Vastgesteld 2 november 2012
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaande wetsvoorstellen heeft in verband met de totstandkoming van het concept-regeerakkoord op maandag 29 oktober 2012 besloten tot het uitbrengen van een gecombineerd nader verslag.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van de voorstellen van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
---|---|
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD |
2 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA |
3 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV |
5 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP |
9 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA |
12 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66 |
21 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie |
25 |
• Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP |
31 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie grijpen de inbreng voor het gecombineerd nader verslag over de wetsvoorstellen die behoren tot het Belastingplanpakket 2013 aan voor het stellen van enkele aanvullende vragen.
Belastingplan 2013
Ten aanzien van de nota van wijziging op het Belastingplan 2013, vragen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting op het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland. Deze leden staan positief tegenover het pakket fiscale maatregelen dat onder andere gericht is op het wegnemen en verbeteren van knelpunten in de economische ontwikkeling van de eilanden. Hogere belastinginkomsten dan geraamd dienen uiteraard terug te vloeien naar de belastingbetalers. De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van het fiscale stelsel van Caribisch Nederland de regering toe te lichten hoe het toezicht hieromtrent wordt vormgegeven. En hoe zal de uitwisseling van gegevens tussen de BES-eilanden en Curaçao plaatsen?
Overige fiscale maatregelen 2013
De leden van de VVD-fractie merken op voorstander te zijn van de grotere transparantie van Algemeen Nut Beoogde Instellingen (ANBI’s) over hun handelen richting de samenleving. De leden vragen daarbij nadere toelichting op de uitwerking van dit voorstel. Worden bij de verplichting tot openbaarmaking via internet alle soorten ANBI’s betrokken, dus ook geloofshuizen als kerken? En gelden de regels ook onverkort voor vermogensfondsen? De leden van de VVD-fractie hebben blijvende zorgen over de wildgroei van de ANBI’s, deelt de regering deze zorgen? Een voorbeeld is dat woningcorporaties ook in aanmerking komen voor de ANBI-status. Dit is mede vanwege de reikwijdte van het begrip algemeen nut. Waarom wordt deze reikwijdte niet beperkt?
Uit het veld ontvangen deze leden signalen rond de Geefwet en het feitelijk onder de vennootschapsbelasting vallen van instellingen zoals musea. Welke mogelijkheden ziet de regering om hieraan tegemoet te komen, bijvoorbeeld door middel van een beperkte verruiming van de winstvrijstellingsdrempel, eventueel gedekt door een beperking van de reikwijdte van het begrip «algemeen nut»?
Ten aanzien van de verhoging van de pensioenleeftijd, merken de leden van de VVD-fractie op dat er een gezamenlijke wens bestaat van VVD en PvdA om voor reeds gepensioneerden de gevolgen van een eventueel AOW-gat te verzachten door een verschuiving in de pensioenuitkering eenmalig toe te staan. Een tijdelijk hogere pensioenuitkering gevolgd door een lager pensioen over de resterende uitkeringsperiode kan budgettair neutraal verlopen en reeds gepensioneerden tegemoet komen. De leden van de fracties van de VVD en PvdA zullen op dit punt een amendement indienen.
De leden van de VVD-fractie grijpen voorts de inbreng voor het gecombineerd nader verslag aan om hun steun uit te spreken voor het amendement Harbers/Plasterk inzake de verhoging van de assurantiebelasting als onderdeel van het gesloten deelakkoord 20121. Dit akkoord maakt het onder andere mogelijk de onbelaste reiskostenvergoeding te continueren. De leden van de VVD-fractie vragen de regering evenwel de voor- en nadelen van een ingangsdatum van de assurantiebelasting vanaf maart 2013 met een tijdvakbenadering en een ingangsdatum vanaf januari 2013 nader te beschrijven.
Ten aanzien van de levensloopregeling willen de leden van de VVD-fractie weten hoeveel er is opgebouwd. Deze leden willen graag een mogelijkheid van de verruiming van de opname zien. In dit kader willen de leden van de VVD-fractie weten hoeveel er in kas zit en wat daarvan de contante waarde is. Hoe denkt de regering over snellere opname en een kortere periode van inleg?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de schriftelijke antwoorden. Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen.
Belastingplan 2013
Levensloopregeling
In de eerste plaats de levenslooptegoeden. Een gevolg van het afschaffen van het vitaliteitssparen is dat de levenslooptegoeden alsnog als het ware dreigen te worden bevroren. Deze leden begrijpen dat de regering het aanbod doet om voor een beperkte periode het mogelijk te maken het saldo op de levenslooprekening in één keer laten vrijvallen. De leden van de PvdA-fractie vinden dit een sympathieke gedachte, maar vragen of een ruimere vrijvalperiode van bijvoorbeeld twee of drie jaar niet ook mogelijk is.
Werknemers of ex-werknemers die behoorlijk wat tegoed hebben opgebouwd moeten al gauw afrekenen tegen het toptarief van (nu nog) 52%, terwijl ze lang niet altijd de inleg tegen deze 52% hebben afgetrokken. De leden van de fractie van de PvdA zijn daarom tevreden dat de regering het aanbod doet om bij het afrekenen een grondslag van 80% te hanteren. Daardoor komt het maximale effectieve tarief op net iets minder dan 42%. Deze leden vragen of de regering een nader voorstel, en liefst ook een paar varianten daarvan, in die richting kan uitwerken. Op korte termijn zou dit voorstel tot meer belastingopbrengsten kunnen leiden. Kan de regering een schatting geven om hoeveel opbrengsten het dan gaat en of het dan ook om een meevaller gaat binnen het kader van de begrotingsregels?
Autobelastingen
De leden van de PvdA-fractie hebben vorig jaar ingestemd met het nieuwe systeem van autobelastingen op basis van CO2-uitstoot in plaats van op cataloguswaarde. Deze leden waren ook erg tevreden met een fiscaal regime dat de ambitie heeft om techniekneutraal uit te dagen tot schoner rijden terwijl tegelijk een robuuste belastingopbrengst gewaarborgd blijft. De vraag is echter of niet toch de ene techniek teveel bevoordeeld wordt boven de andere techniek. Wat we in de markt zien is dat aan de ene kant de verkopen van volledig elektrische auto’s en auto’s op groen gas installaties sterk achterblijven. Een paar cijfers. Sinds begin dit jaar halveren de verkopen van groen gas auto’s tot ruim 50 per maand. De afzet van volledig elektrische halveren bijna tot rond de 70 per maand. De verkopen van plug-in-hybrides exploderen van 50 per maand naar bijna 500 per maand. Deze leden vragen zich af of dit evenwichtig is. Plug-in-hybrides zijn veel minder schoon dan de elektrische auto’s en groen gas auto’s, omdat je er ook gewoon benzine mee kunt tanken. Tegelijkertijd is de vraag wat de snelle groei van de plug-in-hybrides betekent voor de belastinginkomsten, want die zijn volledig vrijgesteld van de bpm, inkomensbijtelling en mrb. Met andere woorden, is de overheid niet bezig teveel uit te geven voor auto’s met beperkte milieuwinst en te weinig voor echt schone auto’s? De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat je niet elk jaar de regelingen moet omgooien. Maar anderzijds is ook met de Kamer afgesproken dat bijstellingen mogelijk zijn als zich extreme onvoorziene ontwikkelingen voordoen. De vraag is of de regering bereid is op korte termijn een brief te sturen over de stand van zaken en kan aangeven of inderdaad sprake is van sterk afwijkende ontwikkelingen en of dit aanleiding geeft tot bijstellingen.
Fraudebestrijding en bodem(voor) recht belastingdienst bij dreigend faillissement
De leden van de PvdA fractie hebben er alle begrip voor dat de Belastingdienst zich beter wil positioneren in de «rat race» met andere schuldeisers als een bedrijf in betalingproblemen zit. Het kan niet zo zijn dat als gevolg van gekunstelde constructies de Belastingdienst bij dreigend faillissement bij voorbaat achter het net vist. Dus is een versterking van de informatiepositie van de Belastingdienst door een meldingsplicht op zichzelf een logische gedachte. Toch hebben deze leden ook de indruk dat de regering enigszins luchthartig heenstapt over de bezwaren van de banken, VNO-NCW en de Raad van State. Deze leden hebben daarom enkele vragen. Weet de regering wel zeker dat bodemzaken nauwelijks meetellen bij de beoordeling van kredieten aan bedrijven? Is het niet zo dat deze wel degelijk een grote rol spelen bij kredieten aan kleine bedrijven? Kan de regering wat meer zeggen over de gevolgen van deze maatregelen voor de kredietverlening?
Als deze leden het goed begrijpen is door de banken in een overleg met het ministerie van Financiën een alternatief aangedragen voor de 30-dagen meldingsplicht. Dat alternatief zou zijn dat de Belastingdienst een vast percentage kan claimen op de zekerheden die de banken uitoefenen. Klopt dat en wat waren bezwaren tegen dit compromisvoorstel?
Dan nog een slotvraag rond fraudebestrijding. Door de regering is eerder dit jaar, tijdens het halfjaarlijks algemeen overleg Belastingdienst, een brief toegezegd over de intensivering van het zogenoemde verticale toezicht. Die brief zou in oktober 2012 komen. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat die brief vanwege alle drukte rond de formatie wat vertraagd is, maar wanneer kan de Kamer deze brief verwachten?
Overgangsrecht assurantiebelasting
Uit het nader verslag begrijpen de leden van de PvdA-fractie dat de regering bij het overgangsrecht voor de assurantiebelasting de voorkeur geeft aan de zogenoemde tijdvakbenadering. Door de branche zelf is een alternatief aangedragen. Dat houdt in dat de verhoging van de assurantiebelasting gewoon op 1 januari 2013 ingaat, maar dat mensen nog voor het einde van dit jaar zich voor een vol jaar kunnen verzekeren tegen het lagere tarief. Daar staat dan tegenover dat aan het einde van het volgende jaar de polissen voor 2014 belast worden met 21% en dat de inkomsten daaruit alsnog in 2013 vallen. Op die manier zou dus toch geen budgettaire derving ontstaan. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom niet voor dit alternatief is gekozen, wat op het eerste gezicht toch redelijk klinkt.
Wet herziening fiscale behandeling eigen woning
De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de uitgebreide antwoorden op de vragen van de Kamer over de systematiek van dit wetsvoorstel. Het is deze leden duidelijk geworden dat aan een systeem van fictieve forfaitaire aflossing een aantal serieus te nemen haken en ogen kleven op het punt van uitvoerbaarheid en constructiegevoeligheid.
Er resten evenwel nog enige vragen met betrekking tot de fiscale behandeling van restschulden, een probleem waarmee veel aspirant-huizenverkopers zitten. Volgens het Regeerakkoord VVD-PvdA kan de rente op restschulden onder voorwaarden nog vijf jaar worden afgetrokken. Over welke voorwaarden gaat het dan? Waarom is gekozen voor een periode van vijf jaar? Is het de bedoeling dat deze versoepeling per 1 januari 2013 bij nota van wijziging mogelijk wordt gemaakt en is de regeling gemakkelijk uitvoerbaar en handhaafbaar voor de Belastingdienst? En ten slotte, kan de regering aangeven wat het budgettaire beslag zou zijn als de tijdklem van vijf jaar wordt losgelaten?
Wet Verhuurderheffing
De leden van de PvdA-fractie zien dat uit berekeningen van het Centraal Fonds Volkshuisvesting blijkt dat deze heffing door de corporaties goed kunnen worden opgevangen uit de hogere huren. Deze constatering geldt evenwel op macroniveau maar hoeft niet van toepassing te zijn op individuele corporaties. Een voorbeeld is Rotterdam, dat mede vanwege de problemen bij Vestia, grote problemen heeft om het stadsvernieuwingsprogramma in Rotterdam Zuid van de grond te krijgen. Tegelijk is de kwaliteit van de woningen in die buurten van dien aard dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, zal zijn huurverhogingen door te voeren om de verhuurderheffing op te brengen. In dit verband vragen de leden van de PvdA-fractie of er in de wet niet een mogelijkheid kan worden opgenomen om een zekere mate van verevening te bereiken tussen «rijke» en armlastige corporaties. Dit mede met het oog op de houdbaarheid van de verhuurheffing op langere termijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Overige fiscale maatregelen 2013
Kansspelheffing
Naar aanleiding van de gestelde vragen over de kansspelheffing vragen deze leden naar een volledig overzicht van alle in Nederland geheven belastingen. Daarbij wordt verstaan onder belastingen: de «echte» belastingen (opbrengst naar de algemene middelen), de heffingen (opbrengst naar een bepaald doel), de retributies of rechten (opbrengst als vergoeding voor individuele diensten) en alle overige publiekrechtelijke geldschulden die niet gekenmerkt kunnen worden als boeten of strafbeschikkingen, lasten onder dwangsom of kostenverhaal bij bestuursdwang (zoals die gaan onder de namen zoals: vergoedingen, bijdrage, etcetera). Graag zouden de leden van de PVV-fractie in dit overzicht willen zien welke instanties aangemerkt worden als de «heffende» instantie en de «invorderende» instantie en of voor de «heffing» en «invordering» de fiscaalrechtelijke weg (via de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 (IW 1990)), de bestuursrechtelijke weg (via de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) dan wel de privaatrechtelijke weg (via het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) wordt gevolgd.
