Vastgesteld 20 februari 2013
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 30 oktober 2012 inzake de Voortgangsrapportage najaar 2012 «geweld in afhankelijkheidsrelaties» (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 14).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 februari 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Vraag 1
In de zorg is sprake van meerdere meldpunten, hulplijnen, meldcodes en meldplichten. Niet alleen ten aanzien van (seksueel) misbruik, maar ook voor andere eventuele misstanden. Kan een overzicht gegeven worden van alle bestaande meldpunten, hulplijnen, meldcodes en meldplichten in de zorg in den brede? Kan daarbij ook worden aangegeven sinds wanneer deze zaken bestaan en hoe vaak er gebruik van wordt gemaakt? Kan tot slot worden aangegeven welke meldpunten, hulplijnen, meldcodes en meldplichten reeds toegezegd zijn, maar nog tot stand moeten komen?
Antwoord 1
Op het gebied van GIA zijn landelijk de volgende meldpunten en hulplijnen actief:
– Sinds eind jaren negentig bestaan de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK). Deze zijn voor burgers en professionals met vragen, zorgen of meldingen over kindermishandeling. In 2011 is ruim 65.000 keer met een AMK contact opgenomen.
– Er is sinds 2007 een landelijk dekkend netwerk van Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG). Hier kunnen burgers en professionals die huiselijk geweld vermoeden of mensen die zelf slachtoffer zijn van huiselijk geweld. De Steunpunten hebben in 2011 bijna 50.000 meldingen en contacten ontvangen.
– De SHG’s hebben naast hun eigen telefoonnummer ook een gezamenlijk landelijk telefoonnummer dat bellers doorschakelt naar een SHG in hun regio. In 2012 is dit nummer ruim 22.000 keer gebeld.
– Indien sprake is van seksueel misbruik door zorgmedewerkers of andere vormen van geweld in een afhankelijkheidsrelatie door zorgmedewerkers zijn instellingen verplicht om die bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) te melden. In 2011 ontving de IGZ in totaal circa 8.800 meldingen. Hiervan hadden circa 100 betrekking op seksueel misbruik of mishandeling door een zorgmedewerker.
– Meldplicht voor zover het slachtoffers betreft binnen de Jeugdzorg. Jeugdzorginstellingen zijn verplicht om een vermoeden van kindermishandeling door een persoon die werkzaam is bij de betreffende zorgaanbieder dit te melden bij het Advies en meldpunt Kindermishandeling. Op basis van de richtlijn «Melden van calamiteiten» zijn jeugdzorginstellingen verplicht om calamiteiten, waaronder óók seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt verstaan, te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg registreert naar type calamiteit per zorgaanbieder maar niet of een melding geweld in afhankelijkheidsrelaties betreft, daarom is er geen inzicht in dat aantal.
– Sinds 1 oktober 2012 is de Hulplijn Seksueel Misbruik operationeel. Deze Hulplijn is bedoeld voor slachtoffers die melding willen maken van seksueel misbruik dan wel seksueel geweld en niet weten bij welke instantie zij het beste terecht kunnen. De Hulplijn wordt uitgevoerd door Slachtofferhulp Nederland. Deze hulplijn is tussen 1 oktober en 31 december 2012 ruim 500 keer gebeld. Naar schatting één kwart van de gesprekken had betrekking op huiselijk geweld.
– Diverse provinciale, gemeentelijke en particuliere initiatieven.
In het kader van de stelselwijziging jeugd zullen de functies van het SHG en het AMK worden gebundeld in één organisatie: het AMHK. Deze zal met de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet van start gaan.
De Hulplijn Seksueel Misbruik is in elk geval tot 1 oktober 2015 operationeel. In de voorbereiding voor de vorming van het AMHK zal ook gekeken worden of en in hoeverre de Hulplijn Seksueel Misbruik hierin zou kunnen integreren.
Door middel van het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (33 062) zal het gebruik van een meldcode worden verplicht in de sectoren gezondheidszorg, jeugdzorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning en justitie. Een meldcode is een stappenplan dat professionals duidelijk maakt wat zij moeten doen bij signalen van geweld in huiselijke kring. Nu al wordt door een deel van de organisaties gewerkt met een meldcode. Deze meldcodes zijn op maat gemaakt voor de eigen organisaties, branche en/of regio.
De meldcode geldt dus voor geweld in huiselijke kring. Wanneer het geweld echter wordt gepleegd door een professional, geldt in bepaalde sectoren een meldplicht. In de Wet op de Jeugdzorg bestaat een meldplicht voor kindermishandeling door een persoon die werkzaam is bij een aanbieder van jeugdzorg. Op grond van de huidige Kwaliteitswet zorginstellingen bestaat er een meldplicht voor instellingen om bij de IGZ melding te doen van «calamiteiten» en van «seksueel misbruik.» In het wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (33 234) zijn de volgende meldplichten voor de zorgaanbieder bij de IGZ opgenomen: calamiteit, geweld in de zorgrelatie (omvat ook seksueel misbruik) en opzegging, ontbinding of niet-voortzetting van een overeenkomst met een zorgverlener vanwege disfunctioneren.
Op grond van het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg (33 109) kan melding bij de IGZ worden gemaakt door cliënt of zorgverlener van een inbreuk op het zorgplan, voor zover deze schending fysieke of psychische schade bij de cliënt heeft toegebracht. Ook bestaat op grond van dat wetsvoorstel de verplichting voor de zorgaanbieder om bij de IGZ onverwijld melding te doen van geweld in de zorgrelatie. In het onderwijs bestaat een meldplicht voor zedenmisdrijven gepleegd door professionals (leerkrachten).
Vraag 2
Is de regering bereid apart te rapporteren over de aanpak van verwaarlozing bij kinderen, aangezien dit de meest voorkomende vorm van kindermishandeling is?
Antwoord 2
Met de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties wil ik de samenhang tussen de aanpak van verschillende vormen van geweld en mishandeling versterken. Ik ben daarom geen voorstander van een aparte rapportage over verwaarlozing bij kinderen. Waar nodig, wordt in de voortgangsrapportage ingegaan op specifieke thema’s of doelgroepen.
Vraag 3
Hoeveel procent van de kinderen, van wie door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is vastgesteld dat zij mishandeld zijn, krijgen hulp? Waar bestaat deze hulp uit?
Antwoord 3
Het AMK sluit geen zaak af zonder dat duidelijk is wat het vervolg is. Het AMK checkt na enkele maanden hoe het met het kind gaat. Door het AMK wordt niet geregistreerd welke vorm van hulp er wordt ingezet naar aanleiding van een melding en onderzoek.
Een vorm van hulp waaraan kan worden gedacht is hulp in de vorm van begeleiding door en gesprekken bij jeugdzorg.
Vraag 4
Hoe wordt de veiligheid van kinderen tijdens de transitie en in het nieuwe stelsel gewaarborgd? Hoe controleert de rijksoverheid of de lokale overheden hun verantwoordelijkheden nemen voor een goede aanpak van kindermishandeling (keten breed: van preventie tot en met nazorg)? Hoe houdt de rijksoverheid hierover het overzicht? Op welk moment en op welke manier wordt ingegrepen als een lokale overheid dit beleid niet op orde heeft?
Antwoord 4
De veiligheid van kinderen is een kernelement in het conceptwetsvoorstel. Hier ligt primair een rol voor de ouders, maar als ouders dit niet of ontoereikend doen, moet de overheid ingrijpen.
Met het nieuwe jeugdstelsel worden verantwoordelijkheden overgedragen aan de gemeenten. Voor een effectieve aanpak van kindermishandeling is een sluitende aanpak nodig. De decentralisatie biedt daar alle kansen voor omdat alle zorg, hulp en ondersteuning rond kinderen samengebracht wordt op lokaal niveau. Verder krijgen gemeenten de opdracht een advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling in te stellen dat, zoals de naam al zegt, advies geeft aan omstanders en professionals en onderzoek doet naar vermoedens van kindermishandeling. Er worden in de nieuwe wet kwaliteitswaarborgen opgenomen, die ook voor de aanpak van kindermishandeling belangrijk zijn.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten adequaat ondersteund worden, zodat zij hun verantwoordelijkheid voor de aanpak kindermishandeling goed kunnen invullen. Daarom wordt de aanpak kindermishandeling in de transitie nadrukkelijk ter hand genomen. In overleg met gemeenten wordt het ondersteuningsaanbod bepaald, wat ze nodig hebben en op welke wijze dit het best kan gebeuren. Samen met VNG en de staatssecretaris van VenJ heb ik de website www.voordejeugd.nl ingericht waarop informatie over het nieuwe stelsel geplaatst wordt, waaronder de aanpak van kindermishandeling.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel overleg ik graag met uw Kamer over deze thema’s.
Vraag 5
Hoe vaak is er een melding gedaan bij het meldpunt ouderenmishandeling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Door wie werden deze meldingen gedaan? Wat is de aard van deze meldingen? Bij hoeveel meldingen is een nader onderzoek ingesteld? Wat zijn de resultaten van deze onderzoeken?
Antwoord 5
Vanaf 15 juni 2011 tot en met 31 december 2012 zijn er 54 meldingen van mogelijke ouderenmishandeling1 bij het meldpunt binnengekomen. De groep melders varieert. Ruim driekwart van de melders is bestuurder, leidinggevende of professional van een zorginstelling. De overige melders zijn kinderen of andere familieleden van het mogelijke slachtoffer.
Er zijn inmiddels 44 meldingen onderzocht. Nog 10 meldingen zijn in onderzoek. Van de 44 meldingen die door de instellingen onderzocht zijn, blijkt er in 12 situaties sprake te zijn van ouderenmishandeling. In 23 situaties kan mogelijke ouderenmishandeling niet worden bewezen en in de overige 9 situaties blijkt na onderzoek geen sprake te zijn van ouderenmishandeling.
Het overgrote deel van de meldingen gaat over mogelijke lichamelijke en/of psychische mishandeling in een zorgsetting voor ouderen. Hoewel iedere melding op zichzelf staat, valt op dat het vaak om ontspoorde zorg gaat. Het niet kunnen omgaan met probleemgedrag van cliënten is in een groot deel van de meldingen een aanleiding om cliënten hardhandig vast te pakken of een klap te geven al dan niet in combinatie met een onjuiste bejegening. Daarnaast gaat ongeveer 10% van de meldingen over diefstal en 10% over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag. Na onderzoek blijkt dat bij geen van de meldingen seksuele mishandeling kon worden aangetoond.
Van de 12 meldingen waarbij daadwerkelijk ouderenmishandeling is geconstateerd, is in een deel van de situaties de pleger ontslagen of heeft de pleger zelf ontslag genomen. In de overige situaties nam de zorginstelling maatregelen in de vorm van een waarschuwing en een aantekening in het personeelsdossier, overplaatsing naar een andere afdeling al dan niet in combinatie met een extra begeleidingstraject. Naast deze individuele maatregelen werden ook afdelingsmaatregelen getroffen, zoals het instellen van een verbetertraject gericht op onderlinge communicatie en vertrouwen, het geven van specifieke scholing over bejegening of over omgaan met moeilijk gedrag. De inspectie heeft gesprekken gevoerd met ontslagen medewerkers waarbij het accent lag op het voorkomen van herhaling van hun ontspoorde gedrag.
Vraag 6
Hoeveel meldingen van geweld in afhankelijkheidsrelaties zijn er in de afgelopen jaren geweest? Kan dit worden uitgesplitst naar jaar en naar minderjarig, meerderjarig, bejaarden, mensen met een lichamelijke beperking en mensen met een verstandelijke beperking?
Antwoord 6
Geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt gekenmerkt door de afhankelijke positie van het slachtoffer tegenover de dader. Het betreft allerlei vormen van geweld in huiselijke kring, onder meer partnergeweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling, én geweld binnen professionele relaties in de zorg en ondersteuning. Slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties kunnen zich bij verschillende meldpunten en hulplijnen melden. Voor een overzicht hiervan verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
2010 |
2011 |
% stijging 2011 tov 2010 |
|
---|---|---|---|
Advies en consult |
43.925 |
46.739 |
6% |
Onderzoek |
18.076 |
19.254 |
6% |
Totaal contacten |
62.001 |
65.993 |
6% |
Het grootste deel van de adviesvragen en onderzoeksmeldingen is afkomstig van beroepskrachten: 73,7 procent van de meldingen voor onderzoek en 56,4 procent van de adviesaanvragen (cijfers 2011).
2010 |
2011 |
2011 tov 2010 |
|
---|---|---|---|
Civiel |
11.756 |
12.146 |
3,3% |
Dit betreft alle zaken niet afkomstig van politie, dus afkomstig van andere professionals of vanuit de sociale omgeving (buren, familie) of betrokkenen zelf (waarvan door professionals) |
(2.609) |
(2.795) |
(7,1%) |
Meldingen door politie bij de SHG’s |
21.876 |
32.477 |
43,9% |
Aantal huisverboden die door SHG’s zijn gecoördineerd |
2.355 |
2.628 |
11,6% |
Totaal aantal contacten en meldingen |
35.987 |
47.251 |
31,3% |
Niet alle Steunpunten Huiselijk Geweld registreren of de melding een oudere en/of iemand met een lichamelijke dan wel verstandelijke handicap betreft. Een landelijk overzicht van meldingen met daarin een uitsplitsing naar deze categorieën is daarom niet beschikbaar.
