Ontvangen 17 april 2013
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid tot het toepassen van een korting, het toerekenen van een sanctie of het opleggen van een boete, bedoeld in respectievelijk artikel 6, artikel 7 en artikel 8, wordt, voordat deze ten uitvoer worden gebracht, de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het voornemen daartoe in kennis gesteld. De bevoegdheden, genoemd in de vorige volzin, worden slechts ten uitvoer gebracht nadat vier weken zijn verstreken na het in kennis stellen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, tenzij de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich binnen deze termijn tegen de sanctie heeft uitgesproken.
Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk dat de rijksoverheid medeoverheden en overige rechtspersonen met een wettelijke taak een sanctie oplegt indien zij zich niet houden aan de vooraf vastgestelde EMU-norm.
De indieners zijn van mening dat dit een ingrijpend middel is. De relatie tussen het Rijk en decentrale overheden is niet gebaseerd op hiërarchie, maar op gelijkwaardigheid. Dit impliceert dat zij handelen vanuit autonomie. Ook voor overige rechtspersonen met een wettelijke taak kan de impact van een sanctie groot zijn. De indiener vindt het daarom van belang dat de Tweede Kamer zich vooraf over een voorgenomen (doorberekening van een) sanctie kan uitspreken.
Met dit amendement wordt daarom geregeld dat de regering de Tweede Kamer schriftelijk in kennis stelt van het voornemen om een sanctie op grond van artikel 6 tot en met 8 op te leggen. Vervolgens heeft de Tweede Kamer vier weken de gelegenheid om zich over de wenselijkheid en de maatvoering daarvan uit te spreken.
Dijkgraaf Bisschop