De vraag van de leden van de PVV-fractie eerder gesteld in het verslag, dat deze leden niet begrijpen dat de wijziging van artikel 33f van de Wok past in het streven naar vermindering van taken van de belastingdeurwaarder ten behoeve van derden. Let wel, het gaat hier om het streven van een vermindering van taken van de belastingdeurwaarder ten behoeve van derden, deze vraag is volgens deze leden nog niet volledig beantwoord of toegelicht. Graag zouden de leden van de PVV-fractie willen weten waar het principe «van een vermindering van taken van de belastingdeurwaarder ten behoeve van derden» is vastgelegd en besproken met de Kamer.
Bij de kansspelheffing is er volgens de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag geen sprake van een rijksbelasting. Dat laat echter onverlet dat deze geheven zou kunnen worden als ware zij een rijksbelasting en daarmee de AWR en de IW 1990 onverkort van toepassing zijn? Dit zou in elk geval kunnen tot een aanmerkelijk eenvoudiger regeling in de wet op kansspelen dan nu wordt voorgesteld.
Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat tot op heden er gewerkt is als ware er sprake van rijksbelastingen, dat de ontvangerstaak die bij de rijksbelastingdienst lag gemandateerd werd aan de Raad van Bestuur van de kansspelautoriteit en dat alleen ten aanzien van de betekening van dwangbevelen er gebruik gemaakt werd van de op grond van artikel 4 van de IW 1990 bevoegde belastingdeurwaarder. Is deze conclusie juist? Waarom wordt er nu opeens op een geheel andere manier van werken overgestapt terwijl de hele heffings- en invorderingsstructuur er al ligt? Zou het niet meer in de lijn liggen om binnen de kansspelautoriteit ambtenaren aan te wijzen die de bevoegdheden van de inspecteur, de ontvanger en de belastingdeurwaarder gaan uitoefenen? Daarbij zou dan een gerechtsdeurwaarder door de kansspelautoriteit aangesteld kunnen worden als onbezoldigd ambtenaar van de kansspelautoriteit en daarna aangesteld kunnen worden als belastingdeurwaarder. Waarom werd/wordt er niet voor deze weg gekozen?
In de nota naar aanleiding van het verslag is te lezen dat met de aanduiding in de toelichting als «niet-fiscaal» slechts is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de kansspelheffing geen (rijks)belasting is, die van rijkswege door een rijksbelastingdienst in het algemeen van grotere aantallen natuurlijke en rechtspersonen wordt geheven en waarvan de opbrengsten integraal ten goede komen aan de algemene middelen. Het is een heffing die door de kansspelautoriteit in de gereguleerde kansspelsector ter dekking van haar kosten wordt geheven van een relatief klein aantal houders van een kansspelvergunning op grond van de Wok. Mag hieruit worden afgeleid dat de Belastingdienst zich in de toekomst meer of louter wil richten op massale belastingen die integraal ten goede komen aan de algemene middelen en dat er binnen de Belastingdienst geen ruimte is in de processen voor de zogenaamde «niet-fiscale» bestuursrechtelijke geldschulden?
De passage uit de nota naar aanleiding van het verslag over een «betrekkelijk eenvoudige heffing als de kansspelheffing» intrigeert de leden van de PVV-fractie. Er wordt geschreven dat de uitvoering van «gewone rijksbelastingen» zeer complex en daarmee ook erg duur is. De vraag komt dan op bij de leden van de PVV-fractie dat de heffing en invordering via de AWR en IW 1990 zeer complex en duur is, waarom is er dan nog niet meer werk gemaakt om de heffing en invordering van andere niet-fiscale bestuursrechtelijke geldschulden zoals de (bepaalde) belastingen van gemeenten en waterschappen niet langer via deze zeer complexe en dure wijze te laten lopen?
Ook de passage uit de nota naar aanleiding van het verslag over het vermijden van onnodige kosten voor burgers en bedrijven roept vragen op. Onnodige kosten voor burgers en bedrijven vermijden klinkt de leden van de PVV-fractie natuurlijk sympathiek in de oren. Bij de kansspelautoriteit worden ongeveer 600 aanslagen opgelegd, daarmee wordt een bedrag van € 6 mln. binnen gehaald, per aanslag gemiddeld € 10 000. Bij niet-betaling leidend tot uitvaardiging en betekening van een dwangbevel worden daar voor een heffingsplichtige bij de kansspelautoriteit aan dwangbevelkosten € 77,13 (ex btw) in rekening gebracht. Bij een particulier of ondernemer worden bij uitvaardiging en betekening van een dwangbevel wordt daar € 701 aan dwangbevelkosten in rekening gebracht. Kan de regering een rechtvaardiging voordat verschil aandragen?
Kan de regering duidelijkheid verschaffen over de mate van kostendekkendheid van de invordering van rijksbelastingen?
Zou de regering in het licht van het bovenstaande er niet toe over moeten gaan in het kader van het gelijkheidsbeginsel om ook bij de rijksbelastingen voor ieder betekend dwangbevel maximaal € 77,13 in rekening te brengen?
In hoeverre hebben de dwangbevelkosten een punitief karakter? Is er dan ook schending van het EVRM?
De regering geeft aan dat bij invordering via de Awb betekening per post niet mogelijk is en dat het niet mogelijk is om dan het vereenvoudigd derdenbeslag op grond van artikel 19 van de IW 1990 te leggen. De passage uit de nota naar aanleiding van het verslag over het al dan niet prijsgeven van een efficiënte manier van dwanginvordering intrigeert de leden van de PVV-fractie. Zou de regering eens willen uitleggen of aangeven welke effectievere methode van (dwang)invordering zij in gedachte heeft in vergelijking met een dwangbevel per post gevolgd door een bankvordering? De leden van de PVV-fractie zijn hier nieuwsgierig naar.
Motorrijtuigenbelasting
Voor de heffing van de motorrijtuigenbelasting ten aanzien van auto’s met een buitenlands kenteken wordt door de regering opgemerkt dat dit afhankelijk is van de vraag of er sprake is van hoofdverblijf in Nederland. En of er sprake is van hoofdverblijf wordt, volgens de regering, beoordeeld aan de hand van de omstandigheden. Wat zijn de criteria bij het beoordelen of er sprake is van hoofdverblijf in Nederland? Hoe wordt beoordeeld of een auto langer dan 12 maanden in Nederland wordt gebruikt? Op welke wijze wordt er van houders van buitenlandse auto’s, die hoofdverblijf in Nederland hebben, motorrijtuigenbelasting geheven? Is er überhaupt een registratie mogelijk van buitenlandse kentekens in de Nederlandse registraties? Is er geen sprake van een duurzaam verblijf bij niet-Nederlanders die feitelijk in Nederland verblijven en een BSN-nummer hebben en werkzaam zijn als ondernemer of in loondienst? Voor de heffing van de inkomstenbelasting en de loonbelasting worden deze mensen als belastingplichtige aangemerkt. Waarom worden zij dan niet als belastingplichtig aan gemerkt voor de motorrijtuigenbelasting? Is het mogelijk om mensen die duurzaam feitelijk in Nederland verblijven en een BSN-nummer hebben en werkzaam zijn als ondernemer of in loondienst gelijk te stellen met mensen die hoofdverblijf in Nederland hebben voor de motorrijtuigenbelasting? Voor zover de leden van de PVV-fractie kunnen beoordelen, is er voor de motorrijtuigenbelasting geen algemene richtlijn van toepassing. Klopt dit? Waar liggen de knelpunten om de heffing van de motorrijtuigenbelasting in de dergelijke gevallen mogelijk te maken? Is de regering bereid die eventuele knelpunten op korte termijn te verwijderen? Is de regering van mening dat er tussen Nederlandse ondernemers en niet-Nederlandse ondernemers die beide ondernemen in Nederland ook op het gebied van de motorrijtuigenbelasting een gelijk speelveld moet zijn? Of ziet de regering daarvan af uit doelmatigheidsoverwegingen?
Wet Verhuurderheffing
Het antwoord op de vraag waarom er niet een vast bedrag per woning is gekozen is voor de leden van de PVV-fractie niet afdoende. Er wordt een nadruk gelegd op grote verschillen in waarde van de woningen. In de sociale huursector zullen er inderdaad verschillen zijn in WOZ-waarden van woningen. Een verhuurder in een dergelijke sector heeft meestal woningen uit meerdere decennia. Door de wet van de grote aantallen komen de waarden voor een dergelijke corporatie dan toch weer op het gemiddelde uit. Waarden van woningen verschillen ook weer per regio. Door aan te sluiten bij de WOZ-waarden gaan bepaalde corporaties meer betalen dan andere corporaties voor vergelijkbare woning louter op grond van de ligging van de woning. Het voordeel van het heffen met een vast bedrag per woning is dat er geen discussie hoeft te ontstaan over de waarde van de woning en er ook niet gewacht hoeft te worden tot de bezwaar- en beroepsprocedures afgelopen zijn. Het gaat de leden van de PVV-fractie er om dat er na het definitief worden van de uitspraken op bezwaar er weer aanslagen moeten worden opgelegd en dat ditzelfde geldt voor het definitief worden van de uitspraken op beroep, hoger beroep en in cassatie. Of is de Belastingdienst uit efficiencyoverwegingen van plan om geen correcties te maken naar aanleiding van de uitkomsten van bezwaar, beroep, hoger beroep of cassatie?
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het eenvoudiger is om de verhuurderheffing te heffen over alle sociale huurwoningen van een belastingplichtige corporatie (een corporatie met meer dan tien sociale huurwoningen) dan om daar een correctie voor tien huurwoningen op toe te passen;
Klopt het dat er ongeveer 5 500 voor de verhuurderheffing belastingplichtige verhuurders zijn, als de grens op tien sociale huurwoningen wordt gezet, en dat er 11 000 voor de verhuurderheffing belastingplichtige verhuurders zijn als de grens op vijf sociale huurwoningen wordt gezet? Zou het niet veel eenvoudiger zijn om alle huurwoningen (dus ook de niet sociale huurwoningen) in de heffing van de verhuurderheffing te betrekken?
Zou het dan ook niet veel eenvoudiger zijn om verhuurderheffing te heffen over alle woningen die niet door de eigenaar worden bewoond (woningen waarbij de eigenaar en de gebruiker verschillen)? En daarbij gebruik te maken van de kennis die bij gemeenten aanwezig is over onroerende zaken en de Wet WOZ en de heffing van de verhuurderheffing te laten uitvoeren door de gemeenten en daarbij de opbrengst door die gemeenten te laten afdragen aan het Rijk in plaats van een geheel nieuwe structuur daarvoor op te tuigen binnen de rijksbelastingdienst?
Wet elektronische registratie notariële akten
Voor de registratie van onderhandse pandakten worden, uit overwegingen van administratieve lastenvermindering, geen registratierechten meer geheven. Begrijpen de leden van de PVV-fractie het nu goed dat er een concrete dienst door de overheid wordt geleverd en dat daar uit efficiencyoverwegingen geen rechten over worden geheven? Deze leden vragen wat de kosten per registratie van een dergelijke pandakte per akte zijn en hoeveel van dergelijke akten er jaarlijks worden geregistreerd. Voor de legalisatie van een handtekening brengen gemeenten gemiddeld € 8 in rekening. Kan de Belastingdienst ook niet een dergelijk bedrag in rekening brengen middels voldoening op aangifte bij registratie van dergelijke akten?
Wat is de reden dat er nog geen regeling is getroffen ten aanzien van de registratie van de pandakten buiten de Belastingdienst om? Is dit een kostenaspect? Zijn de banken niet bereid om de kosten van dergelijke registraties te voldoen? Waarom zetten de banken niet zelf een dergelijke registratie op?
Vragen op opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen die behoren tot het Belastingplanpakket 2013. Deze leden hebben tevens kennisgenomen van de nota’s naar aanleiding van de verslagen. Deze leden willen de regering en de betrokken ambtenaren bedanken voor de beantwoording. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Algemeen
De commissie Van Dijkhuizen, die door de staatssecretaris is gevraagd de inkomstenbelasting onder de loep te nemen, stelt voor om de eerste belastingschijf 37% te laten bedragen. Dat betekent dat mensen die nu in de eerste schijf vallen, fors meer belasting moeten betalen. De mensen die nu het te lage toptarief van 52% afdragen, zouden dan 49% afdragen. In de toekomst zou het hoge tarief slechts 46% moeten bedragen, zo staat in het interimrapport2. Een belastingvoordeel dus voor mensen met de hoogste inkomens! De leden van de fractie van de SP kunnen zich niet voorstellen dat de regering het met deze leden oneens is dat het stelsel dan als geheel minder progressief wordt. Kan de regering hierop reageren?
Ook de verdere verhoging van de btw, zoals de commissie Van Dijkhuizen voorstelt, is naar de mening van de leden van de SP-fractie uiterst ongewenst. Klopt het dat een verdere verschuiving van belasting op inkomen naar belasting op consumptie betekent dat mensen met de smalste beurs harder getroffen worden dan mensen met hogere inkomens? Kan de regering hierop ingaan? Ook willen de leden van de SP-fractie weten wat de verwachtingen zijn voor het aantal faillissementen, mocht deze verhoging van het btw-tarief naar 23%, die de commissie voorstelt, er ook daadwerkelijk komen.
De leden van de SP-fractie willen weten of de regering al zicht heeft op de eerste gevolgen van de verhoging van de btw naar 21%. Wat zijn de eerste gevolgen op de bestedingen, de werkgelegenheid en het aantal faillissementen van ondernemingen?
