Ontvangen 14 maart 2013
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt na onderdeel 2 een onderdeel ingevoegd, luidende:
2a. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
4a. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor de huur en verhuur van woonruimte in een gebouw waarvoor tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk dat slechts toelaatbaar is ingevolge een voorlopige bestemming vereist is, wordt verleend voor de duur van die omgevingsvergunning met een maximum van 10 jaren. Indien sprake is van een aanvraag van een vergunning voor hetzelfde gebouw of dezelfde woning wordt die vergunning slechts verleend indien dat gebouw of die woning door de eigenaar zonder toepassing van deze wet is bewoond of is verhuurd voor de duur van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die vergunning wordt verleend.
II
In artikel I, onderdeel A, onderdeel 3, wordt in het vijfde lid, eerste volzin na «De vergunning wordt» ingevoegd:, in de andere gevallen dan dat, bedoeld in lid 4a.
Indien de eigenaar in een leegstaand gebouw zoals onder meer een kantoorgebouw, woonruimte wil verhuren, zal er in een aantal gevallen eerst via een voorlopige bestemming moeten worden afgeweken van het bestemmingsplan en zal voor de verbouwing een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Voor het realiseren van deze woonruimten is soms een investering vereist, die de eigenaar slechts zal doen indien hij de zekerheid heeft dat hij deze woonruimten kan verhuren voor de tijd van de voorlopige bestemming. Daarom is het wenselijk dat de vergunning voor tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet in het geval van een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan aansluit bij de termijn van de voorlopige bestemming.
Visser