In 2011 hadden circa 100 meldingen bij de IGZ betrekking op seksueel misbruik of mishandeling door een zorgmedewerker. Het totale aantal meldingen bij de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) waarbij sprake is van enigerlei vorm van geweld in een afhankelijkheidsrelatie, is niet bekend. Dat geldt ook voor de Inspectie Jeugdzorg. Het is dus niet mogelijk om hier inzicht in te geven. Wel is er inzicht in het aantal meldingen bij de IGZ voor zover het ouderenmishandeling betreft. Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
De Hulplijn Seksueel Misbruik is vanaf 1 oktober 2012 operationeel. Deze hulplijn is tussen 1 oktober en 31 december 2012 ruim 500 keer gebeld. Naar schatting een kwart van de gesprekken had betrekking op huiselijk geweld.
Vraag 7
Hoeveel aangiften worden er gedaan per jaar, bezien over de afgelopen 5 jaar?
Antwoord 7
Aantal aangiften huiselijk geweld:
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
---|---|---|---|---|
22.219 |
24.133 |
24.401 |
24.333 |
25.081 |
Bron: GIDS-kubus, huiselijk geweld
Vraag 8
Wat zijn de concrete cijfers (dus geen percentages) als het gaat om de inventarisatie van politiecijfers over slachtoffers van ouderenmishandeling?
Antwoord 8
Registraties waarbij sprake is van huiselijk geweld krijgen de projectcode «huiselijk geweld». Het is niet mogelijk concrete cijfers over «ouderenmishandeling» uit de politiesystemen te genereren. Dit wordt niet specifiek door de politie geregistreerd.
Vraag 9
Hoeveel opsporingsonderzoeken worden er gedaan door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) per jaar, bezien over de afgelopen 5 jaar?
Antwoord 9
De politie registreert niet specifiek op het aantal ingestelde opsporingsonderzoeken van huiselijk geweld. Conform de aanwijzingen van het college van Procureurs-Generaal hanteert de politie bij huiselijk geweld een actief opsporingsbeleid. Dat betekent dat er indien er voldoende opsporingsindicatie is bij elke aangifte een nader onderzoek wordt ingesteld. Ook in situaties waarin het slachtoffer geen aangifte doet, wordt in beginsel door de politie bewijs verzameld, zodat het Openbaar Ministerie bij voldoende bewijs ambtshalve tot vervolging kan overgaan.
Vraag 10
Hoeveel zaken zijn geseponeerd per jaar, bezien over de afgelopen 5 jaar?
Antwoord 10
Het aantal sepots van geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt niet bijgehouden; sepots worden geregistreerd op artikel uit het Wetboek van Strafrecht.
Vraag 11
Heeft de IGZ voldoende capaciteit om adequaat te kunnen reageren op (vermoedens van) geweld? Graag een toelichting van de regering op dit punt.
Antwoord 11
Bij (vermoedens van) geweld gaat het om ernstige gebeurtenissen die prioritair aandacht behoeven van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ heeft hiervoor voldoende capaciteit. De IGZ behandelt alleen die meldingen van (vermoedens van) geweld die een relatie met de geleverde gezondheidszorg hebben. Bij alle overige situaties van (vermoedens van) geweld die bekend worden in de gezondheidszorg, moet de zorgverlener handelen conform de sectorspecifieke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Vraag 12
Welke mogelijkheden heeft de IGZ om adequaat te kunnen reageren op (vermoedens van) geweld en is dit voldoende? Graag een toelichting van de regering op dit punt.
Antwoord 12
De IGZ behandelt meldingen van (vermoedens van) geweld die een relatie met de geleverde gezondheidszorg hebben. Wanneer de inspectie een melding ontvangt betreffende een (vermoeden van) geweld, hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het (vermoeden van) geweld en de rol van de zorgverlener in het voorkomen, optreden of voortduren van het geweld.
Vaak zullen dergelijke gevallen, al dan niet door de IGZ, onder de aandacht van justitiële autoriteiten worden gebracht. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan. In voorkomende gevallen kan daarnaast ook voor een tuchtrechtelijk traject gekozen worden. Ook de IGZ weegt deze mogelijkheid af. Een tuchtrechtelijk traject is alleen van toepassing wanneer het geweld door een zorgverlener is gepleegd die op dat moment BIG-geregistreerd is. Een tuchtklacht kan door elke betrokkene (het slachtoffer, zijn of haar advocaat of belangenbehartiger, de instelling en/of de inspectie) ingezet worden.
Vraag 13
Heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) voldoende mogelijkheden en capaciteit om adequaat te kunnen reageren op (vermoedens van) geweld? Graag een toelichting van de regering op dit punt.
Antwoord 13
Als een jongere uit de jeugdzorg (hetzij als dader, hetzij als slachtoffer) betrokken is geweest bij geweld met een ernstig schadelijk gevolg voor een of meer personen, is de betreffende jeugdzorginstelling verplicht dit als een calamiteit te melden bij de inspectie. De inspectie verzoekt de instelling dan een feitenrelaas op te stellen en zij doet vervolgens een onderzoek naar de zorgverlening voorafgaand aan, tijdens en na de calamiteit. Dit onderzoek kan bestaan uit het stellen van aanvullende vragen, het vragen om een onafhankelijk intern onderzoek en/of het uitvoeren van een eigenstandig onderzoek, al naar gelang de aard en de ernst van de calamiteit.
Verder kan het voorkomen dat een burger of een individuele professional bij de inspectie meldt dat zich binnen de jeugdzorg een ernstige geweldssituatie heeft voorgedaan. Als deze nog niet als een calamiteit bij de inspectie is gemeld, zal de inspectie het signaal van de burger of professional verifiëren en vervolgens de hiervoor aangehaalde calamiteitenprocedure starten. Geweldssituaties die niet vallen onder de definitie van calamiteit (kort gezegd: zonder ernstig schadelijk gevolg voor een of meer personen), behoeft de betreffende instelling niet direct te melden bij de inspectie. Zij dient het incident dan op te nemen in haar incidentenregistratie en -analyse. Een maal per jaar beoordeelt de inspectie de incidentenregistratie, de analyse en de door de instelling geformuleerde verbeterpunten.
Naast het calamiteitentoezicht besteedt de inspectie in haar thematisch toezicht veel aandacht aan (het voorkomen van) geweld binnen de jeugdzorg. «Veiligheid» is een belangrijk thema voor de inspectie en dat onderwerp komt elk jaar in een of meerdere onderzoeken terug. Daarbij besteedt ze zowel aandacht aan de fysieke veiligheidswaarborgen binnen een instelling als aan het veiligheidsklimaat binnen een instelling.
De inspectie beschikt op dit moment over de benodigde capaciteit om haar werkzaamheden op de hiervoor beschreven wijze uit te voeren.
Vraag 14
Hoe vaak komt financiële uitbuiting door familieleden of naasten en door instellingen voor? Graag een overzicht per jaar, van de afgelopen jaren.
Antwoord 14
Er is geen uitputtend overzicht van de omvang van financiële uitbuiting bij ouderen. Voor de gegevens van de IGZ zij verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Daarnaast houdt het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO) samen met MOVISIE sinds 2006 gegevens bij van het aantal meldingen van ouderenmishandeling in huiselijke kring bij een (beperkt) aantal steunpunten huiselijk geweld en consultatienetwerken ouderenmishandeling:
– 2006: 368 meldingen, waarvan 45% financiële uitbuiting
– 2007: 366 meldingen, waarvan 27% financiële uitbuiting
– 2008: 662 meldingen, waarvan 32% financiële uitbuiting
– 2009: 656 meldingen, waarvan 21% financiële uitbuiting
– 2010: 855 meldingen, waarvan 26% financiële uitbuiting
– 2011: 994 meldingen, waarvan 23% financiële uitbuiting.
Vraag 15
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een melding of een signaal van geweld, misbruik of grensoverschrijdend gedrag tot aan de actie of consequentie die eraan wordt verbonden zodat het geweld stopt? Bijvoorbeeld in het geval een hulpverlener ziet dat een oudere is mishandeld in een instelling, hoe lang duurt het dan voordat het slachtoffer hulp krijgt en hoe lang duurt het voordat de dader is gepakt?
Antwoord 15
Er zijn geen landelijke gegevens beschikbaar over de gemiddelde doorlooptijd van een melding of een signaal van geweld. In het algemeen kan worden gesteld dat de doorlooptijd mede afhankelijk is van de ernst, complexiteit en benodigde bewijsvoering. De hulpverlening zal uiteraard sneller op gang komen, ongeacht of een dader al is gepakt.
Vraag 16
Op welk manieren worden zorgverleners getraind, nageschoold en bijgeschoold als het gaat om het voorkomen, signaleren, bespreekbaar maken en stoppen van geweld en grensoverschrijdend gedrag, bij zowel hun collega’s als bij bewoners van instellingen?
Antwoord 16
Scholing van professionals is van groot belang voor de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De verantwoordelijkheid voor het scholen van de professionals ligt bij de organisaties waar de professionals werkzaam zijn. Zij worden op grond van de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (33 062) verplicht om de kennis over en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Vanwege het belang van scholing heb ik ervoor gekozen om organisaties hierbij te ondersteunen. Ik heb daarom een basistraining «Werken met een meldcode» en e-learning modulen voor de verschillende beroepsgroepen laten ontwikkelen. Deze zijn opgenomen in de zogeheten Toolkit meldcode. In de e-learning modulen wordt specifiek ingegaan op signaleren van en op het communiceren over geweld in de thuissituatie. MOVISIE en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) hebben daarnaast een opleidingsmodule «Geweld leren signaleren en (be)handelen» ontwikkeld. Deze en meer trainingen zijn te vinden in de Databank bij- en nascholing meldcode. Deze databank is ook onderdeel van de toolkit.
Ook de aankomende professionals moeten bekwaam zijn in het werken met een meldcode. Opleidingen zijn zelf verantwoordelijk voor het scholingsaanbod. Zij worden geacht studenten op te leiden tot professionals die beantwoorden aan de eisen van het veld en de geldende wet- en regelgeving. Ik heb een plan van aanpak opgesteld om de aandacht voor kindermishandeling en huiselijk geweld in de curricula van de initiële opleidingen beter te verankeren. De komende weken ga ik in overleg met collega-departementen en de Taskforce Kindermishandeling om dit plan van aanpak verder aan te scherpen.
Ik richt mij bij het plan van aanpak zowel op het bestuurlijke niveau (top down) als op de docenten (bottom up). Ik begin op de werkvloer en ontwikkel voor gemotiveerde docenten werkvormen waarmee zij direct aan de slag kunnen. Op die manier kunnen studenten nu al worden opgeleid in de competenties die nodig zijn om te signaleren en handelen bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast verwacht ik een positieve invloed van de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Immers moeten professionals (ook als zij net van school komen) kunnen werken met de meldcode. Hiermee creëert de wet meldcode naar verwachting vraag naar meer aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling in de initiële opleidingen, bijvoorbeeld via de werkgevers. In het genoemde plan van aanpak formuleer ik verdere acties die bevorderen dat de thema’s huiselijk geweld en kindermishandeling in alle relevante opleidingen een structurele plek krijgen in het curriculum. Zoals ik u tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel meldcode heb toegezegd zal ik u hierover eind maart nader informeren.
Vraag 17
Hoe worden mantelzorgers en andere vrijwilligers geschoold in het voorkomen, herkennen, bespreekbaar maken en stoppen van geweld en grensoverschrijdend gedrag?
Antwoord 17
Mantelzorgers worden bij de zorg die zij verlenen aan hun naaste op zichzelf niet geschoold in het voorkomen, herkennen, stoppen en bespreekbaar maken van geweld en grensoverschrijdend gedrag. Van belang is dat betrokken professionals het onderwerp zo nodig bespreekbaar maken met mantelzorgers, en in staat zijn om overbelasting te signaleren.
Daarnaast worden mantelzorgers uiteraard bereikt met de publiekscampagne «Geweld in huiselijke kring».
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers. In het ondersteuningsaanbod van gemeenten is ook aandacht voor het herkennen en tegengaan van overbelasting van mantelzorgers.
MOVISIE heeft, met subsidie van VWS, voor vrijwilligers een brochure ontwikkeld over de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, die begin dit jaar zal worden opgenomen in de Toolkit meldcode. De brochure bevat o.a. een beslisboom waarin wordt aangegeven wat vrijwilligers kunnen doen bij signalen van geweld in huiselijke kring, en wat hun verantwoordelijkheid is binnen de organisatie waarvoor zij werken. Ook in de overige, nog uit te voeren communicatieactiviteiten rondom de wet meldcode zal een brede doelgroep worden aangesproken, waaronder vrijwilligers.
