Ontvangen 20 maart 2013
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt na onderdeel 2 een onderdeel ingevoegd, luidende:
2a. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
4a. De vergunning ten aanzien van woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor het gebruik waarvan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, wordt verleend voor de duur van die omgevingsvergunning, met een maximum van 10 jaren. Indien sprake is van een aanvraag van een vergunning voor dezelfde woonruimte wordt die vergunning slechts verleend indien voor die woonruimte voor de duur van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die vergunning wordt verleend geen vergunning voor het aangaan van overeenkomsten van huur en verhuur op grond van deze wet was verleend.
II
In artikel I, onderdeel A, onderdeel 3, wordt in het vijfde lid (nieuw), eerste volzin na «De vergunning wordt» ingevoegd:, in de andere gevallen dan dat, bedoeld in lid 4a.
I
Indien de eigenaar tijdelijk woonruimten wil gaan verhuren in een leegstaand gebouw dat op grond van het bestemmingsplan geen woonfunctie heeft, zoals onder meer een kantoorgebouw, zal er eerst via een omgevingsvergunning toestemming van het bevoegd gezag moeten worden verkregen voor dat tijdelijk afwijkend planologisch gebruik. Voor het realiseren van deze woonruimten is soms een investering vereist, die de eigenaar slechts zal doen indien hij de zekerheid heeft dat hij deze woonruimten kan verhuren voor de duur van de planologische ontheffing. Daarom is het wenselijk dat de vergunning voor tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet aansluit bij de termijn van de tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan.
II
Als gevolg van het voorgestelde nieuwe lid 4a is een technische aanpassing nodig in het vijfde lid (nieuw).
Visser