ruimte voor verbetering in de naleving van deze waarden. Het betreft dan vooral het adequaat optreden tegen en berechten van mensenrechtenschendingen in het heden zowel als (grootschalige) mensenrechtenschendingen begaan in het verleden (transitional justice); de positie van mensenrechtenverdedigers, journalisten, inheemse volkeren en gedetineerden; en het versterken van de rechtsstaat en het aanpakken van corruptie.
Nederland en de EU laten niet na zorgen uit te spreken over de mensenrechtensituatie in Midden-Amerikaanse landen wanneer gebeurtenissen of de algemene situatie daarom vragen. Middels de Universal Periodic Review (UPR) van de VN Mensenrechtenraad wordt elke 4 jaar de mensenrechtensituatie in alle VN-lidstaten, ook de Midden-Amerikaanse landen, onderzocht aan de hand van de voor hen geldende mensenrechtenverdragen en (andere) verplichtingen tot naleving van de mensenrechten die voortvloeien uit internationaal recht. De EU en Nederland werken actief mee aan de UPR door per land specifieke zorgpunten aan te kaarten. Daarnaast stelt de EU voor elk individueel land een mensenrechtenstrategie op. Deze strategieën vormen, samen met de inzichten uit de UPR, de leidraad voor de EU en Nederland bij het systematisch aanspreken van regeringen op mensenrechtenkwesties.
Bilateraal zet de regering zich via het Midden-Amerika Programma (MAP) expliciet in voor mensenrechtenverdedigers, toegang tot justitie, en burgerveiligheid. In die context hebben de Nederlandse ambassades geregeld contact met lokale mensenrechtenverdedigers. Bovendien levert Nederland een belangrijke bijdrage aan de Inter-Amerikaanse Mensenrechtencommissie.
Het nieuwe Associatieakkoord roept een politieke dialoog in het leven tussen de EU en Midden-Amerika. In deze dialoog, die gevoerd zal worden in de Associatieraad en de daaronder ressorterende (sub)comités, wordt de ruimte vergroot om systematisch in te gaan op de mensenrechtensituatie in beide regio’s. Over de voortgang van de dialoog wordt de Kamer geïnformeerd wanneer daartoe aanleiding is.
De Associatieraad is bevoegd tot instelling van een gespecialiseerd subcomité voor mensenrechten dat de situatie in de EU en Midden-Amerika zou monitoren. Verder rapporteert het «Gemengd Raadgevend Comité» relevante signalen uit het maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld over mensenrechten, aan de Associatieraad. Bovendien kunnen EU en lidstaten gebruik maken van hun – bij elkaar bijzonder omvangrijke – netwerk van ambassades en ngo’s om goed op de hoogte te blijven van relevante ontwikkelingen.
In het tweede lid van artikel 355 wordt bepaald dat, wanneer sprake is van schending van een essentieel element van de overeenkomst door één van de partijen, de andere partij onmiddellijk passende maatregelen kan nemen; hieronder wordt mede verstaan het eenzijdig opschorten van het akkoord. Als essentiële elementen van de overeenkomst zijn aangemerkt: eerbiediging van de beginselen van mensenrechten, democratie en rechtsstaat (artikel 1) en bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens (artikel 15).
Het Associatieakkoord biedt dus verschillende instrumenten waarmee de EU de mensenrechtensituatie in Midden-Amerika nauwlettend in de gaten kan houden en de Midden-Amerikaanse landen aan hun verbintenissen kan houden.
De leden van de PvdA-fractie willen graag van de regering weten welke handelsvoordelen nu aan de verschillende Midden-Amerikaanse landen worden toegekend en of deze gelijk zijn voor de betreffende landen.
Hier wordt ook ingegaan op de vraag van de leden van de CDA-fractie welke maatregelen zijn genomen om de overgang van het Algemeen Preferentieel Stelsel naar dit Associatieakkoord goed te laten verlopen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook de stelling nader te onderbouwen dat de landen daar economisch van zullen profiteren. Zijn er binnen de betreffende landen in Midden-Amerika consultaties gehouden met betrokken partijen? Zo ja, welke en wat was daarvan de uitkomst?
