Gepubliceerd: 13 oktober 2012
Indiener(s): Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33441-2.html
ID: 33441-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het gebiedsgerichte beleid en de uitvoering daarvan te decentraliseren naar de provincies en de regels over de programmering en het investeringsbudget landelijk gebied in de Wet inrichting landelijk gebied te schrappen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inrichting landelijk gebied wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1 en 2 komen als volgt te luiden:

Artikel 1

  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    blok:

    geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken;

    Dienst landelijk gebied:

    Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    eigenaar:

    degene die eigenaar is van een tot het blok behorende onroerende zaak en degene aan wie een recht van opstal, erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of bewoning toebehoort waaraan een in het blok begrepen onroerende zaak is onderworpen;

    herverkaveling:

    samenvoeging, verkaveling en verdeling van onroerende zaken met toepassing van hoofdstuk 8, titel 3;

    landinrichting:

    maatregelen en voorzieningen gericht op de inrichting van het landelijke gebied met gebruikmaking van de bevoegdheden en instrumenten, bedoeld in de hoofdstukken 4 tot en met 9;

    rechthebbende:
    • 1°. eigenaar en degene aan wie een niet onder de omschrijving van eigenaar benoemd beperkt recht toebehoort waaraan een tot het blok behorende onroerende zaak is onderworpen,

    • 2°. de huurder van zulk een zaak, of

    • 3°. degene aan wie met betrekking tot zulk een zaak een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek toebehoort;

    openbare registers:

    openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

    Onze Minister:

    Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

    gedeputeerde staten:

    gedeputeerde staten van de provincie waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen;

    provincie:

    provincie waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen.

Artikel 2

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen de op grond van de hoofdstukken 4 tot en met 8 van deze wet aan hen toekomende bevoegdheden delegeren aan een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de Provinciewet, of aan een ander orgaan.

  • 2. De Dienst landelijk gebied staat desgevraagd gedeputeerde staten en andere openbare lichamen bij:

    • a. in de uitoefening van de bij of krachtens deze of enige andere wet aan hen toegekende en op landinrichting betrekking hebbende bevoegdheden, en

    • b. in de uitvoering van ander beleid gericht op de verbetering van de kwaliteit van het landelijke gebied, voor zover het betreft inrichting, gebruik en beheer van daarvoor specifiek in aanmerking komende delen van het landelijke gebied.

    Bijstand wordt uitsluitend verleend na instemming van Onze Minister. Onze Minister kan aan zijn instemming voorwaarden en beperkingen verbinden.

  • 3. Het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers besluit na overleg met gedeputeerde staten, onderscheidenlijk het bestuur van het openbaar lichaam omtrent de door de dienst te leveren bijstand bij de uitoefening van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde bevoegdheden en de uitvoering van het in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde beleid.

B

De hoofdstukken 2 en 3 vervallen.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «de gebiedscommissie gehoord».

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c vervalt.

b. De onderdelen d, e en f worden geletterd c, d en e.

3. In de aanhef van het derde lid wordt «tweede lid, onderdeel e» vervangen door: tweede lid, onderdeel d.

D

Artikel 21 vervalt.

E

In het opschrift van hoofdstuk 8, titel 3, afdeling 4, paragraaf 8, wordt «bedroep» vervangen door: beroep.

F

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89

De kosten van landinrichting worden gedragen door de provincie, voor zover zij niet worden gedragen door andere openbare lichamen en eigenaren met inachtneming van de artikelen 90 en 91.

G

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede, derde en vierde lid worden vernummerd tot eerste, tweede en derde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «door het investeringsbudget, een andere subsidie of bijdrage van overheidswege» vervangen door: door een subsidie of bijdrage van overheidswege.

4. Na het derde lid (nieuw) wordt het volgende lid toegevoegd:

  • 4. Nadat het besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen is genomen en de beroepstermijn is verstreken, dan wel, indien beroep is ingesteld, door de rechtbank op het beroep is beslist, worden de kosten die over de eigenaren worden omgeslagen gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor, zijnde het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk in de lijst der geldelijke regelingen waren opgenomen.

H

Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Op de heffing en de invordering van de omgeslagen kosten zijn de artikelen 227, 227a, 227b, 228, 228b, 228c, 232, 232aa, 232b, 232c, 232d, 232e, 232f en 232h van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

2. In het derde lid wordt «bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën» vervangen door: bij verordening van provinciale staten.