Daarnaast is in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», dat voortbouwt op het in 2011 gestopte project «Stop ouderenmishandeling», de handreiking «vrijwilligers tegen ouderenmishandeling» ontwikkeld en verspreid. Deze handreiking biedt vrijwilligers en organisaties die met vrijwilligers werken ondersteuning bij het bespreekbaar maken, herkennen en signaleren van ouderenmishandeling.
Tot slot is vanuit de ministeries van VenJ en VWS aan de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) een subsidie verstrekt voor het project «In veilige handen», een samenhangend pakket aan maatregelen gericht op het voorkomen van seksueel misbruik door vrijwilligers die met kinderen/jongeren werken, met onder andere een gedragscode, omgangsregels en een meldprotocol.
Vraag 18
Hoe worden jongeren en volwassen in een zorginstelling gewezen op hun rechten en mogelijkheden om hulp te vragen en krijgen als ze te maken hebben met geweld of grensoverschrijdend gedrag?
Antwoord 18
Op zorgverleners in een instelling rust de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg. Informatieverstrekking over de zorgvraag en de in te stellen zorgbehandeling zijn in dat kader vanzelfsprekend en als verplichting specifiek opgenomen in de wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Verstrekken van informatie over (en ook doorverwijzing naar) hulpverleners binnen de zorg is daarbij inbegrepen. Jongeren en volwassenen die zorg ontvangen van een zorgaanbieder in de zin van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) horen door de zorgaanbieder ook op passende wijze geïnformeerd te worden over hun mogelijkheden tot klagen over de geleverde zorg. Elke zorgaanbieder moet namelijk een klachtenregeling hebben. Daarin moet zijn beschreven hoe zij een klacht kunnen indienen en wat er verder mee gebeurt. Zorgaanbieder is in deze een instelling, maar ook een individueel werkende beroepsbeoefenaar als een huisarts.
Het kabinet wil de positie van de cliënt in de zorg verder versterken, door onder meer zorgaanbieders ertoe te verplichten om er voor te zorgen dat cliënten altijd terecht kunnen bij een onafhankelijke persoon voor advies, informatie en bemiddeling (klachtenfunctionaris/ cliëntenvertrouwenspersoon). Deze mag niet handelen zonder instemming van de cliënt. Dit voornemen is onderdeel van het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (33 243). In de GGZ kunnen mensen zich altijd wenden tot de patiëntenvertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
Vraag 19
Kunnen alle mensen die werken met kinderen of met mensen met een (verstandelijke of lichamelijke) beperking een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voorleggen? Graag een toelichting van de regering op dit punt.
Antwoord 19
Professionals die gaan werken in de sectoren onderwijs, kinderopvang en justitie zijn al verplicht om een VOG te overleggen.
Momenteel vragen werkgevers in de jeugdzorg van werknemers een VOG, op basis van onderlinge afspraken. De Wet op de jeugdzorg zal naar verwachting medio 2013 worden aangepast, waarmee het overleggen van een VOG wettelijk verplicht wordt. In de nieuwe jeugdwet zal eveneens een dergelijke verplichting worden opgenomen.
Zowel in het voorstel voor de Beginselenwet AWBZ-zorg (Baz, 33109) als van de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz, 33243) is opgenomen dat de zorgaanbieder moet beschikken over een VOG van de zorgverleners, en dat de zorgaanbieder een vergewisplicht heeft ten aanzien van het functioneren van zorgverleners in het verleden. Recent bent u erover geïnformeerd dat het kabinet (de behandeling van) de wetsvoorstellen Baz en de Wcz wil doorzetten.
Voor de gehandicaptenzorg hebben cliëntorganisaties, MEE Nederland, werknemersorganisaties en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland een convenant gesloten over de preventie van seksueel misbruik van cliënten door medewerkers van de zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg. Hierin is een aantal maatregelen opgenomen, dat betrekking heeft op het voorkomen en signaleren van seksueel misbruik. Het vragen van een VOG van alle sollicitanten in de gehandicaptenzorg is één van de maatregelen.
Vraag 20
Wat is de stand van zaken van de implementatie van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling?
Antwoord 20
In november 2012 is de campagne «Zet de meldcode nu in!» van start gegaan. Voorafgaand aan de campagne is de stand van zaken van de invoering geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat 51% van de professionals in onderwijs, zorg, welzijn, jeugdzorg, kinderopvang en justitie bekend zijn met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 36% van deze professionals beschikt in hun dagelijkse werk over een meldcode. Het draagvlak voor werken met de meldcode onder de ondervraagde professionals is breed. 81% vindt dat een meldcode nodig is om huiselijk geweld en kindermishandeling terug te dringen. Ruim 65% vindt het goed dat de meldcode verplicht wordt.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is in 2012 gestart met een onderzoek in de hele zorgsector. Met behulp van een digitale vragenlijst wordt geïnventariseerd of zorgorganisaties en zorgmedewerkers een meldcode voor kindermishandeling en/of huiselijk geweld hebben die voor hun sector geldt. Begin 2013 wordt als laatste sector de GGZ onderzocht, waarbij wordt nagegaan of instellingen over een meldcode beschikken. Uit de deelrapportages van verschillende zorgsectoren die al bevraagd zijn blijkt tot nog toe dat nog (te) weinig instellingen beschikken over een meldcode. Wel lijkt een positieve ontwikkeling gaande. Het merendeel van de organisaties is van plan de meldcode in 2012 of 2013 te implementeren. Naar verwachting verschijnt half 2013 het eindrapport van de IGZ over dit project. De IGZ heeft aangegeven dat alle instellingen in 2013 de meldcode moeten hebben geïmplementeerd. In 2014 zal de IGZ hierop handhaven.
De Inspectie Jeugdzorg inventariseert in 2013 de aanwezigheid van meldcodes in de sector Jeugdzorg. De onderwijsinspectie en Inspectie VenJ wachten af tot de wet meldcode in werking treedt.
Zodra het wetsvoorstel is aanvaard, start een nieuwe publiciteitscampagne.
Vraag 21
Nu de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ook geldt voor asielzoekerscentra (COA) zijn er plannen om de meldcode verder uit te rollen, bijvoorbeeld in de ouderenzorg? Graag een toelichting van de regering op dit punt.
Antwoord 21
Er zijn geen voornemens om het aantal sectoren waar de meldcode voor geldt uit te breiden. In het wetsvoorstel is de ouderenzorg reeds opgenomen.
Vraag 22
Welke lessen kunnen worden getrokken uit de rapporten van de commissies Deetman en Samson en op welke manier worden die conclusies betrokken in het verdere beleid?
Antwoord 22
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de kabinetsreacties op de rapporten van de commissies Deetman (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 000-VI, nr. 76) en Samson (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 435, nr. 1 en 3).
Vraag 23
Is het waar dat er meer seksueel geweld is in de GGZ-sector dan in de gehandicaptensector en wat zijn daarvan de oorzaken?
Antwoord 23
Zorginstellingen zijn op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen verplicht om seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de IGZ te melden. De Kwaliteitswet zorginstellingen hanteert een ruime definitie: grensoverschrijdend seksueel gedrag, is gedrag waarbij sprake is van lichamelijk, relationeel of geestelijk overwicht en waarbij een patiënt of cliënt dan wel een hulpverlener is betrokken, uitgezonderd hulpverleners onderling. Seksueel geweld is conform deze definitie deel van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De IGZ houdt het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag geaggregeerd bij. Op grond van deze informatie (aantal meldingen seksueel grensoverschrijdend gedrag) zoals bekend bij de inspectie, kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is van meer seksueel grensoverschrijdend gedrag in de GGZ-sector dan in de gehandicaptensector.
Vraag 24
Op welke manier wordt er nazorg geboden aan slachtoffers?
Antwoord 24
Elk slachtoffer zal een eigen hulpvraag hebben. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld medische, juridische en psychologische hulp aan slachtoffers van seksueel geweld, afhankelijk van wat iemand wil of nodig heeft. Aan de hand van bijvoorbeeld een regionale verwijsgids voor seksueel geweld is te bepalen welke instanties welke hulp kunnen bieden en waar zij zich bevinden. Zowel in de somatische als in de geestelijke gezondheidszorg zijn er poliklinieken die zich gespecialiseerd hebben in (onder andere) de opvang van deze slachtoffers.
Vraag 25
Op welke wijze zullen in de toekomst de conclusies van de Commissie Samson worden verwerkt in de rijksbrede aanpak?
Antwoord 25
In de brief van 21 december 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 435, nr. 3) en in antwoorden op vragen van uw Commissie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 435, nr. 4) is aangegeven hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen die de Commissie Samson heeft gedaan om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij al bestaande trajecten voor kwaliteitsverbetering. Door elk half jaar in samenhang te rapporteren over de voortgang van het beleid inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt beoogd eraan bij te dragen de rijksbrede kennis van de verschillende beleidsterreinen te bundelen en samenhang tussen acties te bevorderen.
Vraag 26
«Sinds 2005 stijgt bijvoorbeeld het aantal adviezen van en het aantal onderzoeken door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). In 2011 heeft het bijna 47 duizend keer advies uitgebracht en ruim 19 duizend onderzoeken. Deze cijfers maken duidelijk dat mishandeling sneller en beter wordt gesignaleerd.» Kan worden aangegeven wat dit zegt over een stijging respectievelijk daling van het huiselijk geweld sinds 2005 en de aard ervan?
Antwoord 26
Uit de stijging van het aantal adviezen en aantal onderzoeken door het AMK kan niet worden geconcludeerd dat kindermishandeling of huiselijk geweld in objectieve zin is toegenomen. De stijging van het aantal meldingen betekent in ieder geval dat burgers en professionals de weg naar één van de meldpunten beter weten te vinden en dat de bereidheid om te melden is toegenomen.
Vraag 27
«Op 27 augustus jongstleden hebben de minister van V&J en ik de nieuwe campagne Geweld in huiselijke kring -of het nu om slachtoffers, plegers of omstanders gaat- op te roepen om hulp of advies te zoeken». Kan worden aangegeven of uit onderzoek bekend is wat het effect is van publiekscampagnes op het gebied van huiselijk geweld?
Antwoord 27
Uit het effectonderzoek naar de campagne «Nu is het genoeg» over huiselijk geweld, die in de periode 2007 – 2011 is uitgevoerd, kwam naar voren dat de bekendheid van de steunpunten huiselijk geweld (SHG’s) toenam (tot 20%). Ook werd er gedurende de campagneperiode aanzienlijk meer gebeld met deze steunpunten (zie ook de jaarevaluaties van de Postbus 51-campagnes die jaarlijks naar uw Kamer worden verzonden).
In 2009 en 2010 lag de focus van de campagne «Wat kan ik doen» over kindermishandeling op het vergroten van het bewustzijn van omstanders over het bestaan van kindermishandeling. Uit de evaluatie en een effectmeting blijkt dat de waardering van deze campagne hoog is (7.1) en de boodschap goed overkomt. Kennis en houding zijn verbeterd. Tijdens de looptijd van de campagne ligt er een duidelijke piek in het aantal telefoontjes naar het AMK (zie ook de genoemde jaarevaluaties).
Zie ook antwoord 31.
Vraag 28
De staatssecretaris is blij met de stijging van het aantal meldingen bij het AMK en ziet het als een eerste stap om handelingsverlegenheid op te heffen. Kan de staatssecretaris uiteenzetten wat hij gaat doen met de kritiek die geuit wordt door professionals dat het AMK nauwelijks terugkoppelt wat er met de meldingen wordt gedaan? Bestaat in deze ontwikkeling niet het gevaar dat professionals in de toekomst ontmoedigd zullen worden om verder te melden als ze niet weten wat hiermee wordt gedaan?
Antwoord 28
Een terugkoppeling naar de melder is belangrijk voor de bereidheid van professionals om een melding te doen. In het protocol van handelen van het AMK staat opgenomen dat terugkoppeling altijd plaatsvindt bij een in ontvangst genomen melding. Bij een advies of consult is feedback vaak niet nodig en in die gevallen wordt terugkoppeling ook niet afgesproken. Jeugdzorg Nederland heeft vorig jaar de terugkoppeling naar een professional die een melding heeft gedaan, zoals opgenomen in het handelingsprotocol, nog eens expliciet onder de aandacht gebracht bij de AMK’s.
Vraag 29
Hoe wordt de forensisch-medische pediatrische expertise in de keten verankerd (anders dan vermeld in bijlage 1, blz. 29 tot en met 33)? Wat is de bekendheid van diverse professionals in de zorg, het onderwijs etc. met deze expertise en wat kan dit betekenen voor kinderen, ouders en henzelf als adviesvrager of melder? Wat is de inzet van forensisch-medische pediatrische expertise tot dusver en tot welke resultaten heeft dit tot op heden geleid?