Ook de vraag van de VVD-fractie wordt hier meegenomen of de regering kan aangeven op welke terreinen de liberalisering verder gaat dan onder het APS(+)-regime. Verder wil de VVD-fractie graag weten of er verschillende vrijhandelstempo’s voor de verschillende landen zijn overeengekomen.
Op dit moment vallen de zes Midden-Amerikaanse landen onder de zogenaamde «bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur» van het Algemeen Preferentieel Stelsel (het APS+) van de EU. Het APS+ biedt extra goede toegang tot de Europese markt voor landen die voldoen aan bepaalde economische criteria en 27 conventies op het terrein van duurzaamheid en goed bestuur ratificeren en implementeren. De voorwaarden en preferenties onder het APS+ zijn voor alle deelnemende landen hetzelfde.
In het kader van het APS+ worden unilateraal door de EU een aantal invoertarieven voor producten uit de betreffende landen verlaagd. In het Associatieakkoord worden veel verdergaande, bilaterale afspraken gemaakt over het wegnemen of verlagen van tarieven. Zo bevat het Associatieakkoord verbeterde toegang voor een aantal belangrijke landbouwproducten die uitgesloten zijn van preferenties onder APS+, waaronder bananen, suiker, rundvlees en rum. Ook zal de EU volledig tariefvrije toegang bieden voor alle industrieproducten en visserijproducten uit Midden-Amerika. Daarnaast worden in het Associatieakkoord ook afspraken gemaakt over het wegnemen van non-tarifaire belemmeringen. Zodoende kunnen de zes Midden-Amerikaanse landen profiteren van een nog betere toegang tot de Europese markt dan onder het APS+.
Vanaf 2014 zal een aantal Midden-Amerikaanse landen naar verwachting in het geheel geen gebruik meer kunnen maken van het APS of het APS+. Per 2014 zal het APS namelijk worden gewijzigd en niet langer open staan voor hogere-middeninkomenslanden (zie ook het BNC fiche terzake; vergaderjaar 2010–2011 kamerstuk 22 112 nr. 1185). Op dit moment classificeert de Wereldbank in elk geval Costa Rica en Panama als zodanig.
De markttoegang die de EU biedt onder het akkoord is voor alle zes betrokken landen hetzelfde. Omgekeerd geldt daarentegen dat de toegang die de zes Midden-Amerikaanse landen onder het akkoord bieden aan EU-exporteurs verschilt tussen de zes landen. De precieze verplichtingen zijn opgenomen in de tariefschema’s in de bijlagen bij het akkoord.
De EU heeft geen specifieke consultaties in de regio gehouden om de lokale belangen in kaart te brengen. Dit is aan de overheden van de Midden-Amerikaanse landen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat de asymmetrische aard van het handelsgedeelte van de overeenkomst inhoudt. Wat zijn de consequenties voor de landen van Midden- Amerika, en voor de EU van dit asymmetrische karakter? Welke technische handelsbelemmeringen worden opgeheven?
De asymmetrische aard van het handelsgedeelte van het akkoord houdt in dat de EU sneller de invoerrechten zal afschaffen dan de Midden-Amerikaanse landen. Hierdoor krijgen laatstgenoemde landen meer tijd om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden. Vanwege de relatief kleine omvang van de Midden-Amerikaanse economieën kunnen deze immers veel sterkere macro-economische effecten verwachten van het akkoord dan de Europese economieën.
Titel II, hoofdstuk 4 van het handelsgedeelte van het akkoord gaat over de technische handelsbelemmeringen. Hierin worden door de verdragspartijen afspraken gemaakt over de erkenning van elkaars technische standaarden en certificeringen. Zo besparen bedrijven tijd en geld, omdat ze niet voor beide markten apart certificeringen hoeven aan te vragen. Conformiteitsbeoordelings-instanties van beide partijen moeten met elkaar samenwerken. De partijen moeten elkaar goed informeren over de vastgestelde technische eisen, waarbij de EU bij het vaststellen van eisen ook rekening zal houden met de ontwikkelingsbehoefte van de Midden-Amerikaanse landen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen welke nieuwe kansen de regering denkt dat Nederlandse bedrijven zullen krijgen. Tevens vragen ze of de toekomstplannen van de regering voor Nederland in de regio kunnen worden toegelicht. Voorts vragen de leden welke niet-tarifaire handelsbelemmeringen er momenteel tussen de EU en Midden-Amerika bestaan en welke worden weggenomen door de inwerkingtreding van het Associatie Akkoord.
