Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2012
Hierbij zenden wij u onze reactie op de door de Tweede Kamer ingediende amendementen tijdens de behandeling van de begroting 2013 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400 XVI).
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
33 400 XVI, nr. 19 Amendement van de leden Van Gerven en Dijkstra
Kern van het amendement
De indieners beogen met dit amendement uitstel te bedingen van de overheveling van de tabakspreventie van Stivoro naar het Trimbos-instituut. Het amendement regelt dat de € 1,7 miljoen in het begrotingsjaar 2013 bij Stivoro blijft en niet aan het Trimbos instituut wordt toebedeeld. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 1,7 miljoen te verhogen en met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie staatssecretaris van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 19
Het onderbrengen van de tabakspreventie bij het Trimbos-instituut is behandeld bij notaoverleg 5 maart 2012 over «Gezondheid Dichtbij» (TK 32 793, nr. 43) en tijdens het schriftelijk overleg van 29 juni 2012 (TK 32 793, nr. 59). De Tweede Kamer is toen akkoord gegaan met borging van kennis bij het Trimbos-instituut en met het tijdpad. Een geïntegreerde aanpak voor middelenpreventie sluit aan bij de wens van het gezondheids- en onderwijsveld. Ook de gezondheidsfondsen (KWF, Hartstichting en Astmafonds) bouwen hun financiering aan Stivoro af.
Het Trimbos-instituut heeft in maart 2012 eenmalig subsidie gekregen om zich voor te bereiden op de nieuwe taken en heeft inmiddels kennis opgebouwd en mensen ingewerkt en aangenomen. Ook is het Trimbos-instituut is, met instemming van VWS, verplichtingen aangegaan om in januari 2013 te starten als nationaal kenniscentrum voor tabak. Dit past binnen de kaders het verdrag tabaksontmoediging (Framework Convention on Tobacco Control) van de World Health Organization.
Beide instituten hebben anderhalf jaar gekregen om zich voor te bereiden: kennisoverdracht, organisatieafbouw e.d. Bestuursrechtelijk is dit een gebruikelijke termijn. Ik moet helaas constateren dat Stivoro, tegen gemaakte afspraken in, alles aangrijpt om te zorgen dat de kennisoverdracht vertraging oploopt.
Om deze redenen ontraad ik het amendement.
33 400 XVI, nr. 20 Amendement van de leden Voordewind en Kooiman
Kern van het amendement
Dit amendement betreft het teniet doen van de stopzetting van de onderzoeksbijdrage voor het monitoren van de alcoholreclame en -sponsoring en alcoholprijspromoties door het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP). De indieners verwijzen naar het regeerakkoord, waarin het kabinet aangeeft belang te hechten aan intensieve voorlichting over overmatig alcoholgebruik en adequate handhaving in het kader van de geplande verhoging van de minimumleeftijd voor de verstrekking van alcohol naar 18 jaar. Dekking wordt gevonden in het niet-juridisch verplichte deel van artikel 1 Volksgezondheid. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 0,15 miljoen te verhogen en met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie staatssecretaris van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 20
Met ingang van 2013 is de financiële en inhoudelijke structuur van het leefstijlbeleid fundamenteel herzien. Het voeren van een integraal beleid voor alcohol, tabak en drugs is het uitgangspunt. Er is voor gekozen alle activiteiten bij het Trimbos-instituut te bundelen. Daarbij is ook een van de uitgangspunten geweest dat minder zal worden ingezet op het genereren van nieuwe onderzoeksgegevens, zoals het monitoren van alcoholmarketing- en reclame. Daarom is besloten met ingang van 2013 de subsidierelatie met STAP te beëindigen.
Voorgaande overwegend ontraad ik het amendement.
33 400 XVI, nr. 23 Amendement van het lid Leijten
Kern van het amendement
De indiener beoogt met dit amendement de korting van de subsidie aan de Stichting Ambulante Fiom (€ 0,5 miljoen in 2013) te repareren.