Antwoord 29
Zowel de forensisch-medische expertise als de forensisch-medische pediatrische expertise worden in de keten verankerd, door de toeleiding ernaar beter te ontsluiten. Met een stroomschema en sociale kaart binnen de betrokken beroepsgroepen wordt de toeleiding verbeterd en gestimuleerd. Dit moet leiden tot een meer dan nu vanzelfsprekende verankering in de keten.
Een forensisch-medisch onderzoek kan een impact hebben op een kind en ouders en is kostbaar. Een afgewogen inzet ervan is dus opportuun. Daarom is het in geval van een vermoeden van kindermishandeling verstandig om eerst de reguliere bekende instanties in te schakelen. Deze instanties kunnen een afweging maken en bijvoorbeeld telefonisch consult vragen aan forensisch-medische experts. Variërend in expertise (kindergeneeskunde, forensisch, of een combinatie van beide) en vormen van onderzoek, bestaan er diverse experts waar professionals terecht kunnen om letsel te duiden: de teams kindermishandeling in alle ziekenhuizen en de meer gespecialiseerde expertisecentra in academische ziekenhuizen, forensisch artsen bij de GGD, vertrouwensartsen bij de AMK’s, de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) in Utrecht en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Escalatie naar een fysiek onderzoek door de experts is in enkele gevallen nodig. De inzet van de expertise is voor kinderen en ouders van belang, omdat deze kindermishandeling kan aantonen maar ook kan uitsluiten.
De FPKM heeft in 2012 bijna 400 onderzoeksvragen, zowel vanuit medische (70%) als strafrechtelijke (30%) hoek, beantwoord. Het gaat hierbij om letseldiagnostiek, forensisch-pediatrisch onderzoek bij vermoedens van kindermishandeling bij kinderen van 0 tot 18 jaar, dossieronderzoek en (telefonisch) advies en consultatie aan professionals. Wat betreft aanvragen van medische professionals komen deze vragen vooral van vertrouwensartsen bij AMK’s, huisartsen en kinderartsen. De kliniek heeft in 2012 hiervoor een subsidie van € 750.000 gekregen van het ministerie van VWS. Ook andere organisaties (bijvoorbeeld GGD-en) kunnen dus onderzoek naar kindermishandeling doen. Het is mij niet bekend hoeveel onderzoeken deze andere organisaties verrichten. Voorts voert het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ook onderzoek uit, altijd ter beantwoording van een strafrechtelijk vraagstuk.
Tot slot heb ik u bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel meldcode laten weten dat ik van plan ben om bij algemene maatregel van bestuur het inschakelen van forensische expertise op te nemen als optie bij de eis om gebruik te maken van collegiale consultatie.
Vraag 30
Kan worden toegelicht hoe de behandeling (zorg) voor kinderen die slachtoffer zijn (geweest) van kindermishandeling of getuige van huiselijk geweld verloopt? Welke behandelingen worden gegeven, hoe vaak en door wie?
Antwoord 30
Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft vorig jaar de handreiking «Stoppen en helpen» gepubliceerd, gericht op het hulpaanbod aan mishandelde kinderen en hun ouders. Hierin komt duidelijk naar voren dat de hulp na kindermishandeling zeer divers is. Dit komt omdat niet alleen de problematiek die kindermishandeling veroorzaakt verschillend van aard en intentie is, maar ook de gevolgen die dit heeft voor het kind en het gezin dat zijn. Er is dus geen standaardaanbod van hulpverlening als kindermishandeling is geconstateerd. Hulp wordt verleend vanuit verschillende domeinen (jeugd-, geestelijke gezondheids- en medische zorg). De hulp is, afhankelijk van de situatie, gericht op zowel het kind (herstel van emotionele en lichamelijke schade) als aan het gezin (eventueel herstel gezinsrelatie, maar hulp bij huisvesting of financiële problemen kan ook nodig zijn). Verschillende interventies worden hiervoor ingezet. Het NJi beschikt over een databank waarin deze interventies zijn beschreven. Verder zijn richtlijnen een belangrijk hulpmiddel om professionals houvast te bieden. Ik heb daarom de richtlijnenadviescommissie voor de jeugdzorg gevraagd mij advies te geven of er een richtlijn opgesteld kan worden die zich specifiek richt op de aanpak van kindermishandeling, gericht op herkenning en behandeling. Dit advies verwacht ik binnenkort.
De complexiteit in hulpverlening en hulpaanbod maakt het niet (eenvoudig) mogelijk om aan te geven welke behandeling hoe vaak door wie wordt gegeven. Ik beschik dan ook niet over een totaaloverzicht van hoe vaak interventies door de verschillende instanties worden ingezet.
Vraag 31
Kan uiteen worden gezet wat de gemeten effecten zijn van de publiekscampagne «geweld in huiselijke kring»?
Antwoord 31
Voor iedere overheidscampagne wordt een campagne-effectonderzoek uitgevoerd, dus ook voor de campagne «Geweld in huiselijke kring». De campagne is gestart in augustus 2012. Het effectonderzoek over de periode augustus 2012 – december 2012 wordt op dit moment uitgevoerd. In de volgende voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties, die naar verwachting in mei van dit jaar naar uw Kamer wordt gezonden, zal aandacht worden besteed aan de uitkomsten van dit onderzoek.
Wel kan worden geconstateerd dat gedurende de periode dat de tv- en radiospotjes werden uitgezonden het aantal telefoontjes bij de AMK’s (voor de maanden augustus, september en oktober) en bij de SHG’s (voor de maanden november en december) is gestegen.
Zie ook antwoord 27.
Vraag 32
Hoeveel meldingen over geweld in afhankelijkheidsrelaties zijn er in 2011 binnengekomen bij de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG's) en hoe vaak hebben zij daarover advies uitgebracht?
Antwoord 32
Zie ook het antwoord op vraag 6. De SHG’s reageren op alle meldingen en registreren de ingezette vervolgactie. De wijze waarop de vervolgactie wordt geregistreerd verschilt echter per SHG, daarom is daar geen landelijk overzicht van beschikbaar.
Vraag 33
In 2011 heeft het AMK bijna 47.000 keer advies uitgebracht en is het ruim 19.000 keer een onderzoek gestart. Kan dit uitgesplitst worden in de leeftijdscategorieën 0 – 4 jaar, 4 – 12 jaar en 12 – 18 jaar?
Antwoord 33
Hieronder treft u een tabel waarbij per leeftijdsgroep te zien is naar hoeveel kinderen het AMK sinds 2005 onderzoek heeft gedaan. De rode lijn geeft aan wat de «normale verdeling» is (bron: CBS, 2011). Dat is de verdeling over leeftijdsgroepen die je zou verwachten op basis van de hoeveelheid kinderen die in 2011 per leeftijdsgroep in Nederland wonen. Voor wat betreft de adviezen bij het AMK wordt door het AMK niet op leeftijd geregistreerd.
Vraag 34
Wordt bij het AMK geregistreerd om welke vorm van kindermishandeling het gaat? Zo ja, kunnen de ruim 19.000 onderzoeken worden uitgesplitst naar vorm van kindermishandeling?
Antwoord 34
«Kindermishandeling» is een verzamelterm voor verschillende vormen van mishandeling. In onderstaande tabel staat de indeling die AMK’s gebruiken en is weergegeven hoe vaak de verschillende vormen van kindermishandeling zijn geregistreerd. Deze registratie vindt plaats bij zowel de aanvang van de melding (door de melder) als bij het afsluiten van het onderzoek. In de praktijk is veelal sprake van een combinatie van vormen van kindermishandeling.
Aard mishandeling bij melding en afsluiting onderzoek 2011 |
|||
---|---|---|---|
Melding bij aanvang |
Bij afsluiten van onderzoeken |
Bevestigd in onderzoek |
|
Lichamelijke mishandeling |
4.815 |
3.164 |
65,7% |
Lichamelijke verwaarlozing |
4.277 |
2.790 |
65,2% |
Psychisch geweld |
5.153 |
3.895 |
75,6% |
Affectieve verwaarlozing |
6.938 |
5.444 |
78,5% |
Pedagogische verwaarlozing |
15.893 |
13.993 |
88,0% |
Seksueel misbruik |
1.258 |
699 |
55,6% |
Getuige van geweld in gezin |
12.815 |
11.973 |
93,4% |
Münchhausen-by-proxy |
85 |
67 |
78,8% |
Meisjesbesnijdenis |
43 |
25 |
58,1% |
Vraag 35
Op welke wijze zal de ouderenmishandeling deel uitmaken van de publiekscampagne die loopt van 27 augustus jongstleden tot eind 2014?
Antwoord 35
De publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» gaat over geweld in huiselijke kring, dus ook over ouderenmishandeling. Op de website www.vooreenveiligthuis.nl wordt het onderwerp als apart thema besproken. Ook zijn er specifiek voor ouderenmishandeling posters en een folder gemaakt. Ten slotte worden op dit moment de tv- en radiospotjes ontwikkeld, volgens hetzelfde concept als de spotjes over kindermishandeling en huiselijk geweld. Naar verwachting worden de spotjes over ouderenmishandeling na de zomer voor het eerst uitgezonden.
Vraag 36
«Ik noem in dit verband de rol van banken bij de aanpak van ouderenmishandeling (in het bijzonder financiële uitbuiting), de rol van onder andere stichtingen en social media bij de groeiende aandacht voor de bescherming van kinderen tegen de risico’s die zich op het internet kunnen voordoen en de betrokkenheid van NGO’s bij de uitvoering van het Actieplan «Kinderen Veilig».» Om welke stichtingen, social media en NGO’s gaat het en wat is hun bijdrage?
Antwoord 36
Social media nemen in ons dagelijks leven een steeds grotere plek in en bieden veel mogelijkheden. Het is echter ook noodzakelijk kinderen, jongeren en ouders te wijzen op de risico’s. Stichting Mijn Kind Online geeft ouders, kinderen maar ook professionals informatie over deze kansen en risico’s. Daarnaast houden sociale platforms en communities zoals Hyves en Habbo hotel extra toezicht op online misdragingen en risico’s voor kinderen. Het is een goede zaak dat deze aanbieders ouders en kinderen wijzen op risico’s. Hyves biedt bijvoorbeeld lespakketten aan en tips voor zowel ouders als docenten, met als doel om jongeren bewust te maken van de risico’s die het internet met zich kan meebrengen. In toenemende mate wordt op scholen en in de media aandacht geschonken aan de schaduwzijde van internetgebruik waardoor het bewustzijn bij ouders vergroot wordt.
Met diverse NGO’s is vanuit mijn departement regelmatig contact als het gaat om de uitvoering van het Actieplan Kinderen Veilig. De Bernard van Leerfoundation, Stichting Kinderpostzegels en Augeo Foundation initiëren en ondersteunen op eigen initiatief vele projecten op het terrein van de aanpak van kindermishandeling. Met het oog op het actieplan wordt met hen gesproken over het beschikbaar stellen van kennis over de aanpak kindermishandeling aan gemeenten bij de decentralisatie van de jeugdzorg en het bespreekbaar maken van kindermishandeling bij omstanders. Daarnaast is de Augeo Foundation ingeschakeld bij de ontwikkeling van e-learningmodules voor professionals in het kader van de implementatie van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Vraag 37
Op welke manier helpen banken momenteel bij het voorkomen van financiële uitbuiting?
Antwoord 37
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
De NVB geeft aan dat banken een wettelijke zorgplicht voor de klant hebben en dat banken zich ervan bewust zijn dat ouderen tot een extra kwetsbare groep behoren, die specifieke aandacht behoeft. Banken kunnen verdachte transacties tijdig signaleren en hierop actie ondernemen. Verder werken ze nauw samen met politie en justitie bij preventie, opsporing en vervolging.
Daarnaast bieden banken bepaalde diensten, zo geeft de NVB aan, die bijdragen aan de preventie van slachtofferschap onder ouderen, zoals speciale lezingen/cursussen voor deze groep over veilig gebruik van internet(bankieren) en het desgewenst aan huis geld afleveren, zodat ouderen geen geld hoeven op te nemen bij een geldautomaat.
Ook wordt bij de aanvraag van bankproducten door banken een zorgvuldige afweging gemaakt van de risico's voor de klant en klanten worden daarvan ook bewust gemaakt. Specifiek bij ouderen kan dit betekenen dat de bank hen attendeert op het veilig gebruik van internetbankieren. De NVB voert tevens landelijk campagnes om consumenten bewust te maken van veilig bankieren, zowel op internet als daarbuiten.
Tot slot heeft het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), waarin de NVB zitting heeft, samen met andere partijen die aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer vertegenwoordigen, onlangs een voorlichtingsfolder gemaakt voor veilig pinpas gebruik door ouderen.
Vraag 38
Wanneer kan de Kamer de zorgvuldige afweging omtrent aanpak geweld binnen professionele relaties verwachten?
Antwoord 38
De afweging zoals op blz. 3 van de voortgangsrapportage vermeld, bedoelt aan te geven dat de aanpak van geweld door professionals geen overregulering en extra bureaucratie teweeg moet brengen. De te nemen maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van het voorstel van de Beginselenwet AWBZ-zorg, dienen daarop te worden getoetst.