Dan de aanbeveling van de commissie Van Dijkhuizen om de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek over een periode van acht jaar, te schrappen. Volgens Stichting ZZP Nederland kost dit zelfstandigen € 300 per maand. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat een forse stijging van lasten voor zelfstandigen, momenteel uiterst ongewenst, maar daarnaast ook economisch onverantwoord is? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat ondernemerschap gestimuleerd moet worden en niet afgestraft? Zo ja, op welke wijze wil de regering dit doen?
Dan de belastingverhogingen die de commissie Van Dijkhuizen voor ouderen in petto heeft. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Het kan toch niet zo zijn dat de belasting voor ondernemers en ouderen verhoogd wordt terwijl mensen met de allerhoogste inkomens erop vooruit gaan?
Belastingplan 2013
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering geen goed beeld heeft van hoeveel geld de Nederlandse staat misloopt door belastingconstructies en fraude. Is de regering bereid te onderzoeken hoeveel er jaarlijks in Nederland wordt ontdoken door fraude of constructies? Zo nee, waarom niet?
Welke gevolgen heeft de verdere beperking van de aftrekbare zorgkosten voor mensen met hoge zorgkosten? Waarom is er geen uitzondering of compensatie in de wet opgenomen voor mensen met de laagste inkomens? Kan de regering toelichten wat de budgettaire gevolgen zijn van het in stand houden van de aftrek voor specifieke zorgkosten, als we deze volledig in stand houden? Waarom is er geen overgangsmaatregel voor zorgkosten die al vóór 2013 zijn gemaakt, maar op 2013 drukken bijvoorbeeld als gevolg van vertragingen bij de verwerking door ziektekostenverzekeraars?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering geen goed beeld heeft van het onbedoeld gebruik van de regeling afdrachtvermindering onderwijs. Op vragen van de leden van de SP-fractie over welk deel van de kostenstijging van deze maatregel wordt veroorzaakt door onbedoeld gebruik, en welk deel door bedoeld gebruik, geeft de regering aan daar geen antwoord op te hebben. Maar als de regering niet in beeld heeft hoeveel onbedoeld gebruik er is, hoe kan dit dan worden tegengegaan? Is het niet eerst zaak het onbedoelde gebruik van de regeling eerst goed in kaart te brengen, alvorens met maatregelen te komen? En hoe wil de regering voorkomen dat er nadelige effecten optreden zoals minder startkwalificaties?
Om te kunnen inzien hoeveel grote multinationals aan belasting betalen, hebben de leden Bashir en Braakhuis al meer dan een jaar geleden een motie ingediend waarin de regering verzocht wordt om zich in te spannen om van country-by-country-reporting de internationale norm te maken3. Deze motie is aangenomen. Hoe staat het met de uitvoering van deze wens van de Kamer?
Waarom zijn er volgens de regering zoveel brievenbusfirma’s in ons land aanwezig? En vindt de regering het eigenlijk prima dat bedrijven massaal geld door Nederland sluizen, waardoor ze elders succesvol belasting kunnen ontwijken?
De leden van de fractie van de SP willen weten waarom de regering de Kamerbreed aangenomen motie van Bashir-Van Vliet4, waarin de regering wordt opgeroepen het Bosalgat te dichten, niet in zijn geheel heeft uitgevoerd. Kan dit worden toegelicht?
Kan de regering het bedrag aan opbrengsten van € 100 mln. voor constructiebestrijding bodem(voor)recht nader onderbouwen? De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) vindt de opbrengst van € 100 mln. op jaarbasis door de Belastingdienst niet realistisch omdat volgens de NVB de opbrengsten van bodemzaken in geval van faillissement via de faillissementsboedel zullen lopen en aldus grotendeels opgaan aan boedelschulden zoals salaris curator, huurschulden, personeel, etc. Kan de regering hierop reageren en onderbouwen waarom de NVB ongelijk zou hebben?
De leden van de fractie van de SP willen weten op welke manier bedrijfsfitness volledig belastingvrij vergoed kan blijven worden. Zou bijvoorbeeld binnen de werkkostenregeling een uitzondering voor bedrijfsfitness opgenomen kunnen worden zodat bedrijfsfitness nog steeds geheel belastingvrij vergoed kan blijven worden?
Overige fiscale maatregelen 2013
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de ANBI-status moet worden ontnomen wanneer bestuurders vooral zichzelf als goed doel zien. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat ANBI’s een prikkel moeten hebben om zichzelf niet al te hoge salarissen toe te bedelen?
Volgens de leden van de fractie van de SP zou het gerechtvaardigd zijn om geen energiebelasting te heffen over zelf geproduceerde elektriciteit. Ook als deze gezamenlijk zijn geproduceerd in een wijk of in een flat. Hoe kijkt de regering hier tegen aan? Zou een vrijstelling van belasting voor zelf geproduceerde elektriciteit een goede stimulans zijn voor innovatie op dit gebied?
Wet herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer
De leden van de fractie van de SP zijn blij dat er voor de forenzentaks geen meerderheid meer lijkt te zijn in de Tweede Kamer. Wat is de reactie van de regering hierop? Om tijdverspilling en onduidelijkheid te voorkomen vragen de leden van de SP-fractie de regering om het wetsvoorstel voor de forenzentaks in te trekken. Is de regering hiertoe bereid? Naar de mening van de leden van de fractie van de SP was het beter als wetsvoorstel voor de forenzentaks gewoon niet gemaakt was want het heeft in het land alleen maar tot onzekerheid geleid en ambtenaren onnodig veel tijd gekost. Hoeveel werk en geld heeft het maken van dit wetsvoorstel gekost?
De leden van de fractie van de SP wijzen op de reactie van het Verbond van Verzekeraars over de verhoging van de assurantiebelasting. Het Verbond van Verzekeraars zegt dat de forens misschien niet langer financieel geraakt wordt op de weg, maar dan alsnog gewoon thuis, door de verdubbeling van de assurantiebelasting. Wat is de reactie van de regering daarop? Klopt het dat op dit moment de verhoging van de assurantiebelasting ook te omzeilen is door nog voor de verhoging van de belasting een contract af te sluiten en de volledige premie ineens te betalen? Kan de regering inzicht geven in de mogelijke gederfde inkomsten?
Volgens http://www.gfknieuws.nl/lage-inkomens-hebben-meeste-last-van-verhoging-assurantiebelasting/ zijn het vooral de lagere inkomens die geraakt worden door de gigantische verhoging van assurantiebelasting. Bovendien worden binnen de lage inkomensgroepen de gezinnen met kinderen nog eens extra hard geraakt door de belastingmaatregel. Kan de regering hierop reageren? Vindt de regering de gevolgen van deze verhoging evenals de leden van de SP-fractie ook oneerlijk?
Wet herziening fiscale behandeling eigen woning
Al geruime tijd pleiten de leden van de SP-fractie voor een beperking van de hypotheekrenteaftrek voor mensen die de aftrek niet nodig hebben. Deze leden juichen regelgeving die deze kant op gaat dan ook van harte toe. Deze leden vinden echter een aftopping voor villabewoners meer op zijn plaats. Hoe kijkt de regering hiernaar? De leden van de fractie van de SP vinden dat het aflossen niet alleen voor nieuwe hypotheken moet gelden, maar ook voor bestaande om rechtsongelijkheid te voorkomen. Kan de regering hierop ingaan?
Verder willen de leden van de fractie van de SP weten wat de financiële gevolgen zijn van het aanpassen van het wetsvoorstel naar een forfaitaire aflossing in plaats van verplicht annuïtair aflossen van hypotheken. Is er ook zicht op andere gevolgen dan uitvoeringsgevolgen? De leden van de SP-fractie denken in dit verband aan maatschappelijke gevolgen zoals het niet echt aflossen en op termijn in financiële problemen komen van huizenbezitters.
Een ander aspect dat de hypotheekschuld kan doen afnemen, is het stoppen met uitdelen van boetes bij versneld aflossen. Mensen die zuinig met hun geld omgaan en van dat bij elkaar gespaarde geld hun hypotheek versneld willen aflossen, moeten niet gestraft worden. Is de regering bereid hierover met de banken in overleg te treden?
De huidige fiscale behandeling van restschulden is volgens de leden van de SP-fractie een groot probleem voor woningbezitters. Dit belemmert de doorstroming. Is de regering bereid om snel restschulden aan te duiden als eigenwoningschuld en de bijleenregeling aan te passen?
Wet verhuurderheffing
De regering dreigt de woningbouwcorporaties op te zadelen met een verhuurderheffing, die zij alleen kunnen terugverdienen door het aantal investeringen te verminderen, de huren flink te laten stijgen of meer woningen te verkopen, waardoor huizenprijzen nog verder zullen dalen. Als het aantal investeringen door invoering van de verhuurderheffing nog verder terugloopt, zal dat nog eens veel bouwbedrijven in de problemen brengen. Het aantal investeringen moet juist omhoog om werkgelegenheid te behouden, woningen duurzamer te maken en zorg te dragen voor voldoende betaalbare huurwoningen. Kan de regering hierop reageren en aangeven of hij deze analyse deelt? Verder zal een verdere stijging van de huren de groep mensen die nu amper hun huur kunnen betelen, nog verder in de problemen. Dit kan de regering toch niet voor zijn rekening nemen? Ook het verkopen van woningen, is erg slecht voor de woningmarkt. Het aantal huisverkopen daalt nog steeds en daarmee de prijzen. Als ook woningcorporaties door de verhuurderheffing overgaan tot het verkopen van huurwoningen, wordt de prijs nog verder naar beneden gedrukt. Vindt de regering een verdere daling van de woningprijzen een gewenste ontwikkeling? Vindt de regering dit nog steeds, als blijkt dat dit negatieve gevolgen heeft voor de vermogenspositie van de corporaties?
Openstaande toezegging
Kan de regering zich de toezegging herinneren over regelgeving over openbaarheid van belastingrechtspraak? Waarom horen we hier niets meer over, vragen de leden van de fractie van de SP. Wat zijn de uitkomsten van de consultatie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Belastingplan 2013
Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de regering en willen de regering hartelijk dankzeggen voor die beantwoording. Deze leden zien echter aanleiding om een aantal nadere vragen aan de regering voor te leggen, mede omdat in de tussentijd een Regeerakkoord is gepubliceerd en eindelijk de evaluatie van de werkkostenregeling openbaar gemaakt is.
Er heerst in Nederland enige mist omtrent de gevolgen van de invoering van een nieuwe manier van bekostigen van het zorgstelsel. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering dan ook om aan te geven welke gevolgen de voorgestelde andere financiering van het zorgstelsel heeft voor de zorgpremies (en de belastingen en toeslagen) voor de volgende categorieën, allen met een bijstandsuitkering, een minimuminkomen, een modaal inkomen, een inkomen van € 50 000, een inkomen van € 70 000 en een inkomen van € 200 000.
1. Een werknemer.
2. Een ZZP’er.
3. Een gepensioneerde.
4. Een alleenstaande moeder, die de helft van haar inkomen uit alimentatie ontvangt.
5. Verder verzoeken deze leden dezelfde sommen te maken voor:
6. Een alleenverdiener.
7. Een echtpaar, waarvan de ene persoon de bovengenoemde bedragen verdient en de tweede een inkomen heeft van het wettelijke minimumloon. Dus het verzoek om deze berekening te maken voor alle vijf de inkomenscategorieën en voor alle vier de vormen van inkomen.
8. Een echtpaar, waarvan de ene persoon de bovengenoemde bedragen verdient en de tweede een modaal inkomen heeft. Wederom de berekening voor alle vijf de inkomenscategorieën en voor alle vier de vormen van inkomen.
Verder zijn de leden van de CDA-fractie zeer geïnteresseerd in de grenzen van het nieuwe inkomensafhankelijke eigen risico. Zal dat gebaseerd zijn op het verzamelinkomen van het huishouden of op het individueel huishouden? En waar komen de precieze grenzen te liggen voor de drie niveaus van eigen risico, te weten € 180, € 350 en € 595? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering met klem een snel en compleet antwoord op deze vragen te geven, omdat er grote onduidelijkheid in de samenleving is en omdat in het debat over de formatie gesuggereerd werd dat het NIBUD dit niet zou kunnen, waar deze leden niet van overtuigd zijn, maar de regering wel.
Op het punt van de vrijschellingen van schenkingsrecht overtuigen de schriftelijke antwoorden nog niet. Is de regering bereid de leeftijdsgrens op te trekken naar 40 of 45 jaar en wat zouden daarvan de budgettaire gevolgen zijn?
Is de regering bereid om de regeling ook open te stellen voor grootouders en andere familieleden? Tegen welk tarief zou dat budgettaire neutraal kunnen?
Verder vernemen de leden van de CDA-fractie graag hoeveel steunstichtingen voor SBBI’s tot nu toe zijn opgericht, hoeveel dat gekost heeft en of de regering bereid is de steunstichtingen bij nota van wijziging ook mogelijk te maken voor alle SBBI’s.
Werkkostenregeling (WKR)
De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd over dat het feit dat de evaluatie van de werkkostenregeling tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 is ontvangen en niet tegelijk met de andere stukken. Wanneer heeft de regering het rapport ontvangen en waarom heeft zij het niet onmiddellijk doorgestuurd aan de Kamer?
Wat waren de voorspellingen over het gebruik van de regeling bij de introductie en hoe verhouden die zich tot het daadwerkelijke gebruik? Is de regering tevreden met de werkkostenregeling en voldoet de regeling aan de verwachtingen?
Verder hebben de leden van de CDA-fractie nog een aantal specifieke vragen over dit onderwerp. Waarom zijn de werknemers, die de negatieve gevolgen van de WKR aan den lijve ondervinden, niet betrokken in het uitgezette onderzoek?