De dekking wordt gevonden in het verlagen van de subsidie voor het Olympisch Vuur. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingen bedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 0,5 miljoen te verhogen en artikel 6 (Sport en bewegen) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 23
De korting waarop in het amendement wordt gedoeld staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een structurele korting van de instellingssubsidie aan de Fiom. Met ingang van 1 januari 2013 wordt de instellingssubsidie aan Fiom van € 5 253 296 structureel verlaagd met € 3 253 296 tot ten hoogste € 2 000 000.
Daarnaast ontvangt de Fiom voor de jaren 2013 en 2014 een afbouwsubsidie van totaal € 4 500 000. In 2013 gaat het hierbij om een bedrag van € 2 750 000 en in 2014 € 1 750 000. Dit verklaart waarom de Fiom in 2013 per saldo beschikt over een bedrag € 4 750 000, hetgeen circa € 500 000 (10%) lager is dan € 5 253 296. De Fiom is hiervan op de hoogte gesteld bij brief op 19 juli 2012. De genoemde afbouwsubsidie ad € 4 500 000 is bedoeld om de gevolgen van de structurele korting van de instellingssubsidie op te kunnen vangen. Hierbij moet gedacht worden aan de afbouw van een aantal taken en het inrichten van een kennisinfrastructuur op het terrein van ongewenste zwangerschap en afstammingsvraagstukken. Ook wordt van de Fiom verwacht dat zij waar nodig expertise overdraagt aan professionals uit de reguliere zorg en hulpverlening zoals huisartsen en maatschappelijk werkers. Het bedrag ad € 4 500 000 is hiervoor toereikend. Een verhoging hiervan met € 500 000, zoals wordt beoogd met het amendement, is dan ook niet aangewezen.
Het budget voor de Olympische ambitie bedraagt € 2 miljoen. Daarvan is € 1 miljoen nog niet in verplichtingen vastgelegd. Dat bedrag wil ik, conform het regeerakkoord, inzetten voor de ambitie om de Nederlandse (top)sport naar Olympisch niveau te brengen en van Nederland een sportland te maken door meer mensen in beweging te krijgen.
De andere € 1 miljoen is vastgelegd in een subsidie aan Olympisch Vuur. Dit bedrag is in 2013 nog nodig voor een zorgvuldige afbouw van de activiteiten. Bovendien kan ik die subsidie, op grond van het vertrouwensbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht, niet zonder meer verlagen of beëindigen.
Voorgaande overwegend ontraad ik het amendement.
33 400 XVI, nr. 24 Amendement van het lid Van der Staaij
Kern van het amendement
De Inspectie Jeugdzorg heeft de aanbeveling gedaan om de adoptienazorg een vast onderdeel te laten uitmaken van de adoptieprocedure. Dit kan volgens de indiener gerealiseerd worden met dit amendement. Met een bedrag van € 0,2 miljoen kunnen adoptieouders vanaf 2013 direct na de komst van het kind in het gezin, gebruik maken van «Adoptiestart», een nazorgproduct van Stichting Adoptievoorzieningen. De impact van de achtergrondgeschiedenis van het kind op de sociale en emotionele ontwikkeling wordt samen met ouders in consult in kaart gebracht. Daarnaast wordt de eerste fase van het wederzijdse hechtingsproces direct ondersteund.
De dekking wordt gevonden in het niet-juridisch gebonden deel van artikel 4. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 5 (Jeugd) met € 0,2 miljoen te verhogen en artikel 4 (Zorgbreed beleid) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie staatssecretaris van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 24
De Inspectie Jeugdzorg (IJZ) is van mening dat het zicht op het adoptiekind na de plaatsing in het gezin onvoldoende is gewaarborgd, waardoor een mogelijke stagnerende ontwikkeling of toenemende problematiek niet tijdig worden gesignaleerd. Ik heb toegezegd met de Stichting Adoptievoorzieningen in overleg te treden en uw Kamer voor de stemming over het amendement 33 400 XVI, nr. 24 te informeren.