Vraag 39
Voor welke sectoren geldt de wettelijke verplichting voor de aanvraag van een VOG?
Antwoord 39
Professionals die gaan werken in de sectoren onderwijs, kinderopvang en justitie zijn al verplicht om een VOG te overleggen. Uw Kamer is reeds geïnformeerd over het vervolg dat het voorstel van Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) krijgt. Daarbij zal worden geregeld dat de zorgaanbieder moet beschikken over een VOG voor de zorgverleners die voor hem werken en dat de zorgaanbieder een vergewisplicht heeft ten aanzien van het functioneren van deze zorgverleners in het verleden.
De Wet op de jeugdzorg zal naar verwachting medio 2013 worden aangepast, waarmee het overleggen van een VOG wettelijk verplicht wordt. In de nieuwe jeugdwet zal eveneens een dergelijke verplichting worden opgenomen.
Zie ook antwoord 19.
Vraag 40
In hoeverre hebben banken een rol in de aanpak van ouderenmishandeling, gelet in het bijzonder op financiële uitbuiting?
Antwoord 40
Zie antwoord 37.
Vraag 41
Op welke wijze draagt social media bij aan de groeiende aandacht voor de bescherming van kinderen tegen de risico's die zich op internet voor kunnen doen?
Antwoord 41
De afgelopen jaren is er een groeiende aandacht voor de bescherming van kinderen tegen online risico’s waarneembaar. Onder meer de Europese Commissie besteedt veel aandacht aan een toegankelijk en veilig internet voor kinderen en jongeren. Zoals ik in het antwoord op vraag 36 aangaf voelen ook aanbieders van sociale media steeds meer een gedeelde verantwoordelijkheid om jongeren te beschermen tegen de risico’s die zich op het internet kunnen voordoen. Hierbij werken zij onder andere samen met organisaties zoals het Meldpunt Kinderporno, de politie en de Kindertelefoon.
Vraag 42
Hoe wordt de warme overdracht van een dossier gewaarborgd in de ketenaanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties met het oog op de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten? Wordt er inmiddels uniform geregistreerd?
Antwoord 42
Er is geen sprake van uniforme registratie. Samenwerking tussen de verschillende professionals is en blijft van groot belang. De samenhang in de keten voor de jeugdzorg wordt geborgd in de wet. Het college van B&W is verantwoordelijk voor het voeren van een samenhangend beleid ten aanzien van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en jeugdgezondheidszorg. Hoe gemeenten dit beleid in de praktijk vorm geven is de verantwoordelijkheid van iedere gemeente en is afhankelijk van de lokale situatie. Het zou geen recht doen aan de beleidsvrijheid van gemeenten om precies voor te schrijven hoe ze de samenhang vorm moeten geven. Dit onderwerp zal in het ondersteuningstraject van de stelselwijziging meegenomen worden.
Vraag 43
In de brief staat dat er nu al steeds meer professionals en organisaties werken met een meldcode. Heeft dit geleid tot een toename van het aantal meldingen? Heeft dit geleid tot een toename van het aantal adviezen van het AMK en/of het SHG? Heeft dit geleid tot een toename van het aantal onderzoeken door het AMK en/of het SHG?
Antwoord 43
Allereerst wil ik in herinnering brengen dat het uiteindelijke doel van de meldcode niet de toename van het aantal meldingen is, maar het sneller en meer adequaat omgaan met signalen opdat tijdig ingegrepen kan worden en het geweld stopt.
In 2009 is het implementatietraject van de wet meldcode van start gegaan. In 2011 is het aantal keren dat mensen contact opnamen met het AMK met 11% gestegen ten opzichte van 2009. Die sterke stijging van het aantal eerste contacten heeft te maken met een aantal zaken. Allereerst met het implementatietraject van de verplichte meldcode voor beroepsbeoefenaren in sectoren als gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, justitie en politie. Ook werpt de uitrol van de Regionale Aanpak Kindermishandeling vruchten af. Professionals die met kinderen te maken hebben krijgen extra scholing en training om signalen van kindermishandeling te herkennen. Hierdoor wordt de ernst van de problematiek sneller duidelijk en komen adviesvragen en meldingen adequater en in een eerder stadium terecht bij het AMK.
Het aantal telefonische contacten met het landelijke nummer van de SHG’s neemt sinds 2009 elk jaar toe. De verdeling tussen meldingen en adviezen is niet bekend. Mogelijk heeft deze stijging (deels) te maken met het gebruik van meldcodes. Ook de publiekscampagnes huiselijk geweld hebben waarschijnlijk bijgedragen aan de stijging van het aantal telefoontjes.
Vraag 44
«Momenteel wordt in dat verband in samenspraak met gemeenten een digitale handreiking voor gemeenten ontwikkeld, waarin onder meer goede voorbeelden van gemeentelijke initiatieven worden opgenomen.» Kan worden toegelicht aan wat voor goede voorbeelden we dan kunnen denken?
Antwoord 44
De digitale handreiking krijgt het karakter van een internetdossier op www.voordejeugd.nl. De informatie die nu op de website staat over dit onderwerp wordt nog uitgebreid. Het is belangrijk dat in de handreiking informatie en voorbeelden beschikbaar zijn voor gemeenten waar zij goed gebruik van kunnen maken bij het invullen van hun rol bij de aanpak van kindermishandeling nu, maar ook in het nieuwe stelsel voor jeugd. Gedacht kan worden aan praktijkvoorbeelden over hoe gemeenten samenwerking met de betrokken partijen vormgeven zodat de werkwijze «één gezin, één plan, één regisseur» ook in het geval van (dreigende) kindermishandeling gerealiseerd wordt. Daarnaast stellen we in het dossier ook informatie beschikbaar over interventies en werkwijzen.
Vraag 45
«Om de gewenste samenvoeging van AMK’s en SHG’s zorgvuldig tot stand te brengen start ik samen met de minister en staatssecretaris V&J, de VNG, Jeugdzorg Nederland en de branches van de SHG’s (Federatie Opvang, MOgroep en GGD Nederland) met een implementatietraject.» Zijn de lopende initiatieven in centrumgemeenten om te komen tot een gezamenlijk AMK en SHG in lijn met het landelijk implementatietraject? Zo ja, wordt de landelijke uniformiteit en eenduidigheid in functies en kwaliteit van de Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK's) gewaarborgd? Worden op landelijk niveau de effecten van de interventies van de toekomstige AMHK's gemeten? Zo ja, wordt hierbij de opgedane ervaringen met de totstandkoming van de SHG's meegenomen in het implementatietraject van de AMHK's?
Antwoord 45
Gemeenten worden per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de organisatie van een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) op bovenlokaal niveau. Voor de huidige Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) en de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) betekent dit een ingrijpende organisatieverandering.
Om de betrokken partijen bij deze transitie te ondersteunen wordt door VWS en de VNG in nauwe samenwerking met de brancheorganisaties (Jeugdzorg Nederland, GGD-Nederland, MO-groep en Federatie Opvang) een ontwikkel- en implementatietraject AMHK gestart. Dit project zal aansluiten en voortbouwen op de initiatieven van het veld. Zowel in de regionale aanpak kindermishandeling als in het kader van het landelijk ondersteuningsprogramma kwaliteitsverbetering van de Steunpunten Huiselijk Geweld is er op regionale schaal veel geïnvesteerd in samenwerkingsafspraken tussen ketenpartners en scholing van professionals rond de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De taken en bevoegdheden van het AMHK zullen worden geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De reden voor wettelijke verankering in de Wmo en niet de nieuwe jeugdwet is dat het logisch is om een geïntegreerd advies- en meldpunt voor de hele bevolking te verankeren in een wet die geldt voor de hele bevolking en niet alleen specifiek voor jeugd. De mate van uniformering van de werkwijze en de deskundigheidseisen van de AMHK’s worden uitgewerkt en geregeld bij AmvB onder de Wmo en zullen worden betrokken bij het ontwikkel- en implementatietraject. Uitgangspunt is dat er binnen landelijk vast te leggen normen, voldoende ruimte moet zijn voor lokaal maatwerk. Nadere afspraken over gegevensverzameling en monitoring zullen onderdeel zijn van het ontwikkel- en implementatietraject AMHK. Wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van de interventies van het AMHK wordt in het wetsvoorstel Jeugd mogelijk gemaakt.
Vraag 46
Wordt de werkwijze van het gecombineerde meldpunt ook wettelijk geregeld, zodat alle meldpunten dezelfde werkwijze hebben?
Antwoord 46
Zie antwoord 45.
Vraag 47
«Ook is een aantal maatregelen voorbereid, dat breed kan worden ingezet. Te denken valt hierbij aan het zojuist genoemde wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, dat betrekking heeft op alle vormen van geweld in huiselijke kring en zal worden toegepast in een groot aantal sectoren.» Kan worden aangegeven welke maatregelen nog meer?
Antwoord 47
Andere voorbeelden van maatregelen die breed ingezet worden (dus voor de gehele aanpak van geweld in huiselijke kring) zijn de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor», het project «Aanpak geweld in huiselijke kring» van de VNG en de Federatie Opvang (waarin onder andere regiovisies worden opgesteld) en het voornemen de SHG´s en de AMK´s samen te voegen.
Vraag 48
«Uit de Inventarisatie blijkt (blz. 16) dat naast mensen met een ernstige verstandelijke handicap en hun ouders ook materiaal ontwikkeld dient te worden voor: mensen met een auditieve, visuele of motorische beperking; kinderen (van 0 tot 4 en van 5 tot 12 jaar) met een beperking; ouders van kinderen met een beperking.» Is de regering bereid ook voor deze mensen de informatie toegankelijk te maken? Wat wordt gedaan om de kwaliteit en effectiviteit van de reeds bestaande en te ontwikkelen materialen te onderzoeken?
Antwoord 48
In 2011 is een toolkit ontwikkeld (door MOVISIE en Vilans) voor het herkennen van signalen van grensoverschrijdend gedrag tegen mensen met een verstandelijke beperking binnen zorginstellingen. Een van de producten uit deze toolkit betreft het tijdig herkennen van signalen door ouders. Hiertoe is een digitale brochure «Ouders en sociale veiligheid» ontwikkeld. Deze brochure blijkt niet voor alle cliëntgroepen gemakkelijk toepasbaar, voor hen is een vertaalslag nodig.
De bedoeling is de digitale brochure hiertoe te laten bewerken. In overleg met Platform VG is er voor gekozen deze vooralsnog toe te spitsen op drie groepen ouders/vertegenwoordigers van mensen met een verstandelijke beperking: ouders van kinderen en volwassenen met autisme, met Downsyndroom en met ernstige meervoudige beperkingen. Met name voor deze cliëntgroepen wordt een vertaalslag namelijk node gemist.
Voorts ben ik van plan een «wegwijzer» te laten ontwikkelen, zodat zowel ouders als zorgmedewerkers gericht op zoek kunnen gaan naar voor hen geschikt materiaal. Een kwalitatieve toets van het bestaande materiaal zal onderdeel uitmaken van deze opdracht.
Vraag 49
«Met Platform VG ben ik in overleg over het ontwikkelen c.q. vertalen van bestaand materiaal naar specifieke groepen, zoals mensen met autisme, syndroom van Down (en hun verwanten).» Welke materialen zullen worden doorontwikkeld? Op basis van welke criteria wordt deze keuze gemaakt?
Antwoord 49
Zie antwoord 48.
Vraag 50
Hoeveel gemeenten zijn geïnterviewd?
Antwoord 50
Voor de inventarisatie zijn alle 35 centrumgemeenten vrouwenopvang benaderd. Er zijn 27 centrumgemeenten geïnterviewd.
Vraag 51
Kan specifiek worden ingegaan op de resultaten van het inzetten van het tijdelijk uit huis plaatsen van een ouder die zijn kind mishandeld? Hoe vaak wordt dit door gemeenten gebruikt en wat zijn de effecten van het instrument?
Antwoord 51
Er zijn geen landelijke cijfers over het aantal huisverboden bij kindermishandeling. Uit de procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod, waarover de minister van Veiligheid en Justitie u bij brief van 14 februari 2011 heeft geïnformeerd2, blijkt dat het huisverbod nauwelijks wordt toegepast als alleen kinderen slachtoffer zijn, terwijl de wet deze mogelijkheid wel expliciet biedt. Dit betekent echter niet dat het huisverbod nooit wordt opgelegd indien er kinderen bij betrokken zijn. Integendeel, in de meeste zaken waarin een huisverbod wordt opgelegd zijn kinderen in het spel. Als kinderen getuige zijn van huiselijk geweld wordt dat aangemerkt als kindermishandeling. Wanneer het huisverbod wegens partnergeweld wordt opgelegd en er kinderen bij betrokken zijn, wordt het instrument in feite al ingezet voor het voorkomen van (verdere) kindermishandeling. Op 20 juli 2011 heeft de minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, gemeenten er op gewezen dat het huisverbod ook ingezet kan worden in zaken waarin alleen kinderen het slachtoffer zijn.