Is het onderzoek van Fit!vak, zie de brief aan u gericht d.d. 21 juni 2011, waaruit blijkt dat de negatieve gevolgen van de WKR op bedrijfsfitness groot zijn, betrokken bij het Panteia rapport dat gebruikt is voor de evaluatie van de WKR en hoe kunnen de verschillende uitkomsten verklaard worden? Zijn er fiscale verschillen in behandeling, als gevolg van de introductie van de WKR, van werkgevers met eigen sportruimten en werkgevers – het MKB – die geen eigen sportruimte hebben? En zo ja, is dit niet in strijd met de gewenste fiscale neutraliteit? Hoe past de afname van het aantal werknemers dat aan bedrijfsfitness zal doen, als gevolg van de introductie van de WKR, in het staande beleid ter preventie van arbeidsongeschiktheid en ter bevordering van het langer doorwerken door werknemers?
Constructiebestrijding bodem(voor)recht
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen op dit punt.
Is het doorvoeren van een dergelijke ingrijpende maatregel wel te rechtvaardigen, met name omdat vele partijen al langer pleiten voor een afschaffing van het bodem(voor)recht van de fiscus? Moet niet, zoals de Raad van State heeft geadviseerd, de «koninklijke weg» gevolgd worden, te weten, een separaat wetsvoorstel waar een grondig debat over kan gevoerd worden?
Zou het niet verstandiger zijn eerst grondig onderzoek te doen naar de negatieve gevolgen (o.m. op het vlak van kredietverlening aan bedrijven) en in overleg te gaan met kredietverstrekkers en het bedrijfsleven?
Is er sprake geweest van consultatie met de sector (MKB, leasesector en banken) over het voorliggende wetsvoorstel vóór indiening? Zo nee, waarom wordt die indruk dan wel stellig gewekt? Hoe heeft de regering zich een helder idee gevormd van de impact van de maatregelen?
In het Algemeen Dagblad van 24 oktober 2012 «Klachtenregen over strengere banken» wordt geschetst dat banken meer zekerheden eisen bij het verstrekken van nieuw krediet sinds het uitbreken van de crisis. Is de regering bekend met dit gegeven? Is de regering van mening dat het onderhavige voorstel zal leiden tot een verergering van de knelpunten van kredietverstrekking aan het MKB? Is de regering van mening dat dit voorkomen moet worden? Zo niet? Waarom niet? Wanneer is er dan volgens de regering sprake van een schadelijk effect als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel en hoe zal de regering dit dan corrigeren?
Kan de regering de extra baten van € 100 miljoen onderbouwen? Een berekening van dit bedrag ontbreekt, en dat klemt temeer waar financiers en andere marktpartijen stellen dat de netto-opbrengst van het wetsontwerp voor de schatkist miniem is (geen rechtstreekse betaling aan de Belastingdienst maar aan de curator + 25% minder extra baten door daling inkomsten vennootschapsbelasting) terwijl de economische schade ervan een veelvoud van die € 100 miljoen bedraagt.
De NVB geeft aan dat zij uit de technische briefing van het Ministerie van Financiën, die na indienen van het voorstel heeft plaatsgevonden, begrepen heeft, dat met het «met elkaar aan tafel gaan» niet wordt bedoeld om mee te werken aan een eventuele herstructurering van de betreffende onderneming, maar dat dit slechts ten doel heeft om het belang van de Belastingdienst zeker te stellen en tijdig bodembeslag te kunnen leggen. Is dat juist? Wat is het doel van «om de tafel» gaan, zoals ook beschreven op pagina 42 van de nota naar aanleiding van het verslag? Heeft dat ten doel mee te werken aan een eventuele herstructurering van de onderneming en, zo ja, heeft de Belastingdienst de capaciteit om daar daadwerkelijk een bijdrage aan te leveren of dient dit slechts om het belang van de Belastingdienst zeker te stellen en tijdig bodembeslag te kunnen leggen?
Waarop baseert de regering de veronderstelling dat financiers niet of weinig een proactieve houding ten toon spreiden zolang er voldoende zekerheden zijn? Uit (wetenschappelijk) onderzoek5 komt toch naar voren dat het tegendeel het geval is, juist omdat financiers over de zekerheden beschikken en zodoende hun schade kunnen beperken als de informele reorganisatie onverhoopt mislukt?
Anders dan de regering stelt, hebben banken een proactieve houding in de zogenaamde «stille fase». Ongeveer 75% van de probleemgevallen wordt opgelost, juist omdat de banken over de zekerheden beschikken. Hoe gaat de Belastingdienst deze rol vervullen en hoe kan er zeker worden gesteld dat als gevolg van dit wetsvoorstel dit percentage niet gaat dalen?
Wat vindt de regering van het door de NVB voorgestelde alternatief (te weten: afschaffing in geval van faillissement van het bodem(voor)recht tegen een standaard procentuele afdracht door pandhouders en andere zekerheidsgerechtigden aan de Belastingdienst) dat de economie geen of in ieder geval minder schade zou berokkenen en wat is de reden dat de minister in eerste instantie deze optie geheel heeft genegeerd?
Gelet op de eensluidende en indringende oproepen van VNO-NCW, MKB Nederland, de NVB en de NVL alsook het advies van de Raad van State is de stelling «verwachting is niet dat drastische verschuivingen voor wat betreft financiering zullen ontstaan» echt niet houdbaar. Diverse partijen hebben aangeboden met de regerings om tafel te gaan om een alternatieve regeling uit te werken. Waarom heeft de regering dit gesprek geweigerd en is zij bereid dit gesprek aan te gaan voor het wetgevingsoverleg en een gezamenlijk gesprekverslag aan de Kamer voor te leggen?
De regering stelt dat er vaak sprake is van sale-en-leaseback oplossingen ten nadele van de fiscus. Kan de regering hierover nadere informatie verschaffen? Welke vormen van leasing zou de regering willen bevorderen met deze maatregel?
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt uitvoerig ingegaan op de positie van banken in de pre-fase van een faillissement. Echter, vrijwel nergens is er sprake van de positie van leveranciers van bodemzaken. Dit zijn bedrijven die hun klanten een bodemzaak hebben geleverd met uitstel van betaling, een courante praktijk. Wat zullen volgens de regering de gevolgen zijn voor bedrijven die willen investeren in bodemzaken en tot nu toe van hun leverancier enig uitstel kregen van betaling? Hoeveel bedrijven worden hierdoor getroffen? Hoeveel investeringen loopt Nederland mis? Welke blokkering van het werkkapitaal van bedrijven zal hier het gevolg van zijn in termen van minder beschikbare liquiditeit?
Gegeven dat het bodem(voor)recht van de Nederlandse fiscus uniek is in Europa valt het te verwachten dat zorgvuldige (internationale) producenten en leveranciers van bodemzaken zullen hun afnemers geen leverancierskrediet meer gunnen. Heeft de regering cijfermateriaal over het aantal bodemzaken dat vanuit het buitenland in Nederland worden geleverd en de waarde daarvan?
De regering stelt een goede indicatie te hebben van de executiewaarde van bodemzaken aan de hand van de jaarstukken van de belastingschuldige. Kan dit nader worden toegelicht?
De regering schat in dat ongeveer 10 à 20% van de invorderingsverliezen toegeschreven kan worden aan ontwijkingsconstructies. Op basis van welk feitenmateriaal en data komt de regering tot deze schatting?
De regering stelt dat de leasemaatschappijen volop profiteren van de «safe harbour» regeling en niets te vrezen hebben van het bodemrecht. Hoe verklaart de regering dan dat de leasebranche hier wel een grote bedreiging ziet? De ervaring van de Belastingdienst zou zijn dat de in financial lease ter beschikking gestelde zaken (...) niet vaak teruggenomen worden, zo is te lezen in de stukken. Welk cijfermateriaal onderbouwt deze ervaring?
De regering heeft toegezegd de gevolgen te monitoren. Gegeven de op vandaag al gebrekkige inzichten in de kredietverlening aan het bedrijfsleven, hoe denkt de regering een goede monitoring in te richten? Gegeven het feit dat de leasingbranche niet onder toezicht staat van De Nederlandsche Bank (DNB), hoe denkt de regering de toe-of afname van kredietverlening in de vorm van leasing van bodemzaken te monitoren? Gegeven het feit dat DNB op geen enkele wijze controle uitoefent op leveranciers van bodemzaken, hoe denkt de regering de toe-of afname van leverancierskrediet te monitoren? Zal de beloofde monitoring niet een enorme toename van administratieve werkzaamheden en complexiteit met zich meebrengen?
Gegeven de korte invoeringstermijn van de maatregel, hoe denkt de regering deze monitoring – indien er al enig idee zou bestaan over de wijze waarop dit moet ingericht worden – tijdig ingericht te krijgen? Op basis van welke «knipperlichten» zal de regering in actie komen en welke actie behalve intrekking voorziet de regering te nemen en binnen welke termijn?
De regering stelt dat het de uitdrukkelijke bedoeling is «een zo groot mogelijk deel van de meldingen minnelijk af te doen». Verder wordt gezegd dat er met «relevante partijen bezien kan worden of in gezamenlijkheid maatregelen te treffen(...)». Kennelijk wil de regering de Belastingdienst een rol geven in het ondersteunen van bedrijven in moeilijkheden. Hoe valt dit te rijmen met het klemmend capaciteitsgebrek van de Belastingdienst die kennelijk nu al «veel tijd kwijt is aan bodemconstructies»?
Hoe valt de voorgestelde maatregel te rijmen met de vooropgestelde besparing van € 7, 5mln structureel vanaf 2014? Valt het niet eerder te vrezen dat er juist meer capaciteit benodigd zal zijn om de gevolgen van de maatregel te verwerken?
De regering stelt dat «de Belastingdienst verklaringen omtrent het betaalgedrag c.q. betalingsachterstanden zal verstrekken». Welke capaciteit is hiervoor benodigd? Wat denkt de regering te doen indien financiële instellingen en leveranciers massaal dergelijke verzoeken tot de Belastingdienst gaan richten?
Er wordt gesteld dat de kredietverstrekker meestal de best geïnformeerde partij omtrent de financiële situatie van de belastingschuldige is. Dit is in tegenspraak met de eerdere stelling dat financiers geen of een weinig proactieve houding ten toon spreiden zolang er voldoende zekerheden zijn. De regering baseert zich op een studie van het CPB uit 2004, weet de regering dat een leasemaatschappij in de praktijk geen enkele andere zekerheid heeft dan het geleaste object?
Is de regering van mening dat de mededelingsplicht die onderdeel vormt van het wetsvoorstel voor financiers te rijmen is met hun wettelijke of contractuele plicht om gegevens over de cliënt vertrouwelijk te behandelen en niet aan derden openbaar te maken? Aan welke partijen is de Belastingdienst gerechtigd informatie te verschaffen omtrent het betaalgedrag en/of betalingsachterstanden van belastingplichtigen?
Autobelastingen
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over autobelastingen in relatie tot techniekneutraliteit. Hoeveel elektrische auto’s en plug-in hybrides zijn er het afgelopen twee jaar per maand geregistreerd? Is deze ontwikkeling in overeenstemming met de wensen van de regering en gaat het ongeveer net zo snel als verwacht? Hoeveel euro wordt er gemiddeld per hybride en elektrische auto besteed aan stimulering door de Rijksoverheid in 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, inclusief gederfde inkomsten? Tot welk bedrag telt dit op voor alle gestimuleerde auto's in die jaren? Vindt u deze bedragen te verantwoorden in het licht van de enorme bezuinigingen op andere dossiers? Weet u ook hoe hoog het verbruik van deze auto’s in de praktijk is? Wordt dit bijgehouden om zo de effectiviteit van de maatregelen te kunnen verantwoorden? Zo niet, waarom niet?
Hoeveel euro per vermeden ton CO2 betaalt de Rijksoverheid middels deze vormen van stimuleren?
Transparantie ANBI’s
Volgens de leden van de CDA-fractie wordt de motie Omtzigt/Van Vliet niet juist uitgevoerd. De Kamerbreed aangenomen motie wil één centraal ABNI-register dat gratis toegankelijk moet zijn voor het publiek. In het wetsvoorstel wordt openbaarmaking overgelaten aan de 56 000 ANBI-instellingen die een eigen website moeten opzetten. Dit zal allemaal vanaf 2014 moeten gebeuren, dat duurt veel te lang. Ziet de regering mogelijkheid om het conform de motie wel in 2013 van de grond te krijgen?
Beschikt de SBF over voldoende organisatiegraad, structuur en draagkracht om toezicht en verantwoording nauwgezet en professioneel uit te voeren? Zijn ANBI’s verplicht zich aan te sluiten bij SBF of moeten zij zich houden aan de aanbevelingen inzake openbaarmaking? Hoeveel van de 56 000 ANBI-organisaties hebben zich actief aangesloten bij de SBF? Betalen zij contributie?
Heeft de regering overwogen het ANBI-register onder te brengen bij de Belastingdienst, bij de Kamer van Koophandel of bij het CBF? Waarom is dat niet gelukt? Is de regering bereid om alsnog een van die drie routes te nemen?
Wetsvoorstel herziening fiscale behandeling eigen woning
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over dit wetsvoorstel.
Begrip eigenwoningschuld
De eigenwoningschuld wordt in het nieuwe regime beoordeeld per leningdeel. Stel dat de klant voor een deel van zijn lening boven zijn maximum uitkomt, heeft de klant dan nog renteaftrek? Of kan de totale lening niet meer als eigenwoningschuld worden gekwalificeerd? Voorbeeld: stel dat de klant een leningdeel heeft van 100 000 met een annuïteitenhypotheek van 30 jaar. Als slechts 95 000 van de 100 000 kwalificeert als eigenwoningschuld, klopt het dat het leningdeel van 100 000 opgesplitst mag worden in 95 000 eigenwoningschuld en 5 000 box 3-lening?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts een reactie op het NOB-commentaar op dit punt.