Het aantal adoptiekinderen dat in een gezin wordt geplaatst daalt gestaag. Daarbij is er sprake van een veranderend kindprofiel: de leeftijd waarop kinderen in een adoptiegezin worden geplaatst, stijgt en er is in toenemende mate sprake van een medische aandoening en/of een belaste psychosociale achtergrond («special need»). Deze ontwikkelingen vergroten naar mijn mening de noodzaak om goed zicht te houden op hoe het met adoptiekind gaat.
Momenteel ben ik nog in overleg met de Stichting Adoptievoorzieningen en andere partijen om te bekijken hoe invulling gegeven kan worden aan de aanbeveling van de IJZ. Hierbij speelt dat circa 20% van de adoptiekinderen binnen een jaar na de plaatsing in het adoptiegezin door de Stichting Adoptievoorzieningen wordt gezien aangezien de ouders hebben gevraagd om ondersteuning. Daarnaast bekijk ik met de Stichting Adoptievoorzieningen wat de gevolgen zijn van het dalend aantal geplaatste adoptiekinderen voor de activiteiten van de stichting. En ik bekijk welke rol andere ketenpartijen kunnen spelen als het gaat om het zicht houden op de ontwikkeling van de adoptiekinderen. In het overleg met de Stichting Adoptievoorzieningen is de gedachte gerezen om te gaan werken met een risicoprofiel, om de aandacht meer te richten op kinderen met een hoog risicoprofiel. Dit idee wordt nader uitgewerkt.
De ontwikkelingen op het terrein van adoptie en de gevolgen daarvan voor de adoptienazorg geven mij reden om me te beraden op de vormgeving en positionering van de adoptienazorg, mede gezien de komende stelselwijziging op het terrein van de zorg voor jeugd. Ik zie de hiervoor beschreven wijze om goed zicht te houden op het adoptiekind daarom als een voorlopige invulling. Met ondermeer de IJZ, de IGZ en de Stichting Adoptievoorzieningen zal ik de invulling van de adoptienazorg, waaronder het zicht houden op het kind, voor de langere termijn tegen het licht houden. Uiteraard zal ik uw Kamer hierover in de eerste helft van 2013 nader informeren. Voor de komende jaren zal ik in ieder geval volgens de hierboven geschetste route invulling geven aan de aanbeveling van de IJZ.
De gevonden dekking op artikel 4 beschouw ik niet als een adequate dekking. De niet juridisch verplichte middelen op artikel 4 zijn voornamelijk bestemd voor de verbetering van de positie van de cliënt in het zorgstelsel en maatregelen gericht op een toekomstbestendige capaciteit van zorgverleners.
Voorgaande overwegend ontraad ik het amendement.
33 400 XVI, nr. 25 Amendement van het lid Dijkstra
Kern van het amendement
Dit amendement beoogt voor 2013 het bedrag van € 0,25 miljoen vrij te maken voor een transgenderfonds voor de vergoeding van de behandeling van secundaire geslachtskenmerken bij transgenders, zoals borstconstructie en epilatie. De indiener is van mening dat transgenders als aanvragers een goed te onderscheiden groep vormen, waardoor de aanspraak op deze regeling duidelijk afgebakend is. Beoogd wordt dit transgenderfonds als start uit de begroting te financieren en bij succes, eventueel later de vergoeding via de basisverzekering te regelen. Dekking hiervoor wordt gevonden binnen het niet juridisch verplichte deel van artikel 3 (Maatschappelijke ondersteuning en langdurige zorg). Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 0,25 miljoen te verhogen en artikel 3 (Maatschappelijke ondersteuning en langdurige zorg) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 25
De behandeling van secundaire geslachtskenmerken bij transgenders, waarop dit amendement betrekking heeft, is al meerdere malen aan de orde gesteld. Zoals op 19 december 2011 (TK 2011/2012, Aanhangsel 965) is geantwoord op Kamervragen is er geen ruimte om hiervoor financiering ter beschikking te stellen.