De gemeente Rotterdam is het afgelopen jaar gestart met een pilot om een passende werkwijze voor het huisverbod bij kindermishandeling te toetsen. Het kabinet volgt deze ontwikkeling met veel interesse. Het uitgangspunt blijft het belang van het kind: in de afweging welk instrument bij kindermishandeling het beste ingeschakeld kan worden, worden de voor- en nadelen voor het beste instrument zorgvuldig afgewogen.
In de effectevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod wordt – voorzover mogelijk – ook gekeken naar de inzet van dit instrument bij zaken van kindermishandeling. De minister van Veiligheid en Justitie heeft reeds toegezegd u in 2014 te informeren over deze effectevaluatie.
Vraag 52
Kan worden ingegaan op de klachten uit het veld dat het inzetten van het instrument tijdelijk uit huis plaatsen van een ouder zo enorm tijdrovend zou zijn en administratief belastend voor de professionals? Is de staatssecretaris bereid respectievelijk ervaringsdeskundigen en Actal advies te vragen op welke wijze het instrument tijdelijk uit huis plaatsen op een minder tijdrovende en minder administratief belastende wijze kan worden ingezet?
Antwoord 52
De kritiek op het tijdsbeslag voor het opleggen van een huisverbod, bij met name de politie, is mij niet onbekend. In een onderzoek naar het risico-taxatieinstrument Huiselijk Geweld, waarover u bent geïnformeerd bij brief van 6 oktober 20103 en waarover u tijdens het algemeen overleg huiselijk geweld op 9 februari 2012 met de minister van Veiligheid en Justitie hebt gesproken, blijkt dat een aantal onderdelen van de procedure huisverbod, zoals het reizen van en naar de plaats van het incident, het voeren van gesprekken met de betrokken personen, het schrijven van het proces verbaal en de beschikking veel tijd in beslag nemen. De inspanningen die de politie verricht bij het huisverbod vindt het kabinet echter nodig voor een zorgvuldige procedure.
Vraag 53
In hoeverre wordt de preventieve werking van het tijdelijke huisverbod benut, dat wil zeggen de inzet van het verbod voordat de strafrechtelijke aanpak van de dader op gang is gekomen?
Antwoord 53
Uit de procesevaluatie tijdelijk huisverbod blijkt dat het huisverbod overwegend in combinatie met strafrechtelijke trajecten wordt opgelegd. In de Wet tijdelijk huisverbod staat vermeld dat de burgemeester een huisverbod kan opleggen indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat de aanwezigheid van een persoon in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen. De formulering van dit artikel kan de burgemeester cq hulpofficier van justitie belemmeren een huisverbod op te leggen in situaties waarin (nog) geen sprake is van geweld. De minister van Veiligheid en Justitie heeft, mede namens mij, gemeenten gewezen (bij brief van 10 juli 2011) op de preventieve inzet van het huisverbod. Actieve dossiervorming is belangrijk bij die preventieve inzet van het huisverbod. In de effectevaluatie tijdelijk huisverbod wordt hier nog nader naar gekeken. Zoals eerder aangegeven zal uw Kamer over de resultaten van dit onderzoek in 2014 worden geïnformeerd.
Vraag 54
In welke gevallen is vervolging zonder aangifte niet mogelijk? Wordt het slachtoffer in dit geval door de politie gestimuleerd om aangifte te doen?
Antwoord 54
Bepalend voor de vraag naar vervolging is of er voldoende bewijs voorhanden is in relatie tot het strafbare feit. Ook zonder aangifte kan tot vervolging worden overgegaan mits voldoende bewijs aanwezig is. In lijn met de betreffende Aanwijzingen van het college van Procureurs-Generaal stimuleert de politie het slachtoffer tot het doen van aangifte.
Vraag 55
Kan het aantal tijdelijke huisverboden worden uitgesplitst naar kindermishandeling, volwassenenmishandeling en ouderenmishandeling?
Antwoord 55
Er zijn landelijke cijfers over het aantal huisverboden, deze zijn echter niet naar categorie uitgesplitst. In de effectevaluatie Wet tijdelijk huisverbod zal inzicht worden gegeven in het totaal aantal huisverboden dat sinds de inwerkingtreding van de wet is opgelegd. Uw Kamer zal hierover in 2014 worden geïnformeerd.
Vraag 56
Hoe vaak heeft er vervolging plaatsgevonden zonder dat er aangifte is gedaan, uitgesplitst naar geweld in huiselijke kring en geweld door professionals?
Antwoord 56
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Vraag 57
Welke organisaties (coalitiepartners) zijn aangesloten bij de «WE CAN Young» campagne naast de genoemde 15 grote gemeenten en MOVISIE?
Antwoord 57
De 15 grote gemeenten hebben lokaal hun eigen partners, die zich inzetten voor de WE CAN Young campagne. Belangrijke kernpartners zijn het Centrum voor Jeugd en Gezin, de GGD en verschillende jongerenorganisaties.
Vraag 58
Hoe zijn de kerndoelen op de thema's seksualiteit en seksuele diversiteit voor het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs precies aangepast?
Antwoord 58
De kerndoelen in primair, voortgezet en speciaal onderwijs die betrekking hebben op respectvolle omgang met elkaar, zijn met ingang van 1 december 2012 aangevuld met de passage «...en leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.»
Vraag 59
Waaruit bestaat de methodiek «Veerkracht» ten behoeve van betere zorg voor en hulpverlening aan kinderen in de vrouwenopvang?
Antwoord 59
De methodiek «Veerkracht» gaat uit van de hulpvraag van het kind. Er wordt uitgegaan van de eigen kracht van kinderen. Ieder kind krijgt een eigen veiligheidsplan en een eigen actieplan. Daarbij staan de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van het kind centraal. Het actieplan biedt ook een toekomstperspectief: wat heeft het betreffende kind nodig om in de toekomst goed te kunnen functioneren? Ook wordt er opvoedingsondersteuning geboden aan de moeder en waar mogelijk (in verband met de veiligheid) worden er afspraken met de vader gemaakt.
De methodiek bevat onder andere instrumenten voor een kinderintake, screening en gespreksvoering met kinderen.
Vraag 60
Waarom is het voor een professional verplicht om te melden als hij/zij vermoedens heeft van geweld door collega's en niet verplicht als hij/zij vermoedens heeft van geweld binnen in een gezin? Is geweld door professionals ernstiger dan binnen het gezin? Zo nee, waarom wordt een dergelijk onderscheid gemaakt?
Antwoord 60
Geweld door professionals en geweld binnen het gezin zijn beide onacceptabel. Een meldcode is het meest effectief. Bovendien leidt een meldplicht tot onnodige administratieve lasten en onnodige stigmatiserende onderzoeken door het hogere aantal ongegronde meldingen. Toch kies ik in de professionele setting voor een meldplicht om te voorkomen dat instellingen uit vrees voor aantasting van hun goede naam, afzien van het melden van gevallen. Wanneer medewerkers hun cliënten mishandelen, raakt dat aan het goed functioneren van een instelling en daarmee aan de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Dergelijke mishandeling hoort door die instelling dan ook zo snel mogelijk te worden gestopt. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid draag ik hieraan bij door een meldplicht in te stellen.
Vraag 61
In stap 4 van de meldcode moet de professional de aard en de ernst van kindermishandeling wegen. Hoe moet een professional die niet gespecialiseerd is in letselonderzoek of kindermishandeling in het algemeen dit doen? Bestaat in deze stap niet het gevaar van willekeur, en nog ernstiger, handelingsverlegenheid?
Antwoord 61
Om willekeur en handelingsverlegenheid te voorkomen ben ik voornemens om bij algemene maatregel van bestuur (1) het inschakelen van forensische expertise op te nemen als optie bij de eis om gebruik te maken van collegiale consultatie en (2) in de minimumeisen op te nemen dat bij twijfel over een ernstig vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling het AMK of het SHG dient te worden geraadpleegd.
Vraag 62
Waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen geweld dat gepleegd word in de huiselijke kring en geweld dat gepleegd word door professionals?
Antwoord 62
Zie antwoord 60.
Vraag 63
Hoe ver zijn instellingen met de verankering van de meldcode, volgens de toetsing door de IGZ?
Antwoord 63
Zie antwoord 20.
Vraag 64
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het daar genoemde «richtlijn en implementatieplan ouderenmishandeling»?
Antwoord 64
De offertefase voor het ontwikkelen van de richtlijn en het opstellen van het implementatieplan loopt nog. Deze fase wordt in de eerste helft van februari van dit jaar afgerond, waarna het project zal starten. In de volgende voortgangsrapportage over de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties zal over de stand van zaken worden gerapporteerd. Ook zal de uitvoering van het project worden gekoppeld aan het traject van het voorstel van de Beginselenwet AWBZ-zorg.
Vraag 65
Waarom wordt de aangenomen motie-Gerbrands/Agema (Kamerstuk 33 000-XVI, nr. 180) niet uitgevoerd? Welke mogelijkheden zijn er om een gemeente te korten op het gemeentefonds indien de kosten van het tijdelijk onderdak door de gemeente betaald worden?
Antwoord 65
Het is (in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet tijdelijk huisverbod) aan gemeenten om te beslissen hoe zij omgaan met de kosten voor onderdak van degene aan wie een huisverbod is opgelegd. Het is dan ook niet mogelijk om gemeenten te korten op het Gemeentefonds indien de kosten voor onderdak door de gemeente betaald worden.
Aan de motie heb ik uitvoering gegeven door dit punt bij VNG en gemeenten onder de aandacht te brengen. Naar aanleiding van de motie heb ik ook navraag gedaan bij gemeenten. Hieruit blijkt dat uithuisgeplaatsten zelf moeten zorgen voor onderdak en de financiering daarvan. In de meeste gevallen vinden zij onderdak bij vrienden of familie, en in een enkel geval bij een (crisis)instelling die onderdak verleent. Kosten voor verblijf in een motel, hotel of pension moet de uithuisgeplaatste in beginsel zelf betalen. Slechts bij hoge uitzondering draagt een gemeente bij in de kosten.
Vraag 66
Niet alle gemeenten zijn even ver met het voorkomen en aanpakken van ouderenmishandeling naar aanleiding van «Ouderen in veilige handen». Wat is de oorzaak van de verschillen en hoe wordt dit opgelost?
Antwoord 66
Uit de inventarisatie «Preventie en aanpak van ouderenmishandeling bij centrumgemeenten» (september 2012) komt naar voren dat de aanpak van ouderenmishandeling onderdeel is van de bredere aanpak geweld in huiselijke kring. Centrumgemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de accenten die zij in dat beleid willen leggen. Daardoor kan het zijn dat de ene gemeente meer prioriteit geeft aan de aanpak van ouderenmishandeling en de andere bijvoorbeeld aan de aanpak kindermishandeling. Wel kan op basis van de inventarisatie worden geconcludeerd dat álle 27 geïnterviewde gemeenten inzetten op de aanpak van ouderenmishandeling. De € 7 miljoen die ik vanaf 2012 structureel heb toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, heeft geleid tot een belangrijke impuls in dit kader.
Om gemeenten verder te stimuleren en de aanpak van ouderenmishandeling op lokaal niveau verder te versterken wordt in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» een virtuele handreiking ontwikkeld, waarin de producten van het Actieplan, eventuele nieuwe instrumenten en goede voorbeelden ter beschikking worden gesteld.
Vraag 67
«Uit onderzoek blijkt dat bij deze vorm van geweld een meldcode het meest effectief is».
Om welk onderzoek gaat het en kan de Kamer dit onderzoek ontvangen?
Antwoord 67
Uit het onderzoek «Meldcode» van bureau Veldkamp (2008) blijkt dat de meldcode effectief is. Het onderzoek «Mandatory reporting of child abuse: evidence and options» van M. Harries & M. Clare (2002) en de literatuurverkenning naar ervaringen met meldplicht in het buitenland van het ministerie van V&J (2008) tonen aan dat er geen bewijzen zijn dat een meldplicht effectief is. Bovendien blijkt een meldplicht voor geweld in huiselijke kring door het hoge aantal onterechte meldingen (tot 79%) te leiden tot overbodige administratieve lasten4.
Vraag 68
Waarom wordt bij «geweld in huiselijke kring» kindermishandeling wel nader gespecificeerd en ouderenmishandeling niet?
Antwoord 68
Wanneer in de voortgangsrapportage wordt gesproken over «geweld in huiselijke kring» omvat dit nadrukkelijk ook ouderenmishandeling. De maatregelen die breed ingezet worden, zoals de publiekscampagne (zie ook het antwoord op vraag 47), zijn eveneens bedoeld voor de aanpak van ouderenmishandeling. Daarnaast is in het Actieplan «Ouderen in veilige handen» een aantal specifieke acties voor deze aanpak opgenomen.