Term onherroepelijk
Kan de regering een nadere en precieze omschrijving geven van het begrip «onherroepelijk»? «Onherroepelijk» kan verschillende betekenissen hebben. Het kan bijvoorbeeld verwijzen naar de bedenktijd van drie dagen. Als dit is bedoeld dan moeten kopers om onder de overgangsregeling te vallen, de koopovereenkomst uiterlijk op 27 december 2012 hebben getekend en overhandigd. Of wordt bedoeld dat de ontbindende voorwaarden moeten zijn uitgewerkt, bijvoorbeeld de ontbindende voorwaarde van financiering. Deze loopt langer dan de bedenktijd want de ontbindende voorwaarden maken onderdeel uit van de koopovereenkomst. In dat geval moet de koopovereenkomst al veel eerder dan 27 december 2012 worden getekend. Als «onherroepelijk» meer als algemeen begrip bedoeld is, zou ook nog gedacht kunnen worden aan dat de koopovereenkomst niet meer vernietigd kan worden. Daarvan is pas sprake na overdracht van het huis, en dan nog kan het nooit met zekerheid gezegd worden gezien de rechter die kan ingrijpen en de terugwerkende kracht van de vernietiging.
Als er sprake is van een onherroepelijke overeenkomst tot aankoop van bestaande bouw of nieuwbouw, valt de financiering onder de eerbiedigende werking mits de levering uiterlijk in 2013 plaatsvindt. Wat verstaat de regering onder onherroepelijk?
Kapitaalverzekering eigen woning (KEW)
Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, kan op een kapitaalverzekering – behoudens enkele benoemde uitzonderingen – vanaf 1 januari 2013 geen KEW-clausule meer aangebracht worden.
De KEW kent allerlei strikte voorwaarden waaraan voldaan moet worden om voor een belastingvrije uitkering in aanmerking te komen. Het is in de adviespraktijk gebruikelijk om de KEW clausule niet eerder aan te laten brengen dan dat dat om financiële redenen aan te raden is. Hierdoor zijn er naar schatting meer dan 200 000 verzekeringen gesloten die starten als verzekering in box 3 om – zodra de algemene heffingsvrijstelling in box 3 opgesoupeerd is – alsnog van een KEW-clausule worden voorzien. Hierdoor zijn er ontzettend veel kapitaalverzekeringen die beoogd zijn om uiteindelijk een KEW te worden. Burgers met een dergelijke verzekering dreigen nu de dupe te worden van het voorgestelde tijdspad. Er rest immers niet voldoende tijd om deze groep mensen individueel te benaderen, te adviseren, bedenktijd te geven en daar waar gewenst een verzoek tot plaatsen van een KEW-clausule bij de verzekeraar in te dienen en de clausule voor 1 januari 2013 feitelijk te laten plaatsen.
Een grote groep burgers dreigt hierdoor geconfronteerd te worden met op termijn significant hogere woonlasten dan tijdens de adviesgesprekken was voorgespiegeld. Geeft de minister deze burgers tijd om hun financiële planning aan te passen door het instellen van een overgangsperiode?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de regering om uitgebreid in te gaan op het NOB-commentaar op het punt van het afschaffen van de KEW, BEW, SEW. De Orde verwijst in het commentaar ook op een onjuiste beantwoording van een vraag, gesteld door de leden van de CDA-fractie, in het verslag. Graag ook commentaar op dit punt.
Daadwerkelijk versus forfaitair aflossingssysteem
De regering antwoordt in de nota naar aanleiding van het verslag dat daadwerkelijke aflossing van de eigenwoningschuld noodzakelijk is (in plaats van forfaitaire aflossing), omdat anders de hypotheekrente niet meer zou kunnen worden ingevuld in de zogenoemde vooringevulde aangifte, nu de daadwerkelijk betaalde hypotheekrente in geval van een forfaitair aflossingssysteem niet meer overeenkomt met de fiscaal aftrekbare hypotheekrente. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) meent dat dit een drogreden is. De praktijk zal zijn dat burgers een hypotheekvorm zullen kiezen die gelijkloopt met de fiscale behandeling. Burgers zullen immers niet bereid zijn meer hypotheekrente te betalen dan zij fiscaal kunnen aftrekken. Iets soortgelijks doet zich voor met de lijfrenteverzekeringen en de kapitaalverzekeringen. Die worden allemaal op de fiscale behandeling afgestemd. Andere financieringsproducten zullen banken ook niet meer aanbieden, aangezien de netto-hypotheeklast van deze producten vanwege de niet-aftrekbaarheid van de rente, hoger zal komen te liggen dan van producten die wel leiden tot fiscale renteaftrek; door deze niet-aftrekbare eigenwoningrente daalt immers de leencapaciteit van burgers. Graag een reactie van de regering op dit punt. Bij een forfaitair aflossingssysteem zou het eenvoudig zijn om de fiscaal aftrekbare hypotheekrente uit te rekenen en die te renseigneren in plaats van de daadwerkelijk betaalde hypotheekrente; de daadwerkelijke betaalde hypotheekrente is bij een forfaitair aflossingssysteem immers niet relevant meer, zodat er ook geen reden meer is om die te renseigneren. Volstaan kan dan worden met het renseigneren van de wel aftrekbare eigenwoningrente die voortvloeit uit de forfaitaire aflossing van de eigenwoningschuld. Waarom is een forfaitair aflossingssysteem niet mogelijk? Graag een uitgebreide toelichting op dit punt.
Starters op de woningmarkt
De leden van de CDA-fractie vragen of de «starter» echt niet te detecteren is. Deze informatie is toch beschikbaar via de aangifte? Belastingplichtigen die eigenwoningrente in aftrek brengen op hun inkomen, moeten de stand van de eigenwoningschuld vermelden in hun aangifte. Is er in de aangifte van het jaar ervóór geen eigenwoningschuld vermeld in de aangifte en in de aangifte van het hierop volgende jaar wel, dan is de belastingplichtige kennelijk een starter. Graag een reactie op het commentaar van de NOB op dit punt.
Tot slot verzoeken de leden van de CDA-fractie in te gaan op het NOB-commentaar op het punt van het overgangsrecht, art. 3119d Wet IB 2001 en de effecten van de sinds 1 januari 2012 geldende nieuwe regeling van artikel 1:87 BW op de fiscale eigenwoningregeling.
Zorgplicht sector
De sector wordt in korte tijd geconfronteerd met allerlei wetswijzigingen met een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2013. Over diverse wijzigingen wordt pas halverwege december in de Eerste Kamer gestemd. Door de korte doorlooptijd is er niet voldoende tijd om de systemen tijdig en volledig aan te passen. Hoe kan de sector momenteel burgers een goed en duurzaam hypotheekadvies verschaffen en aan haar zorgplicht voldoen? Komt er een overgangsperiode zodat de sector de nieuwe wetgeving kan implementeren?
Wet verhuurderheffing
De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens de nota naar aanleiding van het verslag gelezen en wensen nadere vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie zijn niet overtuigd geraakt door de argumenten over de naamgeving. Het is hun overtuiging dat de naam «verhuurderheffing» niet voldoet. Beter is om te spreken van verhuurderbelasting. Het eerste argument dat het om een beperkte groep belastingplichtigen gaat, overtuigt niet, omdat de omvang van de groep belastingplichtigen nooit van belang is geweest voor de naamgeving. Denk aan de belasting op uranium-235, zoals die heeft gegolden van 1997 tot en met 2000, en de recent ingevoerde bankenbelasting. In beide gevallen zijn er aanzienlijk minder belastingplichtigen dan bij de nieuwe verhuurdersbelasting. Het tweede argument overtuigt evenmin. Er zijn veel meer belastingen gebaseerd op het profijtbeginsel, maar dat neemt niet weg dat het om een belasting gaat. Deze leden kunnen niet anders constateren dat de wetgever zich verslikt in zijn eigen terminologische gekronkel. Op grond van artikel 1 van het wetsvoorstel is er immers sprake van een belasting die de naam verhuurderheffing draagt. In de artikelen 2 tot en met 6 wordt gesproken over de verhuurderheffing. In artikel 7 wordt echter slechts gesproken over een heffing, wat niet in lijn is met artikel 1. Op dit punt wordt helaas in het geheel niet ingegaan. Deze leden vragen nadrukkelijk om de naamgeving te veranderen.
De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen dat de hogere inkomsten pas op termijn worden verwacht, terwijl de verhuurderheffing zich al in het geheel vanaf 2014 moet worden betaald. De plannen van de komende regering bevatten zelfs een omvangrijke verhoging. Op de kortere termijn zal dus de cash-flow afnemen en op de langere termijn blijft er onzekerheid. Die onzekerheid wordt vergroot doordat het tarief gemakkelijk kan worden verhoogd. Te vrezen valt dat dat de bereidheid tot het doen van investeringen niet ten goede zal komen. De leden van de CDA-fractie verzoeken om een nauwkeurige doorrekening per corporatie en per regio om de gevolgen nadrukkelijk te kunnen bevatten.
Dit te meer omdat uit de brieven en onderzoeken die de regering noemt, blijkt dat regionaal grote verschillen kunnen optreden. Sommige woningcorporaties zullen daardoor hard achteruit gaan in hun kasstroom en investeringsmogelijkheden. In de brief over de verhoging van het aantal WWS-punten staat bijvoorbeeld de volgende passage: «De betreffende corporaties hebben echter doorgaans de beschikking over meerdere instrumenten om een dergelijke ontwikkeling te keren, waaronder een verlaging van de beheerskosten door meer efficiency. Ze zouden ook kunnen besluiten een groter deel van hun bestaande bezit te verkopen.» De leden van de CDA-fractie vragen de regering nadrukkelijk of dit de bedoeling is van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie twijfelen aan de legitimiteit van de belastingheffing over 2013. Het doel van belastingheffing is opbrengst voor de staatskas. De netto-opbrengst voor de schatkist op kasbasis is in 2013 echter negatief. Wordt uitgegaan van de structurele kosten, dan is de netto opbrengst nog wel positief, maar met € 1 miljoen (voor aftrek van rentekosten) slechts 20% van de bruto-opbrengst. De kosten voor de verhuurders zijn aanzienlijk hoger. De verhuurderheffing voldoet dus niet aan het doel. De heffing voor 2013 is vermoedelijk een van de meest inefficiënte belastingmaatregelen sinds tijden. Het is voor alle partijen voordeliger dat de verhuurderbelasting pas in 2014 ingaat. Deze leden verzoeken om op dit voorstel te reageren.
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de grondslag van de niet geliberaliseerde «huurwoning». Allereerst willen deze leden graag weten of het klopt dat het gaat om de daadwerkelijk gevraagde huurprijs. Op welke wijze wordt omgegaan met de all-in huurprijs (dus inclusief gas, water en licht)? Daarnaast is er onduidelijkheid over de leegstaande huurwoning, aangezien er geen feitelijke huurprijs is. Op welke wijze wordt dan bepaald of de huurprijs hoger of lager dan de liberalisatiegrens zou zijn? Tot slot zijn er de huurwoningen die gerenoveerd worden en daardoor op dat moment niet verhuurd. Na renovatie zal niet langer de oude huurprijs gelden, maar kan de huurprijs mogelijk vastgesteld worden op een prijs hoger dan de liberalisatiegrens. Worden deze woningen dan uitgezonderd van de grondslag?
Nadrukkelijk wensen deze leden te weten of de voorgestelde belasting er niet voor zorgt dat veel huurwoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens zullen worden verhuurd dan wel de huurprijs tot € 665 worden verhoogd. Welke effecten heeft dit op de belastinggrondslag? Is er rekening meegehouden dat daarmee deze dan versmald, waardoor de last van de belastingheffing nog zwaarder gaat drukken op de huurwoningen die bestemd zijn voor mensen met een laag inkomen?
De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor de keuze om er een aangiftebelasting van te maken. Toch vragen deze leden of de aangiftetermijn niet veel te krap is. Wettelijk zijn gemeenten verplicht de WOZ-waarde binnen acht weken na het begin van het kalenderjaar vast te stellen. Of dat altijd gebeurt, is echter nog maar de vraag, al hoewel dit de afgelopen jaren zeker steeds beter gaat. En zelfs als het gebeurt, dan gaat het om belasting die één keer per jaar wordt geheven. Een aangiftetermijn van effectief een maand lijkt deze leden dan ook onredelijk kort. Zou een termijn van vijf tot zes maanden na één januari niet beter zijn? Deze leden verzoeken om een reactie en daaropvolgend een aanpassing van de termijnstelling.
Maatregel uit Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 20136 – CAM-artsen
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013 wordt gewezen op administratieve lasten van € 1,12 miljoen. Het feit dat BIG-beroepsbeoefenaren door de invoering een hele BTW-administratie moeten opbouwen omdat zij tot nu toe waren vrijgesteld van de BTW doet vermoeden dat de administratieve lasten vele malen hoger liggen. Kan de regering inzichtelijk maken hoe het bedrag precies is opgebouwd? Hoe verhoudt de BTW-verplichting voor bepaalde medische diensten zich met de stelling van ondermeer artsen en fysiotherapeuten dat een consult niet op te delen is in een BTW-vrij en een BTW-plichtig deel? Hoe valt de toepassing van dit onderscheid te controleren aangezien deze informatie in de praktijk onder het «geheim van de spreekkamer» valt? Wat zijn de gevolgen van deze fiscale wijziging voor de aftrekbaarheid van betaalde BTW? Hoe verhoudt zich dit tot eerder genoemde moeilijke controleerbaarheid? Gaat de Belastingdienst hiervoor concrete en heldere uitvoeringsregels opstellen? Zo ja, wanneer zullen deze gereed zijn? Zo nee, hoe geeft de regering betrokkenen dan helderheid over de door de regering gewenste uitvoering?