Ook de vraag van de fractieleden van het CDA wordt hier meegenomen of de regering in kan gaan op het algemene effect dat dit verdrag zal hebben op de Europese economie.
Ook de vraag van de VVD-fractie wordt hier beantwoord of de regering kan aangeven hoe groot het economisch voordeel is dat de EU, en ook Nederland, kunnen behalen met dit akkoord.
Tot op heden hebben EU-bedrijven wat betreft markttoegang in de Midden-Amerikaanse landen een achterstand op bedrijven uit de VS. Door het akkoord tussen de EU en Midden-Amerika zal dit voordeel voor Amerikaanse bedrijven wegvallen waardoor de concurrentiekracht van EU-bedrijven, dus ook Nederlandse, zal toenemen. Met name in Costa Rica (toename van havenwerkzaamheden) en Panama (Panamakanaal) zullen meer mogelijkheden ontstaan voor Nederlandse bedrijfstakken: ingenieurs, transport, sleepvaartdiensten, baggerbedrijven en toeleveranciers van hijskranen.
Bovendien zal het handelsvolume tussen de EU en Midden-Amerika toenemen vanwege de liberalisering die het Associatieakkoord regelt. Dit zal een klein maar positief effect op de Europese werkgelegenheid hebben. Verder zullen EU-exporteurs jaarlijks circa € 90 miljoen besparen door lagere douanerechten. Overige effecten voor EU-bedrijven liggen op het terrein van non-tarifaire belemmeringen die worden verkleind of weggenomen. Zo zorgt het akkoord voor:
• Betere toegang tot overheidsopdrachten, diensten- en investeringsmarkten in Midden-Amerika;
• Betere randvoorwaarden voor de handel door middel van nieuwe disciplines op niet-tarifaire belemmeringen voor markttoegang en mededinging, en een betere bescherming van intellectuele eigendomsrechten;
• Meer rechtszekerheid voor de handel met een bemiddelingsmechanisme om niet-tarifaire belemmeringen aan te kaarten, en een bijbehorende regeling voor geschillenbeslechting;
• Vereenvoudiging van regelingen voor handel met Midden-Amerika, bijvoorbeeld door het opzetten van één invoerrecht voor de hele regio en het gebruik van een enkel administratief document voor de douane.
De Nederlandse regering is voornemens om de handelsbevordering in Midden-Amerika effectiever te maken door een meer regionale aanpak te kiezen. Deze aanpak past goed bij de regionale economische integratie van Midden-Amerika die door het Associatieakkoord wordt bevorderd. De komende tijd zal de aandacht met name uitgaan naar drie topsectoren, waar zowel voor Nederland als voor de regio kansen liggen. Het gaat hierbij om tuinbouw/landbouw, agro food en water/milieu.
De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven wat er concreet is gebeurd met de uitkomsten en aanbevelingen van de Trade Sustainability Impact Assesments (TSIA). Valt liberalisering van de financiële dienstensector onder het akkoord en zo ja, kan de regering dan ingaan op de risico’s die hierover in de TSIA naar voren kwamen? Hoe is de monitoring nu geregeld? Kan de regering ingaan op de zorgen die er bestaan op het gebied van mogelijke (toenemende) landroof als gevolg van dit akkoord, bijv. in Guatemala? En hoe beziet de regering de zorgen die worden geuit op het gebied van (toenemende) waterconsumptie door bedrijven in Midden-Amerika als gevolg van een toenemende vraag naar suikerbieten en palmolie?
De uitkomsten en aanbevelingen van de Trade Sustainability Impact Assesment (TSIA) zijn door de Europese Commissie gebruikt om te bepalen wat de inzet van de EU moest zijn in de onderhandelingen.