I

Het opschrift van Hoofdstuk 12 komt te luiden:

HOOFDSTUK 12. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

J

Na het opschrift van hoofdstuk 12 wordt het volgende opschrift ingevoegd:

Paragraaf 1. Overgang verplichtingen Rijk.

K

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt.

2. Het zesde tot en met negende lid worden vernummerd tot vijfde tot en met achtste lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) vervalt de eerste volzin.

4. In het zesde lid (nieuw) wordt in onderdeel a «vijfde lid, tweede volzin, « vervangen door: vijfde lid.

L

Na artikel 93 wordt de volgende paragraaf ingevoegd:

Paragraaf 2. Afwikkeling investeringsbudget landelijk gebied

Artikel 93a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

bestuursakkoord natuur:

samenstel van de door het Rijk en de provincies jegens elkaar aangegane verplichtingen, neergelegd in het op 20 september 2011 gesloten onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur (bijlage 131 283 bij Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 107), de op 7 december 2011 gesloten aanvullende overeenkomst (bijlage 144 712 bij Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 143) en de op 8 februari 2012 overeengekomen uitvoeringsafspraken (bijlage 153 993 bij Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 153);

ILG-bestuursovereenkomst:

bestuursovereenkomst voor het investeringstijdvak van 2007 tot en met 2013, gesloten op grond van artikel 7, eerste lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze paragraaf;

investeringsbudget landelijk gebied:

investeringsbudget voor het investeringstijdvak lopende van 2007 tot en met 2013, verleend op grond van artikel 8, eerste lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze paragraaf;

voorschot:

voorschot van het investeringsbudget landelijk gebied als bedoeld in artikel 8, tweede lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze paragraaf.

Artikel 93b

De beschikking tot verlening van het investeringsbudget landelijk gebied en de verplichtingen tussen het Rijk en de onderscheiden provincies die voortvloeien uit de ILG-bestuursovereenkomst en uit de verlening van het investeringsbudget landelijk gebied vervallen.

Artikel 93c

  • 1. Onze Minister keert aan elke provincie het bedrag uit waarop de provincie overeenkomstig het bestuursakkoord natuur aanspraak maakt wegens in de jaren 2007 tot en met 2010 ten laste van het investeringsbudget landelijk gebied gedane bestedingen.

  • 2. Ingeval gedeputeerde staten van een provincie niet hebben ingestemd met het vervallen van de ILG-bestuursovereenkomst, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. in dat lid in plaats van «overeenkomstig het bestuursakkoord aanspraak maakt» wordt gelezen «bij overeenkomstige toepassing van het bestuursakkoord natuur aanspraak zou maken», en

    • b. de provincie uitsluitend aanspraak maakt op de in dat lid bedoelde uitkering voor zover de door de provincie in de jaren 2007 tot en met 2010 gedane bestedingen overeenkomstig het bestuursakkoord natuur zijn verantwoord.

Artikel 93d

Onze Minister keert voor het jaar 2011 de volgende bedragen uit:

  • 36 325 000 euro aan de provincie Drenthe;

  • 10 426 000 euro aan de provincie Flevoland;

  • 46 892 000 euro aan de provincie Friesland;

  • 72 091 000 aan de provincie Gelderland;

  • 25 346 000 euro aan de provincie Groningen;

  • 52 430 000 euro aan de provincie Limburg;

  • 57 782 000 euro aan de provincie Noord-Brabant;

  • 77 006 000 euro aan de provincie Noord-Holland;

  • 53 611 000 euro aan de provincie Overijssel;

  • 56 645 000 euro aan de provincie Utrecht;

  • 18 881 000 euro aan de provincie Zeeland;

  • 136 137 000 euro aan de provincie Zuid-Holland.

Artikel 93e

  • 1. Ingeval gedeputeerde staten van een provincie niet hebben ingestemd met het vervallen van de ILG-bestuursovereenkomst, keert Onze Minister aan deze provincie voor de jaren 2012 en 2013 een bedrag uit ter financiering van het beheer en de juridische verplichtingen, bedoeld in het bestuursakkoord natuur.