Met de vergoeding van behandeling van secundaire geslachtsaanpassing van transgenders via een transgenderfonds, te financieren uit de begroting, zou alsnog financiering geboden worden voor behandelingen die niet tot het basispakket behoren. Het financieren van deze behandelingen uitsluitend voor transgenders, zou de groep transgenders bevoorrechten ten opzichte van andere verzekerden voor wie borstimplantaten en epilatie evenmin in het basispakket is opgenomen.
Dat vind ik een vorm van ongelijke behandeling die niet is te rechtvaardigen. Ik vind een dergelijk verschil dan ook principieel onjuist.
Bovendien betreft het genoemde bedrag van € 0,25 miljoen uitsluitend de kosten van borstimplantaten, zo stond het ook in de brief van 13 april 2010 van mijn voorganger (TK 27 017, nr. 70). De kosten van epilatie worden niet met dit bedrag gedekt.
In het amendement wordt gemeld dat dekking gevonden kan worden binnen het niet juridisch verplichte deel van beleidsartikel 3 Maatschappelijke ondersteuning en langdurige zorg. Deze gelden zijn bestemd voor programma’s gericht op de verbetering van participatie, zelfredzaamheid en de kwaliteit van zorg. De middelen voor deze programma’s zijn inmiddels grotendeels juridisch verplicht dan wel bestuurlijk gebonden. De middelen zijn daardoor niet vrij aanwendbaar voor andere doeleinden. Minder beschikbare middelen voor deze projecten betekent dat de uitvoering van de projecten stagneert.
Gelet op het voorgaande ontraad ik dit amendement.
33 400 XVI, nr. 26 Amendement van het lid Leijten
Kern van het amendement
De indiener regelt met dit amendement dat er in 2013 extra middelen worden toegekend aan drie organisaties, te weten: Kansplus, belangennetwerk voor verstandelijk gehandicapten en hun familie; LBF, belangenvereniging door en voor mensen met een verstandelijke beperking en de Vereniging van familieleden en naasten van mensen met een verhoogde kwetsbaarheid voor psychose, Ypsilon.
De dekking wordt gevonden in het verlagen van de subsidie voor het Olympisch Vuur, vanwege het vervallen van het voornemen om de Olympische Spelen in 2028 in Nederland te organiseren. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 4 (Zorgbreed beleid) met € 1,5 miljoen te verhogen en artikel 6 (Sport en bewegen) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 26
In de brief «Bundel je kracht, samen sterk» van 25 mei 2011 (bijlage bij TK 29 214, nr. 59) heb ik mijn visie op de maatschappelijke rol van patiënten- en gehandicaptenorganisaties toegelicht, met een bijpassende financieringssystematiek. Over deze visie en financieringssystematiek heb ik met u gedebatteerd op 29 juni 2011, wat heeft geleid tot het «Beleidskader voor subsidiering van pg-organisaties» (bijlage bij TK 29 214, nr. 60) dat is vastgesteld op 1 juli 2011. Met de nieuwe regeling wordt versnippering tegengegaan en samenwerking gestimuleerd. Ik zie geen aanleiding om bepaalde organisaties voor te trekken.
Ik ben mij er terdege van bewust dat organisaties als KansPlus, LFB en Ypsilon voor grote uitdagingen staan de komende periode. Organisaties zijn echter zelf verantwoordelijk voor hun instandhouding en ontlenen daarbij hun legitimiteit en zeggingskracht aan het feit dat zij leden en donateurs hebben die bereid zijn bij te dragen aan hun instandhouding. Dit is ook conform de motie van het lid van der Staaij c.s. over het belang van maatschappelijke verankering van een organisatie, zie motie TK 33 000, nr. 25. Genoemde uitdaging geldt overigens voor alle patiënten- en gehandicaptenorganisaties die subsidie van mij ontvangen, waaronder de drie hier genoemde organisaties, in het kader van de subsidieregeling.