De financiële dienstensector valt inderdaad binnen het toepassingsgebied van dit akkoord (art. 194). Volgens de TSIA bestaat met name voor Panama het risico op een lichte vorm van «Dutch disease» doordat er een eenzijdige verschuiving van de economische groei naar de dienstensector verwacht wordt. Dit zou een algehele verhoging van het loonniveau kunnen veroorzaken, die het concurrentievermogen van Panama zou kunnen aantasten. De TSIA stelt echter ook vast dat het geen wezenlijk verschil maakt of Panama partij bij dit akkoord is of niet. De TSIA concludeert dat over de hele linie van het akkoord de risico’s beperkt zijn.
Wat de monitoring betreft: zoals de Europese Commissie verklaart bij Verordening 20/2013, die betrekking heeft op de uitvoering van het Associatieakkoord, zal de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een jaarlijks verslag indienen over de uitvoering van het handelsdeel van het akkoord. De Commissie zal bijzondere aandacht besteden aan de effectieve uitvoering van de in de overeenkomst vervatte verbintenissen inzake handel en duurzame ontwikkeling. De Commissie zal daarbij rekening houden met informatie van de toezichtsorganen die het duurzaamheidshoofdstuk (titel VIII) in het leven roept. Ook zal de Commissie de standpunten peilen van de relevante adviesgroepen uit het maatschappelijk middenveld.
Het feit dat landroof, in bijvoorbeeld Guatemala, voorkomt wordt veroorzaakt door een gebrek aan adequate wet- en regelgeving. Door het Associatieakkoord wordt de rechtszekerheid juist vergroot.
Wat betreft de waterconsumptie door bedrijven in Midden-Amerika kan het volgende worden opgemerkt: Een verhoging van de welvaart door toenemende economische bedrijvigheid, ongeacht of het om suikerriet of palmolie gaat, zal altijd gepaard gaan met een hogere waterconsumptie, niet alleen door bedrijven maar ook door de bevolking. Het is aan landen zelf te bepalen waar ze hun schaarse hulpbronnen aan besteden.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering om een reactie op het rapport «EU Trade Agreements with Central America, Colombia and Peru: Roadblocks for sustainable development». De leden van deze fractie vragen de regering uitgebreid in te gaan op de bevindingen en aanbevelingen die worden gedaan in dit rapport. Tevens vragen deze leden de regering om een reactie op het rapport «Not all that is green is good» van o.a. APRODEV en de aanbevelingen die daarin worden gedaan. Deze leden vragen de regering daarbij ook in te gaan op de richtlijnen van de VN speciaal rapporteur over het recht op voedsel.
Hieronder wordt tevens ingegaan op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA of de regering meer informatie kan geven over de wijze waarop zij verwacht dat het Associatieakkoord duurzame ontwikkeling zal bevorderen.
De strekking van de twee door de SP-fractie genoemde rapporten is dat met name het handelsdeel van het Associatieakkoord schadelijk zou zijn voor de mensenrechtensituatie en voor duurzame ontwikkeling in de betrokken landen uit Midden-Amerika. Wat betreft de bredere mensenrechtenvraagstukken verwijst de regering graag terug naar de opmerkingen die daarover eerder zijn gemaakt. De VN Rapporteur legt de nadruk op landroof. Zoals eerder opgemerkt valt dit probleem vooral terug te voeren op gebrekkige wet- en regelgeving ter plaatse en wordt de rechtszekerheid door het Associatieakkoord juist bevorderd.
Het Associatieakkoord bevat een bindend hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling met daarin eisen over sociaal beleid en milieubescherming. De overeenkomst bevat een heldere verbintenis voor de partijen om de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgesteld door de International Labour Organisation (ILO) te eerbiedigen (art. 286). Dat wil zeggen dat vrijheid van vereniging, recht op collectieve onderhandeling, uitbanning van dwangarbeid en kinderarbeid, en non-discriminatie op het werk en op de arbeidsmarkt in zowel wetgeving als praktijk geregeld moeten worden.