Is de regering bekend met het feit dat op basis van het Solleveld-arrest7, dat de regering als argument voor afschaffing van BTW-vrijstelling voor medische diensten in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013 aanvoert, juist zal leiden tot een groot aantal juridische procedures tegen de nieuwe BTW-regeling op basis van hetzelfde arrest? Hoe beoordeelt de regering in dit opzicht het juridische argument dat het niet volstaat de kwaliteit van BIG-opgeleiden ter discussie te stellen om een gelijkheidsberoep door niet-BIG-opgeleiden te voorkomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie danken de regering voor de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen. Op een aantal punten hebben deze leden aanvullende vragen, ook zijn er een aantal nieuwe vragen gerezen over een aantal andere onderwerpen.
Belastingplan 2013
Werken moet lonen
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat werken moet lonen. In dat kader is het belangrijk dat de marginale druk evenwichtig verdeeld is, en zo laag mogelijk is. De leden constateren dat het interimrapport van de commissie Van Dijkhuizen inzicht geeft in de marginale druk voor verschillende groepen. Beschikt de regering over inzicht in de marginale druk voor nog meer groepen? In dit kader is inzicht in de arbeidsaanbodelasticiteiten ook van belang. Immers, een hoge marginale druk is extra onwenselijk als de arbeidsaanbodelasticiteit groot is. Kan de regering inzicht geven in de arbeidsaanbodelasticiteiten voor verschillende categorieën met betrekking tot persoonskenmerken (onder andere leeftijd, geslacht, wel of geen ouder, aantal inkomens in het huishouden) en inkomensgroepen? Kan de regering ook inzicht geven in de omvang van het aantal mensen in deze categorieën? Kan de regering in het licht van deze gegevens eens analyseren waar de knelpunten zitten met betrekking tot de marginale druk? Voor welke categorieën is een verlaging van de marginale druk het meest efficiënt kijkende naar de arbeidsaanbodelasticiteit, de huidige marginale druk en het aantal personen in de categorie? En kan de regering in dit licht reageren op de uitspraken van de commissie Van Dijkhuizen dat de marginale druk met name hoog is voor de midden- en hoge inkomens?
De leden van de D66-fractie merken op dat nergens in de geïndustrialiseerde wereld zoveel mensen in deeltijd werken als in Nederland. Als al deze deeltijders meer werken, dan brengt dat Nederland veel welvaart. De leden vinden het daarom verstandig dat de commissie Van Dijkhuizen heeft gekeken naar de marginale druk voor werkende ouders. De commissie Van Dijkhuizen suggereert – net als de OESO – om de kinderopvangtoeslag afhankelijk te maken van het individuele inkomen. Hoe staat de regering tegenover deze suggestie? Wat zijn de voor- en nadelen?
Vennootschapsbelasting en bedrijven
De leden van de D66-fractie zijn kritisch met betrekking tot de innovatiebox. Hiermee is veel geld gemoeid, in de afgelopen jaren zijn er enkele miljarden aan uitgegeven. De twijfels van deze leden worden ook gedeeld door het CPB. De leden van de fractie van D66 wijzen ter illustratie de opmerkingen van het CPB in Keuzes in Kaart. Kan de regering toezeggen om de Kamer op de hoogte houden over de aanpak van de evaluatie van deze omvangrijke maatregel?
De leden van de D66-fractie vinden de invulling van de WBSO er solide uitzien. De leden hebben echter een tweetal vragen over het plafond. Ten eerste vragen de leden hoeveel bedrijven dat plafond halen, en hoeveel bedrijven daarmee profiteren van de verruiming. Ten tweede vragen de leden uit welk gedeelte van de evaluatie blijkt dat de verruiming van het plafond een aanzuigende werking heeft en dat er dus werkelijk meer zal worden geïnnoveerd. Kan de regering tot op slot ingaan op het alternatief om het geld voor de verhoging van het plafond toe te wijzen aan de verlaging van de eerste schijf?
Overig
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag een beleidsoptie schetst met betrekking tot het vrijgeven van de levensloop en het laten aflopen van de overgangsregeling voor mensen met een inleg hoger dan € 3 000. Kan de regering ingaan op de budgettaire consequenties van die beleidsopties?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering een aantal vrij ingrijpende aanpassing voor de afdrachtvermindering onderwijs per 2013 voorstelt. De leden constateren tevens dat uit het Regeerakkoord het voornemen blijkt om de afdrachtvermindering onderwijs per 2014 af te schaffen. De leden vragen in hoeverre de regering het zinvol is om de regelgeving voor enkel het jaar 2013 aan te passen. Leidt dit niet tot onevenredig hoge overgangskosten voor zowel overheid, bedrijven en mensen?
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over het overgangsrecht bij de afdrachtvermindering onderwijs. Zowel de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) als de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) worden aangepast. Klopt het dat er in de WEB wel een overgangsrecht opgenomen voor beroepsbegeleidende leerweg (bbl), maar in de WVA niet? En zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Deze leden zijn van mening dat een zorgvuldig overgangsregeling van groot belang is aangezien werkgever en werknemer een scholingstraject zijn gestart met bepaalde verwachtingen. Kan de regering ingaan op het overgangsrecht en eventuele noodzaak tot verbetering?
De leden van de D66-fractie hebben ook een aantal vragen over wat er met de afdrachtvermindering onderwijs gebeurt in het geval van ziekte. In het voorstel worden de eisen voor het aantal contacturen aangescherpt. Bij de beroepsbegeleidend leerweg wordt dit bijvoorbeeld op 850 uur gesteld. De leden vragen wat er gebeurt als iemand onverhoopt ziek wordt. Klopt het dat hierdoor het recht op de afdrachtvermindering onderwijs dan kan vervallen, omdat iemand door ziekte niet in staat is om de grens voor het aantal contacturen te halen? En zo ja, vindt de regering het redelijk dat als de deelnemer een aantal dagen ziek is, de werkgever geen afdrachtvermindering krijgt? En klopt het dat dit is op te lossen door aan te sluiten op de systematiek van contacturen uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB)? Zo ja, is de regering bereid om dit per nota van wijziging aan te passen?
De leden van de D66-fractie constateren dat in het Regeerakkoord is afgesproken om de assurantiebelasting te verhogen naar 21%. Qua overgang is gekozen voor een tijdvakbenadering vanaf 1 maart. Dat betekent dat vanaf die datum de belasting 21% bedraagt, ook als de verzekering eerder is afgesloten. Voordeel van deze methode is dat anticipatie-effecten worden voorkomen. De belastingverhoging kan niet ontweken worden door bijvoorbeeld één week van te voren een verzekering af te sluiten. Nadeel is dat de administratieve lasten stijgen. Verzekeraars krijgen namelijk te maken met naheffingen. Het Verbond van Verzekeraars stelt daarom een alternatief voor. Zij willen de assurantiebelasting al op 1 januari verhogen naar 21%, maar dan zonder de tijdvakbenadering. Dus iemand die zijn verzekering voor 1 januari afsluit, die betaalt ook voor de verzekeringsperiode daarna het lagere tarief. Kan de regering ingaan op deze variant? En specifiek op de budgettaire consequenties en de administratieve lasten?
De leden van D66-fractie merken op dat werkgevers en werknemers een voorstel hebben gedaan om de reiskostenvergoeding effectiever in te zetten: het slimme reisbudget B50. Via dat systeem worden werknemers bijvoorbeeld beloond als ze minder reizen. Eerder heeft de regering – in antwoorden op schriftelijke vragen – aan D66 toegezegd om dit voorstel te onderzoeken8. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de regering echter dat het onderzoek is stilgezet toen het erop leek dat de reiskostenvergoeding werden afgeschaft. De leden vinden het begrijpelijk dat die keuze destijds is gemaakt. De leden vinden het echter onlogisch dat de regering het onderzoek nu niet voortzet, maar de keuze wil overlaten aan een nieuw kabinet. De toezegging over dit onderzoek is immers al gedaan, en zou volgens de leden dus ook gestand gedaan moeten worden. Kan de regering hierop reageren en alsnog toezeggen om verder te gaan met dit onderzoek?
De leden van de D66-fractie constateren dat er in 2012 42 boetes zijn opgelegd voor fraude met toeslagen. In het totaal ging het om een bedrag van € 36 500. Dit is een gering bedrag gelet op de miljarden die worden uitgegeven aan toeslagen. Nu er ook vergrijpboetes opgelegd mogen worden in de voorschotfase, zal dit bedrag stijgen. Hoeveel extra boetes verwacht de regering dat er hierdoor extra kan oplegt kunnen worden? En deelt de regering de mening dat het totale boetebedrag bij fraude op toeslagen nu opvallend laag is?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de regering kan aangeven wat de tarieven voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie (SDE+ opslag) voor de verschillende gebruikers (voor elektriciteit en gas per schijf) zullen zijn als gevolg van het voorgenomen beleid (inclusief de maatregelen in het regeerakkoord) tussen nu en 2020? De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu schreef de Kamer op 1 november 2012 dat het voorgenomen stelsel kostenverevening reductie CO2 geen doorgang kan vinden als gevolg van de Europese staatssteuntoets9. Wat betekent deze ontwikkeling voor de energiebelasting die door de glastuinbouw betaald wordt?
Wet herziening fiscale behandeling eigen woning
De leden van de fractie van D66-fractie constateren dat de VVD en PvdA in het Regeerakkoord hebben afgesproken om verdere stappen te zetten met betrekking tot de hervorming van de woningmarkt. Deze leden vragen de regering om in te gaan op de samenhang met het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning.
De leden van de D66-fractie constateren dat Nederlanders die in het buitenland werken vaak hun huis in Nederland verhuren tijdens die periode. Fiscaal betekent dit dat het huis in box 3 terecht komt, omdat ze er zelf niet meer wonen. Als deze expats terugkomen naar Nederland, en weer in hun eigen huis gaan wonen, dan gaat het huis weer van box 3 naar box 1. Klopt het dat deze expats worden gezien als «nieuw geval» in voorliggend wetsvoorstel? Klopt het dat zij gaan in hun eigen huis wonen, maar moeten voldoen aan de hypotheekeisen voor nieuwe gevallen? Deze leden constateren dat de regering het in de nota naar aanleiding van het verslag consequent heeft over een «bestaande eigenwoningschuld». Deelt de regering de mening dat dit ook voor expats geldt met een eigen woning inclusief hypotheek? Kan de regering nader ingaan op deze problematiek en mogelijke oplossingen?
De leden van D66-fractie constateren dat het voor veel starters moeilijk is om de eerste stappen op de woningmarkt te zetten. De huizenprijzen zijn nog steeds hoog, en banken zijn minder ruimhartig met het verstrekken van hypotheken. Dit is een belemmering voor de doorstroom. De door gemeenten aangeboden startersleningen kunnen een oplossing zijn. Klopt het dat het voorstel voor verplichte aflossing voor de hypotheekrenteaftrek het einde kan betekenen van de startersleningen? Immers, er moet gelijk begonnen worden met aflossen, terwijl dat bij de starterslening drie jaar wordt uitgesteld. Kan de regering reageren op het verband tussen de inperking van de hypotheekrenteaftrek en de startersleningen? Is dit een risico? En zo ja, ziet de regering mogelijkheden om de startersleningen toch te laten voortbestaan?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een restschuld een belemmering kan zijn om te verhuizen, wat slecht is voor de doorstroom op de woningmarkt. De commissie Van Dijkhuizen stelt voor om de rente over deze restschulden fiscaal aftrekbaar te maken en in een garantieregeling op te nemen. In het Regeerakkoord worden maatregelen voorgesteld om iets aan de restschulden te doen. Deze leden kunnen zich enerzijds iets voorstellen bij deze maatregelen, het kan de doorstroom op korte termijn verbeteren. Anderzijds zien de leden een groot risico. Deze maatregel komt in feite neer op de subsidiering van restschulden. Er ontstaat een prikkel om te hoge hypotheken af te sluiten. De leden lezen in de CPB-doorrekening van het Regeerakkoord dat het gaat om een tijdelijke maatregel die geldig is van 2013 tot en met 2017. In de tekst van het Regeerakkoord zelf wordt echter geen termijn genoemd. De leden vragen de regering om in te gaan op de pro’s en de contra’s van maatregelen met betrekking tot de restschuld? Deelt de regering de mening een tijdelijke maatregel is te prefereren, omdat anders de nadelen van subsidie op restschulden te zwaar gaan wegen?
De leden van de D66-fractie constateren dat De Nederlandsche Bank (DNB) in het jaarverslag 2011 voorstelt om voortijdige opname van het opgebouwde tegoed in de kapitaalverzekering eigen woning niet langer te belasten en/of woning en tegoed fiscaal neutraal in box 3 onder te brengen. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de regering dat DNB bezig is met een onderzoek dat separaat aan de Kamer wordt toegestuurd, zodat het nog meegenomen kan worden bij de verdere behandeling van dit wetsvoorstel. Klopt het dat de Kamer dit rapport nog moet ontvangen? En zo ja, wanneer kan de Kamer dit rapport tegemoet zien?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de schriftelijke antwoorden en van de fiscale maatregelen in het Regeerakkoord dat maandag 29 oktober 2012 is gepresenteerd. Deze leden willen de regering nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.