Het budget voor de Olympische ambitie bedraagt € 2 miljoen. Daarvan is € 1 miljoen nog niet in verplichtingen vastgelegd. Dat bedrag wil ik, conform het regeerakkoord, inzetten voor de ambitie om de Nederlandse (top)sport naar Olympisch niveau te brengen en van Nederland een sportland te maken door meer mensen in beweging te krijgen.
De andere € 1 miljoen is vastgelegd in een subsidie aan Olympisch Vuur. Dit bedrag is in 2013 nog nodig voor een zorgvuldige afbouw van de activiteiten. Bovendien kan ik die subsidie, op grond van het vertrouwensbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht, niet zonder meer verlagen of beëindigen. Daardoor is een besparing van € 1,5 miljoen onmogelijk en is de dekking niet deugdelijk.
Voorgaande overwegend ontraad ik het amendement.
33 400 XVI, nr. 44 Amendement van het lid Dijkstra
Kern van het amendement
Dit amendement beoogt middelen vrij te maken ten gunste van de regionale toetsingscommissies voor Euthanasie, ten einde ook in de toekomst een zorgvuldige toetsing te garanderen.
Dit amendement wordt gedekt door een vermindering van € 0,25 miljoen op het niet juridisch verplichte deel van artikel 4 Zorgbreed beleid. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 0,25 miljoen te verhogen en artikel 4 ( Zorgbreed beleid) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 44
Zorgvuldigheid van de toetsing door de regionale toetsingscommissies is cruciaal. Ik deel de zorg van de Kamer over de toegenomen werkbelasting door de stijging van het aantal meldingen.
Om die reden heb ik reeds vanaf 2011 het secretariaat van de regionale toetsingscommissies de financiële ruimte gegeven voor structurele uitbreiding met 5 fte. Gelijktijdig wordt ingezet op efficiëntieverbeteringen in het proces waar mogelijk. Hierover staat een toelichting in het jaarverslag 2011 dat recent aan de Kamer is gezonden (TK 33 400 XVI, nr. 6).
De gevonden dekking op artikel 4 beschouw ik niet als een adequate dekking. In het antwoord op de schriftelijke begrotingsvraag 94 geef ik aan dat «de niet juridisch verplichte middelen op artikel 4 voornamelijk zijn bestemd voor de verbetering van de positie van de cliënt in het zorgstelsel en maatregelen gericht op een toekomstbestendige capaciteit van zorgverleners. De werking van het stelsel vraagt om een sterke positie van de cliënt en een evenwichtige arbeidsmarkt. Ik acht de voornemens op deze gebieden (onder andere de bekostiging van diverse ziekenhuisopleidingen en het stagefonds), reeds juridisch verplicht of niet, noodzakelijk voor het borgen van de publieke belangen ten aanzien van toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de zorgverlening».
De evaluatie van de Euthanasiewet, die voor het kerstreces aan uw Kamer wordt gestuurd, besteedt ook aandacht aan de organisatie van de Regionale toetsingscommissies euthanasie. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, alsmede de ontwikkeling van het aantal meldingen, zal ik bezien of extra maatregelen wenselijk en mogelijk zijn.
Om deze redenen ontraad ik dit amendement.
33 400 XVI, nr. 47 Amendement van de leden Mulder en Bouwmeester
Kern van het amendement
De indieners van dit amendement willen dat de in 2013 voorgenomen korting op het budget van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet wordt doorgevoerd.
De dekking voor de tranche 2013 wordt gevonden in het restant van middelen die op artikel 11 Nominaal en onvoorzien zijn gereserveerd voor de prijsbijstelling. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 4,2 miljoen te verhogen en artikel 11 (Nominaal en onvoorzien) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 47
Ik vind het van belang dat consumenten en ondernemers erop kunnen rekenen dat voedsel en producten veilig zijn. Het toezicht van de NVWA helpt grootschalige voedselveiligheidcrises te voorkomen. Om goed toezicht door de overheid op voedsel- en productveiligheid te borgen ben ik het met de indiener(s) eens dat het wenselijk is de voorgenomen korting voor 2013 structureel terug te draaien. De voorgestelde dekking is mogelijk.