Vraag 69
Is het waar dat de staatssecretaris de aangenomen motie Venrooy-van Ark (Kamerstuk 33 000-XVI, nr. 184), waarin de regering wordt verzocht om de meldcode ouderenmishandeling te vervangen door een meldplicht ouderenmishandeling voor professionals (ook bij constatering van mishandeling in de thuissituatie) niet uitvoert?
Antwoord 69
Voor een antwoord op deze vraag zij verwezen naar de aanbiedingsbrief.
Vraag 70
Hoe gaat de staatssecretaris gehoor geven aan de aangenomen motie Venrooy-van Ark (33 000-XVI, nr. 184) die de regering verzoekt om een meldplicht ouderenmishandeling voor professionals in te stellen? Is de staatssecretaris bereid met een nota van wijziging op het wetsvoorstel verplichte meldcode te komen voordat dit wetsvoorstel in de Kamer wordt behandeld?
Antwoord 70
Voor een antwoord op deze vraag zij verwezen naar de aanbiedingsbrief.
Vraag 71
Politie en OM blijken niet apart te registreren voor ouderenmishandeling. Op basis van welke informatie kan het OM concluderen dat «de mogelijkheden die justitie heeft bij de strafeis al maximaal benut worden»?
Antwoord 71
Binnen het gestelde strafmaximum van het delict mishandeling of zware mishandeling worden de kwetsbare groepen, waaronder ouderen meegewogen. Bovendien kan, wanneer sprake is van mishandeling, zoals omschreven in het Wetboek van Strafrecht artt. 300–303, de straf op basis van artikel 304 van dit Wetboek met een derde worden verhoogd als er sprake is van een «relatie» tussen verdachte en slachtoffer.
Vraag 72
Zal in de OM-Aanwijzing een verhoging van de strafeis (ten opzichte van de huidige OM-Aanwijzing) opgenomen worden indien het slachtoffer zich in een kwetsbare positie bevindt? Zo ja, met hoeveel zal de strafeis worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 72
Het kabinet is voor een verscherpte aanpak van plegers van geweld in huiselijke kring. Verhoging van de maximumstraf is echter niet nodig. De kwetsbaarheid van het slachtoffer – dus ook van de oudere – is een omstandigheid die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen het gestelde strafmaximum van het delict mishandeling of zware mishandeling al wordt meegewogen. Bovendien kan, wanneer sprake is van mishandeling, zoals omschreven in het Wetboek van Strafrecht artt. 300–303, de straf op basis van artikel 304 van dit Wetboek met een derde worden verhoogd als er sprake is van een «relatie» tussen verdachte en slachtoffer.
Vraag 73
Tot wanneer loopt het onderzoek naar het gebruik van psychofarmaca?
Antwoord 73
Het onderzoek naar het gebruik van psychofarmaca bij ouderen loopt nog zeker tot 2014. De eerste fase van het onderzoek is afgerond, bestaande uit het in kaart brengen via een vragenlijst van de reden om psychofarmaca voor te schrijven. In 2013 wordt gestart met de tweede fase, de toepassing van de interventie binnen een groep zorginstellingen. De gegevens uit de eerste fase worden in 2013 verder geanalyseerd.
Vraag 74
Is uit het onderzoek met de branchepartijen en de IGZ gebleken dat er behoefte is aan een zwarte lijst van «fout» zorgpersoneel?
Antwoord 74
Ik heb met de brancheorganisaties en de IGZ vooral gekeken naar de uitvoering van het instellen van een zwarte lijst. Het feit dat er in de regio Den Haag zorginstellingen aan de slag zijn gegaan met een experiment om een zwarte lijst op te stellen geeft aan dat er in ieder geval bij sommige instellingen behoefte is. Maar zoals ik in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties heb aangegeven is het voornamelijk een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. Ik wil dus vooral een oproep doen aan de zorginstellingen om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen voor een goed beleid inzake de veiligheid van de bewoners.
Vraag 75
Bij het begaan van welke misdrijven zoals diefstal, mishandeling, financiële uitbuiting, verwaarlozing e.d. wordt de naam van de «foute» medewerker opgenomen in de zwarte lijst?
Antwoord 75
Zoals ik in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties heb gemeld, volg ik het experiment in de regio Haaglanden. Uit dit experiment zou naar voren kunnen komen in welke gevallen een «foute» medewerker opgenomen wordt op een zwarte lijst. Ik kan hier op dit moment nog geen eenduidig antwoord op geven.
Vraag 76
Om hoeveel pilots gaat het?
Antwoord 76
Het streven is om in het kader van het project «voorkomen van financiële uitbuiting» in ieder geval vier lokale pilots te laten uitvoeren.
Antwoord 77
Welke andere banken zullen bij de pilots betrokken zijn?
Antwoord 77
Voor de pilots zullen alle lokale vestigingen van banken van de pilotgemeenten benaderd worden met de vraag of zij bereid zijn hieraan deel te nemen.
Vraag 78
Op welke wijze gaan de «overige organisaties» zoals banken financiële uitbuiting bij ouderen concreet aanpakken?
Antwoord 78
Dit zal verder worden uitgewerkt in de lokale pilots van het project «voorkomen van financiële uitbuiting» in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen». Doel van deze pilots is dat alle betrokken organisaties in gezamenlijkheid een werkwijze ontwikkelen om, ieder vanuit haar eigen rol, financiële uitbuiting aan te pakken.
Rabobank zal daarnaast in 2013 met name inzetten op de competenties van de medewerkers, zodat zij alert zijn op signalen van financiële uitbuiting en hierover vervolgens met de klant in gesprek kunnen en durven gaan. Het is namelijk vaak heel lastig om financiële uitbuiting als zodanig te herkennen. Het komt er vooral op aan goed te luisteren naar de klant en te zien wat er gebeurt, of er bijvoorbeeld sprake is van afwijkend gedrag of dat iemand onder druk lijkt te staan. Ook gaat Rabobank meer inzetten op voorlichting, om de klanten te wijzen op mogelijkheden hoe zij hun financiële zaken goed kunnen regelen, ook als ze hierin afhankelijk worden van derden.
Vraag 79
Wordt de gespecialiseerde categorale opvangvoorziening voor slachtoffers van loverboys, mensenhandel en eergerelateerd geweld, Fier Fryslân, ook advies gevraagd en betrokken bij het maken van een model voor hulp en opvang van dergelijke slachtoffers vanaf 2015? Op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven?
Antwoord 79
De Federatie Opvang en de VNG werken nauw met mij samen om het nieuwe stelsel voor de vrouwenopvang vorm te geven. Fier Fryslân is lid van de Federatie Opvang. De Federatie Opvang betrekt alle vrouwenopvanginstellingen bij dit project. Fier Fryslân is door de onderzoekers die betrokken zijn bij het onderzoek naar specialistische groepen geraadpleegd over de feitelijke omstandigheden van de opvang bij Fier Fryslân. Fier Fryslân heeft ook gegevens aangeleverd en haar visie gegeven over hoe de opvang van specifieke groepen gerealiseerd zou moeten worden. Fier Fryslân pleit daarbij voor behoud van landelijke financiering. Ook betrekt de Federatie Opvang de mening van Fier Fryslân bij de uitwerking van een voorstel voor een model dat in samenwerking met de VNG wordt opgesteld.
Vraag 80
Heeft het overleg met de gemeenten en partijen zoals Mezzo, om er voor te zorgen dat overbelaste mantelzorgers bereikt kunnen worden, al plaatsgevonden? Zo ja wat heeft dit opgeleverd?
Antwoord 80
Over dit punt voer ik binnenkort overleg met de VNG en Mezzo.
Vraag 81
Kan worden aangegeven hoe het een jaar na de toezegging aan het lid Van der Burg tijdens het AO Kindermishandeling van 15 december 2011 staat met de uitrol en implementatie van de Ouderprotocollen, die ontwikkeld zijn door en succesvol geïmplementeerd bij ziekenhuis Haaglanden, over spoedeisende hulpafdelingen van andere ziekenhuizen, bij huisartsenposten en op andere plekken waar ouders met kinderen komen? Kan ook worden ingegaan op de belasting van professionals en resultaten van de soort van ouderprotocollen die op SEH’s van andere ziekenhuizen, huisartsenposten etc. inmiddels zijn ingevoerd?
Antwoord 81
Conform de toezegging van mijn ambtsvoorganger in de Tweede Kamer op 15 december 2011, is aan de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik verzocht de verspreiding van het ouderprotocol Haaglanden ter hand te nemen. De Taskforce is in gesprek met de betrokkenen bij het ouderprotocol Haaglanden om af te spreken hoe dit het beste kan gebeuren. Inmiddels is men in andere ziekenhuizen ook begonnen met de implementatie van het ouderprotocol Haaglanden, of een soortgelijke werkwijze. Er bestaat geen registratie van de wijze waarop dit plaatsvindt en er wordt niet bijgehouden wat een en ander betekent in de zin van belasting van de betrokken professional.
Voor de zomer verwacht ik de uitkomsten van het onderzoek naar de effectiviteit van het ouderprotocol Haaglanden. Zoals ik u heb toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel meldcode, mede naar aanleiding van de motie-Kooiman (33 062, nr. 12) en de motie-Van der Burg/Hilkens (33 062, nr. 15), zal ik mede op basis van het onderzoek bezien op welke wijze borging dient plaats te vinden.
Vraag 82
Wanneer zal het gecombineerde meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling operationeel zijn?
Antwoord 82
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Jeugdwet zal de Wmo zodanig gewijzigd worden dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de organisatie van het AMHK. De Jeugdwet zal naar verwachting in werking treden op 1 januari 2015. In de komende twee jaar zullen gemeenten mede door het te starten ontwikkel- en implementatietraject AMHK goed voorbereid worden op deze nieuwe verantwoordelijkheid.
Vraag 83
Wordt er in de multidisciplinaire aanpak ook gesproken met kinderen die slachtoffer zijn geworden van mishandeling, in plaats van over deze kinderen?
Antwoord 83
Ja. De initiatieven multidisciplinaire aanpak geven veelal aan dat dit gebeurt door betrokken partners als het AMK of (kinder)artsen, zoals dat voorheen ook het geval was. Meerwaarde van de multidisciplinaire aanpak is dat partijen die hiermee minder bekend waren, de voordelen hiervan zien en waar nodig ook het gesprek met het kind aangaan (zoals een Steunpunt Huiselijk Geweld).
Vraag 84
Hoe ziet de door TNO ontwikkelde werkwijze ter voorkoming van het schudden van baby's o.a. bij excessief huilen eruit? Welke aanvullende maatregelen worden er genomen om geweldloos opvoeden te bevorderen?
Antwoord 84
De door TNO ontwikkelde werkwijze om het schudden van baby’s te voorkomen is als volgt:
– De kraamverzorgende informeert beide ouders over wat Shaken Baby Syndroom (SBS) is, wat de gevolgen van schudden kunnen zijn en hoe je kunt voorkomen dat je je zelfbeheersing verliest.
– Beide ouders bekijken samen met de kraamverzorgende de voorlichtingsfilm, waarin SBS vanuit deze drie perspectieven wordt belicht (wat is SBS, wat gebeurt er als je schudt, hoe kun je het voorkomen).
– Ouders ontvangen een begeleidende informatiefolder.
Het bevorderen van geweldloos opvoeden is een belangrijk item dat een uitgangspunt is voor opvoedondersteuning van professionals richting ouders. De norm stellen en tegelijk adviseren hoe ouders met lastige opvoedsituaties om kunnen gaan, moeten hand in hand gaan. Om de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) hierbij te ondersteunen wordt landelijk gevalideerde informatie aangeboden aan CJG’s via de Stichting Opvoeden.nl. Deze informatie kunnen CJG’s op hun website of anderszins beschikbaar stellen aan ouders en verzorgers in hun regio. Geweldloos opvoeden is hier de norm en alle opvoedtips zijn hierop gebaseerd, zoals bij de adviezen hoe om te gaan met lastig gedrag.
Vraag 85
Is er al meer duidelijkheid over de wijze waarop de diensten van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) na 2013 gefinancierd kunnen worden?
Antwoord 85
De Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) heeft in januari 2012 aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) om een beoordeling gevraagd of de diensten van de FPKM geneeskundige zorg in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn. Het antwoord op deze vraag is bepalend of deze diensten van de FPKM uit hoofde van de Zvw kunnen worden gefinancierd.
Het CVZ heeft in het kader van de Zvw de wettelijke taak om beoordelen of bepaalde diensten of vormen van zorg behoren tot de in de Zvw verzekerde zorg, de zogenaamde duidingstaak. In dit verband toetst het CVZ aan de bepalingen die in de Zvw over de te verzekeren zorgprestaties zijn opgenomen. Hierbij is artikel 10 van de Zvw essentieel, waarin is bepaald dat het krachtens de zorgverzekering te verzekeren risico de behoefte inhoudt aan onder meer geneeskundige zorg. Ook uit de considerans van de Zvw blijkt dat de wet specifiek bedoeld is voor de compensatie van de gevolgen van de behoefte aan geneeskundige zorg.