Belastingplan 2013 (33 402)
Vereenvoudiging scholingsuitgaven
In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat voor studenten met een handicap hogere uitgaven ook aftrekbaar zijn voor zover sprake is van drukkende uitgaven. Genoemde leden vragen wanneer sprake is van drukkende uitgaven. Om wat voor uitgaven gaat het dan?
Afstempeling eigenbeheerpensioenen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom bij het beperken van de regeling voor afstempeling is gekozen voor een dekkingsgraad van 75% van de fiscale waarde. Waarom geen 80% of 90%? Kan de regering het percentage van 75% nader onderbouwen?
Afdrachtvermindering onderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel leerlingen worden geraakt door de aanpassing van de afdrachtvermindering, zoals voorgesteld in het Belastingplan 2013. Genoemde leden vragen ook naar de consequenties voor werkgevers als er geen diploma wordt bepaald door hun werknemer. Moeten werkgevers hier de rekening van betalen? Wat zullen voorts de gevolgen zijn voor leerlingen/werknemers en werkgevers van de plannen voor de afdrachtvermindering zoals gepresenteerd in het Regeerakkoord, zo vragen genoemde leden. Voorts vragen deze leden wat de gevolgen zijn voor de leerwerkbedrijven.
Latere verkrijging aanhorigheden woning
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat aan de uitbreiding van het woningbegrip tot later verkregen aanhorigheden geen terugwerkende kracht is toegekend, omdat dit flinke uitvoeringsproblemen met zich mee zou brengen. Genoemde leden vragen om een nadere specificatie van deze uitvoeringsproblemen.
Constructiebestrijding bodemvoorrecht
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nogmaals naar de gevolgen van de constructiebestrijding voor de kredietverlening. Waarom wil de regering de gevolgen voor de kredietverlening niet vooraf onderzoeken maar slechts later monitoren, terwijl toch algemeen bekend is dat de dekkingswaarde van bodemzaken een belangrijke rol speelt bij de vraag al dan niet krediet te verlenen en tegen welke prijs en het kapitaalsbeslag van banken? Genoemde leden vragen ook of de regering voorafgaand aan de indiening van het wetsvoorstel in gesprek is gegaan met de NVB en anderen? Deze leden vragen ook of alternatieven zijn overwogen voor de maatregel, bijvoorbeeld een standaard procentuele afdracht door pandhouders en andere zekerheidsgerechtigden aan de Belastingdienst?
Overige punten
Gestalde zelfstandigenaftrek
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding van de beantwoording van de vragen over de gestalde zelfstandigenaftrek of de bestaande regels ten aanzien van fiscale jaarwinstbepaling volgens de regering niet nadelig uitpakken voor ondernemers wanneer de jaarwinsten één of meerdere jaren laag zijn (en er dus geen zelfstandigenaftrek kan worden genoten) terwijl aan het einde nog een substantiële stakingswinst wordt genoten (waarover wel een flinke heffing moet worden betaald, zonder dat de zelfstandigenaftrek van toepassing is). Daarnaast vragen genoemde leden of de huidige regeling er juist niet toe aanspoort de stakingswinst ten dele naar voren te halen om de verrekening van gestalde zelfstandigenaftrek zeker te stellen. Deze leden vragen voorts of het verrekenen van nog gestalde zelfstandigenaftrek met stakingswinst niet feitelijk een matiging van de heffing over stakingswinst betekent, hetgeen zeer wel past bij de gedachte om stakingswinst gematigder dan tegen het reguliere tarief te belasten (door de heffing ineens wordt stakingswinst momenteel veelal tegen de hogere tarieven belast).
Niet-gebruikte verlofdagen omzetten in een gift
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de tegenwaarde van niet opgenomen wettelijke én bovenwettelijke verlofdagen die anders zouden vervallen, door de werkgever kan worden geschonken aan een ANBI-instelling. Genoemde leden vragen hoe vaak dit voorkomt. Ook vragen deze leden hoe lang werkgevers na 1 juli 2013 nog de tijd hebben om niet-opgenomen verlofdagen van hun werknemers om te zitten in een gift aan een ANBI-instelling.
Vrijstelling bos en natuur in box 3
Volgens artikel 5.7 Wet IB 2001 zijn bossen, natuurterreinen en landgoederen (voor zover onbebouwd) vrijgesteld van de rendementsgrondslag van box 3. Bij de invoering van de bedoelde vrijstelling is door de regering opgemerkt dat de vrijstellingen niet gelden in geval van een vruchtgebruik omdat men is bevreesd voor arbitrageruimte10. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote twijfels of deze arbitrage zich in de praktijk ook daadwerkelijk voordoet en hebben de regering om voorbeelden gevraagd. In ieder geval kan deze arbitrageruimte zich nimmer voordoen in geval van defiscalisering als bedoeld in artikel 5.4 Wet IB 2001 omdat ook de bloot eigendom dan wordt toegerekend aan de vruchtgebruiker. Fiscaal wordt het hele goed dan in aanmerking genomen bij de vruchtgebruiker. Arbitrageruimte is dan per definitie uitgesloten omdat het object dan in dezelfde box zit. Ook de schriftelijke antwoorden11 van de regering op vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie tijdens het wetgevingsoverleg van 7 november 2011 dat men kunstmatig de voordelen zou kunnen afscheiden van de kosten kunnen de genoemde leden niet overtuigen. Deze antwoorden worden niet onderbouwd met concrete voorbeelden waardoor de normale bonafide gevallen worden gedupeerd. Verder heeft de staatssecretaris van Financiën tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2012 op 16 november 2011 opgemerkt dat «het gaat om een heel kleine groep. Dat staat niet in verhouding tot de hoeveelheid antimisbruikwetgeving die nodig zou zijn.». De leden van de ChristenUnie-fractie zijn uiteraard bereid op dit punt met de regering mee te denken, temeer omdat hier met name het leerstuk van fraus legis eenvoudig kan worden toegepast als inderdaad sprake zou kunnen zijn van het kunstmatig afscheiden zoals de regering beweert dat dit zich zou kunnen voordoen.
Fiscale behandeling SBBI’s
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog enkele vragen over de fiscale behandeling van SBBI’s, waaronder buurthuizen. Klopt het dat in de praktijk verschillend wordt omgegaan met de toekenning van de SBBI-status, zo vragen genoemde leden. Deze leden vragen ook of het klopt dat de Hoge Raad onlangs de ANBI-status van een wijkcentrum in Eindhoven heeft bevestigd. Kan de regering nog eens aangeven welke categorieën precies onder de SBBI-status vallen, en dus bij welke categorieën giften aftrekbaar worden? Wordt deze categorisering ook zo toegepast door elke belastinginspecteur?
Fiscaal stelsel Caribisch Nederland
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat er overeenstemming is bereikt met de eilandbestuurders van Caribisch Nederland over het nieuwe fiscale stelsel. In zijn brief van 10 oktober 2012 schrijft de staatssecretaris van Financiën12 dat het tarief van de vastgoedbelasting voor de belastingjaren 2011 en 2012 met 0,2% extra wordt verlaagd. Genoemde leden vragen of dit betekent dat de hotelsector voor 2011 en 2012 te maken krijgt met een vastgoedbelastingtarief van 0,2% en voor 2013 met een tarief van 0,4%?
Wet herziening fiscale behandeling eigen woning
Uitbreiding schenkingsvrijstelling
In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de ChristenUnie dat de regering voorstander blijft van een absolute begrenzing van de vrijstelling van schenk- en erfbelasting. Genoemde leden wijzen dan ook op een aantal andere mogelijkheden om de schenkingsvrijstelling te verruimen. Deze leden willen weten wat de mogelijkheden en budgettaire consequenties zijn van het aanpakken van bestaande beperkingen, zoals de leeftijdsgrens (18–35 jaar) en het verwantschap. Ziet de regering ook mogelijkheden om het verwantschap breder te trekken zodat ook andere familieleden dan de eigen ouders kunnen schenken ten behoeve van de aankoop van een woning, zo willen deze leden weten.
Starterslening
Door de voorgestelde systematiek van annuïtaire aflossing, waarbij er vanaf dag 1 moet worden afgelost, dreigt de succesvolle starterslening haar waarde als stimuleringsinstrument te verliezen. De rente over deze lening, waarbij een starter later mag beginnen met aflossen, is dan immers niet meer aftrekbaar. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering inzicht te geven in het aantal starters dat hierdoor gedupeerd wordt. Wat zijn de gevolgen voor de doorstroming op de woningmarkt, zo vragen deze leden.
Rente over restschuld aftrekbaar maken
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het Regeerakkoord dat vanaf 2013 tot en met 2017 de rente op de restschuld, die mogelijk ontstaat bij de verkoop van een woning, onder voorwaarden maximaal vijf jaar aftrekbaar wordt. Volgens genoemde leden is het echter aannemelijk dat een deel van deze huishoudens niet in staat zal zijn de restschuld (gemiddeld € 30 000 voor 15% van de eigenaar bewoners in 2011) die zou ontstaan bij verkoop van hun woning, binnen vijf jaar af te lossen. Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het bepalen van de termijn op vijf jaar, zo vragen deze leden. Gelden de bestaande loan-to-value grenzen hierbij ook? Zo ja, is dit dan niet beperkend voor huishoudens met een restschuld? Welke voorwaarden gelden bij deze regeling? Genoemde leden vragen ook of de regeling geldt voor huishoudens die na verkoop van hun woning in een huurwoning gaan wonen. Zo ja, waar kunnen zij hun rente op de restschuld aftrekken? Voorts vragen deze leden of de restschuldregeling wettelijk verplicht wordt. Nu is het immers zo dat banken de vrijheid hebben om restschulden al dan niet mee te financieren
Kapitaalverzekeringen, spaarrekeningen en beleggingsrekeningen zonder fiscale gevolgen eerder aanwenden voor aflossing eigenwoningschuld
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mogelijkheden om kapitaalverzekeringen, spaarrekening en beleggingsrekeningen zonder fiscale gevolgen eerder aan te wenden voor een vervroegde aflossing van de eigenwoningschuld. Wat zijn de budgettaire gevolgen van het verruimen van de fiscale vrijstellingen, waarbij er één tijdsklem komt (gelijk aan het bedrag dat nu geldt bij 20 jaar) na respectievelijk 10 jaar en 15 jaar?
Inzetten fiscale oudedagsreserve voor andere doeleinden
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de fiscale gevolgen en wettelijke belemmeringen bij het aanwenden van het tegoed van de fiscale oudedagsreserve voor andere doeleinden, zoals aflossing van de eigenwoningschuld en betaling van de premie voor kapitaalverzekeringen en spaarrekeningen eigen woning?
Brief EPN
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de vragen die de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN) stelt in haar brief van 26 oktober 2012 over de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning.
Wet elektronische registratie notariële akten
In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat er jaarlijks circa 300 000 onderhandse akten worden geregistreerd. Voor ongeveer 260 000 van deze onderhandse akten vervalt straks de mogelijkheid om deze te registreren. In de nota stelt de regering dat de behoefte om een onderhandse akte te laten registreren veelal is gebaseerd op een misvatting over de juridische gevolgen van de registratie. Echter, volgens genoemde leden laat men onderhandse akten registreren zodat de akte hiermee wordt voorzien van een vaste dagtekening, die daarmee ook voor derden vaststaat, bijvoorbeeld de Belastingdienst. Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie kunnen betrokkenen/aanbieders ter registratie er om velerlei redenen een aanmerkelijk belang bij hebben dat de dagtekening op het aangeboden stuk vaststaat. Daarom vragen zij waarom de regering in deze beantwoording voorbij gaat aan het belang dat betrokkenen hechten aan deze dagtekening?
Wet verhuurderheffing
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de heffing gezien moet worden in het licht van de hogere verdiencapaciteit voor verhuurders als gevolg van de verruiming van het huurbeleid. Echter, in de niet-gereguleerde sector geldt juist dat verhuurders alle ruimte hebben om hun huren aan te passen om zo hun verdiencapaciteit op peil te houden. Waarom is er niet voor gekozen om de verhuurderheffing ook te laten gelden voor die één op de drie particuliere verhuurders die zich in de niet-gereguleerde sector bevinden, zo vragen genoemde leden.
Het is de bedoeling dat de huurverhoging op grond van inkomen hoger uitvalt dan de verhuurderheffing waardoor de corporaties meer ruimte krijgen voor investeringen in nieuwe woningen en verbetering en verduurzaming van bestaande woningen. Genoemde leden vragen of er een beeld is hoe deze effecten per regio uitvallen aangezien in sommige regio’s de huren al dicht tegen het marktconforme niveau zitten. Deze leden vragen hoeveel procent van de corporatiewoningen een huurniveau hebben dat al dicht tegen de 4,5% van de WOZ-waarde ligt. Deze leden vragen specifiek wat de consequenties van de verhuurderheffing zijn voor krimpgebieden.