  • 2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde uitkering wordt op overeenkomstige wijze berekend als de hoogte van de in het bestuursakkoord natuur voorziene decentralisatie-uitkeringen voor de jaren 2012 en 2013, met dien verstande dat uitsluitend daadwerkelijk door gedeputeerde staten in de desbetreffende jaren gedane bestedingen ten behoeve van het beheer en de juridische verplichtingen voor financiering in aanmerking komen en dat de middelen voor het beheer door Staatsbosbeheer en de middelen voor de vergoeding van wildschade door het Faunafonds niet in de uitkering zijn begrepen.

  • 3. Uiterlijk 15 juli 2014 doen gedeputeerde staten van een provincie als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig de door Onze Minister bepaalde wijze aan Onze Minister verslag over de in 2012 en 2013 gedane bestedingen ten behoeve van het beheer en ten behoeve van de juridische verplichtingen. Bij het verslag overleggen gedeputeerde staten een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, welke verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het door Onze Minister daartoe vastgestelde protocol.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde provincie ontvangt niet de in het bestuursakkoord natuur voorziene decentralisatie-uitkeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, behoudens voor zover het de middelen voor de vergoeding van wildschade door het Faunafonds in de jaren 2012 en 2013 betreft.

Artikel 93f

  • 1. Op de onderscheiden uitkeringen, bedoeld in de artikelen 93c, 93d en 93e, eerste en tweede lid, worden in mindering gebracht de voor de in die artikelen genoemde jaren ten behoeve van de provincie overgemaakte voorschotten. Op de uitkering, bedoeld in artikel 93c, worden tevens in mindering gebracht de voor de jaren 2007 tot en met 2010 aan de provincie:

    • a. uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELPO) (PbEU L 277) verstrekte middelen voor in de ILG-bestuursovereenkomst genoemde doelen en prestaties ten aanzien van agrarisch natuurbeheer, en

    • b. door tussenkomst van de Stichting Groenfonds te ’s Gravenhage en in voorkomend geval de Vereniging Natuurmonumenten ter beschikking gestelde rijksmiddelen die de provincie heeft besteed voor de verstrekking van subsidies aan particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voor verwerving van grond en beëindiging van pachtovereenkomsten in de provincie.

  • 2. Onze Minister stelt, na overleg met gedeputeerde staten van de provincie, de hoogte van de uitkeringen, bedoeld in de artikelen 93c en 93e, eerste en tweede lid, vast.

  • 3. Onze Minister stelt met betrekking tot de onderscheiden uitkeringen, bedoeld in de artikelen 93c, 93d en 93e, eerste en tweede lid, het overeenkomstig het eerste lid berekende verschil vast.

  • 4. Ingeval het verschil, bedoeld in het derde lid:

    • a. meer is dan nihil, geeft de in dat lid bedoelde vaststelling aanspraak op betaling van het verschil door Onze Minister;

    • b. minder is dan nihil, geeft de in dat lid bedoelde vaststelling aanspraak op betaling van het verschil door gedeputeerde staten.

  • 5. Zolang de in het tweede en derde lid bedoelde vaststellingen met betrekking tot de uitkering, bedoeld in artikel 93c, ten aanzien van een of meer provincies nog niet onherroepelijk is, kan Onze Minister de vaststellingen ten aanzien van deze provincies en elk van de andere provincies wijzigen.

Artikel 93g

De uitkeringen, bedoeld in de artikelen 93d en 93e, eerste en tweede lid, worden in mindering gebracht op het totale bedrag van de in het bestuursakkoord natuur voorziene decentralisatie-uitkeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013.

Artikel 93h

Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is niet van toepassing op de financiële bijdragen aan de provincies, bedoeld in de artikelen 93c, 93d en 93e, eerste en tweede lid.

Artikel 93i

  • 1. In zoverre in afwijking van artikel 93b blijven, voor zover Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat met gedeputeerde staten niet anders overeenkomen, tot 1 januari 2014 geldig de in de ILG-bestuursovereenkomst aangegane verplichtingen die betrekking hebben op projecten als bedoeld in artikel 3 van de Wet Fonds economische structuurversterking.