Ik laat het oordeel aan de Kamer over.
33 400 XVI, nr. 48 Amendement van de leden Mulder en Bouwmeester
Kern van het amendement
De indieners beogen met dit amendement extra middelen naar de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) te laten gaan ten behoeve van extra toezicht conform het actieplan van EU-commissaris Dalli en de verbetering van de werkwijze en organisatie, conform het recente rapport van de heer Van der Steenhoven.
De dekking wordt gevonden in het restant van middelen die op artikel 11 Nominaal en onvoorzien zijn gereserveerd voor de prijsbijstelling. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 10 (Apparaatsuitgaven) met € 5,5 miljoen te verhogen en artikel 11 (Nominaal en onvoorzien) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 48
Gezien de grote uitdagingen waar de IGZ nu voor staat en de bevindingen uit de onderzoeken van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, ondersteun ik de wens van de indieners om extra middelen beschikbaar te stellen aan de IGZ.
De voorgestelde dekking is mogelijk. Indien de Kamer instemt met het amendement, zal ik met de IGZ nader in overleg treden om te bezien hoe de extra middelen het beste kunnen worden ingezet.
Ik laat het oordeel aan de Kamer over.
33 400 XVI, nr. 49 Amendement van het lid Hijum
Kern van het amendement
Dit amendement beoogt een taakstelling op de VWS-begroting. Er wordt een schuif voorgesteld van premie naar begroting. Dit in de veronderstelling dat in de premiegefinancierde zorguitgaven € 40 miljoen bezuinigd kan worden door de topinkomens van bestuurders te verlagen met behulp van de Wet normering topinkomens. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 11 (Nominaal en onvoorzien) met € 40 miljoen te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 49
De dekking van dit amendement is ondeugdelijk en procedureel onjuist. Het amendement maakt deel uit van een bundel van totaal acht amendementen die betrekking hebben op meerdere departementale begrotingen.
Dit is een amendement op de begroting van VWS, maar het geld moet feitelijk uit de premiegefinancierde zorguitgaven komen. Op die premiegefinancierde zorguitgaven heeft de Kamer geen recht van amendement. Dit lijkt een route om daar toch op te amenderen. Die route lijkt me niet juist.
De verlaging van de topinkomens als gevolg van de Wet normering topinkomens heeft eerder geleid tot taakstellende bezuinigingen (€ 27 miljoen in 2010), die aan het veld zijn doorgegeven terwijl de wet pas in 2013 in werking treedt. De opbrengst door genormeerde inkomens bij bestuurders met nieuwe contracten (geschat op ongeveer 100 per jaar; daar werkt de Wet normering topinkomens meteen) is marginaal.
Ik ontraad dit amendement.
33 400 XVI, nr. 93 Amendement van het lid Voortman
Kern van het amendement
Met dit amendement wordt beoogd de bezuiniging op de tolk- en vertaaldiensten van € 19 miljoen ongedaan te maken. Indiener vindt het van belang dat voor het beroep op tolk- en vertaaldiensten geen barrière wordt opgeworpen.
Dekking wordt gevonden in artikel 11 Nominaal en onvoorzien. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 1 (Volksgezondheid) met € 19 miljoen te verhogen en artikel 11 (Nominaal en onvoorzien) met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 93
Het kabinet onderschrijft dat communicatie van belang is zowel bij het vaststellen van de diagnose als bij de behandeling. Dat neemt niet weg dat patiënten/cliënten (of hun vertegenwoordigers) zelf verantwoordelijk zijn voor het machtig zijn van de Nederlandse taal. Uitgangspunt is dat de patiënt/cliënt zelf dient te zorgen voor de inzet van een tolk indien dat nodig wordt geacht en hier zelf de eventuele kosten voor draagt. Ik zal inventariseren hoe de huidige praktijk zich heeft ontwikkeld en uw Kamer daarover berichten.