De overeenkomst bevestigt tevens de afspraak om acht multilaterale milieu-overeenkomsten te ratificeren en te implementeren (art. 287). Art. 291 bevat een verplichting om het beschermingsniveau van binnenlandse arbeids- en milieuwetgeving in stand te houden. Het doel hiervan is te voorkomen dat de normen voor de bescherming worden afgezwakt of dat ze niet worden gehandhaafd, als middel om handel en/of investeringen aan te moedigen.
Het hoofdstuk omvat verder handelsgerelateerde bepalingen om te waarborgen dat de ontwikkeling van handelsstromen hand in hand gaat met een duurzaam beheer van gevoelige natuurlijke hulpbronnen (waaronder bossen en visbestanden). Het stimuleert investeringen die kunnen bijdragen aan de inzet van CO2-arme technologieën. Er zijn afspraken opgenomen om de handel te bevorderen in producten die inspelen op duurzaamheidsoverwegingen, met inbegrip van eerlijke en ethische handel, eco-labelling, biologische productie, en regelingen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De Raad inzake Handel en Duurzame Ontwikkeling houdt toezicht op de uitvoering van dit hoofdstuk. Deze kan aanbevelingen doen aan het Associatiecomité. De Raad wordt bijgestaan door onafhankelijke adviesgroepen, die worden samengesteld vanuit het maatschappelijk middenveld. Verder voorziet het akkoord in een Forum voor Dialoog met het Maatschappelijke Middenveld dat zich moet buigen over de handelsbetrekkingen in relatie tot duurzame ontwikkeling. Het Forum komt ten minste eenmaal per jaar bijeen en kan zijn standpunten over de handelsbetrekkingen dan aan de Raad kenbaar maken.
In het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling wordt een specifiek arbitragesysteem opgezet dat meningsverschillen over de toepassing ervan zal behandelen. In eerste instantie betreft het consultaties op regeringsniveau. Indien deze niet leiden tot een bevredigende oplossing kan worden overgegaan tot instelling van een onafhankelijk panel van deskundigen. Het panel wordt dan gevraagd om de nakoming van verplichtingen door de verdragspartijen te beoordelen en hiervan openbare verslagen met aanbevelingen op te stellen.
De Nederlandse regering zal bijdragen aan de doelstellingen uit dit akkoord op het gebied van duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld via de samenwerking van onze ambassades met lokaal opererende bedrijven. Nederland helpt bedrijven waar mogelijk hun verantwoordelijkheid te nemen, in het bijzonder daar waar het gaat om het respecteren van mensenrechten en arbeidsrechten.
De leden van de fractie van het CDA vragen de regering in te gaan op welke wijze zal worden geborgd dat het Gemengd Raadgevend Comité een goed beeld krijgt van de verschillende geluiden die vanuit de samenlevingen komen. Ze vragen tevens of de regering daarnaast aan kan geven welke bevoegdheden dit Comité krijgt om het draagvlak voor deze samenwerking onder de lokale bevolking te versterken.
Het «Gemengd Raadgevend Comité» rapporteert relevante signalen uit het maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld over mensenrechten, aan de Associatieraad. Het Raadgevend Comité kan in zijn functioneren gesteund worden door het werk van de Raad inzake Handel en Duurzame Ontwikkeling en de resultaten van de Fora voor Dialoog met het Maatschappelijke Middenveld. Bovendien wordt het Raadgevend Comité ondersteund door de algemene verplichting uit art. 11 van het akkoord. Dit artikel bepaalt dat beide partijen bij het akkoord (1) bijeenkomsten van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld moeten bevorderen en (2) zelf op regelmatige basis met deze vertegenwoordigers bijeen moeten komen.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering concreet aan te geven welke verplichtingen de EU aangaat met dit verdrag op het gebied van armoedebestrijding, het scholingsbeleid in de betreffende landen en de wijze waarop toerisme wordt ingericht. Kan de regering aangeven welk budget voor ontwikkelingssamenwerking met dit verdrag gemoeid is? Verplicht de EU zich met dit verdrag tot het geven van ontwikkelingssamenwerking aan de betreffende landen? En zo ja, hoeveel en voor welke termijn?