  • 2. De ingevolge de ILG-bestuursovereenkomst voor de realisatie van de in het eerste lid bedoelde projecten genoemde middelen voor:

    • a. de jaren 2007 tot en met 2010 zijn begrepen in de uitkering, bedoeld in artikel 93c, voor zover de middelen in die jaren zijn besteed;

    • b. het jaar 2011 zijn begrepen in de uitkering, bedoeld in artikel 93d, eerste en tweede lid;

    • c. de jaren 2012 en 2013 alsmede de ingevolge de ILG-bestuursovereenkomst voor de realisatie van de in het eerste lid bedoelde projecten genoemde middelen voor de jaren 2007 tot en met 2010 die in die jaren niet aan de projecten zijn besteed zijn begrepen in:

      • 1°. de decentralisatie-uitkeringen voor de jaren 2012 en 2013 als voorzien in het bestuursakkoord, met inachtneming van artikel 93g en met dien verstande dat op die uitkeringen in mindering worden gebracht de in voorkomend geval voor 2012 en 2013 ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verstrekte middelen, en

      • 2°. de uitkering, bedoeld in artikel 93e, eerste en tweede lid.

Artikel 93j

Ingeval in plaats van de in het bestuursakkoord natuur voorziene decentralisatie-uitkeringen integratie-uitkeringen als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet worden verstrekt, wordt voor de toepassing van het bestuursakkoord natuur en de artikelen artikel 93e, tweede en vierde lid, 93g, en 93i, tweede lid, onderdeel c, in plaats van «decentralisatie-uitkering» telkens gelezen: integratie-uitkering.

M

Na artikel 93i wordt het volgende opschrift ingevoegd:

Paragraaf 3. Overgangs- en slotbepalingen.

N

Artikel 95, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De Landinrichtingswet blijft van toepassing op landinrichtingprojecten die reeds in voorbereiding of in uitvoering zijn, met dien verstande dat in artikel 187, eerste lid, van de Landinrichtingswet in plaats van de zinsnede «vast recht, als bedoeld in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Stb. 1960, 541)» wordt gelezen: «griffierecht, als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken» en met dien verstande dat, nadat de lijst der geldelijke regelingen door de rechtbank is gesloten overeenkomstig artikel 217, eerste lid, van de Landinrichtingswet, het door de eigenaar verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 223, tweede lid, van de Landinrichtingswet wordt gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor, zijnde het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk in de lijst der geldelijke regelingen waren opgenomen.

O

De artikelen 96, 99 tot en met 110 en 112 vervallen.

P

Na artikel 111 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 111a

De artikelen 93 tot en met 95 vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 111b

  • 1. De Reconstructiewet concentratiegebieden vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. De Reconstructiewet concentratiegebieden blijft van toepassing op reconstructieplannen als bedoeld in artikel 11 van die wet die reeds waren vastgesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, tenzij deze plannen door provinciale staten zijn of worden ingetrokken, met dien verstande dat in afwijking van artikel 92 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, de kosten van de schadevergoedingen, bedoeld in de artikelen 13, derde lid, 30, eerste lid, en 47, vierde lid, van die wet, ten laste van de desbetreffende provincie komen, en dat de artikelen 7, derde en vierde lid, 9, 10, 12, tweede lid, tweede volzin, en derde lid, 16, derde lid, 17 en 26, tweede lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden niet van toepassing zijn.

  • 3. Voor een goede uitvoering van het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

ARTIKEL II

De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 76a ter wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderscheidenlijk Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» en wordt «levensmiddelen onderscheidenlijk huishoudelijke artikelen» vervangen door: levensmiddelen, huishoudelijke artikelen.

B

Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. «Onteigening kan ten name van de Staat plaatsvinden» wordt vervangen door: Onteigening kan plaatsvinden.

b. De volgende volzin wordt toegevoegd:

Onteigening geschiedt ten name van de provincie waarvan gedeputeerde staten het inrichtingsplan of reconstructieplan hebben vastgesteld.

2. Het tweede lid wordt vervangen door de volgende leden:

  • 2. Onteigening geschiedt op verzoek van gedeputeerde staten, uit kracht van een koninklijk besluit. Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, wordt de Raad van State gehoord. Gedeputeerde staten sturen het verzoek tot onteigening in bij Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en leggen daarbij de stukken en gegevens, bedoeld in artikel 63, tweede lid, over.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen verzoeken dat de onteigening niet geschiedt ten name van de provincie maar ten name van het bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer.

C

In artikel 124 wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,