De voorgestelde dekking van het amendement is uit hoofde van de loon- en prijsbijstelling op artikel 11 (Nominaal en onvoorzien) ontoereikend.
Voorgaande overwegend ontraad ik dit amendement.
33 400 XVI, nr. 105 Amendement van het lid Bruins Slot
Kern van het amendement
Dit amendement beoogt het budget voor dopingbestrijding te verhogen. De Nederlandse dopingautoriteit behoeft volgens de indiener meer capaciteit om de taken uit te voeren die haar door het ministerie van VWS worden toebedeeld. De dekking wordt gevonden in het verlagen van de subsidie voor de Olympische ambitie, vanwege het vervallen van het voornemen om de Olympische Spelen in 2028 in Nederland te organiseren. De indiener is van mening dat geld dat voor topsport gereserveerd staat, ook voor het bevorderen van topsport behouden moet blijven. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 6 (Sport en bewegen) met € 0,2 miljoen te verhogen en met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 105
Ik steun de Nederlandse dopingautoriteit met een jaarlijkse instellingssubsidie van ruim € 1,2 miljoen. Mijn beeld is dat de Dopingautoriteit haar reguliere taken daarmee goed kan uitvoeren.
Daarnaast heb ik de Dopingautoriteit voor de periode 2010–2014 verschillende (project)subsidies verleend (circa € 0,5 miljoen), voor projecten als een onderzoek naar de effectiviteit van het antidopingbeleid en voor kennismanagement.
De directe kosten voor het uitvoeren van dopingcontroles worden gefinancierd door de sportsector. Indien meer werk gemaakt moet worden van het opsporen van overtredingen, dan is het aan de sport om daarvoor middelen vrij te maken. Naar mijn idee is de huidige financiering dan ook toereikend en is er geen aanleiding om het budget te verhogen.
Er ligt op dit moment ook geen vraag vanuit de Dopingautoriteit voor extra financiering. Indien er een concreet plan ligt en de noodzaak voor extra financiering aangetoond kan worden, dan ben ik bereid daarnaar te kijken.
Het budget voor de Olympische ambitie bedraagt € 2 miljoen. Daarvan is € 1 miljoen nog niet in verplichtingen vastgelegd. Dat bedrag wil ik, conform het regeerakkoord, inzetten voor de ambitie om de Nederlandse (top)sport naar Olympisch niveau te brengen en van Nederland een sportland te maken door meer mensen in beweging te krijgen. De dekking van het amendement is derhalve solide.
Voorgaande overwegend laat ik het oordeel aan de Kamer over.
33 400 XVI, nr. 116 Amendement van het lid Huizing
Kern van het amendement
Dit amendement beoogt dat er in 2013 € 0,8 miljoen wordt ingezet om de Nederlandse sport op Olympisch niveau te brengen. Het bedrag kan in 2013 worden benut voor het beleid op het terrein van topsport en evenementen. De dekking wordt gevonden in het verlagen van het budget voor onderzoeken en studies, vanwege het vervallen van het voornemen om de Olympische Spelen in 2028 in Nederland te organiseren. Daartoe wordt het voorstel gedaan om het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag van artikel 6 (Sport en bewegen) met € 0,8 miljoen te verhogen en met eenzelfde bedrag te verlagen.
Reactie minister van VWS op amendement 33 400 XVI, nr. 116
In het regeerakkoord is de ambitie opgenomen om de Nederlandse sport op Olympisch niveau te brengen. Om dat te kunnen realiseren zijn investeringen op het terrein van topsport en evenementen noodzakelijk.
Het budget voor de Olympische ambitie bedraagt € 2 miljoen. Daarvan is € 1 miljoen gereserveerd voor studies en onderzoeken. Dit bedrag is voor 2013 nog niet in verplichtingen vastgelegd.
Voorgaande overwegend laat ik het oordeel aan de Kamer over.