De FPKM heeft aan het CVZ toegelicht welke diensten de FPKM verleent en aangegeven dat het onderzoek van de FPKM is gericht op de oorzaak van letsels en het ontstaan van letsels. Het onafhankelijk onderzoek van de FPKM kan gebruikt worden in strafrechtelijke procedures. De aanvragen voor letseldiagnostiek door de FPKM komen vooral van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), huisartsen en kinderartsen. De forensische arts pediatrie van de FPKM rapporteert onafhankelijk aan de aanvrager. Er is geen sprake van een behandelrelatie tussen de FPKM en het kind. De behandelaar, de aanvragende arts, heeft wel een behandelrelatie. De FPKM heeft aan het CVZ nader toegelicht dat «forensisch-medisch onderzoek bij uitstek is bedoeld voor het onafhankelijk vaststellen, interpreteren en juridisch vertalen van medische feiten en is derhalve noodzakelijk voor adequate risicotaxatie».
Op basis van de door de FPKM verstrekte informatie is het CVZ van oordeel dat de diensten van de FPKM niet behoren tot de geneeskundige zorg in de zin van de Zvw. Geneeskundige zorg in het kader van de Zvw betreft de voor een aandoening benodigde diagnostiek en behandeling gericht op herstel en voorkoming van een aandoening. Het gespecialiseerde letselonderzoek van de FPKM is gericht op actief sporen naar letsel en vastleggen van (juridisch bruikbaar) materiaal (door geluidsopname, letselfotografie, gebruik van forensische hulpmiddelen). Hierbij gaat het dus niet om op de behandeling gerichte diagnostiek en zorg zoals bijvoorbeeld kinderartsen die plegen te bieden en daarmee niet om geneeskundige zorg waar de Zvw zich op richt. Daarom heeft het CVZ geconcludeerd dat de activiteiten van de FPKM niet vallen onder de geneeskundige zorg, zoals geformuleerd in de doelstelling en artikel 10 van de Zvw. Ook bij nadere beoordeling op verzoek van de FPKM, is het CVZ in oktober 2012 niet tot een andere conclusie gekomen. De activiteiten van de FPKM behoren derhalve niet tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd en kunnen daarom niet ten laste van de Zvw komen.
Over een meer structurele wijze van bekostiging van de FPKM, die niet ten laste van de Zorgverzekeringswet komt, ben ik met de FPKM en VNG in gesprek. Met de VNG bespreek ik dit voorjaar hoe de huidige landelijk gefinancierde functies na de transitie van de zorg voor jeugd het beste kunnen worden ingevuld en bekostigd. De gemeenten beslissen hierover. In dat kader is ook de bekostiging van de FPKM aan de orde. Mijn inzet zal erop gericht zijn dat forensische expertise beschikbaar blijft en goed ontsloten wordt.
Vraag 86
Heeft het nogmaals onder de aandacht brengen van de circulaire gedwongen achterlatingen bij GBA-medewerkers medio 2012 al tot concrete resultaten geleid in de zin van meer alertheid en onderkenning van vermoedelijke achterlating of concrete signalen afgegeven aan jeugdzorg? Zo nee, wanneer ontstaat hier inzicht in en wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord 86
Hierover is nog geen concreet beeld voorhanden. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voornemens een onderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van huwelijksdwang in Nederland en gedwongen achterlating in het buitenland. De resultaten van dit onderzoek kunnen een goed inzicht geven over de positieve effecten van het onder de aandacht brengen van de circulaire gedwongen achterlating bij GBA-medewerkers, en over het aantal keer dat deze medewerkers een signaal afgegeven aan Jeugdzorg in verband met een vermoedelijke achterlating bij een aangifte van verhuizing of vertrek van personen (zie vraag 89). Naar verwachting zijn de resultaten van dit onderzoek medio 2013 bekend.
Van de gelegenheid maak ik gebruik om u, namens de minister van Veiligheid en Justitie, te informeren over de uitvoering van de motie-Kooiman5. In deze motie van 10 oktober 2012 wordt verzocht ervoor te zorgen dat professionals in het onderwijs en de jeugdzorg voldoende kennis in huis hebben over huwelijksdwang en achterlating in het land van herkomst, om in voorliggende situaties adequaat te kunnen handelen.
De toenmalige minister van I&A (inmiddels opgevolgd door de minister van SZW) heeft op 3 juli 2012 het plan «Preventie van huwelijksdwang 2012–2014»6 aan uw Kamer gestuurd, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister van Veiligheid en Justitie en mijn ambtsvoorganger. De belangrijkste sporen uit het plan zijn: 1. bewustwording en gedragsverandering binnen de gemeenschappen; 2. deskundigheidsbevordering bij professionals in de omgeving van jongeren; en 3. versterking van de lokale ketenaanpak van huwelijksdwang. In het tweede spoor wordt voor het onderwijs ingezet op het aanbieden van een training voor docenten en ondersteunend personeel. De training zorgt voor meer kennis en vaardigheden bij het herkennen van signalen van huwelijksdwang. Juist scholen kunnen met voorlichting, signalering, ondersteuning en doorverwijzing een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van huwelijksdwang. Voor beroepsgroepen in de gezondheidszorg en hulpverlening wordt een e-learning module ontwikkeld die professionals in staat stelt zelfstandig hun deskundigheid op het gebied van huwelijksdwang te vergroten.
Momenteel werkt een Verkennersgroep van vier departementen (SZW, VenJ, BuZ en VWS), aan de analyse van het probleem van huwelijksdwang en achterlating en mogelijke oplossingsrichtingen. In april 2013 ontvangt u hiervan een rapportage.
Op 10 oktober jongstleden heeft het lid Nieuwenhuizen-Wijbenga een motie7 ingediend waarbij de regering wordt verzocht bij de voorlichting over de strafbaarheid van huwelijksdwang en in alle relevante opleidingsmodules expliciet aandacht te besteden aan het feit dat ook huwelijkse gevangenschap onder het begrip huwelijksdwang wordt geschaard. Namens de minister van Veiligheid en Justitie licht ik u toe op welke wijze gehoor is gegeven aan deze motie.
Huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap zijn complexe verschijnselen. Er wordt met diverse beroepssectoren overleg gevoerd over de wijze waarop huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap onderdeel kunnen uitmaken van de opleiding, denk daarbij aan de opleidingen van justitie (politie, rechter en OvJ), hulpverlening (AMK’s, SHG’s, Bureau Jeugdzorg) en Onderwijs. Uiteraard zal daarbij de afstemming worden gezocht met de activiteiten zoals beschreven in antwoord 16.
De strafbaarheid van huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap zal nadat het wetsvoorstel is aanvaard door de Eerste Kamer, ook kenbaar worden gemaakt aan betrokken partijen via diverse kanalen.
Vraag 87
Is er al meer bekend over de uitvoering van de aangenomen motie Van der Burg/Dille (Kamerstuk 31 839, nr. 188) over specialistische behandeling voor slachtoffers van loverboys?
Antwoord 87
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief over opvang van specifieke groepen die uw Kamer op 18 december 2012 heeft ontvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012 – 2013, 31 839, nr. 261) en naar de aanbiedingsbrief.
Vraag 88
Hoe wordt de aangenomen motie Van der Burg/Ypma (Kamerstuk 33 400-XVI, nr. 28) over het vergroten van de aangiftebereidheid van slachtoffers loverboys in instellingen concreet uitgewerkt?
Antwoord 88
Het project Ontwikkeling Richtlijn gezondheidsprofessionals signalering mensenhandel biedt gezondheidswerkers die in contact (kunnen) komen met slachtoffers van mensenhandel ondersteuning bij het herkennen van signalen van mensenhandel en het op zorgvuldige wijze zetten van de noodzakelijke stappen die er toe leiden dat hulp wordt geboden aan het (vermoedelijke) slachtoffer, de mensenhandelsituatie wordt gestopt en waar mogelijk de daders vervolgd. De bedoeling is dat voornoemde richtlijn zal worden uitgerold en bestuurlijk geborgd in 2013. Uitgangspunten zijn dat de Richtlijn wordt ontwikkeld in nauwe samenwerking met SoaAids Nederland en de betrokken professionals en dat aangesloten wordt bij (de ervaring met) de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Vanuit onder meer de ministeries van Veiligheid en Justitie en VWS zal worden deelgenomen aan de begeleidingscommissie. In 2013 zal de richtlijn worden toegespitst op implementatie en bestuurlijke borging. De richtlijn zal tijdens een conferentie voor gezondheidsprofessionals, prostitutie maatschappelijk werkers, politie, gemeenten en de betrokken ministeries worden gepresenteerd.
Vraag 89
Hoe vaak hebben ambtenaren belast met de uitvoering van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) in 2011 een signaal afgegeven aan Jeugdzorg in verband met een vermoedelijke achterlating bij een aangifte van verhuizing of vertrek van personen?
Antwoord 89
Zie antwoord 86.
Vraag 90
Heeft de regering inmiddels een beleidsstandpunt? Zo ja, wat is dit standpunt? Zo nee, wanneer kan de Kamer dit standpunt verwachten?
Antwoord 90
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief over opvang van specifieke groepen die uw Kamer op 18 december 2012 heeft ontvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012 – 2013, 31 839, nr. 261).
Vraag 91
Zijn de eerste resultaten van de recidivemonitor van het WODC inmiddels beschikbaar? Wanneer krijgt de Kamer deze resultaten toegestuurd?
Antwoord 91
Momenteel wordt er gewerkt aan het verzamelen en verwerken van data voor de recidivemonitor. Naar verwachting is in het voorjaar van 2013 een factsheet gereed met een globaal beeld van de strafrechtelijke recidive van plegers van huiselijk geweld, die in contact zijn gekomen met Justitie.
Vraag 92
Wat wordt precies verstaan onder een verscherpte strafrechtelijke aanpak?
Antwoord 92
Hiermee wordt bedoeld een op de ernst van het feit toegesneden aanpak, waarbij het zowel kan gaan om een gerichte strafrechtelijke aanpak als het actiever inzetten van zorg.
Vraag 93
«Een voorbeeld daarvan is het Verdrag tegen geweld tegen vrouwen en geweld in huiselijke kring van de Raad van Europa. Nederland is voornemens dit verdrag te ondertekenen en ratificeren, omdat het kabinet het belang van dit verdrag onderschrijft.» Op welke wijze wordt door de regering ingezet op de ratificatie van het verdrag?
Antwoord 93
Nederland heeft het Verdrag van de Raad van Europa – Verdrag tegen geweld tegen vrouwen en geweld in huiselijke kring – op 14 november jongstleden getekend. De minister van VenJ, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik streven ernaar om de daaruit voortvloeiende wetsvoorstellen in 2013 naar uw Kamer toe te zenden. De voorbereidende activiteiten, zoals het in kaart brengen van de gevolgen voor de BES-eilanden en het opstellen van een implementatieplan, zijn daarvoor reeds in gang gezet.
Vraag 94
Is het aantal slachtoffers van fataal huiselijk geweld in 2011 beschikbaar? Is er een uitsplitsing naar kinderen (tot 18 jaar) en volwassenen mogelijk? Wanneer worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd?
Antwoord 94
Tijdens het algemeen overleg huiselijk geweld van 9 februari 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie toegezegd u te informeren over het aantal slachtoffers van fataal huiselijk geweld in 2011. De politiekorpsen hebben de gegevens over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 geïnventariseerd. De resultaten van deze inventarisatie treft u hierbij aan.
In 2011 zijn door de politie in totaal 52 gevallen van fataal huiselijk geweld geregistreerd. Dit cijfer is onder te verdelen naar 14 mannen, 25 vrouwen en 13 kinderen. Voor de volledigheid treft u in onderstaand overzicht de cijfers van de jaren 2009, 2010 en 2011.
Een oorzaak van de stijging van het aantal geregistreerde gevallen kan op basis van de inventarisatie niet worden gegeven. Het is niet mogelijk om hieraan de conclusie te verbinden dat er sprake is van een trend.
Over de gegevensverkrijging is het volgende van belang. Het is op dit moment niet mogelijk om geautomatiseerd over de aantallen dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld te rapporteren. Deze wens is wel geuit, maar op dit moment nog niet mogelijk. Onderhavige cijfers zijn derhalve handmatig ingewonnen.
slachtoffers fataal huiselijk geweld |
||||
---|---|---|---|---|
man |
vrouw |
kind |
totaal |
|
2011 |
14 |
25 |
13 |
52 |
2010 |
10 |
20 |
14 |
44 |
2009 |
14 |
19 |
12 |
45 |
Vraag 95
Waarom krijgt het onderzoek van de FPK geen vaste inbedding in de ketenzorg kindermishandeling op basis van structurele financiering opdat professionals en betrokkenen beter gesteund kunnen worden door de overheid in het gebruik van de verplichte meldcode?
Antwoord 95
Zie antwoord 85.