Ook wijzen deze leden op het feit dat er verhuurders zijn die bovengemiddeld veel huurwoningen verhuren aan mensen met lage inkomens waardoor de ruimte voor extra huurverhoging op grond van inkomen beperkter is, terwijl de verhuurderheffing op grond van de WOZ-waarde wordt bepaald. Om deze twee redenen (regionale verschillen WOZ-waarde en verschillen in inkomensniveau huurders) vragen genoemde leden hoe gewaarborgd kan worden dat corporaties niet meer aan de heffing kwijt zijn dan er aan extra huren binnenkomt. Is dit geen reden om te kijken naar een meer gedifferentieerde grondslag voor de verhuurderheffing? Genoemde leden geven in overweging het huurniveau niet te baseren op inkomen en WOZ-waarde maar alleen op basis van de WOZ-waarde met een goede overgangsregeling. Compensatie van de hogere huren voor de lagere inkomens kan dan geregeld worden via een aangepaste huurtoeslag. Volgens deze leden zijn er dan geen problemen met de privacy of met relatief hoge huren terwijl het inkomen van de huurder inmiddels fors is afgenomen.
Verder vragen deze leden een reactie op de opmerking van het CBP dat in de gekozen opzet het extra aanbod van huurwoningen vanuit maatschappelijk oogpunt op een dure wijze wordt gerealiseerd. Deze leden vragen of er harde afspraken komen met de corporaties om de extra financiële ruimte ook daadwerkelijk in te zetten voor genoemde doelen.
Genoemde leden vragen een reactie op de constatering van het CPB dat de heffing alleen geldt voor woningen met een huur beneden een grenswaarde. Klopt het dat woningen van verhuurders die kans zien de huren van deze woningen via huurharmonisatie te verhogen tot boven de grenswaarde ondanks hogere inkomsten buiten de heffing vallen? Klopt het dat er in 2009 circa 350 000 corporatiewoningen (met een gezamenlijke WOZ-waarde van € 66 mld.) waren waarvan de feitelijke huur lager lag dan de grenswaarde, maar de maximale redelijke huur hoger lag dan deze grenswaarde, zo vragen deze leden en dat deze woningen door huurharmonisatie buiten de heffing kunnen gaan vallen? Genoemde leden vragen in dit licht of de regering het redelijk vindt dat de verhuurderheffing alleen geldt voor woningen onder de liberalisatiegrens.
Overig: deelakkoord en Regeerakkoord
Assurantiebelasting
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de koopkrachteffecten zijn voor grote bedrijven en tuinbouwbedrijven van het verhogen van de assurantiebelasting naar 21%.
Overbruggingsregeling AOW-verhoging
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de invulling van de overbruggingsregeling voor de AOW-verhoging. Waar zit het verschil tussen de bedragen voor 2013 en 2014 die genoemd worden in het deelakkoord en de bedragen die genoemd worden in het Regeerakkoord? Welke criteria en randvoorwaarden worden bij deze overbruggingsregeling gehanteerd?
Schrappen aftrekbaarheid provisies tussenpersonen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke provisiekosten nu wel en niet aftrekbaar zijn. Wat zijn de gevolgen van deze maatregel voor de lijfrentes?
Terugsluis vergroening
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het Regeerakkoord dat de bij het Begrotingsakkoord gereserveerde middelen voor terugsluis vergroening gedeeltelijk worden ingezet voor lastenverlichting bij bedrijven ter compensatie van de SDE+ heffing (intensivering van € 375 mln.). Tegelijk lezen deze leden dat deze terugsluis door maatregel 114 weer volledig teniet wordt gedaan. Genoemde leden vragen hoe groot de lastenverlichting voor bedrijven bij compensatie van de SDE+ heffing nu precies is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
Belastingplan 2013
Levensloopregeling
De leden van de SGP-fractie hebben in het verslag gevraagd naar de mogelijkheden om de bestedingsdoelen van de huidige levensloopregeling te verruimen. Deze leden willen daarmee tegemoet komen aan de huidige spaarders die het vitaliteitssparen – inclusief de vrijere bestedingsmogelijkheden – in rook zien opgaan. Daarnaast willen deze leden voorkomen dat er een gunstige regeling in stand blijft voor een steeds beperktere groep mensen. Deze leden danken de regering voor het gegeven antwoord, waaruit blijkt dat de regering daartoe mogelijkheden ziet. Deze leden hebben daarom een amendement in voorbereiding waarmee het overgangsrecht voor de levensloopregeling geregeld wordt. Kan de regering aangeven hoe zij inhoudelijk aankijkt tegen de volgende vormgeving van dit amendement? A) Vanaf 1 januari 2013 stopt de mogelijkheid om een nieuwe inleg te doen. B) Tot 1 januari 2016 mogen deelnemers aan de levensloopregeling met een opgebouwd vermogen van meer dan € 3 000 hun tegoed bestedingsvrij opnemen, zodat de levensloopregeling gelijktijdig met de spaarloonregeling stopt. C) Het is aan de deelnemers om het tegoed in één keer op te nemen, of verspreid over meerdere jaren. D) Om te voorkomen dat deelnemers hierdoor een hoger belastingtarief moeten betalen dan mogelijk is bij de huidige levensloopregeling, stellen deze leden voor de grondslag voor de belastingheffing op een administratief eenvoudige manier te beperken tot 80% van de aanspraak. Belastingheffing vindt dus plaats over deze lagere grondslag tegen het progressieve tarief. E) De budgettaire opbrengst wordt ingezet voor een verlaging van het toptarief van 63% (52% IB + 11,1% IAP) op middeninkomens als gevolg van de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie, oftewel een verlenging van de derde schijf in de LB/IB.
Rode diesel
De leden van de SGP-fractie hebben in het verslag al beargumenteerd waarom zij de afschaffing van de rode diesel nog steeds onverstandig vinden, omdat het een directe lastenverzwaring van ongeveer € 100 miljoen betekent voor de landbouw en € 150 miljoen voor andere sectoren, waaronder de bouw. Juist deze sectoren hebben we nodig om Nederland uit de economische crisis te helpen. De extra accijns drukt direct op de bedrijfsbegroting. Onderzoeksbureau Ecorys heeft aangegeven dat weggebruikers in het verkeer veel meer invloed hebben op het brandstofverbruik dan dieselgebruikers in zowel bouw als landbouw. Erkent de regering dat het in deze sectoren erg lastig is om de hogere kostprijs door te berekenen, zeker nu tijdens de crisis? Erkent de regering dat deze maatregel de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw aantast, zeker in het licht van de situatie in de ons omringende landen? In Frankrijk en België is er nog wel een accijnsvoordeel. In Duitsland is afschaffing één op één gecompenseerd. In het Lenteakkoord zat nog een kleine compensatie en de vage belofte van lastenverlichting per 2014. Waarom is deze in het Regeerakkoord niet meer overeind gebleven? Kan de regering een reactie geven op het ingediende amendement om de afschaffing van het accijnsvoordeel voor rode diesel terug te draaien, mede in het licht van de in het Regeerakkoord opgenomen tekst «De agrarische sector is een belangrijke economische motor. Nederland is de tweede exporteur van agrarische producten ter wereld. Boeren en tuinders verdienen dus de ruimte om te ondernemen»?
Werkbonus
De leden van de SGP-fractie begrijpen de gedachte achter de werkbonus, hoewel deze in het Regeerakkoord nog steeds de wat verwarrende naam «doorwerkbonus» draagt. Deze komt tegemoet in de discussie over het eerder kunnen uittreden van mensen die zich onvoldoende hebben kunnen voorbereiden op het langer doorwerken. Deze leden vragen waarom dit beleidsdoel gerealiseerd wordt met een heffingskorting, gezien de trend om zo weinig mogelijk te werken met heffingskortingen voor specifieke groepen. Kan de regering aangeven hoe zij aankijkt tegen het amendement van deze leden om de werkbonus te voorzien van een horizonbepaling van vijf jaar? Erkent de regering dat dit in overeenstemming is met de Fiscale agenda13 en de aangenomen motie Dijkgraaf14? In de Fiscale agenda wordt immers beschreven dat het voor de hand ligt een horizonbepaling op te nemen voor de duur van de regeling voor zover grondslagversmallers en heffingskortingen het karakter hebben van een belastinguitgave.
Wet herziening fiscale behandeling eigen woning.
De leden van de SGP-fractie hadden gehoopt dat de onderhandelaars van de fracties van de VVD en de PvdA zouden afzien van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering waarom hier toch niet voor is gekozen, ondanks de brede kritiek op dit wetsvoorstel door de politiek en experts. Erkent de regering dat dit voorstel de markt nog verder op slot zal zetten? Waarom hebben de onderhandelaars niet gekozen voor de vormgeving van het breed gesteunde Wonen 4.0 of de vormgeving zoals de commissie Van Dijkhuizen voorstelt? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de aftrek in te boeken als een lastenverzwaring voor burgers? Waarom hebben de onderhandelaars ervoor gekozen deze lastenverzwaring zo eenzijdig neer te leggen bij de nieuwe generatie huizenbezitters en daarmee doelbewust een wig gedreven tussen bestaande huizenbezitters en nieuwe toetreders? Deze leden vinden dat zorgelijk, omdat juist de starters al veel minder mogelijkheden hebben om tijdens hun leven vermogen op te bouwen.
De leden van de SGP-fractie voorzien met name grote problemen voor starters op de woningmarkt. Kan de regering aangeven waarom er niet voor is gekozen om starters de mogelijkheid te geven de hypotheek over een langere periode te laten aflossen, wat een drukkend effect heeft op de maandlasten? Kan de regering ingaan op de vormgeving van het voorstel van de leden van de CDA-fractie om een glijdende schaal te introduceren voor 35-minners? Kan deze mogelijkheid verder onderzocht worden?
De vorige regering reageerde afhoudend op het voorstel van deze leden om een vergroting van de vrijstelling in de schenkbelasting te introduceren. Kan de regering aangeven hoe zij hier tegenaan kijkt?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij de verlaging van de loan-to-value ratio naar 100% uit wil stellen naar een moment tot de markt weer beter functioneert.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het verstandig vindt om de voorwaarde te stellen dat de hypotheek geheel tenminste annuïtair afgelost moet worden om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek. Kan de regering reageren op de stelling van de leden van de SGP-fractie dat 50% aflossen, zoals ook in de gedragscode is opgenomen, ruim voldoende is om het risico op een restschuld zo goed als uit te sluiten? Erkent de regering dat het door de de facto aflossingseis voor starters in de praktijk nog moeilijker wordt om een huis te kopen?
De leden van de SGP-fractie maken uit het verslag op dat er intussen grote vragen bij alle fracties bestaan of het de facto verplichten van een annuïtair aflossingsschema wel zo verstandig is. Wil de regering daarom alsnog een wijzigingsvoorstel indienen om een forfaitair aflossingsschema te hanteren, zodat meerdere hypotheekvormen mogelijk blijven? Is het inderdaad zo dat zo’n ingrijpende wijziging niet meer mogelijk is per 1 januari 2013, zoals de regering in de nota naar aanleiding van het verslag aangaf? Wil de regering daarom overwegen dit wetsvoorstel in ieder geval met een jaar uit te stellen?
Ook na de antwoorden van de regering zijn de leden van de SGP-fractie nog van mening dat de aflossingseis niet uitvoerbaar is. De extra administratieve lasten zijn enorm voor de bedrijven en de Belastingdienst, waarbij de laatste toch al tot over de oren in het werk zit door complexe regelgeving. De leden van de SGP-fractie willen graag meer duidelijkheid over wat moet worden verstaan over «meer dan incidenteel» bij aanhoudende betalingsproblemen. Daarnaast vragen deze leden de regering of zij erkent dat de aflossingseis tot veel rechtsonzekerheid zal leiden als de belastingplichtige aannemelijk moet maken dat hij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoet.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de aflossingseis per lening(deel) wordt toegepast, waardoor de belastingplichtige niet vrij is om eerst af te lossen op de lening met de hoogste rente. Wil de regering de aflossingseis daarom zodanig aanpassen dat de belastingplichtige meer vrijheid heeft ten aanzien van de aflossing?
Overgangsrecht
In het verslag hebben de leden van de SGP-fractie de aandacht erop gevestigd dat het moeilijk is om als bestaande huizenbezitter te switchen naar een andere hypotheekverstrekker. De regering gaat wat deze leden betreft onvoldoende op de geschetste problemen in. Daarom nogmaals de vraag. Stel: iemand heeft nu een hypotheekconstructie van 50% banksparen in combinatie met een 50% aflossingvrij gedeelte bij aanbieder X. Deze persoon koopt een andere woning en kan voor het meerdere deel van de lening een beter tarief of betere voorwaarden krijgen bij bank Y. In hoeverre is afdwingbaar dat bank Y de constructie zoals deze bij bank X liep ongewijzigd en onder dezelfde voorwaarden voortzet? Oftewel, worden mensen op deze wijze gedwongen de gehele looptijd met hun hypotheek bij dezelfde bank te blijven? Zou dit probleem niet eenvoudig weggenomen kunnen worden indien de regering de keuze voor een bepaalde hypotheekvorm vrij laat en niet alleen de hypotheekrenteaftrek in stand houdt voor hypotheken die tenminste annuïtair worden afgelost?
Indien de informatieverplichting niet (volledig of tijdig) wordt nagekomen, kwalificeert de betreffende lening voor dat jaar niet als eigenwoningschuld en is de betaalde rente niet aftrekbaar. Kan in dit verband een coulance-regeling worden ingevoerd, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
Landgoederen
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat het invoeren van de nieuwe heffing voor verhuurders grote negatieve gevolgen kan hebben voor de duurzame instandhouding van historische landgoederen, een belangrijk doel achter de Natuurschoonwet. Is de regering daarom bereid de verhuurderheffing voor deze landgoederen achterwege te laten voor NSW-landgoederen?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Hijum
De griffier van de commissie, Berck