In artikel 43 komen de partijen overeen samen te werken om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De nadruk wordt gelegd op samenwerking en uitwisselingen op het gebied van hoger onderwijs en onderzoek. Artikel 67 van het akkoord bepaalt dat de partijen op verschillende manieren zullen samenwerken «eerlijk en duurzaam toerisme» te bevorderen.
Het akkoord bevat een verbintenis samen te werken op het terrein van armoedebestrijding. Overigens is er ook los van het Akkoord sprake van een ontwikkelingsrelatie tussen de EU en de zes landen in Midden-Amerika. Er is in die zin geen budget voor ontwikkelingssamenwerking gemoeid met dit verdrag. De bestaande ontwikkelingssamenwerking krijgt vorm vanuit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (DCI), één van de instrumenten van het extern beleid van de Europese Unie, dat zich voornamelijk richt op ontwikkelingssamenwerking met landen in Latijns-Amerika en Azië. In de periode 2007–2013 was voor de zes landen gezamenlijk een bedrag van € 765 mln. beschikbaar. Voor Honduras (€ 223 mln) en Nicaragua (€ 214 mln) werden de meeste middelen uitgetrokken. Costa Rica (€ 34 mln) en Panama (€ 38 mln) profiteerden het minst.
Voor de periode 2014–2020 is het programmeringsproces van start gegaan, maar zijn nog geen landenallocaties of regionale allocaties bekend. De differentiatie tussen de zes landen krijgt wel een vervolg: Panama en Costa Rica zijn in het voorstel van de Europese Commissie van de landenlijst met bilaterale partners afgevoerd vanwege hun status als hoger midden-inkomensland. Dat wil zeggen dat – als het Europees Parlement hiermee instemt – de EU geen bilaterale steun meer aan deze twee landen zal geven. Thematische (bijvoorbeeld ter versterking van maatschappelijke organisaties) en regionale steun blijft wel mogelijk. Overige bestaande instrumenten, zoals leningen van de Europese Investeringsbank of de Latijns-Amerikaanse Investeringsfaciliteit zijn ook van kracht, zoals artikel 23 van het Associatieakkoord stelt.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om het schema over de termijn waarop de liberalisering van de vrijhandel wordt bereikt aan de Kamer te doen toekomen. Wanneer wordt het in het akkoord bepaalde vrijhandelsniveau gehaald? Welke handelsgebieden zullen hier niet onder gaan vallen?
De tariefschema’s zijn opgenomen in Bijlage I van het Associatieakkoord. Zoals in voetnoot 1 van de tekst in het Tractatenblad valt te lezen, liggen de bijlagen vanwege hun aanzienlijke omvang ter inzage bij de afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een Engelstalige versie van het akkoord, inclusief bijlagen, kunt u vinden op de internetpagina van DG Handel van de Europese Commissie: http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=689.
Slechts een zeer beperkt aantal goederen, met name landbouw- en voedselproducten, is geheel uitgesloten van tariefeliminatie. Afgesproken is om in beginsel de tariefeliminaties voor de overige goederen binnen tien jaar te realiseren. Voor slechts 4% van deze goederen geldt een langere uitfaseringsperiode van 15 jaar.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke negatieve gevolgen het Associatie Akkoord mogelijk kan hebben voor de sanitaire en fytosanitaire situatie in de landen van Midden-Amerika. Is de regering er gerust op dat deze mogelijk negatieve gevolgen voldoende worden weggenomen?
Zoals bekend hebben sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-maatregelen) vaak het karakter van verplichtingen betreffende keuringen voorafgaand aan de export. De EU heeft op dit gebied een hoog beschermingsniveau. Door het akkoord zullen op termijn de bepalingen in de Midden-Amerikaanse landen meer in lijn worden gebracht met internationaal aanvaarde normen, hetgeen de gezondheid van mens, dier en plant in de landen van Midden-Amerika juist ten goede zal komen. Ook wordt wederzijdse erkenning van elkaars keuringen vergemakkelijkt. De negatieve gevolgen als bedoeld in de Memorie van Toelichting duiden op het feit dat stringente SPS-maatregelen belemmerend kunnen werken op de handel. Door de intensievere samenwerking op dit gebied zal naar verwachting de onderlinge handel toenemen.
De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans