Gepubliceerd: 18 september 2012
Indiener(s): Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-XV-2.html
ID: 33400-XV-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van dwe Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2013 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2013. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2013.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2013 vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten «Agentschap SZW» en «Inspectie Werk en Inkomen» voor het jaar 2013 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (de begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

B. BEGROTINGSTOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

1

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

2

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

7

     

2.1

Beleidsagenda

7

     

2.2

Beleidsartikelen

32

 

Artikel 1 Arbeidsmarkt

32

 

Artikel 2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

38

 

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

50

 

Artikel 4 Jonggehandicapten

56

 

Artikel 5 Werkloosheid

59

 

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

64

 

Artikel 7 Kinderopvang

70

 

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

74

 

Artikel 9 Nabestaanden

80

 

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

84

 

Artikel 11 Uitvoeringskosten

88

 

Artikel 12 Rijksbijdragen

91

     

2.3

Niet-beleidsartikelen

94

 

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

94

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

96

 

Artikel 98 Algemeen

97

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

101

     

3.

Baten-lastendiensten

102

     

4.

Bijlagen

114

4.1

ZBO’s en RWT’s

114

4.2

Aansluiting SZA en begroting SZW

115

4.3

Sociale fondsen SZW

116

4.4

Koopkracht en specifieke inkomenseffecten

121

4.5

Moties en toezeggingen

143

4.6

Verdiepingshoofdstuk

168

4.7

Subsidieoverzicht

174

4.8

Evaluatie- en overig onderzoek

177

4.9

Lijst met afkortingen

179

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Inleiding

Deze begroting 2013 is ten opzichte van de begroting 2012 op twee punten gewijzigd. In de eerste plaats is de begroting geheel volgens de regels van de nieuwe begrotingspresentatie («Verantwoord Begroten») ingericht, nadat daartoe in de begroting 2012 een eerste bescheiden stap is gezet. In de tweede plaats is, zoals al aangekondigd in de begroting 2012, de artikelindeling in de begroting 2013 geheel vernieuwd. De wijzigingen worden in de groeiparagraaf van deze leeswijzer nader toegelicht.

In de begroting wordt verwezen naar beleids- of Kamerstukken. Net als in voorgaande jaren zijn deze beleidsstukken via de internetsite www.rijksbegroting.nl te raadplegen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda

In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode.

2.2 Beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 12 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2013 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zes van de twaalf artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • het doel van het financiële instrument;

  • wie ervoor in aanmerking komen;

  • de financiële regeling;

  • de budgettaire ontwikkeling;

  • de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen.

Ten aanzien van de begrotingsuitgaven is in de Miljoenennota 2013 een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden jaarlijks naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen opgenomen.

2.3. Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat vier niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de middelen op de begroting van SZW die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

3. Baten-lastendiensten

Onder het ministerie vallen twee baten-lastendiensten: het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen. Van deze twee baten-lastendiensten is een technische paragraaf opgenomen die bestaat uit een meerjarige begroting en een kasstroomoverzicht met daarbij een toelichting.

4. Bijlagen

De begroting van SZW bevat negen bijlagen. Op verzoek van de Tweede Kamer bevatten deze bijlagen ook de onderdelen welke vorig jaar in de internetbijlagen van de begroting waren opgenomen. Deze afzonderlijke internetbijlagen zijn vervallen.

Groeiparagraaf

Voor de wijzigingen in de begroting 2013 die het gevolg zijn van Verantwoord Begroten wordt verwezen naar de Kamerstukken over dit onderwerp, waaronder de brief «Verbetering verantwoording en begroting»1. De nieuwe presentatie moet leiden tot een duidelijker beschrijving van de rol en verantwoordelijkheid van de minister, een beter inzicht in de financiële instrumenten, en een duidelijke splitsing tussen programma- en apparaatsuitgaven. Bovendien moet Verantwoord Begroten tot minder omvangrijke begrotingen en jaarverslagen leiden.

SZW heeft Verantwoord Begroten aangegrepen voor een meer fundamentele herziening van de begrotingsindeling van SZW, met als doel de begroting (financieel) evenwichtiger te maken en de beleidsmatige samenhang binnen en tussen de artikelen te vergroten. Daarmee neemt ook de leesbaarheid van de begroting toe. In onderstaande tabel wordt aangegeven in welk artikel van de begroting 2013 de artikelen van de begroting 2012 terugkomen (indien relevant uitgesplitst naar operationele doelstelling).

Was-wordt-tabel begrotings- en premiegefinancierde uitgaven

Begroting 2012

Begroting 2013

41.

Inkomensbeleid

1.

Arbeidsmarkt

42.

Arbeidsparticipatie

x

 

OD 1 t/m 4 (excl. WAZO)

1.

Arbeidsmarkt

OD 4 (WAZO)

6.

Ziekte en zwangerschap

43.

Arbeidsverhoudingen

1.

Arbeidsmarkt

44.

Gezond en veilig werken

1.

Arbeidsmarkt

45.

Pensioenbeleid

1.

Arbeidsmarkt

46.

Inkomensbescherming met activering

x

 

OD 1 (IOW, WW)

5.

Werkloosheid

OD 2 (IVA, WGA, WAO, WAZ)

3.

Arbeidsongeschiktheid

OD 3 (Wajong)

4.

Jonggehandicapten

OD 5 (BUIG, bijstand buitenland, bijstand zelfstandigen, bijstand overig)

2.

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

OD 5 (Handhaving, overig)

98.

Algemeen

OD 6 (Caribisch Nederland)

Artikel 2. t/m 5.

47.

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

x

 

OD 1 (Basisdienstverlening UWV, BKWI)

11.

Uitvoeringskosten

OD 2 (Participatiebudget)

2.

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

OD 2 (Re-integratie Wajong)

4.

Jonggehandicapten

OD 2 (Re-integratie WAZ/WAO/WIA)

3.

Arbeidsongeschiktheid

OD 2 (Re-integratie uitvoeringskosten)

11.

Uitvoeringskosten

OD 2 (Re-integratie Caribisch Nederland)

2.

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

OD 2 (Herstructureringsfaciliteit en Indicatiestelling WSW)

2.

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

OD 2 (vergoeding uitvoering ESF)

98.

Algemeen

OD 2 (beleidsondersteunend)

Artikel 2. en 98.

48.

Sociale Werkvoorziening

2.

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

49.

Overige Inkomensbescherming

x

 

OD 1 (Anw)

9.

Nabestaanden

OD 2 (AOW)

8.

Oudedagsvoorziening

OD 2 (AIO) en OD 3 (TW)

2.

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

OD 4 (Caribisch Nederland)

Artikel 9. en 8.

50.

Tegemoetkoming specifieke kosten

x

 

OD 1 (TOG, AKW, WKB)

10.

Tegemoetkoming ouders

OD 2 (TAS)

6.

Ziekte en zwangerschap

OD 3 (MKOB)

8.

Oudedagsvoorziening

51.

Rijksbijdragen sociale fondsen

12.

Rijksbijdragen

52.

Kinderopvang

7.

Kinderopvang

x

Uitvoeringskosten alle artikelen

11.

Uitvoeringskosten

96.

Apparaatsuitgaven kerndepartement

96.

Apparaatsuitgaven kerndepartement

97.

Aflopende regelingen

97.

Aflopende regelingen

98.

Algemeen

98.

Algemeen

99.

Nominaal en onvoorzien

99.

Nominaal en onvoorzien

Kerncijfers handhaving

In de begroting 2013 worden minder cijfers t.a.v. fraude en handhaving gepresenteerd dan in de vorige begroting. Met ingang van voorliggende begroting is er op het terrein van handhaving gekozen voor een thematische verantwoording, waarbij zowel de preventie, de opsporing als de terugvordering worden bezien. Daartoe wordt zo mogelijk bij iedere regeling over dezelfde set van uiteindelijk vier kengetallen gerapporteerd. Twee kengetallen over de opsporing (het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het totale benadelingbedrag) zijn reeds in deze begroting opgenomen. Komend jaar worden nog geschikte kengetallen op de terreinen van preventie en terugvordering ontwikkeld, zodat de set met handhavingskerncijfers vanaf de begroting 2014 compleet zal zijn.

In tegenstelling tot eerdere begrotingen wordt een overtreding alleen geteld als deze tot financiële benadeling heeft geleid. Hierdoor is dit cijfer lager dan de eerder gepresenteerde overtredingen of fraudesignalen. Voor het totale benadelingbedrag maakt dat geen verschil. Het in de beleidsartikelen 8, 9 en 10 gepresenteerde benadelingbedrag van AOW, Anw en AKW is echter wel hoger dan het in het jaarverslag 2011 gepresenteerde schadebedrag. Het verschil wordt veroorzaakt doordat nu ook zaken waarvan geen aangifte is gedaan maar die wel hebben geleid tot een financiële benadeling worden meegeteld. Dit was al eerder het geval voor de werknemersverzekeringen.

Budgetflexibiliteit

Zoals voorgeschreven wordt in de budgettaire tabellen vermeld welk percentage van de voor het jaar 2013 geraamde uitgaven juridisch verplicht is. In de meeste beleidsartikelen is dit percentage (nagenoeg) 100, aangezien de uitgaven vrijwel volledig voortvloeien uit wetgeving. Het deel van de uitgaven dat niet juridisch is verplicht is veelal op andere wijze verplicht (bijvoorbeeld bestuurlijk gebonden op basis van een convenant). Dit wordt in de beleidsartikelen niet nader aangeduid.

Afwijkingen van de rijksbegrotingsvoorschriften

Met instemming van het ministerie van Financiën wordt de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen op het niet-beleidsartikel 97 opgenomen. Het gaat hier om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

HOOFDSTUK 2: HET BELEID

2.1 BELEIDSAGENDA

Gezien de demissionaire status van het kabinet dat deze begroting opstelt, is gekozen voor een sobere invulling van de beleidsagenda 2013 die ingaat op relevante ontwikkelingen voor de begroting. In de artikelen wordt, zoals in andere jaren, de relevante financiële en beleidsinformatie vermeld die samenhangt met de voorgenomen uitgaven.

2.1.1 EEN GOED WERKENDE ARBEIDSMARKT EN HOUDBARE SOCIALE VOORZIENINGEN

De betaalbaarheid van onze sociale voorzieningen is in 2012 verder onder druk komen te staan. Als gevolg van een verslechtering van de economische situatie begin 2012 dreigden de overheidsfinanciën voor 2013 verder te verslechteren. De ernst van de situatie vroeg om snelle en ingrijpende beslissingen. Na het vallen van het kabinet hebben de Tweede Kamer fracties hun verantwoordelijkheid genomen met het Begrotingsakkoord 2013. Het kabinet heeft deze maatregelen overgenomen. Dit akkoord bevat naast maatregelen om de overheidsfinanciën te verbeteren ook hervormingen op het terrein van SZW die de economische structuur op termijn versterken.

Doordat het Begrotingsakkoord € 12 miljard aan besparingen bevat, nemen de bestedingen van huishoudens en de overheid op de korte termijn af. Het is onvermijdelijk dat het Begrotingsakkoord gevolgen heeft voor de koopkracht. De inzet is echter om koopkrachteffecten zo evenwichtig mogelijk te verdelen, met bijzondere aandacht voor mensen met lage inkomens. Het Centraal Planbureau (CPB) verwacht dat de Nederlandse economie in 2013 licht zal groeien met ¾%, waarna een voorzichtig herstel van 1½% per jaar zal volgen. De werkloosheid zal, volgens het CPB, eerst nog verder oplopen (naar 7% in 2013 en 7½% in 2014) voordat een daling inzet. De economische verwachtingen zijn met grote onzekerheid omgeven. Nederland is als open economie sterk afhankelijk van mondiale economische ontwikkelingen en van het verdere verloop van de Europese schuldencrisis. Het is daarom belangrijk dat alle Europese landen hun overheidsfinanciën op orde brengen. Dit zal naar verwachting de financiële markten stabiliseren en het risico op langdurig lage economische groei inperken.

De verwachte stijging van de werkloosheid betekent niet dat de arbeidsmarkt stilvalt. Ook nu is er volop dynamiek op de arbeidsmarkt. In 2011 waren er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 951 000 mensen die een baan hebben gevonden. Dat levert kansen op, ook voor mensen die moeite hebben om aan de slag te komen. Het is noodzakelijk dat deze mensen aan de slag gaan. Hoewel de komende jaren de werkloosheid naar verwachting zal oplopen, zal de beroepsbevolking in de nabije toekomst gaan krimpen als gevolg van de vergrijzing. Hierdoor kunnen er tekorten ontstaan op de arbeidsmarkt. Iedereen is dus hard nodig. En als iedereen die kan werken ook echt werkt, blijft er draagvlak voor onze sociale zekerheid en blijft de betaalbaarheid ervan op lange termijn verzekerd. Alleen als mensen er niet in slagen om aan het werk te gaan, zorgt de overheid voor een sociaal vangnet. Een vangnet dat hen prikkelt en stimuleert om snel weer op eigen benen te staan. Dat is in het belang van mensen zelf en ook in het belang van de samenleving als geheel.

In de eerste algemene paragraaf worden achtereenvolgens de beleidswijzigingen 2013, de verdere agenda en de inkomensontwikkelingen 2013 behandeld. De tweede paragraaf gaat in op de budgettaire ontwikkelingen. De beleidsagenda wordt afgesloten met een overzicht van de aansluitingstabellen en de meerjarenprogrammering beleidsdoorlichtingen.

2.1.1.1 Beleidswijzigingen 2013

Langer doorwerken essentieel voor de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel

Er gaan meer mensen met pensioen dan er jongeren bij komen op de arbeidsmarkt. Daardoor neemt de beroepsbevolking af. Tegenover steeds meer gepensioneerden staan steeds minder werkenden die de kosten van onze voorzieningen moeten betalen. De houdbaarheid van onze sociale voorzieningen komt hierdoor in toenemende mate onder druk te staan. De gemiddelde leeftijd waarop werknemers in Nederland stoppen met werken is nu 63 jaar. Dat is te vroeg om het bestaande niveau van oudedagsvoorzieningen en andere sociale voorzieningen in de toekomst veilig te stellen. Langer blijven werken is daarom onvermijdelijk.

Daar komt bij dat de beroepsbevolking veroudert. De gemiddelde leeftijd van de Nederlandse werknemer is in 20 jaar gestegen van ruim 36 jaar naar ruim 41 jaar. Dit heeft gevolgen voor het functioneren van de arbeidsmarkt. Het aanpassingsvermogen van de Nederlandse arbeidsmarkt moet worden vergroot zodat bedrijven ook in de toekomst snel kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Werknemers zullen daarvoor tijdens hun loopbaan moeten blijven investeren in hun duurzame inzetbaarheid. Zo kunnen zij tot aan hun pensioenleeftijd blijven werken.

In 2011 heeft het kabinet met sociale partners het pensioenakkoord gesloten over verhoging van de AOW-leeftijd in 20202. Ook is toen het vitaliteitspakket geïntroduceerd met maatregelen om langer doorwerken te bevorderen. Als gevolg van een verslechtering van de economische situatie begin 2012 bleken de overheidsfinanciën er veel slechter voor te staan dan eerder was voorzien. De problemen waren omvangrijk en acuut. Dit betekende onder meer dat niet kon worden gewacht tot 2020 met het verhogen van de AOW-leeftijd.

Daarom is in het Begrotingsakkoord afgesproken dat de AOW-leeftijd sneller wordt verhoogd; vanaf 2013 met een maand per jaar, vanaf 2016 met twee maanden per jaar en vanaf 2019 met drie maanden per jaar (zie figuur 1). Vanaf 2024 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. De snelle invoering van de verhoging kan problemen opleveren voor werknemers die kort voor hun pensioen staan. Wellicht moeten zij onverwacht een periode overbruggen tussen het vertrek bij hun werkgever en het moment waarop zij AOW krijgen. De verhoging van de AOW-leeftijd wordt daarom geleidelijk ingevoerd. Bovendien komt er een voorschotregeling en blijft de AOW-partnertoeslag beschikbaar voor mensen die er op hebben gerekend. In het uiterste geval kunnen mensen een beroep doen op de (bijzondere) bijstand om de periode tot de AOW ingaat te overbruggen.

Figuur 1. Verhoging van de AOW-leeftijd

Figuur 1. Verhoging van de AOW-leeftijd

Bron: SZW

Ook het vitaliteitspakket, met maatregelen om langer doorwerken te stimuleren, is tegen het licht gehouden om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de financiële problemen. Dit heeft ertoe geleid dat mobiliteitsbonussen gerichter worden ingezet, namelijk alleen om oudere uitkeringsontvangers en arbeidsgehandicapten weer aan de slag te helpen.

Het vitaliteitspakket bevat ook maatregelen om de duurzame inzetbaarheid van werknemers te bevorderen. Investeren in duurzame inzetbaarheid is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers. Het vitaliteitspakket van het kabinet ondersteunt de sociale partners hierbij met loopbaanfaciliteiten zoals het vitaliteitssparen. Daarnaast is in april 2012 het project «Duurzame Inzetbaarheid» van start gegaan. Met dit project wil de overheid werkgevers stimuleren om duurzame inzetbaarheid te verankeren in hun personeelsbeleid. Dit gebeurt onder meer door werkgevers die nu al aantoonbaar werk maken van duurzame inzetbaarheid een voorbeeld te laten zijn voor anderen. Goede voorbeelden van maatregelen om werknemers duurzaam inzetbaar te houden worden – onder meer via werkgeversbijeenkomsten – verspreid onder bedrijven en organisaties. Met het actieplan «Gezond Bedrijf» worden MKB-werkgevers aangezet tot het bevorderen van een gezonde leefstijl van hun werknemers en het verlichten van geestelijk en lichamelijk zware beroepen. Hierbij gaat het vooral om het fit houden van laagopgeleide en chronisch zieke werknemers. In de visie van het kabinet op gezond en veilig werken moeten werkgevers en werknemers zelf meer werk maken van goede arbeidsomstandigheden. Daarvoor moet de rol van preventiemedewerkers op de werkvloer worden versterkt. Ook moeten de bedrijfsgezondheidszorg en reguliere gezondheidszorg beter samenwerken. Deze visie is in het voorjaar 2012 met een beleidsagenda aan de Tweede Kamer aangeboden3. Met deze initiatieven onderstreept het kabinet het belang van het investeren in duurzame inzetbaarheid, voor alle werknemers, jong en oud.

Het is nu al mogelijk om door te werken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Uit onderzoek blijkt echter dat dit nog niet op grote schaal gebeurt. Werkgevers geven aan dat het huidige arbeidsrecht het aannemen en in dienst houden van AOW’ers bemoeilijkt. Het kabinet past het arbeidsrecht daarom in 2013 op een aantal punten aan als het gaat om werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt. Zo wordt de re-integratieverplichting van de werkgever beperkt voor een zieke AOW’er. Ook mag hij een werknemer die de pensioenleeftijd al heeft bereikt opeenvolgende contracten aanbieden zonder dat dit tot een vaste arbeidsovereenkomst leidt. Verder wordt de opzegtermijn voor een AOW’er verkort.

Pensioenfondsen kunnen pensioenen gaan aanbieden die beter bestand zijn tegen de economische schokken zoals we de afgelopen jaren meemaken. Ook zullen pensioencontracten transparanter worden, zodat pensioendeelnemers weten waar zij aan toe zijn en welke risico’s zij lopen. Hiervoor wordt een nieuw financieel toetsingskader ontwikkeld, waarvan de inwerkingtreding is voorzien voor 1 januari 2014. Hiernaast kunnen sociale partners (verantwoordelijk voor de inhoud van het pensioencontract) op decentraal niveau blijven kiezen voor een verbeterd nominaal pensioencontract. Het nieuwe toetsingskader moet er, in samenhang met goede communicatie, toe leiden dat deelnemers realistische verwachtingen hebben over de te bereiken hoogte van het pensioen.

Naar een activerend stelsel van sociale zekerheid

Ook in tijden van economische neergang is er nog volop dynamiek op de arbeidsmarkt. Er verdwijnen niet alleen banen, er worden ook nieuwe banen gecreëerd. Er ontstaan voortdurend vacatures, doordat werknemers met pensioen gaan, promoveren en van baan wisselen. Dit betekent dat er ook kansen zijn om vanuit een uitkering aan het werk te komen. Maar dan moet de sociale zekerheid mensen hiertoe wel aanzetten.

De afgelopen jaren zijn er maatregelen genomen om de activerende werking van de sociale zekerheid te bevorderen. Dit heeft ertoe geleid dat meer uitkeringsgerechtigden aan het werk gegaan zijn. Ook is de instroom in onder meer de arbeidsongeschiktheidsregelingen vanuit vaste contracten verminderd. Maar de maatregelen hebben nog onvoldoende invloed gehad op het ziekteverzuim van werknemers met een tijdelijk dienstverband, uitzendkrachten en zieke werklozen. Bij ziekte betaalt de werkgever of uitkeringsinstantie deze flexwerkers niet door, maar komen zij in de Ziektewet (ZW). Het gevolg is dat zij veel vaker (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn – en dus de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) instromen – dan vaste werknemers. De instroom van deze groep in de WGA bedraagt 55%, terwijl zij slechts 20% van het verzekerdenbestand vormen (zie figuur 2).

Figuur 2. Instroom in de WGA

Figuur 2. Instroom in de WGA

Bron: SZW bewerking op basis van informatie van UWV en CBS

In de begroting 2012 is aangekondigd dat de ZW zo wordt aangepast dat flexwerkers worden gestimuleerd om weer aan de slag te gaan in plaats van een beroep te doen op de arbeidsongeschiktheidsregelingen als de ZW-uitkering na twee jaar stopt. Het wetsvoorstel hiervoor is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer. Als ook de Eerste Kamer akkoord gaat kan het wetsvoorstel op 1 januari 2013 ingaan. Net als bij mensen met een vast contract moeten de werkgever en werknemer er dan alles aan doen om werkhervatting mogelijk te maken. Niet de ziekte, maar wat iemand nog kan komt centraal te staan. Werkgevers worden extra geprikkeld om flexwerkers weer aan de slag te helpen. Vanaf 2014 krijgen zij namelijk te maken met individuele ZW- en WGA-premies voor flexwerkers. Hoe hoger het beroep op die regelingen, hoe hoger de premie voor de werkgever. Daar staat tegenover dat werkgevers vanaf 2016 ook voor flexwerkers zelf het WGA-risico kunnen gaan dragen. Nu kan dit alleen voor vaste krachten. Het UWV kan vanaf 1 januari 2013 afspraken met werkgevers en sectoren maken over het weer aan de slag helpen van mensen met een ZW-uitkering. In dit kader is door het UWV met de uitzendbranche een convenant afgesloten om de werkhervatting van zieke uitzendkrachten te bevorderen. Om dit beter mogelijk te maken wordt de maximale periode van proefplaatsing verruimd van drie naar zes maanden.

Het kabinet heeft direct na zijn aantreden, samen met gemeenten, een groot aantal maatregelen in gang gezet om arbeidsmigratie vanuit de EU in goede banen te leiden. Het kabinet onderkent het recht van het vrij verkeer van werknemers uit EU-landen en de positieve bijdrage die arbeidsmigranten kunnen leveren aan onze economie. Tegelijkertijd heeft het kabinet ook oog voor de nadelen die hieraan zijn verbonden. De te verwachten toename van het aantal arbeidsmigranten uit EU-landen dat naar Nederland komt, maakt continuering van de aanpak ook in 2013 noodzakelijk. Wat betreft de arbeidsmigratie van buiten de EU staat het kabinet een restrictief toelatingsbeleid voor. Er ontvangen nog te veel mensen die kunnen werken een uitkering. Het kabinet vindt het daarom onacceptabel om aanbod van buiten de EU aan te boren, als niet eerst de mogelijkheden maximaal zijn benut om het aanbod in Nederland en in de Europese Unie (nu nog met uitzondering van Bulgarije en Roemenië) in te zetten.

De regels voor het verlenen van tewerkstellingsvergunningen worden daarom aangescherpt. Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel waarin staat dat het UWV voortaan alleen in algemene zin hoeft te onderzoeken of er in Nederland voldoende werkzoekenden zijn voor vacatures waarvoor tewerkstellingsvergunningen worden aangevraagd. Als die er zijn dan wijst het UWV de aanvraag voor de tewerkstellingsvergunning af. Het is dan aan de werkgever om onder het hier beschikbare aanbod te werven. Ook wordt het mogelijk om in sectoren een maximum in te stellen voor het aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen.

Hardere aanpak fraude waarborgt solidariteit en betaalbaarheid van onze sociale voorzieningen

Misbruik en oneigenlijk gebruik van sociale zekerheid moeten worden bestreden als we het draagvlak voor het stelsel willen behouden. Fraude is diefstal van gemeenschapsgeld en ondermijnt daarmee de solidariteit tussen burgers en de betaalbaarheid van de sociale zekerheid. Zeker in deze tijden van bezuinigingen is een scherpe aanpak van fraude van belang. Strengere sancties werken preventief en maken dat werkenden erop kunnen vertrouwen dat alleen mensen die het echt nodig hebben, overheidssteun krijgen.

Fraude wordt vanaf 2013 harder aangepakt. Zo worden in het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW» de straffen verhoogd voor mensen die frauderen met uitkeringen en de kinderopvangtoeslag (zie figuur 3). Het wetsvoorstel is behandeld in de Tweede Kamer en de inzet is dat de wet 1 januari 2013 in werking treedt. Fraudeurs moeten dan het teveel ontvangen geld altijd terugbetalen. Daarnaast krijgen zij een boete die net zo hoog is als het fraudebedrag. Bij de volgende fraude gaat de boete verder omhoog. Die boete wordt dan ook verrekend met de uitkering, waardoor de fraudeur gedurende maximaal vijf jaar niets meer ontvangt. In de bijstand geldt een periode van ten hoogste drie maanden. De bijstand heeft immers het karakter van een vangnet voor mensen die op geen enkele andere manier in hun onderhoud kunnen voorzien.

Figuur 3. Terugbetaling en boete bij fraude sociale verzekeringen

Figuur 3. Terugbetaling en boete bij fraude sociale verzekeringen witregel

Bron: SZW

Ook bedrijven die zich niet aan wet- en regelgeving houden krijgen hoge boetes. Als een bedrijf in herhaling valt worden de boetes verdubbeld en bij een derde overtreding gaat de boete nog een keer omhoog. Bovendien kan een bedrijf of een onderdeel ervan dan maximaal drie maanden worden stilgelegd.

Verder streeft het kabinet ernaar dat het voorgenomen wetsvoorstel «Fraudeaanpak door gegevensuitwisseling en efficiënter gebruik van gegevens» eveneens in 2013 in werking treedt. Met dit wetsvoorstel krijgen uitvoerders van de sociale zekerheid nieuwe mogelijkheden om fraude aan te pakken. Ook kunnen zij efficiënter gebruik gaan maken van gegevens die bij de overheid beschikbaar zijn. Een betere gegevensuitwisseling is ook een van de doelen van de EU-handhavingsrichtlijn waarover in Brussel wordt onderhandeld. De richtlijn moet het beter mogelijk maken om gegevens uit te wisselen tussen inspectiediensten van EU-lidstaten. Zo kan worden voorkomen dat bedrijven de regels omzeilen en grensoverschrijdende gedetacheerde werknemers minder goede arbeidsvoorwaarden bieden dan waarop zij recht hebben.

De Inspectie SZW, gemeenten en UWV bestrijden samen de fraude op het gebied van werk en inkomen. De Inspectie SZW is in 2012 ontstaan na een fusie van de Arbeidsinspectie, SIOD en de Inspectie Werk en Inkomen. Door deze diensten samen te voegen is de slagkracht toegenomen en wordt van elkaars expertise gebruik gemaakt om fraude en misstanden steviger aan te pakken. Het opsporen van fraude is een van de speerpunten in 2013. De verhoging van de boetes zoals hiervoor beschreven zal de aanpak van de Inspectie SZW versterken.

Europa, sociale zekerheid en werkgelegenheid

Europa is belangrijk voor de Nederlandse economie en daarmee ook voor de werkgelegenheid. Het is goed dat de werking van de Europese interne markt wordt verbeterd door gezamenlijke afspraken over het vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen. Daarbij moeten de voordelen van het vrij verkeer optimaal worden benut en de nadelen zoveel mogelijk worden beperkt. In dat kader zet Nederland in op het tegengaan van een mogelijk aanzuigende werking van ons socialezekerheidsstelsel op EU-migranten, mede door de vormgeving van Europese regelgeving.

Ook als het om pensioenen gaat is Nederland alert. Het is positief dat er een interne markt voor financiële producten tot stand komt, maar lidstaten moeten zelf verantwoordelijk blijven voor hun pensioenstelsels. Europese regels die alle pensioenstelsels over een kam scheren en tot onnodig hoge lasten voor Nederlandse werknemers, werkgevers en pensioenfondsen leiden, moeten worden voorkomen. Dergelijke regels staan op gespannen voet met de bijzondere kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel. Het voornemen van de Europese Commissie om de Pensioenfondsenrichtlijn (IORP) aan te passen, mag er voor Nederland niet toe leiden dat de hoge zekerheidseisen die daarin worden voorgesteld tot grote kostenstijgingen voor pensioenfondsen leiden. Wanneer bijvoorbeeld de zekerheidseis wordt verhoogd van 97,5% naar 99,5%, conform de Europese Solvency II Richtlijn voor verzekeraars, kan dit leiden tot een toename in de buffervereisten voor pensioenfondsen met circa 11%-punt. Dit verhogen van de buffers kan in stappen gedurende tien jaar. Indien dit gedekt zou worden door premieverhoging komt dit de eerste tien jaar neer op circa € 10 miljard aan extra premie; het alternatief is dat de pensioenuitkeringen voor een soortgelijk bedrag worden gekort. Structureel vergen de hogere buffers circa € 3 miljard aan extra premie. Bij de voorbereiding van de IORP richtlijn heeft de Commissie aangegeven rekening te houden met landen die goed functionerende kapitaalgedekte pensioenstelsels hebben, zoals Nederland. Het kabinet zal er scherp op toe blijven zien dat dit ook inderdaad gebeurt.

Lidstaten zijn in Europa zelf verantwoordelijk voor hun beleid op het gebied van werkgelegenheid en sociale zekerheid. Ongewenste beleidsconcurrentie – door verschillen in nationale regelgeving – wordt door de EU tegengegaan. Nederland is van mening dat dit proces is afgerond en ziet dus weinig reden voor aanvullend Europees beleid op het terrein van sociale zekerheid en werkgelegenheid. Wel kunnen verbeteringen worden geformuleerd langs de weg van open coördinatie processen: Europees gezamenlijke doelen formuleren zoals op het terrein van arbeidsparticipatie, met voor lidstaten een behoorlijke vrijheid in de manier waarop zij die doelen nationaal realiseren. Belangrijk is dat vervolgens goed op prestaties getoetst wordt en lidstaten bij de les gehouden worden.

2.1.1.2 Verdere agenda

Verschillende uitdagingen op het gebied van werk en inkomen zullen ook na 2013 op de agenda blijven staan, zoals een beter functionerende arbeidsmarkt, meer mensen met een beperking aan de slag en een kleinere overheid, ook op het terrein van SZW.

Verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt

Een economie die voortdurend verandert door de conjunctuur, globalisering en technologische vooruitgang vraagt om een dynamische arbeidsmarkt met mobiele werknemers. In Nederland is de arbeidsmobiliteit echter laag, met name onder ouderen. Dit komt mede door de Nederlandse wet- en regelgeving. Zo neemt de ontslagbescherming voor werknemers met een vast contract toe naarmate zij langer in dienst zijn. Ook zijn de ontslagvergoedingen hoog voor ouderen die via de kantonrechter worden ontslagen. Hierdoor zijn werkgevers minder snel geneigd om nieuwe vaste contracten aan te bieden. Tegelijkertijd zorgt de hoge ontslagbescherming voor ouderen met een vast contract ervoor dat zij niet snel zullen overstappen naar een andere, productievere baan. Zij raken hun bescherming dan immers kwijt. De keerzijde is dat ouderen moeilijk nieuw werk vinden als zij eenmaal aan de kant komen te staan.

De arbeidsmobiliteit in Nederland is niet alleen laag, maar bovendien ongelijk verdeeld. Conjuncturele schommelingen worden met name door de zogeheten flexibele schil opgevangen, en in veel mindere mate door mensen met een vast contract. Als het beter gaat doen werkgevers eerst een beroep op flexwerkers. Die verdwijnen ook weer als eersten als het slechter gaat. Dit zorgt ervoor dat bedrijven zich kunnen aanpassen aan de economische situatie, maar dit heeft ook nadelen. Werkenden in de flexibele schil verdienen gemiddeld minder, volgen minder vaak scholing en doen relatief vaak een beroep op sociale zekerheid.

In de hoofdlijnennotitie «Aanpassing ontslagrecht en WW4» zijn maatregelen aangekondigd om de arbeidsmarkt te moderniseren. Het huidige ingewikkelde duale stelsel wordt vervangen door een transparant en eenvoudig ontslagstelsel, waarin de preventieve toetsing van het ontslag plaatsmaakt voor toetsing achteraf door de rechter. De soms hoge en ongelijk verdeelde ontslagvergoedingen maken plaats voor een zogeheten transitiebudget voor iedereen met een vast of tijdelijk contract bij wie de arbeidsrelatie onvrijwillig wordt beëindigd. Dit transitiebudget kan worden gebruikt voor scholing of andere hulp bij het vinden van werk. Daarnaast wordt de WW-uitkering voor ten hoogste de eerste zes maanden voor rekening gebracht van de werkgever, voor werknemers met vaste én tijdelijke contracten. Als het parlement hiermee instemt gaan deze hervormingen in 2014 in. In aanloop op de invoering wordt in 2013 de WW-premie voor werkgevers tijdelijk verhoogd.

Figuur 4. Hoofdlijnen aanpassing ontslagrecht en WW

Figuur 4. Hoofdlijnen aanpassing ontslagrecht en WW witregel

Deze maatregelen zullen de mobiliteit op de arbeidsmarkt bevorderen, terwijl ze tegelijkertijd de ongelijkheid tussen werknemers met vaste en flexibele contracten verkleinen. Dit leidt tot een evenwichtigere verdeling van flexibiliteit en zekerheid en maakt het voor mensen makkelijker om van baan te wisselen, met name voor ouderen. Dit betekent echter niet dat werkgevers straks zo maar ouderen kunnen ontslaan. Er moet nog steeds een goede reden zijn voor ontslag. Ook het beginsel dat bij collectief ontslag de groep ontslagen werknemers wat betreft leeftijd een afspiegeling moet zijn van het totale personeelsbestand blijft gehandhaafd. Verder blijft leeftijdsdiscriminatie uiteraard verboden en wordt ontslag – ook van ouderen – niet gratis.

Meer mensen met een beperking aan het werk

Het is van belang dat ook mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt profiteren van de dynamiek op de arbeidsmarkt. Een goede dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers brengt vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar. Dit vraagt, met name op regionaal niveau, om een effectieve en efficiënte bemiddeling, re-integratie-ondersteuning en controle op de naleving van de regels.

In ons land staan nog teveel mensen die kunnen werken om uiteenlopende redenen aan de kant. Voorkomen moet worden dat mensen te snel worden afgeschreven en permanent worden uitgesloten van een baan. Want werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Werk is de basis voor zelfstandigheid, het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en het is de beste manier om uit armoede te komen. Van de 317 000 bijstanduitkeringen duurt 37% langer dan vijf jaar. De bijstand als tijdelijk vangnet schiet daarmee zijn doel voorbij. Een groot deel van de mensen in de bijstand kan aan het werk. In de sociale werkvoorziening is de situatie vergelijkbaar. Hier werken ongeveer honderdduizend mensen in een beschutte omgeving, terwijl een groot deel ook in staat is bij een gewone werkgever aan de slag te gaan. Er zitten nu tweeënhalf maal zoveel mensen in de sociale werkvoorziening (WSW) als bij de invoering in 1969 was voorzien. De doorstroom van mensen met een WSW-indicatie naar een gewone baan is laag, terwijl minstens de helft van de mensen met een WSW-indicatie met enige begeleiding bij een reguliere werkgever aan de slag kan. De groep Wajongers is de laatste jaren sterk gegroeid. Als er niets gebeurt dan verdubbelt het aantal Wajongers de komende dertig jaar naar 400 000. Het is sociaal onaanvaardbaar en economisch en financieel onhoudbaar dat mensen in een uitkering of op een beschutte werkplek blijven zitten terwijl zij kunnen werken op een reguliere arbeidsplaats. De uitdaging voor alle betrokkenen – gemeenten, UWV, werkgevers en werknemers – is dan ook om meer van deze mensen aan het werk te helpen. De overheid heeft hierbij een belangrijke voorbeeldrol.

Hiervoor is het onder meer noodzakelijk dat mensen op een goede en professionele manier worden gere-integreerd. Het ministerie van SZW investeert daarom tot 2014 in het programma «Impuls Vakmanschap». Hiermee worden sociale diensten gestimuleerd om de effectiviteit van re-integratieprojecten te vergroten en zich verder te professionaliseren. Divosa en de VNG voeren dit programma uit.

Door de nadruk te leggen op digitale dienstverlening kan het UWV werkgevers en werkzoekenden in de toekomst voldoende blijven ondersteunen (Redesign UWV Werkbedrijf). WW-gerechtigden hebben in het algemeen recente werkervaring. Zij hebben daardoor vaak geen belemmeringen om weer snel aan de slag te gaan. Vanaf 2015 krijgt daarom nog maximaal tien procent van de WW’ers die tussen drie en twaalf maanden werkloos zijn persoonlijke hulp bij het zoeken naar werk. Vanaf 2013 zal door UWV en gemeenten in alle arbeidsmarktregio’s een gezamenlijk aanspreekpunt voor werkgevers zijn gerealiseerd. UWV en gemeenten zullen hierbij nauw samenwerken. Het aantal vestigingen van waaruit UWV opereert wordt de komende jaren teruggebracht van 98 naar 30.

Op deze wijze is invulling gegeven aan de taakstelling van € 500 miljoen van het vorige kabinet op het UWV. Om de ontwikkeling Redesign volgens plan per 2015 te voltooien, is aan het UWV een bedrag van € 30 miljoen beschikbaar gesteld. Hierdoor kan de persoonlijke dienstverlening geleidelijker worden afgebouwd, zodat werkzoekenden meer tijd hebben om te wennen aan digitale dienstverlening. Verdere taakstellingen vergen keuzes in wat de overheid nog kan en wil. Een nieuwe taakstelling bij het UWV zal gevolgen hebben voor de dienstverlening en de klanttevredenheid.

Een kleinere overheid, ook op het gebied van werk en inkomen

Het kabinet streeft naar een efficiënte werking van de arbeidsmarkt waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voorop staat. Het verkrijgen en behouden van betaald werk is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf. Juist nu de overheidsmiddelen schaars zijn, is het van belang dat de overheid alleen mensen ondersteunt die dat écht nodig hebben. Door eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven meer voorop te stellen, kan de dienstverlening van de overheid zich tot het noodzakelijke beperken.

De taakstelling voor een kleinere overheid op het gebied van werk en inkomen is voor de periode 2012–2015 verdeeld over UWV, SVB en het kerndepartement van SZW. Deze taakstelling is ingevuld. Voor wat betreft het UWV is onder meer besloten de efficiency te vergroten, keuzes te maken in taken en dienstverlening en wet- en regelgeving te vereenvoudigen. Deze taakstelling kwam bovenop de beleidsmatige taakstellingen op bemiddeling en re-integratie van het UWV. Een ander voorbeeld is het terrein van arbeidsomstandigheden waar gekozen is voor een kleinere rol van de overheid5. De regeldruk wordt verminderd en werkgevers worden aangespoord om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen. Met scherpe risicoanalyses en zwaardere straffen worden werkgevers die hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen aangepakt.

Hoewel de invulling van de taakstelling op het gebied van werk en inkomen reeds bekend is, blijft de uitvoering ervan de komende jaren een flinke opgave. De vinger wordt aan de pols gehouden om snel te kunnen ingrijpen als zich knelpunten voordoen. Er moeten immers tegelijkertijd nog twee andere taakstellingen worden uitgevoerd: die uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen voor 2016–2018 (€ 51 miljoen) en een taakstelling van € 3 miljoen uit het Begrotingsakkoord 2013. Er moeten keuzes worden gemaakt bij de invulling van deze taakstellingen.

De ambitie om met minder middelen toch een goede dienstverlening te bieden wordt door de opeenstapeling van taakstellingen steeds groter. Verdere taakstellingen vergen keuzes in wat de overheid nog kan en wil. Dergelijke keuzen zullen gevolgen hebben voor de dienstverlening door de overheid.

2.1.1.3 Inkomensontwikkeling

In 2013 daalt de mediane koopkracht met ¾%. Hiermee neemt de koopkracht voor het vierde jaar op rij af. Deze daling hangt samen met de slechte economische situatie. Hierdoor stijgen de lonen in de markt nauwelijks meer dan de inflatie en worden pensioenen gekort. Bovendien bevat het Begrotingsakkoord maatregelen die de koopkracht van bijna alle Nederlanders raakt. De BTW wordt verhoogd naar 21%, hetgeen de inflatie verhoogt, de lonen bij de overheid worden bevroren, het eigen risico in de zorg wordt verhoogd en de onbelaste reiskostenvergoeding wordt afgeschaft. Bovenop de maatregelen uit het Begrotingsakkoord raken ook de bezuinigingen uit het regeerakkoord de koopkracht. Het betreft in 2013 de verlaging van de zorgtoeslag, de maatregelen in de kinderopvangtoeslag en de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting.

Inzet bij het vormgeven van de maatregelen in het Begrotingsakkoord was om de koopkrachteffecten evenwichtig te verdelen, met bijzondere aandacht voor mensen met lage inkomens. Daar is invulling aan gegeven door lage inkomens via de zorgtoeslag te compenseren voor het hogere eigen risico in de zorg. Daarnaast wordt de lastenruimte van €1,5 miljard die is ontstaan door de verhoging van de BTW vooral ingezet om werkenden met lage inkomens tegemoet te komen, door de arbeidskorting gericht te verhogen. Ook worden het kindgebonden budget, de alleenstaande ouderenkorting en de ouderenkorting verhoogd. Door dit pakket aan maatregelen zijn de koopkrachteffecten, ondanks de forse bezuinigingen, voor de laagste inkomens relatief beperkt en zijn deze redelijk evenwichtig over het inkomensgebouw verdeeld.

Figuur 5. Mediane koopkrachtmutatie 2013 naar inkomenshoogte

Figuur 5. Mediane koopkrachtmutatie 2013 naar inkomenshoogte witregel
2.1.1.4 Tot slot

Het kabinet heeft met het Begrotingsakkoord 2013 verantwoordelijkheid genomen voor een goed werkende arbeidsmarkt en houdbare sociale voorzieningen. Dit betekent enerzijds dat 2013 geen gemakkelijk jaar wordt voor burgers en bedrijven. De koopkracht neemt af en de werkloosheid zal oplopen. Anderzijds worden uitdagingen voor de lange termijn, zoals het verbeteren van de overheidsfinanciën, een beter functionerende arbeidsmarkt en een langer doorwerkende beroepsbevolking, met dit akkoord aangepakt. Dit biedt voor iedereen perspectief voor de toekomst.

2.1.2 BUDGETTAIRE ONTWIKKELINGEN SZA-KADER
2.1.2.1 Inleiding

De uitgaven van de overheid zijn verdeeld over drie uitgavenkaders; Rijkbegroting-in-enge-zin (Rbg-eng), Budgettair Kader Zorg (BKZ) en het kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). De minister van SZW is in beginsel verantwoordelijk voor de beheersing van de uitgaven in het SZA-kader. Indien de geraamde uitgaven hoger zijn dan het afgesproken kader (ook wel het uitgavenplafond of de ijklijn genoemd), dient de minister maatregelen te nemen om (meerjarig) binnen het kader te blijven.

Het merendeel van de uitgaven van de SZW-begroting valt binnen het uitgavenkader SZA. Zo zijn bijvoorbeeld de apparaatsuitgaven van SZW ondergebracht in het kader Rijksbegroting-in-enge-zin. Een exacte aansluiting tussen de uitgaven in de SZW-begroting en het SZA-kader is te vinden in bijlage 4.2.

Deze paragraaf geeft een overzicht van de budgettaire ontwikkelingen in het SZA-kader. Er wordt inzicht gegeven in de mutaties die zijn opgetreden sinds de ontwerpbegroting 2012. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de uitgaven en de volumes. Ten slotte wordt ingegaan op de mutaties van de ijklijn en worden de SZA-uitgaven getoetst aan het uitgavenplafond.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2012–2017

SZA-uitgaven

In tabel 2.1.2.1 zijn de uitgaven die behoren tot het SZA-kader voor 2012 tot en met 2017 weergegeven. Te zien is dat de totale SZA-uitgaven (uitgedrukt in het prijsniveau van het jaar 2012, zogenoemde constante prijzen) vanaf 2012 met € 2,0 miljard toenemen. Dit verloop van de SZA-uitgaven wordt met name door twee onderliggende ontwikkelingen beïnvloed. De AOW-uitgaven nemen tussen 2012 en 2017 met € 2,5 miljard toe als gevolg van de vergrijzing, de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013 beperkt de stijging enigszins. De werkloosheidsuitgaven nemen eerst toe van 2012 naar 2013 om vervolgens weer af te nemen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de conjunctuur en door de maatregel waarmee werkgevers vanaf 2014 verantwoordelijk worden voor de eerste zes maanden WW.

Het restant van de SZA-uitgaven vertoont per saldo een relatief stabiel verloop. De overige uitgaven bestaan met name uit arbeidsongeschiktheidsuitgaven (€ 12 miljard), uitgaven aan kindregelingen en kinderopvang (€ 7 miljard) en de WSW (€ 2 miljard). Een verdere uitsplitsing van de SZA-uitgaven is te vinden in tabel 2.1.2.3.

De uitgavenkaders van de overheid worden uitgedrukt in lopende prijzen, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen. In lopende prijzen nemen de SZA-uitgaven toe van € 70,5 miljard in 2012 naar € 80,5 miljard in 2017. Uitgedrukt in een percentage van het BBP dalen de SZA-uitgaven in latere jaren.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven in constante en lopende prijzen (x € 1 mld)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven constante prijzen

70,5

71,9

72,6

72,8

72,7

72,5

w.v. AOW-uitgaven

31,5

32,4

33,2

33,8

33,8

34,0

w.v. Werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand)

10,2

11,0

10,9

10,6

10,3

9,7

w.v. Overige SZA-uitgaven

28,8

28,5

28,5

28,4

28,6

28,7

Loon- en prijsontwikkeling SZA-uitgaven

0,0

1,2

2,4

3,9

5,9

8,1

Totale SZA-uitgaven lopende prijzen

70,5

73,1

75,1

76,7

78,6

80,5

             

SZA-uitgaven in % van het BBP

11,6%

11,7%

11,7%

11,6%

11,4%

11,3%

Bron: SZW, financiële administratie

Budgettaire mutaties

Tabel 2.1.2.2 geeft een overzicht van de budgettaire mutaties die sinds de vorige ontwerpbegroting zijn opgetreden, een zogenoemde verticale toelichting.

Tabel 2.1.2.2 Budgettaire mutaties sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

SZA-uitgaven Ontwerpbegroting 2012

69,7

71,8

74,1

76,4

79,0

81,2

             

A. Macro-economische mutaties

1,3

1,7

1,4

0,7

0,3

0,1

w.v. WW/WWB

1,4

2,4

2,7

2,3

1,7

1,0

w.v. loon- en prijsontwikkeling

– 0,1

– 0,6

– 1,2

– 1,6

– 1,4

– 0,9

             

B. Mee- en tegenvallers

– 0,6

– 0,2

– 0,1

0,1

0,1

0,3

w.v. Kinderopvangtoeslag

– 0,2

– 0,1

– 0,1

0,0

– 0,1

0,0

w.v. Wajong

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

w.v. Arbeidsongeschiktheid

– 0,1

0,0

0,0

0,1

0,1

0,2

w.v. AOW

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

w.v. Overig

– 0,2

0,0

0,0

0,1

0,0

0,0

             

C. Ombuigingen

– 0,1

– 0,6

– 1,4

– 1,7

– 2,0

– 2,2

w.v. AOW Leeftijdverhoging

0,0

– 0,1

– 0,2

– 0,2

– 0,5

– 0,7

w.v. WW Loondoorbetaling

0,0

0,0

– 0,8

– 1,0

– 1,0

– 1,0

w.v. Verlaging MKOB

0,0

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

w.v. Nullijn

– 0,1

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

– 0,2

w.v. Overig

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

             

D. Besparingsverliezen en Intensiveringen

0,1

0,3

0,6

0,9

0,9

1,0

w.v. WWNV

0,0

0,0

0,4

0,6

0,7

0,7

w.v. Belasten Reiskostenvergoeding

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

w.v. Huishoudinkomenstoets

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

w.v. Overig

0,1

0,2

0,1

0,1

0,1

0,1

             

E. Technische mutaties

0,1

0,0

0,3

0,3

0,2

0,2

             

SZA-uitgaven Ontwerpbegroting 2013

70,5

73,1

75,1

76,7

78,6

80,5

Bron: SZW, financiële administratie

A. Macro-economische mutaties

Aanpassingen van de uitgaven als gevolg van wijzigingen in verwachte economische ontwikkelingen worden macro-economische mutaties genoemd. De macro-economische mutaties laten per saldo een tegenvaller zien. In de eerste jaren betreft het een forse tegenvaller tot € 1,7 miljard, in latere jaren is de bijstelling relatief beperkt; € 0,1 miljard in 2017.

Het CPB heeft sinds de begroting 2012 de raming van de werkloze beroepsbevolking als gevolg van verslechterde economische omstandigheden naar boven bijgesteld. Dit leidt tot hogere uitgaven aan de WW en bijstand, met name in de jaren 2013 tot en met 2015. Tegenover de hogere werkloosheidsuitgaven staat een meevallende loon- en prijsontwikkeling. De uitgaven onder het kader SZA zijn met name afhankelijk van de contractloonontwikkeling. Dit komt doordat de uitkeringen van SZW worden aangepast aan de ontwikkeling van de lonen in de markt. De procentuele ontwikkeling van de lonen is kleiner dan waar eerder van werd uitgegaan, waardoor de uitgaven van SZW lager uitkomen.

B. Mee- en tegenvallers

De informatie van de uitvoeringsorganisaties over de ontwikkelingen van de verschillende uitgavenregelingen laat met name mee- en tegenvallers zien bij de kinderopvangtoeslag, de Wajong, de arbeidsongeschiktheid en de AOW:

  • Bij de kinderopvangtoeslag zijn in 2011 en 2012, en worden in 2013, verschillende versoberingen doorgevoerd. De gedragseffecten van deze maatregelen, die zich volgens de ramingen over drie jaar uitstrekken, zijn waarschijnlijk sneller opgetreden dan geraamd, waardoor de uitgaven naar beneden worden bijgesteld. Daarnaast zijn de verwachte terugontvangsten voor 2012 hoger dan waar eerder rekening mee gehouden werd.

  • De meevaller in de Wajong wordt voornamelijk veroorzaakt door een lagere gemiddelde uitkering dan eerder verwacht.

  • De tegenvaller op de arbeidsongeschiktheidsregelingen is het saldo van tegenvallers bij de WAO en de gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de WIA (WGA) en een meevaller bij de volledig arbeidsongeschikten in de WIA (IVA). De hogere uitgaven aan de WAO worden voornamelijk verklaard door een daling van de doorstroomkans van volledige naar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. In de WIA is minder doorstroom van WGA naar IVA. Dit zorgt voor hogere uitgaven aan de WGA en minder uitgaven aan de IVA. Daarnaast is de instroom in de WGA hoger dan eerder verwacht, wat tot een tegenvaller leidt.

  • Naar boven bijgestelde prognoses van de levensverwachting hebben geleid tot een ophoging van de AOW-uitgaven.

Kleinere meevallers deden zich voor bij de WKB en de AIO (voorheen bijstand 65+). Hogere terugontvangsten voor het kindgebonden budget zorgen met name in 2012 voor een meevaller op die regeling. De realisaties van de bijstandsuitgaven voor ouderen vielen in 2011 lager uit dan verwacht. De raming voor latere jaren is hierom ook neerwaarts bijgesteld.

C. Ombuigingen

In het Begrotingsakkoord is een aantal ombuigingsmaatregelen op SZW terrein opgenomen. Daarnaast is een aantal maatregelen genomen ter dekking van SZA-problematiek.

  • De AOW-leeftijd wordt vanaf 2013 stapsgewijs verhoogd. Dit levert in 2013 € 0,1 miljard op, oplopend naar € 0,7 miljard in 2017. Deze besparing is het saldo van lagere AOW-uitgaven en hogere uitgaven aan andere regelingen. Als gevolg van de hogere AOW-leeftijd blijven mensen namelijk langer een arbeidsongeschiktheids- of werkloosheidsuitkering ontvangen.

  • Werkgevers worden verantwoordelijk voor de eerste zes maanden WW. Deze maatregel levert € 750 miljoen op in 2014, voor latere jaren loopt dit op tot € 1,0 miljard. Vooruitlopend hierop is voor 2013 de Awf-premie met € 500 miljoen verhoogd, zie hiervoor ook bijlage 4.3.

  • Conform het wetsvoorstel Uniformering Loonbegrip (ULB) wordt de MKOB per 1 januari 2013 met € 75 per jaar verlaagd. Dit levert € 0,2 miljard per jaar op vanaf 2013. In het wetsvoorstel ULB wordt de ouderenkorting verhoogd, ter compensatie wordt de tegemoetkoming voor ouderen verlaagd.

  • In de Voorjaarsnota is voor 2012 en 2013 een nullijn afgesproken, de loonbijstelling wordt niet aan de departementen uitgekeerd. Dit leidt binnen het SZA-kader tot een besparing van € 0,1 miljard in 2012 en € 0,2 miljard in latere jaren. De besparing slaat vooral neer bij de Wsw, bij het re-integratiebudget, de kinderopvang en bij UWV en SVB.

Naast deze grote maatregelen is een aantal (budgettair) kleinere maatregelen getroffen. Zo wordt de inkomensgrens in de kinderopvang niet geïndexeerd (€ 16 miljoen). Daarnaast wordt de invoering van een eigen bijdrage verruild voor een proportionele verhoging van de ouderbijdrage voor het eerste kind (budgettair neutraal). Met uitzondering van de laagste inkomensklasse, daarvoor blijft de ouderbijdrage gelijk. Ook de modernisering van de ZW kent een gewijzigde invulling en levert structureel iets meer op (€ 10 miljoen).

D. Besparingsverliezen en Intensiveringen

Uit het Begrotingsakkoord volgt een aantal wijzigingen op beleid dat daarvoor reeds was ingezet. Daarnaast is nieuw beleid ingevoerd op andere terreinen dan SZW met gevolgen voor SZW regelingen. De grootste budgettaire gevolgen hebben het controversieel verklaren van de Wet Werken naar Vermogen, het belasten van de reiskostenvergoeding en het vervallen van de huishoudinkomenstoets in de bijstand.

  • De Wet Werken naar Vermogen is controversieel verklaard. Daardoor blijven de Wajong en Wsw onveranderd. De besparingsverliezen worden beperkt door de vrijval van de gereserveerde middelen, de herstructureringsfaciliteit en een deel van de mobiliteitsbonussen. Per saldo resteert een besparingsverlies van € 34 miljoen in 2013, oplopend tot € 0,7 miljard in 2017.

  • Door het belasten van de reiskostenvergoeding telt deze ook mee in het premieplichtig inkomen. Een hoger premieplichtig inkomen betekent hogere uitkeringen voor werknemersverzekeringen. De uitgaven aan WW/ZW en WAO/WIA nemen hierdoor toe. Voor de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget leidt het belasten van de reiskostenvergoeding juist tot lagere uitgaven aangezien hier een hoger inkomen een lagere toeslag betekent. Per saldo leidt deze maatregel tot € 20 miljoen hogere uitgaven in 2013, oplopend tot € 124 miljoen in 2017.

  • De huishoudinkomenstoets in de bijstand vervalt. Dit leidt tot € 27 miljoen hogere uitgaven in 2012 en € 54 miljoen in latere jaren.

Daarnaast heeft zich een aantal kleinere besparingsverliezen voorgedaan met name door het later dan gepland ingaan van maatregelen. De maatregel waarmee fraude met uitkeringen wordt aangepakt is vertraagd ingegaan. Voor het afschaffen van de WWIK is een overgangsregeling ingesteld. De maatregel AOW-verjaardag is verlaat in werking getreden. Daarnaast levert de beperking van export van uitkeringen minder op dan in het regeerakkoord Rutte/Verhagen was opgenomen. De WKB-bedragen zijn in het Begrotingsakkoord per 2013 met € 75 verhoogd, dit leidt tot ongeveer € 40 miljoen hogere uitgaven per jaar.

E. Technische mutaties

Dit betreft met name het uitboeken van de taakstelling die in de begroting 2012 was opgenomen voor circa € 230 miljoen per jaar vanaf 2013 om de kaders te laten sluiten op basis van de MEV-stand. Deze taakstelling is in het begrotingsakkoord ingevuld en wordt uitgeboekt. Daarnaast bevat deze post de loon- en prijsontwikkeling die hoort bij de mutaties onder A t/m D en technische overboekingen van het SZA-kader naar het kader Rbg-eng.

2.1.2.3 Uitgaven- en volumeontwikkelingen SZA-kader 2012–2017

Dit onderdeel geeft een toelichting op het verloop van de uitgaven in het SZA-kader over de jaren heen, een zogenoemde horizontale toelichting. Ook worden de volumeontwikkelingen van de uitkeringsregelingen toegelicht. De ontwikkeling van de uitgaven wordt namelijk in sterke mate bepaald door de ontwikkeling van de onderliggende volumecijfers. Tabel 2.1.2.3 toont een onderverdeling van de uitgaven in het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Het betreft hier netto uitgaven, na aftrek van relevante ontvangsten. Tabel 2.1.2.4 geeft een overzicht van de volumecijfers. De volumeontwikkelingen in tabel 2.1.2.4 wijken op onderdelen af van de cijfers genoemd in de beleidsartikelen. Dat komt doordat in de tabel volumecijfers zijn opgenomen die relevant zijn voor de uitgavenontwikkeling. Ter illustratie: beleidsartikel 8 bevat het volume AOW in personen, dit is hoger dan het volume dat in tabel 2.1.2.4 is opgenomen. Voor de budgettaire ontwikkelingen is het van belang hoeveel volledige AOW-uitkeringen er in enig jaar zijn en niet het aantal mensen dat een AOW-uitkering heeft. Zo worden in tabel 2.1.2.4 bijvoorbeeld twee mensen met beide een halve AOW-opbouw opgeteld tot één volledige uitkering.

Tabel 2.1.2.3 Uitgaven SZA-kader 2012–2017 (x € 1 mln)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

WW-uitgaven (werkloosheid)

5 262

5 768

5 418

5 024

4 900

4 494

WWB-uitgaven (bijstand)

4 894

5 282

5 484

5 526

5 390

5 246

             

WAO/WIA/WAZ/Wajong-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

11 363

11 389

11 666

11 795

11 951

12 144

ZW/WAZO-uitgaven (vangnet ziekte+zwangerschap)

2 800

2 767

2 677

2 638

2 639

2 640

             

Anw-uitgaven (nabestaanden en (half)wezen)

853

725

619

537

501

480

AOW-uitgaven (ouderdom)

31 493

32 407

33 214

33 790

33 833

34 042

MKOB (tegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

1 125

942

968

991

1 004

1 018

             

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

280

258

262

269

275

280

Wsw-budget

2 375

2 376

2 374

2 373

2 373

2 373

Participatiebudget gemeenten

697

734

683

683

683

683

             

Kinderopvangtoeslag

2 390

2 339

2 429

2 534

2 584

2 631

Kindregelingen (AKW/WKB/TOG)

4 164

4 139

4 088

4 060

4 026

3 988

             

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc)

2 037

1 993

1 952

1 778

1 750

1 698

Overige uitgaven (met name loon- en prijsbijstelling)

726

1 952

3 229

4 693

6 666

8 820

             

Totaal SZA-uitgaven

70 458

73 068

75 061

76 691

78 575

80 538

Bron: SZW, financiële administratie

Tabel 2.1.2.4 Volumeontwikkelingen Sociale Zekerheid 2012–2017 (herleide uitkeringsjaren)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

268

290

311

322

316

299

Bijstandsuitkeringen (WWB/IOAW/IOAZ)

344

370

386

389

380

369

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA/WAZ/Wajong)

726

732

741

750

761

773

Ziektewetuitkeringen (ZW/WAZO)

146

146

140

136

136

136

Nabestaandenuitkeringen (Anw)

66

59

52

47

45

43

Ouderdomsuitkeringen (AOW)

2 968

3 066

3 141

3 188

3 199

3 205

Kinderopvangtoeslag kinderen

720

696

727

763

779

795

Kinderbijslag telkinderen (AKW)

3 453

3 440

3 427

3 413

3 395

3 376

Kindgebonden budget gezinnen (WKB)

918

924

877

823

802

781

Aantal kinderen TOG

28

27

26

26

26

26

Bron: SZW, financiële administratie

De uitgaven aan de WW stijgen van 2012 naar 2013 om vervolgens in de jaren daarna te dalen. Dit verloop van de raming van de WW-uitgaven is deels het gevolg van fluctuaties in de door het CPB geraamde werkloosheid. Een hogere werkloosheid betekent een groter aantal mensen met recht op een WW-uitkering. Daarnaast zorgt de maatregel waarbij werkgevers verantwoordelijk worden voor de eerste zes maanden WW voor een daling van de uitgaven vanaf 2014. Deze maatregel is momenteel nog technisch in de uitgavenraming verwerkt omdat nog nadere invulling aan de maatregel dient te worden gegeven. In de volumeontwikkeling is de maatregel nog niet meegenomen. De geraamde uitgaven aan de bijstand stijgen de komende jaren om in 2016 weer af te nemen, dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de door het CPB verwachte ontwikkeling van de werkloosheid.

De arbeidsongeschiktheidsuitgaven (WAO, WIA, WAZ en Wajong) nemen net als het aantal arbeidsongeschikten van jaar op jaar toe. Dit wordt met name veroorzaakt door een stijging van het aantal Wajongers. Daarnaast neemt vanaf 2014 het aantal mensen in de WIA sneller toe dan de daling van het aantal mensen met een WAO-uitkering. Dit wordt veroorzaakt door de verhoging van de AOW-leeftijd. Daardoor stromen mensen minder snel uit naar de AOW en blijven langer een WAO-uitkering ontvangen. Het beeld voor 2012 en 2013 is licht vertekend door een technische maatregel in de bevoorschotting van de Wajong (zie beleidsartikel 4). De ZW-uitgaven (o.a. zieke uitzendkrachten) en het aantal mensen met een ZW-uitkering lopen langzaam af. De WAZO-uitgaven (zwangerschaps- en bevallingsverlof) lopen juist licht op, voornamelijk veroorzaakt door een groter aantal werkende vrouwen dat met zwangerschapsverlof gaat.

De uitgaven aan Anw-uitkeringen lopen al enkele jaren terug, als gevolg van de herziening van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) waardoor minder mensen recht hebben op een nabestaandenuitkering. Als gevolg van het destijds ingevoerde overgangsrecht zal vanaf 2021 sprake zijn van een stabiele situatie. De ouderdomsuitgaven (AOW) lopen als gevolg van de vergrijzing jaarlijks op. De maatregel ter verhoging van de AOW-leeftijd remt de groei enigszins. De uitgaven aan de MKOB dalen van 2012 naar 2013 door van de verlaging van het bedrag met € 75 euro (zie ook ombuigingen onder 2.1.2.2C), vervolgens nemen de uitgaven jaarlijks toe als gevolg van de vergrijzing.

De re-integratie-uitgaven voor arbeidsongeschiktheid en het Wsw-budget tonen een relatief stabiel verloop. Het participatiebudget voor gemeenten laat een daling zien als gevolg van taakstellingen.

Het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt gegeven kent vanaf 2013 weer een stijgend verloop. De maatregelen die genomen zijn om de uitgaven aan kinderopvang te beheersen, remmen de groei van het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt gegeven, maar stoppen deze niet volledig. De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag nemen eerst af als gevolg van genomen maatregelen en groeien vervolgens in latere jaren. De daling van het aantal kinderen bij de kinderbijslag is het gevolg van demografische ontwikkelingen, de uitgaven dalen navenant mee. Het aantal gezinnen dat in aanmerking komt voor een kindgebonden budget neemt jaarlijks af. De inkomensgrens (waaronder recht is op kindgebonden budget) wordt tot en met 2015 niet geïndexeerd waardoor ieder jaar minder gezinnen recht hebben op kindgebonden budget. In 2013 neemt het aantal gezinnen licht toe als gevolg van de verhoging van de bedragen met € 75 euro. Het aantal kinderen met recht op TOG neemt af. Dit komt met doordat minder kinderen een indicatiestelling krijgen in de zorg, die nodig is om voor TOG in aanmerking te komen.

De ontwikkeling van de uitgaven voor de uitvoering van de regelingen van SZW door UWV en SVB wordt deels veroorzaakt door de volumeontwikkelingen in de verschillende regelingen. Daarnaast leidt de maatregel gerichte bemiddeling tot lagere uitvoeringskosten bij het UWV. Ook zorgt de taakstelling op de uitvoeringsorganen voor een daling van de uitvoeringskosten.

De overige uitgaven betreffen verschillende «kleinere» regelingen (zoals de Toeslagenwet). De oploop na 2012 betreft de loon- en prijsbijstelling. Deze is voor de jaren na 2012 nog niet toebedeeld aan de uitgavencategorieën. De uitgavencategorieën zijn daarmee in constante prijzen, terwijl het totaal aan SZA-uitgaven is weergegeven in «lopende prijzen».

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader 2012–2015 en toetsing aan uitgavenplafond

Bij de start van de kabinetsperiode is de ijklijn vastgesteld op basis van de toenmalige uitgavenraming. Dit is gebeurd in de startnota6. Gedurende de kabinetsperiode wordt de ijklijn bijgesteld voor prijsontwikkelingen, overboekingen tussen kaders en statistische correcties. Tabel 2.1.2.5 toont de bijstelling van de ijklijn-SZA sinds de begroting 2012.

Voor de bijstelling voor prijsontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de prijs van de Nationale Bestedingen (pNB). Een hogere pNB dan waarmee rekening is gehouden bij de kadervaststelling in de startnota leidt tot een verhoging van de ijklijn. Blijft de prijsontwikkeling achter bij de verwachting in de startnota, dan vindt een neerwaartse aanpassing plaats. Statistische correcties zijn voornamelijk zogenoemde bruteringseffecten. Aanpassingen in de fiscaliteit hebben vaak gevolgen voor de hoogte van de uitkeringen, hiervoor wordt het SZA-kader gecompenseerd (naar boven of naar beneden).

Tabel 2.1.2.5 Mutaties ijklijn sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2012

2013

2014

2015

IJklijn SZA-kader Ontwerpbegroting 2012

69,7

71,9

74,4

76,7

Bijstelling pNB-raming

0,1

– 0,1

– 0,2

– 0,2

Overboekingen

– 0,1

– 0,1

– 0,1

0,0

Statistische correcties

0,1

0,2

0,2

0,3

IJklijn SZA-kader Ontwerpbegroting 2013

69,8

72,0

74,4

76,7

Bron: SZW, financiële administratie

In tabel 2.1.2.6 zijn de uitgaven in het SZA-kader (zie tabel 2.1.2.1) afgezet tegen de ijklijn. Uit deze vergelijking blijkt dat voor 2012 sprake is van een overschrijding van de ijklijn met € 0,7 miljard. Deze overschrijding stijgt naar € 1,1 miljard in 2013 en neemt vervolgens af tot nul in 2015. De voornaamste oorzaak voor de overschrijding is te vinden in de hogere werkloosheidsuitgaven.

Compensatie tussen de afzonderlijke budgetdisciplinesectoren kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden indien het kabinet daartoe besluit.

Tabel 2.1.2.6 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2012

2013

2014

2015

Totale SZA-uitgaven

70,5

73,1

75,1

76,7

IJklijn SZA-uitgaven

69,8

72,0

74,4

76,7

Over / onderschrijding ijklijn SZA

0,7

1,1

0,7

0,0

Bron: SZW, financiële administratie

2.1.3 AANSLUITINGSTABELLEN
Aansluitingstabel uitgaven begroting 2012 naar begroting 2013
 

artnr.

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Ontwerpbegroting 2012

 

31 066

31 398

31 679

32 167

32 634

 
               

Mutaties Voorjaarsnota (artikelnummering 2012)

             
               

Beleidsmatige mutaties

             

Herijking verdeelmodel UWV

Div.

42

35

11

30

40

 

Uitstel wetsvoorstel fraude

Div.

16

16

       

Masterplan kantoorhuisvesting

96

– 1

 

39

– 1

– 1

 

Compenserende kasschuif WW uitvoeringskosten

99

– 28

 

28

     

Eindejaarsmarge

99

26

         

Diversen

Div.

18

3

– 2

– 1

– 3

 
               

Uitvoeringsmutaties

             

BUIG

46

443

881

1 011

846

746

 

Wajong

46

– 26

– 27

– 26

– 26

– 26

 

Basisdienstverlening UWV

47

3

7

13

16

16

 

AIO

49

– 15

– 15

– 15

– 16

– 16

 

Toeslagenwet

49

18

24

24

16

9

 

Rijksbijdrage ouderdomsfonds

51

418

         

Kinderopvang

52

– 8

– 31

– 58

– 88

– 145

 

Loonbijstelling tranche 2012

99

40

38

37

36

36

 

Diverse overige mutaties

Div.

24

18

13

14

12

 
               

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

32 036

32 347

32 754

32 993

33 302

 
               

Mutaties Miljoenennota (artikelnummering 2013)

 

– 37

– 2 122

– 1 302

– 823

– 1 136

 
               

Beleidsmatige mutaties

             

BUIG terugdraaien werken naar vermogen

2

 

– 36

– 153

– 220

– 289

 

BUIG doorwerking AOW leeftijdverhoging

2

 

11

20

30

49

 

BUIG terugdraaien huishoudinkomenstoets

2

27

54

54

54

54

 

BUIG niet invoeren verlenging IOW

2

 

1

3

4

5

 

BUIG deregulering UWV en SVB

2

 

1

–5

6

6

 

AIO doorwerking AOW leeftijdverhoging

2

 

– 2

– 3

– 3

– 5

 

Participatiebudg. terugdraaien werken naar vermogen

2

 

120

319

425

434

 

WSW terugdraaien werken naar vermogen

2

   

18

18

18

 

Herstructureringsfac. terugdraaien werken naar vermogen

2

 

– 60

– 120

– 60

– 50

 

TW terugdraaien werken naar vermogen

2

   

– 24

– 20

– 17

 

Wajong terugdraaien werken naar vermogen

4

 

38

281

372

460

 

Wajong doorwerking AOW leeftijdverhoging

4

 

7

15

25

40

 

Re-int. Wajong terugdraaien werken naar vermogen

4

 

15

46

61

76

 

Niet invoeren verlenging IOW

5

 

– 2

4

5

6

 

MKOB uniformering loonbegrip

8

 

– 197

– 203

– 209

– 214

 

MKOB doorwerking AOW leeftijdverhoging

8

 

– 8

– 12

– 17

– 30

 

AKW en WKB besparingsverlies export uitkeringen

10

   

7

4

4

 

WKB koopkrachtpakket lenteakkoord

10

6

47

47

44

43

 

WKB doorwerking belasten reiskostenvergoeding

10

– 2

– 13

– 13

– 12

– 12

 

Uitvoeringskosten terugdraaien werken naar vermogen

11

 

– 39

38

57

54

 

Aanpak fraude

98

2

5

3

3

3

 

Terugdraaien werken naar vermogen

99

 

– 5

– 19

– 29

– 27

 

Diverse overige beleidsmatige mutaties

Div.

3

3

3

2

1

 
               

Uitvoeringsmutaties

             

BUIG ontwikkeling werkloosheid

2

– 51

– 81

22

131

85

 

BUIG nominale ontwikkeling

2

21

23

21

20

18

 

BUIG uitvoeringsmutaties

2

– 3

– 2

29

42

22

 

Bijstand zelfstandigen uitvoeringsmutaties

2

– 13

– 31

– 33

– 33

– 33

 

IAU/MAU beëindiging rijksbijdrage regeling

2

   

– 9

– 9

– 9

 

IAU/MAU uitvoeringsmutaties

2

9

         

Werkgeverslasten 2012 WSW

2

17

16

14

13

13

 

TW nominale ontwikkeling

2

6

6

6

6

6

 

TW uitvoeringsmutaties

2

6

6

6

6

6

 

TW ontwikkeling werkloosheid

2

 

– 2

– 3

– 3

– 2

 

Kasschuif bevordering arbeidsparticipatie

2

 

– 7

 

7

   

Wajong nominale ontwikkeling

4

32

41

44

52

56

 

Wajong uitvoeringsmutaties

4

– 3

34

25

14

   

Wajong kasschuif

4

200

– 200

       

Re-integratie Wajong uitvoeringsmutaties

4

– 25

– 32

– 31

– 31

– 31

 

Van GF deel KOT tbv belastingdienst

7

 

40

40

40

40

 

KOT Uitvoeringsmutaties

7

– 140

– 95

– 40

     

Loon-prijsbijstelling MKOB

8

19

         

Nominale ontwikkeling AKW

10

24

68

67

67

67

 

WKB uitvoeringsmutaties

10

3

34

25

14

   

TOG en kopje TOG uitvoeringsmutaties

10

– 11

– 14

– 17

– 17

– 18

 

Werkgeverslasten 2012 WSW

11

2

2

2

2

2

 

Prijsbijstelling UWV

11

– 3

         

Herschikking uitvoeringskosten UWV

11

– 4

         

Rijksbijdragen uitvoeringsmutaties

12

1

– 368

– 232

– 112

– 356

 

BIKK AOW/ANW uirvoeringsmutaties

12

– 3

– 1 691

– 1 757

– 1 790

– 1 843

 

Kasschuiven apparaatsuitgaven

96

– 8

3

3

2

   

Diverse uitvoeringsmutaties overig beleid

98

– 3

         

Prijsbijstelling

99

18

17

16

16

16

 

Nominale ontwikkeling

99

21

22

21

21

21

 

Uitboeken taakstelling MEV-problematiek

99

 

234

234

234

234

 

Compensatie uitdeling werkgeverslasten 2012

99

– 27

– 25

– 23

– 22

– 21

 

Uitdelen prijsbijstelling ZBO’s

99

– 13

         

Uitdelen Eindejaarsmarge

99

– 8

         

Diverse uitvoeringsmutaties

99

– 72

         

Diverse overboekingen met andere ministeries

Div.

– 4

         

Diverse overige mutaties en afrondingen

Div.

– 5

 

– 2

– 2

– 3

 
               

Ontwerpbegroting 2013

 

31 999

30 225

31 452

32 170

32 166

32 258

Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2012 naar begroting 2013
 

artnr.

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Ontwerpbegroting 2012

 

1 848

1 708

1 635

1 656

1 676

 
               

Mutaties Voorjaarsnota (artikelnummering 2012)

             

Ramingsbijstelling KOT

52

47

5

– 13

– 45

– 60

 

Desaldering apparaatuitgaven

96

8

         

Desaldering positief saldo IWI

98

3

         

Diverse overige mutaties

Div.

– 2

– 2

– 1

     
               

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

1 904

1 711

1 621

1 611

1 616

 
               

Mutaties Miljoenennota (artikelnummering 2013)

 

188

47

19

13

13

 
               

Diverse restituties

2

115

         

Participatiebudget OCW

2

1

         

Restituties op afrekeningen

7

3

         

Bijstelling Wet Kindgebonden Budget

10

67

39

19

13

13

 

Ontvangsten facilitaire dienstverlening

96

1

         

Ontvangst positief resultaat IWI

96

 

8

       

Diverse overige mutaties

Div.

1

   

1

   
               

Ontwerpbegroting 2013

 

2 092

1 758

1 640

1 625

1 629

1 629

2.1.4 MEERJARENPLANNING BELEIDSDOORLICHTINGEN

Artikel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

1. Arbeidsmarkt1)

X

 

X

       
               

2. Bijstand, TW en WSW

           

X

               

3. Arbeidsongeschiktheid

X

       

X

 
               

4. Jonggehandicapten

           

X

               

5. Werkloosheid

     

X

     
               

6. Ziekte en zwangerschap

         

X

 
               

7. Kinderopvang

     

X

     
               

8. Oudedagsvoorziening 2)

 

X

       

X

               

9. Nabestaanden

 

X

         
               

10. Tegemoetkoming ouders

   

X

       
               

11. Uitvoeringskosten

       

X

   
               

12. Rijksbijdragen 3)

             
               

Overig 4)

X

           

1) De beleidsdoorlichting in 2011 betreft een deel van het artikel (Gezond en Veilig werken), omdat de doorlichting nog op de artikelindeling van de begroting 2012 is gebaseerd. Deze beleidsdoorlichting zal bij de doorlichting in 2013 worden betrokken.

2) De beleidsdoorlichting in 2012 betreft een deel van het artikel (Pensioenbeleid), omdat de doorlichting nog op de artikelindeling van de begroting 2012 is gebaseerd.

3) Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel, hierop wordt geen beleid gevoerd. Dit artikel wordt daarom niet via een beleidsdoorlichting geëvalueerd.

4) In 2011 hebben tevens twee beleidsdoorlichtingen plaatsgevonden naar respectievelijk artikel 41 (Inkomensbeleid) en artikel 42 (Arbeidsmarktbeleid) van de oude begrotingsindeling. Bij de huidige begrotingsindeling vallen deze beleidsterreinen onder de beleidsagenda.

2.2: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert een adequaat wettelijk kader voor het functioneren van de arbeidsmarkt, door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden, met in achtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit, en het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken (waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW));

  • Arbeidsverhoudingen (waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR));

  • Arbeidsrechtelijke bescherming (waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi));

  • Toelating van arbeidsmigranten (waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving en het onderhoud van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van het bruto WML en het maximum dagloon;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het creëren en in stand houden van fiscale prikkels om (meer en langer) te gaan werken;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt.

De minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Minimumloon:

    Het kabinet heeft aangekondigd de reikwijdte van de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag uit te breiden om schijnconstructies via opdrachtovereenkomsten uit te bannen. Het minimumloon wordt van toepassing op iedereen die feitelijk arbeid verricht voor een ander. Het wetsvoorstel terzake wordt in het najaar aan de Tweede Kamer aangeboden.

  • Stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming:

    Voor het goed functioneren van het stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming is een breed draagvlak essentieel met voldoende ruimte voor maatwerk en flexibiliteit. Na ontvangst van het te verwachten SER-advies over het draagvlak voor cao’s zal het kabinet haar standpunt daarover bepalen.

  • Herziening Wet arbeid vreemdelingen:

    Herzien en aanscherpen van deze wet per 1 januari 2013. De wetswijziging maakt aanscherping van de uitvoering en handhaving mogelijk. Daarnaast is de aanpassing noodzakelijk in verband met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in bedrijven.

  • Aanpassing ontslagstelsel, vitaliteitspakket en Arbo 2020:

    Mede op basis van uitkomsten van de beleidsdoorlichting artikel 443, afgerond in 2012, is een visie op het stelsel van gezond en veilig werken ontwikkeld (Arbo 2020) en aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor de aanpassing van het ontslagstelsel, het vitaliteitspakket en Arbo 2020 wordt verwezen naar de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

19 982

24 182

23 477

21 837

22 824

22 824

Uitgaven

19 035

19 920

24 272

23 477

21 837

22 824

22 824

waarvan juridisch verplicht (%)

   

21%

       
               

Subsidies

5 955

5 236

5 831

5 736

4 490

5 039

5 039

Subsidies

5 955

5 236

5 831

5 736

4 490

5 039

5 039

               

Opdrachten

7 078

8 624

13 235

12 585

12 191

12 679

12 679

Opdrachten

7 078

8 624

13 235

12 585

12 191

12 679

12 679

               

Bekostiging

208

203

203

203

203

203

203

Bekostiging

208

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

5 794

5 857

5 003

4 953

4 953

4 903

4 903

Bijdrage aan andere begrotingen

5 794

5 857

5 003

4 953

4 953

4 903

4 903

               

Ontvangsten

28 896

29 927

37 755

39 039

38 830

42 799

43 191

A. Subsidies en opdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Door middel van het verstrekken van diverse subsidies ondersteunt de minister initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, duurzame inzetbaarheid en goede arbeidsverhoudingen.

Voor het project Arbeidsveiligheid/Arbo 2020 is € 2 miljoen gereserveerd. Het aantal initiatieven voor zelfregulering in branches en sectoren wordt versterkt en uitgebreid.

Voor het project duurzame inzetbaarheid is € 2 miljoen gereserveerd. Bedrijven en organisaties die nu al aantoonbaar werk maken van duurzame inzetbaarheid vervullen een belangrijke voorbeeldfunctie. MKB- en andere bedrijven en organisaties, die willen werken aan scholing, gezondheid en mobiliteit worden vanuit het project in verbinding gebracht met relevante kennis en ervaring, zodat ze vervolgens zelf aan de slag kunnen. De bewustwording van MKB-ondernemers ten aanzien van hun belang en rol bij duurzame inzetbaarheid wordt vergroot met het project «Elke dag beter». Deze aanpak wordt ondersteund met een communicatiecampagne gericht op werkgevers en werknemers.

In het actieplan Gezond Bedrijf worden activiteiten uitgevoerd om de gezondheid van werkenden te bevorderen. Het actieplan richt zich op alle werkenden, met een accent op laagopgeleiden en chronisch zieken en op de onderwerpen psychische en fysieke (over)belasting, zelfredzaamheid en het stimuleren van bewegen (leefstijl).

De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een structurele regeling (€ 0,3 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

De meerjarige reeks van de subsidiebudgetten neemt af. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat subsidies om gezonde en veilige werkomstandigheden te bevorderen in 2013 en verder teruglopen. Het budget voor opdrachten is bestemd voor onderzoek en voorlichting. Een belangrijke onderdeel hiervan (circa € 3,5 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor het programma gezond en veilig werken.

B. Bekostiging

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Gelijke Behandeling.

C. Bijdrage aan andere begrotingen

De bijdragen aan andere begrotingen bestaan uit een bijdrage aan het ministerie van EL&I (€ 3,7 miljoen) ten behoeve van het Maatschappelijk Programma Arbeidsomstandigheden dat door TNO wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt een bedrag van € 0,95 miljoen aan het ministerie van VWS verstrekt als bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad en een bedrag van € 0,25 miljoen aan het ministerie van EL&I voor de financiering van het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

D. Ontvangsten

De Inspectie SZW houdt onder andere toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Warenwet. De Inspectie SZW kan aan een natuurlijk- en/of een rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen als deze een of meer van voornoemde wetten overtreedt. Voor de Inspectie SZW is er een inspanningsverplichting om de geraamde boeteopbrengsten te realiseren.

Met het aanscherpen van het fraudebeleid in de vorm van een verhoging van de boetebedragen zijn ook de geraamde boeteopbrengsten verhoogd.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

Het percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg is met 10% gedaald van 3,2% in 2010 naar 2,9% in 2011. Het percentage ziekteverzuim is, evenals het aantal incidenten met gevaarlijke stoffen, al enkele jaren stabiel.

De naleving zorgplicht Arbowet geeft een beeld van de naleving van de Arbowet op de werkvloer en is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft 1)

3,1

3,2

2,9

Percentage ziekteverzuim 2)

4,1

4,2

4,2

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen 3)

3

1

2

Naleving zorgplicht Arbowet (%) 4)

72

73

Bronnen:

1) TNO/CBS, Nationale enquête arbeidsomstandigheden

2) CBS, Kwartaal enquête ziekteverzuim

3) Inspectie SZW administratie

4) SZW berekening op basis van informatie van Inspectie SZW. Gegevens over 2009 zijn niet beschikbaar.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2012 € 1 456,20 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2013 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd.

Het (bruto) maximum dagloon bedraagt per 1 juli 2012 € 193,09 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de onzekere economische verwachtingen is de laatste jaren een lager aantal cao’s afgesloten. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is onder andere afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal werknemers onder cao 1)

6 149 500

6 372 100

6 128 500

– waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s 2)

5 294 000

5 528 300

5 400 000

– waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring2)

855 500

843 800

728 500

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv)2)

13 678

13 759

11 972

Bronnen:

1) SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

2) UWV, Jaarverslag

Handhaving

De inzet van de Inspectie SZW op arbeidsomstandigheden is gericht op gezond en veilig werken. Het toezicht vindt risicogericht plaats in (delen van) bedrijfstakken waar de arbeidsuitval hoger en naleving van wet- en regelgeving slechter is.

De Inspectie SZW pakt in het domein arbeidsmarkt illegale arbeid, onderbetaling, pseudo-zzp’ers en misbruik van de notificatieregeling aan om zo verdringing op de arbeidsmarkt en oneerlijke concurrentie te bestrijden. Insteek is het verbeteren van de naleving in bedrijfstakken waar werkgevers de Wav, de WML en de Waadi meer dan gemiddeld overtreden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen bedrijfstakgerichte aandachtsgebieden, interventieteams en overstijgende thema’s.

In de doelstelling 2013 van de Inspectie SZW zijn de gevolgen van de voorgenomen aanscherping van het fraudebeleid per 1 januari 2013 nog niet meegenomen. Dit kan nog leiden tot wijziging van de productiedoelstelling zoals opgenomen in tabel 1.4.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden door Inspectie SZW

14 638

15 600

15 600

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het besluit risico’s en zware ongevallen 1999

477

476

476

Aantal inspecties Wav/WML door Inspectie SZW

9 225

8 340

8 340

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav en/of WML is vastgesteld

17%

17%

17%

Bron: Inspectie SZW administratie

Vitaliteitspakket

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan bevat het vitaliteitspakket middelen ten behoeve van mobiliteit en loopbaanfaciliteiten (zie de beleidsagenda).

  • Mobiliteit:

    Het onderdeel mobiliteit bestaat vanaf 2013 uit mobiliteitsbonussen voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar.

    Tot en met 2012 is in de reeks «mobiliteit» de huidige premiekorting oudere uitkeringsgerechtigden en de huidige premiekorting arbeidsgehandicapten opgenomen. De stijging van de uitgaven na 2012 wordt voor een deel veroorzaakt doordat de mobiliteitsbonussen hoger zijn dan de premiekortingen. Daarnaast is sprake van een conjunctuureffect, in economisch goede tijden worden meer uitkeringsgerechtigden aangenomen.

  • Loopbaanfaciliteiten:

    Om investeringen in duurzame inzetbaarheid over de loopbaan te stimuleren bevat het vitaliteitspakket loopbaanfaciliteiten. Vitaliteitssparen maakt het voor werkenden aantrekkelijk om te sparen voor perioden van inkomensachteruitgang. Daarnaast bevat het vitaliteitspakket een overgangsregeling voor de levensloopregeling. Ook wordt de drempel voor de fiscale aftrek van scholingsuitgaven verlaagd. Tot slot worden sociale partners gecompenseerd voor een extra inzet op het introduceren van een «Van-Werk-Naar-Werk»-budget en intersectorale scholing.

Premievrijstellling oudere werknemers en premiekorting 62+

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 langzaam afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling. De premiekortingsregeling voor oudere uitkeringsgerechtigden is onderdeel van het vitaliteitspakket. De premiekorting 62+ wordt in 2013 afgeschaft.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Vitaliteit: Mobiliteit

197

196

333

415

497

577

655

Vitaliteit: Loopbaanfaciliteiten

160

490

490

490

490

490

490

Premievrijstelling oudere werknemers

652

439

277

154

50

0

0

Premiekorting 62+

275

301

0

0

0

0

0

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Afdrachtsvermindering onderwijs

389

395

396

409

414

423

436

Ouderschapsverlofkorting

86

87

88

90

91

92

94

Bron: Ministerie van Fianciën, Belastingdienst

Artikel

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door re-integratie-ondersteuning te bieden. Ook faciliteert de overheid via de sociale werkvoorziening de arbeidsparticipatie van mensen die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland – waar nodig – re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van het sociale minimum en de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • Het verdelen van een taakstellend aantal Wsw-arbeidsplaatsen en bijbehorende middelen onder gemeenten voor de uitvoering van de Wsw en het bevorderen van uitstroom naar werk;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de Wet participatiebudget;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet gerealiseerde plekken in de Wsw;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen, Bijstand Buitenland) en het UWV (Toeslagenwet);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Wet werk en bijstand, de Wet participatiebudget, de Wsw en aan genoemde wetten verwante wetten en voorzieningen. Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen de uitvoering plaatsvindt.

Voor alle gemeenten samen wordt een toereikend macrobudget vastgesteld om de WWB-uitkeringen te betalen. Dit budget wordt, evenals het participatiebudget en het WSW-budget, zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld.

Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de WWB kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de WWB of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Aanscherping fraudebeleid:

    Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsagenda.

  • Wijziging verdeelsystematiek inkomensdeel WWB:

    Er wordt naar gestreefd met ingang van 2014 de verdeelsystematiek van het inkomensdeel van de WWB aan te passen. Het jaar 2013 staat in het teken van de uitwerking van varianten voor deze verdeling. In het onderzoek wordt gekeken naar verbetering van het huidige model en naar alternatieve verdeelmogelijkheden. Dit gebeurt door externe partijen onder leiding van een breed samengestelde begeleidingscommissie. Volgens planning wordt in september 2013 de voorlopige budgetverdeling voor 2014 bekendgemaakt op basis van de aangepaste verdeelsystematiek.

  • Normering ontvangsten Bbz:

    Om de selectiviteit bij het verstrekken van kredieten aan starters en gevestigden en het beheer van de door gemeenten verleende kredieten te verbeteren, heeft het kabinet besloten de gemeenten te stimuleren om kredieten vooral toe te kennen aan kansrijke starters en aan gevestigden met levensvatbaar perspectief en om het kredietbeheer stringenter toe te passen. Daartoe worden de door gemeenten uit de kredietverlening voortvloeiende ontvangsten genormeerd. Deze normering is in opzet voor het Rijk budgetneutraal. De gemeenten tezamen hebben voordeel van deze stimulans.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

8 990 606

9 229 406

9 311 565

9 348 871

9 209 596

9 058 229

Uitgaven

8 980 959

9 075 068

9 230 038

9 311 517

9 348 871

9 209 596

9 058 229

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97%

       
               

Inkomensoverdrachten

8 975 372

9 049 500

9 207 309

9 285 434

9 329 320

9 187 784

9 036 417

Bundeling Uitkeringen

4 135 456

4 964 792

5 281 817

5 483 560

5 525 799

5 389 696

5 245 430

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)

             

Bijstand Zelfstandigen

145 835

95 696

67 528

64 431

64 441

64 451

64 451

Participatiebudget

1 698 565

994 185

861 143

736 443

736 443

736 443

736 443

WSW

2 344 000

2 374 053

2 375 610

2 373 847

2 372 983

2 372 800

2 372 672

TW

425 875

405 096

396 786

392 417

384 379

371 282

357 962

AIO

222 916

212 987

221 633

231 894

242 380

250 154

256 437

Bijstand buitenland

1 657

1 704

1 600

1 600

1 600

1 600

1 600

Uitkeringslasten onderstand

819

801

932

982

1 035

1 098

1 162

(Caribisch Nederland)

             

Re-integratie (Caribisch Nederland)

249

160

260

260

260

260

260

               

Opdrachten

5 283

25 264

22 425

25 779

19 247

21 508

21 508

Opdrachten

5 283

25 264

22 425

25 779

19 247

21 508

21 508

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

1 051 200

333 065

127 483

53 783

53 783

53 783

53 783

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet BUIG zijn vanaf 2010 de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van de WWB (inkomensdeel), IOAW, IOAZ, Bbz (alleen het onderdeel tijdelijke uitkeringen levensonderhoud voor startende ondernemers; de overige Bbz-onderdelen worden onder A2 toegelicht) en de WWIK (per 2012 ingetrokken) samengevoegd. Hierdoor ontvangen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. Voor 2013 wordt het macrobudget geraamd op € 5 273 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 288  miljoen gereserveerd voor de in 2013 uit te keren incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen (IAU/MAU) over het jaar 2011. Voor de uit te keren incidentele aanvullende uitkeringen is daarnaast buiten het macrobudget om in 2013 een aanvullend bedrag van € 9 miljoen beschikbaar. Dit laatste bedrag is in tabel 2.2 opgenomen in de reeks WWB-inkomensdeel. De IAU en de MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen onder voorwaarden voor gemeenten die tekort komen op hun inkomensdeel WWB. De wetten worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

BUIG

4 135 456

4 964 792

5 281 817

5 483 560

5 525 799

5 389 696

5 245 430

WWB-inkomensdeel

3 902 844

4 770 135

5 082 719

5 268 884

5 300 947

5 160 720

5 012 074

IOAW

145 648

143 199

147 140

162 317

171 993

175 317

178 696

IOAZ

23 469

22 932

23 433

23 833

24 333

25 133

26 134

Bbz-levensonderhoud (startende ondernemers)

29 373

28 526

28 526

28 526

28 526

28 526

28 526

WWIK

34 122

0

0

0

0

0

0

Bron: SZW administratie

Wet werk en bijstand (WWB)

De WWB voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De WWB bestaat uit een inkomensdeel en een werkdeel. Het inkomensdeel maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2). Hieruit worden de bijstanduitkeringen betaald. Het werkdeel maakt onderdeel uit van het Participatiebudget (zie tabel 2.10). Hieruit wordt de re-integratieondersteuning betaald.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont, kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

In tabel 2.3 worden de (netto) bijstandsnormen exclusief vakantietoeslag per 1 juli 2012 vermeld.

Tabel 2.3 Bijstandsnormen per 1 juli 2012

Gehuwd / samenwonend

€ 1 270,03

Alleenstaande ouder

€ 889,02

Alleenstaande

€ 635,02

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van het budget van het inkomensdeel van de WWB van 2012 op 2013 hangt enerzijds samen met de verwachte verdere oploop van de werkloosheid en anderzijds met de gevolgen van kabinetsbeleid. In de jaren na 2013 wordt de budgettaire ontwikkeling gedomineerd door de verwachte conjuncturele ontwikkeling.

Door de vermindering van de re-integratiemiddelen vanaf het begrotingsjaar 2012 met € 400 miljoen wordt in 2013 minder uitstroom uit de WWB en daardoor € 100 miljoen meer uitkeringslasten WWB verwacht. De voorgenomen aanscherping van het fraudebeleid leidt tot een besparing op het WWB-inkomensdeel van € 40 miljoen in 2013. In 2014 wordt het structurele niveau van € 52 miljoen bereikt. De verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 met 1 maand leidt tot € 8 miljoen extra uitkeringslasten WWB. In de jaren daarna nemen de extra kosten toe vanwege de verdere verhoging van de AOW-leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers WWB
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume WWB (x 1 000 huishoudens)

315

333

358

– waarvan verblijfsduur < 1 jaar

76

   

– waarvan verblijfsduur 1–5 jaar

123

   

– waarvan verblijfsduur > 5 jaar

117

   

Instroom WWB (x1 000)

122

nvt

nvt

Uitstroom WWB (x1 000)

110

nvt

nvt

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

Handhaving

Zowel het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling als het benadelingbedrag zijn in 2011 toegenomen. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door het vaker constateren van verzwegen inkomsten uit werk en vermogen en een onjuiste opgave van de woonsituatie.

Tabel 2.5 Kerncijfers WWB (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

10,1

11,1

12,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

55

53

67

Bron: SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Werkloze ouderen, die vaak spaargeld en/of vermogen in een eigen huis hebben, hoeven hierdoor geen beroep te doen op de WWB en dus ook hun eigen vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige omdat de inkomsten daaruit onvoldoende zijn. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden 50 jaar zijn, die recht hebben op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden ten aanzien van het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Tabel 2.6 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Gehuwd / samenwonend

€ 1 430,50

Alleenstaande ouder

€ 1 383,87

Alleenstaande

€ 1 098,41

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe als gevolg van de verwachte oploop van de werkloosheid. Bovendien zorgt de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd voor een oploop van de uitgaven aan zowel IOAW als IOAZ.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume IOAW (x 1 000 huishoudens)

10

10

10

Volume IOAZ (x 1 000 huishoudens)

1

1

1

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

A2. Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen – onder voorwaarden – voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskapitaal (starters en gevestigden).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in tabel 2.8 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast aan de mutatie van het prijsindexcijfer.

Tabel 2.8 Bbz-normen kredietverlening 1 januari 2012

Startende zelfstandige

€ 34 134

Gevestigde zelfstandige

€ 185 402

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De kosten van tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (ca. € 29 miljoen structureel) maken onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskapitaal en de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG. De uitgavenraming voor de niet-gebundelde uitgaven bedragen in 2013 ca. € 68 miljoen. Dit is een daling ten opzichte van eerdere jaren, die wordt veroorzaakt door gemiddeld lagere kredietverlening dan in eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers Bbz
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Bbz (x 1 000 huishoudens)

4

4

4

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

A3. Participatiebudget

In het Participatiebudget zijn het re-integratiebudget (SZW), het budget voor inburgering (BZK) en het budget voor volwasseneneducatie (OCW) samengevoegd. Het Participatiebudget wordt jaarlijks volgens een objectieve verdeelsystematiek over de gemeenten verdeeld.

Tabel 2.10 Extracomptabel overzicht Participatiebudget (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Participatiebudget

1 698 565

994 185

861 143

736 443

736 443

736 443

736 443

Re-integratie

1 335 901

722 576

734 160

683 160

683 160

683 160

683 160

BZK

246 813

160 005

73 700

0

0

0

0

OCW

115 851

111 604

53 283

53 283

53 283

53 283

53 283

Bron: SZW admiistratie

Wie komt ervoor in aanmerking?

De gemeenten hebben van de wetgever een grote beleidsvrijheid gekregen ten aanzien van de keuze hoe en aan wie de middelen uit het Participatiebudget worden besteed. Gemeenten leggen dit in een gemeentelijke verordening vast.

Budgettaire ontwikkelingen

De afname van de uitgaven van 2012 op 2013 is het gevolg van eerdere kortingen op zowel de middelen voor re-integratie als die voor inburgering en volwasseneneducatie.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.11 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Trajecten beëindigd in verslagperiode ((x 1 000)1)

78

96

108

Trajecten lopend aan einde verslagperiode (x1 000)1)

236

248

228

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie 2)

54

69

73

Bronnen:

1) CBS, Statistiek re-integratie gemeenten

2) «Aan het werk met re-integratieondersteuning, viermeting uitstroom naar werk»

A4. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn en hiervoor een Wsw indicatie hebben gekregen. Verder moeten zij jonger zijn dan de leeftijd waarop zij recht hebben op AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven bestaan uit een budget van € 2 355 miljoen voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2013 bedraagt afgerond 90 804 arbeidsjaren en is ongewijzigd. Daarnaast wordt conform afspraak met de sociale partners € 2,8 miljoen van de bijdrage aan de SW-sector bestemd voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen en is er een bedrag beschikbaar voor de Stimuleringsuitkering Begeleid Werken (€ 18 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.12 Kerncijfers Wsw
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Werknemersbestand (aantal personen x 1 000 per ultimo)

102,2

102,8

102,0

Wachtlijst (aantal personen x 1 000 per ultimo)

18,7

21,7

21,2

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst ultimo kalenderjaar (maanden)

14,7

15,3

18,4

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

25

25

25

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5

6

6,1

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

A5. Toeslagenwet

De Toeslagenwet (TW) vult uitkeringen aan tot het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (excl. TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (WAMIL), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar niet meer loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

Het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde mag hoger zijn dan het voor hem geldende sociaal minimum. De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 90% van het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het bruto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering aan tot het (netto) normbedrag. De hoogte van de toeslag is het verschil tussen het normbedrag en het inkomen zonder toeslag.

Tabel 2.13 Normbedragen TW per 1 juli 2012 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1 456,20

Alleenstaande ouder

€ 1 368,29

Alleenstaande van 23 jaar en ouder

€ 1 098,59

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven worden vooral bepaald door volumeontwikkelingen in de moederwetten. De TW-uitgaven dalen in 2013 ten opzichte van 2012 en blijven ook in de jaren daarna dalen. Dit is voornamelijk het gevolg van de geleidelijke afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Hierdoor stijgt het sociale minimum minder snel en is minder aanvulling vanuit de TW nodig.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.14 Kerncijfers TW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1 000 uitkeringsjaren)

185

178

175

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2 298

2 275

2 265

Bron: UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het benadelingbedrag is in 2011 gedaald doordat in 2010 extra aandacht is besteed aan communicatie over regels rondom een TW-uitkering.

Tabel 2.15 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

2,4

3,1

2,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

8,4

9,3

5,2

Bron: UWV, jaarverslag

A6. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op bijstand. Deze bijstand heet Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) en kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot het sociaal minimum voor AOW-gerechtigden. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en het vermogen.

Tabel 2.16 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Gehuwden / samenwonend

€ 1 342,47

Alleenstaande

€ 975,33

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van deze regeling laten een stijgende lijn zien. Dit hangt samen met de toename van het aantal AOW-gerechtigden (zie ook de toelichting bij de AOW, beleidsartikel 8). De stijging van de uitkeringslasten wordt afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.17 Kerncijfers AIO
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Jaarvolume AIO (ultimo, x 1 000 huishoudens)

41

43

46

Bron: SVB, jaarverslag

A7. Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gevallen meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De budgettaire ontwikkelingen zijn weergegeven in tabel 2.1. Er zijn geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en daarmee van de uitgaven te verwachten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Bijstand Buitenland
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume bijstand buitenland (x 1 000 huishoudens)

< 0,5

< 0,5

< 0,5

Bron: SVB, jaarverslag

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De budgettaire ontwikkeling is weergegeven in tabel 2.1. De uitgavenstijging vanaf het jaar 2013 wordt verklaard door de onderliggende volumeontwikkeling. De uitkeringshoogte is aanpast aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba. De uitkeringslasten dalen desondanks in 2012 als gevolg van nabetalingen die in 2011 hebben plaatsgevonden.

De re-integratiemiddelen voor Caribisch Nederland bedragen € 0,26 miljoen. Voor 2013 en latere jaren wordt bekeken of de beschikbare middelen met meerdere departementen gebundeld ter beschikking kunnen worden gesteld.

Tabel 2.19 Kerncijfers Caribisch Nederland
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1 000 huishoudens)

0,3

0,3

0,3

Bron: SZW-unit RCN

B. Opdrachten

Deze middelen zijn met name bestemd voor de uitfinanciering van de pilots WSW, bevorderen ondernemerschap en borgstellingsregeling vanuit de bbz, werkgeversaanpak Wajong en regionale werkgeversdienstverlening

C. Bekostiging

Een bedrag van ongeveer € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

D. Ontvangsten

De bijdragen van het ministerie van BZK en van het ministerie van OCW aan het Participatiebudget staan als ontvangsten op de begroting van SZW. 2013 is het laatste jaar dat BZK inburgeringmiddelen beschikbaar stelt. In tabel 2.10 zijn de bijdragen van OCW en BZK meerjarig zichtbaar gemaakt.

Artikel

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden.

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters:

Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft om vangnetters, de (ex-) werkgevers en de uitvoerders te stimuleren om langdurig verzuim en instroom in de WIA terug te dringen7. Het wetsvoorstel is op 5 juli 2012 door de Tweede Kamer aangenomen. De beoogde invoeringsdatum van dit moderniseringspakket Ziektewet (ZW) is 1 januari 2013 (zie ook de beleidsagenda en beleidsartikel 6).

  • Tevens is het kabinet van plan om per 1 januari 2014 de werkgeverspremie voor vangnetters in de ZW en de WGA verdergaand te differentiëren.

  • Aanscherping fraudebeleid:

Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

457

472

497

523

554

585

Uitgaven

402

457

472

497

523

554

585

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

402

457

472

497

523

554

585

Uitkeringslasten Ongevallenverzekering

402

457

472

497

523

554

585

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

9 404 032

9 163 567

9 202 239

9 318 546

9 501 238

9 771 980

10 125 974

               

Inkomensoverdrachten

9 305 011

9 051 792

8 938 551

8 887 555

8 884 898

8 914 123

8 982 145

Uitkeringslasten IVA

631 000

805 199

1 000 358

1 209 652

1 426 832

1 690 369

1 991 809

Uitkeringslasten WGA

1 461 000

1 701 398

1 981 075

2 246 831

2 491 870

2 665 800

2 804 747

Uitkeringslasten WAO

6 930 000

6 296 844

5 741 565

5 242 279

4 800 363

4 413 009

4 054 393

Uitkeringslasten WAZ

283 011

248 351

215 553

188 793

165 833

144 945

131 196

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

99 021

111 775

101 698

101 781

101 781

101 781

101 796

Re-integratie WIA/WAO/WAZ

99 021

111 775

101 698

101 781

101 781

101 781

101 596

               

Nominaal

0

0

161 990

329 210

514 559

756 076

1 042 033

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland wordt in geval van een bedrijfsongeval een inkomensvoorziening geboden. De uitkering is hierbij gekoppeld aan het laatste loon van de werknemer.

De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling. De bijdrage in de uitvoeringskosten aan het RCN wordt verantwoord onder artikel 98.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Op basis van de Ongevallenverzekering krijgen werknemers die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, een uitkering (ongevallengeld).

Budgettaire ontwikkelingen

De relatief grote stijging van de uitkeringslasten 2012 ten opzichte van 2011 wordt verklaard door de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1 000)

<0,1

<0,1

<0,1

Bron: SZW-unit RCN

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop; het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de WIA-uitkering?

De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het dagloon. Dit dagloon is gemaximeerd op een bedrag van € 193,09 (d.w.z. ca. € 4 200 per maand). Het recht op uitkering kan doorlopen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de IVA-uitkering?

  • Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon. De uitkering bedraagt dus maximaal ca. € 3 150 bruto per maand.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventuele inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege het feit dat de WIA eind 2005 in werking is getreden worden er meer uitkeringen toegekend dan dat er worden beëindigd. De uitkeringslasten WIA stijgen hierdoor in 2013 en latere jaren met ongeveer € 0,5 miljard per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

Werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden als gevolg van ziekte of gebrek hebben recht op een WAO-uitkering. De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WIA geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WAO blijft gelden voor mensen die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontvingen en voor mensen die binnen vijf jaar na het beëindigen van de WAO-uitkering opnieuw arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden als gevolg van ziekte of gebrek.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon en maximaal € 3 150 bruto per maand bedraagt. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Omdat er meer uitkeringen worden beëindigd dan dat er nieuwe worden toegekend, laten de WAO-uitgaven een daling zien. De uitkeringslasten WAO dalen hierdoor met ca. € 0,5 miljard per jaar. Daarnaast heeft het afschaffen van de anticumulatiebaten WSW vanaf 2012 een daling van ongeveer € 150 miljoen op de uitgaven tot gevolg. Deze wijziging is puur technisch van aard, omdat deze afschaffing tevens leidt tot een daling van de WSW-ontvangsten met € 150 miljoen.

Tabel 3.4 Kerncijfers WAO+IVA+WGA
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

WAO + IVA + WGA

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1 000)

582,3

571,0

567,3

– waarvan WAO

443,9

404,2

371,5

– waarvan IVA

36,0

44,9

55,4

– waarvan WGA

102,4

121,9

140,4

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,1

7,9

7,9

       

Instroom in uitkeringen (x1 000)

41,0

43,0

44,9

– waarvan WAO

3,1

2,2

1,9

– waarvan IVA

7,8

8,4

9,0

– waarvan WGA

30,1

32,5

34,0

Instroomkans (%)

0,58

0,60

0,62

       

Uitstroom uit uitkeringen (x1 000)

55,3

54,3

48,6

– waarvan WAO

45,5

41,9

34,6

– waarvan IVA

3,1

3,6

4,3

– waarvan WGA

6,7

8,8

9,7

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1 000)

3,2

4,2

5,8

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

9,4

9,4

8,5

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

49

Bron: UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen, evenals het benadelingbedrag, is bij de WAO, IVA en WGA in 2011 ten opzichte van 2010 toegenomen. Het UWV heeft in 2011 extra aandacht besteed aan de controle op de samenloop van uitkeringen.

Tabel 3.5 Kerncijfers WAO+IVA+WGA (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

2

1

2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9

6

8

Bron: UWV, jaarverslag

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag (per 1 juli 2012 € 1 092,15). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ blijft er enige instroom bestaan doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een zelfstandige na herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de AOW- leeftijd is de voornaamste reden waarom de WAZ-uitkeringen eindigen. Omdat de uitstroom de instroom ruim overstijgt, vertonen de uitgaven een daling van ca. € 30 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

26,0

22,3

19,9

Bron: UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Het UWV beschikt over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief jonggehandicapten). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.3. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Mede vanwege een selectievere inzet van de voorzieningen worden in 2013 lagere uitgaven verwacht dan in 2012.

Artikel

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

De overheid heeft als doel de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. Voor jonggehandicapten die perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat het recht op arbeidsondersteuning centraal. Zij komen in de zogeheten werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wajong). Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. Mensen die als gevolg van ziekte om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief hebben op een baan, ook niet met ondersteuning, hebben recht op de uitkeringsregeling Wajong. Voor hen staat inkomensbescherming voorop.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

In 2013 worden geen beleidswijzigingen voorzien.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

2 478 746

2 606 167

2 938 323

3 076 788

3 210 767

3 340 578

Uitgaven

3 312 046

2 478 746

2 606 167

2 938 323

3 076 788

3 210 767

3 340 578

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

3 138 036

2 310 901

2 449 963

2 778 403

2 909 620

3 037 201

3 162 116

Uitkeringslasten Wajong

3 138 036

2 310 901

2 449 963

2 778 403

2 909 620

3 037 201

3 162 116

               

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

174 010

167 845

156 204

159 920

167 168

173 566

178 462

Re-integratie Wajong

174 010

167 845

156 204

159 920

167 168

173 566

178 462

               

Ontvangsten

0

50 542

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajongregeling zijn ingestroomd (vóór 2010) en volledig arbeidsongeschikt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon (€ 1 092,15 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder). In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is dit percentage afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong (vanaf 2010) zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Jonggehandicapten die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Wajong stijgen jaarlijks doordat de instroom hoger is dan de uitstroom. Een belangrijke factor voor uitstroom is pensionering. Het aantal jonggehandicapten dat met pensioen gaat is echter nog relatief laag, omdat de eerste groep 18-jarigen in 1976 is ingestroomd en dus de komende jaren nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Ook is de instroom in deze tijd aanzienlijk hoger dan in de beginjaren van de regeling.

In de uitkeringslasten 2011 tot en met 2013 zijn twee kasschuiven verwerkt. Dit betreffen een kasschuif van € 414 miljoen van 2012 naar 2011 en een kasschuif van € 200 miljoen van 2013 naar 2012. Daarnaast lag het niveau van de uitkeringslasten vóór 2012 hoger, omdat de anticumulatiebaten met de Wsw toen nog in de bedragen werden meegenomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
     

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Wajong totaal (ultimo, x 1 000 personen)

216,2

227,2

237,1

 

– waarvan Wajong tot 2010

192,4

189,4

185,0

 

– waarvan Wajong met ingang van 2010

23,8

37,8

52,1

   

• waarvan werkregeling (%)

62

61

60

   

• waarvan studieregeling (%)

28

26

24

   

• waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

10

13

16

Instroom Wajong totaal (x 1 000 personen)

16,3

16,3

16,3

Uitstroom Wajong totaal (x 1 000 personen)

5,1

5,3

6,4

Aandeel werkenden in de Wajong (%)

26

25

25

Bron: UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten, voorzieningen en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong (vanaf 2010) geldt een re-integratieplicht.

Het UWV beschikt voor de uitvoering van zijn wettelijke re-integratietaak over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Deze budgetten (opgenomen in tabel 4.3) worden gevormd uit de middelen voor re-integratie Wajong (tabel 4.1) en re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW (tabel 3.2) en worden door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Naast de budgetten voor trajecten en voorzieningen worden ook middelen ingezet voor overige re-integratieactiviteiten zoals de REA-instituten.

Tabel 4.3 Extracomptabel overzicht taakstellende budgetten re-integratietrajecten en voorzieningen (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Re-integratie trajecten

134 000

105 000

109 000

112 000

116 000

117 000

118 000

Re-integratie voorzieningen

nvt 1)

144 000

134 000

136 000

139 000

144 000

148 000

1) Het taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen bestaat vanaf 2012

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege een selectievere inzet van de voorzieningen worden in 2013 lagere uitgaven verwacht dan in 2012 (zie tabel 4.1). Na 2013 neemt het budget langzaam toe omdat de doelgroep groter wordt.

Artikel

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht en het passend werkaanbod wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Inwoners van Caribisch Nederland ontvangen bij ontslag buiten hun toedoen een ontslagvergoeding op grond van de Cessantiawet, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseance van betaling neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • WW- en ontslagstelsel:

    Vanaf 2014 wordt het WW- en ontslagstelsel aangepast4, zie hiervoor ook de beleidsagenda. Onderdeel hiervan is dat werkgevers financieel verantwoordelijk worden voor ten hoogste de eerste zes maanden van de WW.

  • Uitvoering WW:

    Om de uitvoering van de WW te vereenvoudigen worden in het wetsvoorstel Vereenvoudiging regelingen UWV8 enkele aanpassingen in de WW voorgesteld.

  • Aanscherping fraudebeleid:

    Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

7 108

5 122

3 332

1 836

941

344

Uitgaven

4 800

7 108

5 122

3 332

1 836

941

344

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4 800

7 108

5 122

3 332

1 836

941

344

Uitkeringslasten IOW

4 800

7 048

4 962

3 172

1 676

781

184

Uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland)

0

60

160

160

160

160

160

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

4 629 004

5 549 639

6 219 783

6 066 392

5 851 401

5 881 878

5 608 015

               

Inkomensoverdrachten

4 501 000

5 545 560

6 070 333

5 795 307

5 464 532

5 339 893

4 934 698

Uitkeringslasten WW

4 501 000

5 545 560

6 070 333

5 795 307

5 464 532

5 339 893

4 934 698

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

128 004

4 079

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

128 004

4 079

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

149 450

271 085

386 869

541 985

673 317

               

Ontvangsten

260 000

283 504

310 131

394 727

470 868

484 085

499 191

UFO

260 000

283 504

302 833

377 459

440 347

440 347

440 347

Nominaal

0

0

7 298

17 268

30 521

43 738

58 844

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Werklozen van 60 jaar of ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos zijn geworden en die recht had op meer dan 3 maanden WW-uitkering, komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW uitkering.

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het minimumloon. Dit is € 1 019,34 per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

Instroom in de IOW is niet meer mogelijk, waardoor de uitgaven aan de IOW de komende jaren geleidelijk afnemen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume IOW (x 1 000 uitkeringsjaren)

<0,5

<0,5

<0,5

Bron: UWV, jaarverslag

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland ontvangen bij ontslag buiten hun toedoen een ontslagvergoeding op grond van de Cessantiawet, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseance van betaling neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een constant uitgavenpatroon verondersteld.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Cessantiawet (x 1 000 personen)

0

<0,1

<0,1

Bron: SZW-unit RCN

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een Werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering). Hoe lang iemand een WW-uitkering krijgt, hangt af van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat iemand werkloos werd. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld maximaal 10 maanden recht op een WW-uitkering. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden krijgt men 75% van het laatstverdiende loon, daarna 70%. De hoogte is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering maximaal circa € 3 150 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering circa € 2 940.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2013 stijgen de uitkeringslasten WW met circa € 0,65 miljard. De onzekerheid over de economische ontwikkeling is groot, waardoor ook de raming van de WW-uitgaven met veel onzekerheid omgeven is. De aanscherping van het fraudebeleid (zie de beleidsagenda) leidt naar verwachting tot een besparing op de WW-uitgaven van € 33 miljoen in 2013, oplopend tot € 42 miljoen vanaf 2014. Daarbij worden in het wetsvoorstel «Vereenvoudiging regelingen UWV» enkele aanpassingen in de WW gedaan met een beperkt budgettair effect (€ 22 miljoen besparing in 2013).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.5 toont enkele kerncijfers voor de WW. Het WW volume wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit zijn het aantal volledige WW-uitkeringen per jaar.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume WW (x 1 000 uitkeringsjaren)

229

268

288

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1 000)

411

460

515

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1000)

404

428

484

Bron: UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het benadelingbedrag zijn in 2011 met zo’n 50% toegenomen. Dit is een direct gevolg van het feit dat UWV er in 2011, dankzij de nodige efficiency maatregelen in is geslaagd om alle samenloopsignalen te beoordelen.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1000)

15

19

30

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

26

30

45

Bron: UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Per 2013 komt de bijdrage voor de re-integratie WW aan het UWV te vervallen.

C. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt daarvoor de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever.

Artikel

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loondoorbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Wetsvoorstel beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters:

    Het kabinet wil de activerende werking van de ZW versterken. Hiertoe is een wetsvoorstel ingediend7. Het wetsvoorstel is op 5 juli 2012 door de Tweede Kamer aangenomen. De beoogde invoeringsdatum van dit moderniseringspakket ZW is 1 januari 2013. Het betreft de volgende voorgenomen maatregelen:

    • Vanaf 2013 wordt het recht op een ZW-uitkering opgedeeld in twee delen: een loongerelateerde uitkering en een minimumuitkering. De duur van de loongerelateerde periode wordt afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden (de arbeidsverledeneis), zoals ook geldt voor de loongerelateerde WGA-uitkering. Na deze periode bedraagt de ZW-uitkering 70% van het minimumloon.

    • Vanaf 2013 wordt de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid, die momenteel aan het einde van het tweede ziektejaar plaatsvindt, voor ZW-gerechtigden vervroegd naar het einde van het eerste ziektejaar.

    • In 2014 wordt differentiatie in de financiering voor het vangnet ZW en de vangnetlasten WGA ingevoerd.

  • Wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden, uitbreiding bevallingsverlof bij ziekenhuisopname kind:

    Het wetsvoorstel modernisering verlof en arbeidstijden9 bevat een regeling voor uitbreiding van het bevallingsverlof indien het kind na de geboorte langdurig in het ziekenhuis wordt opgenomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

5 693

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

Uitgaven

4 391

5 693

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4 391

5 693

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

Uitkeringslasten TAS

3 195

3 822

3 749

3 949

3 949

3 949

3 949

Uitkeringslasten Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

1 196

1 871

1 415

1 490

1 567

1 658

1 755

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

2 671 886

2 799 834

2 836 256

2 804 267

2 826 130

2 909 330

3 003 663

               

Inkomensoverdrachten

2 671 886

2 799 834

2 766 640

2 677 496

2 637 850

2 639 352

2 640 296

Uitkeringslasten ZW

1 551 000

1 626 170

1 570 066

1 457 591

1 394 092

1 395 594

1 396 538

Uitkeringslasten WAZO

1 120 886

1 173 664

1 196 574

1 219 905

1 243 758

1 243 758

1 243 758

               

Nominaal

0

0

69 616

126 771

188 280

269 978

363 367

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest, kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming (vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot). Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest of door de werkkleding van een huisgenoot, krijgen een voorschot als:

  • Bij hen maligne mesothelioom is vastgesteld;

  • Zij of een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • Zij of een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding die minder is dan € 18 626.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2012 € 18 626 (eenmalig). De TAS volgt de ontwikkeling van het minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslsaten zijn nagenoeg constant. Vanwege het lage aantal zieken die aanspraak kunnen maken op de regeling en de zeer lange incubatieperiode is het moeilijk om de verdere ontwikkeling te ramen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal toekenningen voorschot TAS

352

375

375

Aantal toekenningen eenmalige TAS

0

0

0

Aantal terugontvangen voorschotten TAS

166

188

188

Aantal toekenningen bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

87

86

86

Bron: SVB, jaarverslag

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers op Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de ZV. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenstijging vanaf het jaar 2013 wordt verklaard door de onderliggende volumeontwikkeling. In 2012 is sprake van hogere uitgaven die verklaard worden door nabetalingen over eerdere jaren. Daarnaast liggen de uitgaven vanaf 2012 op een hoger niveau als gevolg van de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Ziekteverzekering (x 1 000 uitkeringen)

0,3

0,3

0,3

Bron: SZW-unit RCN

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau).

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract).

  • Personen met een tijdelijk arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte.

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn.

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering.

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken.

  • Personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden. De werkgever hoeft dan niet het loon door te betalen, maar de betreffende persoon ontvangt een ZW-uitkering (no-riskpolis).

Ondernemers of directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij/zij ziek werd. De hoogte van het dagloon is gemaximeerd op € 193,09 per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal ca. € 2 940 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal ca. € 4 200 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanaf 2013 dalen de uitkeringslasten ZW. De voorgenomen wijzigingen in het kader van de modernisering ZW leiden tot een besparing van circa € 53 miljoen in 2013 en circa € 128 miljoen in 2014.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume ZW (gemiddeld, x 1 000 uitkeringen)

100,1

102,9

102,1

Instroom ZW (x 1 000 uitkeringen)

273,4

nvt

nvt

Uitstroom ZW (x 1 000 uitkeringen)

370,4

nvt

nvt

Bron: UWV, jaarverslag

nvt: in- en uitstroom worden niet geraamd

Handhaving

Voor de ZW is zowel het aantal overtredingen als het benadelingbedrag stabiel.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1000)

2

2

2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln.)

2

2

3

Bron: UWV, jaarverslag

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering van het UWV (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering).

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Werkneemsters die recht hebben op zwangerschap- en bevallingsverlof;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een aparte uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste zestien weken recht op een uitkering.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten stijgen in 2013 met ca. € 25 miljoen. Voor de jaren na 2013 wordt eveneens een lichte stijging verwacht van de uitgaven aan zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen. De stijging van de uitgaven wordt veroorzaakt door een verdere toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zowel in aantallen als in uren. Daarnaast zal naar verwachting het bruto salaris van vrouwen die een uitkering vanwege zwangerschap en bevalling ontvangen, sneller stijgen dan de gemiddelde loonvoet in Nederland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1 000)

143,8

144

144

Aantal toekenningen werknemers (x 1 000)

136

136

136

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1 000)

7,8

8

8

Bron: UWV, jaarverslag

Artikel

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangbedrijven moeten voldoen. Hiernaast steunt de minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangbedrijf kunnen sturen dat van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang in hun bedrijf. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangbedrijf en kunnen hun invloed uitoefenen onder andere via de (voor de ondernemer verplichte) oudercommissies.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving en werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Met ingang van 2013 wordt de Wet kinderopvang op een aantal punten gewijzigd. Zo wordt voor de hoogste inkomens de vaste voet van 33,3% voor het eerste kind lineair afgebouwd naar 0% en wordt de ouderbijdrage proportioneel verhoogd voor alle inkomens behalve de laagste inkomensgroep. Daarnaast zal de Belastingdienst vanaf 2013 de gehele kinderopvangtoeslag aan alle toeslagontvangers uitbetalen;

  • Met ingang van 1 maart 2013 wordt gestart met continue screening van medewerkers in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • In het wetsontwerp voor de verzamelwet kinderopvang 2013 worden additionele maatregelen opgenomen ter versterking van de veiligheid en de transparantie in de kinderopvang.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

2 804 939

2 696 458

2 768 934

2 854 626

2 898 701

2 949 391

Uitgaven

3 208 977

2 811 359

2 696 970

2 768 934

2 854 626

2 898 701

2 949 391

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99%

       
               

Inkomensoverdrachten

3 178 720

2 789 815

2 677 731

2 750 533

2 840 013

2 883 838

2 934 528

Kinderopvangtoeslag

3 178 720

2 789 815

2 677 731

2 750 533

2 840 013

2 883 838

2 934 528

               

Subsidies

15 881

10 500

7 668

7 550

7 550

7 550

7 550

Kinderopvang subsidies

15 881

10 500

7 668

7 550

7 550

7 550

7 550

               

Opdrachten

14 376

11 044

11 571

10 851

7 063

7 313

7 313

Opdrachten

14 376

11 044

11 571

10 851

7 063

7 313

7 313

               

Ontvangsten

1 116 597

1 446 177

1 427 015

1 423 015

1 420 848

1 428 032

1 431 597

Ontvangsten algemeen

407 866

399 877

339 187

321 836

306 153

299 655

303 220

Werkgeversbijdrage kinderopvang

708 731

1 046 300

1 087 828

1 101 179

1 114 695

1 128 377

1 128 377

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, ontvangen,een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag, Hierbij geldt wel de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wet kinderopvang,

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het 1ste kind geldt een andere toeslag dan voor 2de en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang hebben allen een ander maximaal uurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de minst verdienende ouder dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Tabel 7.2 Ouderbijdrage kinderopvang

Bedragen in € 1)

Verzamel- inkomen in 2013

Uitgaven 2012

Uitgaven 2013

laagste inkomenscategorie

17 200

90

90

modaal

33 000

162

172

2 x modaal

66 000

359

382

2,5 x modaal

82 500

461

492

>4 x modaal

135 000

554

740

Bron: SZW-berekeningen

1) Bedragen zijn per maand bij 2 dagen kinderopvang voor 2 kinderen onder de vier jaar en een uurprijs van € 6,36

Budgettaire ontwikkelingen

Door de maatregelen in 2012 en 2013 dalen de uitgaven aan kinderopvang in 2012 en 2013. Omdat het gebruik van kinderopvang vanaf 2014 weer stijgend is, nemen de uitgaven vanaf 2014 weer toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1 000) 1)

475

463

456

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1 000) 1)

186

182

179

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1000)1)

738

720

696

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag 1)

52

50

49

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag 1)

23

23

23

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen: 2)

     

130% WML

0,71

0,82

0,91

1 1/2 x modaal

1,65

1,91

2,12

3 x modaal

4,13

4,24

5,24

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen: 2)

     

130% WML

0,26

0,45

0,46

1 1/2 x modaal

0,39

0,78

0,79

3 x modaal

0,63

1,42

1,45

Bron: SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

1) Met ingang van het Jaarverslag 2011 is de volumedefinitie gewijzigd. De nieuwe definitie gaat uit van het aantal kinderen/huishoudens dat gemiddeld gedurende het jaar gebruik maakt van kinderopvangtoeslag. Vanaf 2013 wijkt dit aantal door de afbouw van de vaste voet af van het aantal kinderen/huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang.

2) Kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.4 Kerncijfers kinderopvang
 

2011

2012

2013

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,36

6,36

6,46

Buitenschoolse opvang

5,93

5,93

6,02

Gastouderopvang

5,09

5,09

5,17

       

Aandeel bijdragen sectoren (in %):

     

Overheid

52

35

30

Werkgevers

21

33

33

Ouders

27

32

37

Bron: SZW-berekeningen

B. Subsidies

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen verstrekt de overheid subsidies. Het budget voor subsidies neemt in 2013 af ten opzichte van 2012, omdat in het jaar 2012 een aantal subsidies en subsidieregelingen aflopen. Vanaf 2014 worden de uitgaven aan subsidies op ca. € 8 miljoen geraamd. Dit betreft onder andere de subsidies aan:

  • Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) ter bevordering van de kwaliteit van kinderopvang;

  • GGD-NL voor de uniformering van het landelijke toezicht op de kinderopvang dat door de gemeentelijke GGD-en wordt uitgevoerd;

  • De Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) voor haar werkzaamheden bij de totstandkoming van sectorbrede regelingen.

C. Opdrachten

Dit budget wordt voornamelijk gebruikt voor de ontwikkeling en het beheer van het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en van de gemeentelijke inspectieruimte. In 2013 neemt het voor opdrachten beschikbare budget ten opzichte van 2012 toe. Dit komt voornamelijk door de start van het project «continue screening» in 2013. Dit is een vorm van screening waarbij continu wordt bekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang of in het peuterspeelzaalwerk een nieuw, relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie Systeem is bijgeschreven.

D. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) nemen in 2013 en volgende jaren onder andere als gevolg van de ombuigingsmaatregelen af. Met het oog op een meer evenredige verdeling van de kosten van kinderopvang is in 2012 de premieopslag voor werkgevers verhoogd. Hierdoor nemen de ontvangsten als gevolg van de werkgeversbijdrage vanaf 2012 toe. De werkgeverspremie wordt vanaf 2012 zo vastgesteld dat werkgevers bijdragen aan ca. 1/3 van de totale kosten van kinderopvang van werknemers tot aan de maximumprijs.

Artikel

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een koopkrachttegemoetkoming (MKOB) aan oudere belastingplichtigen ter compensatie van binnenlands koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

De houdbaarheid van het gehele stelsel van oudedagsvoorzieningen staat door een combinatie van factoren onder druk. Zo leven mensen langer en zijn er steeds minder werkenden per gepensioneerde. Daarnaast zijn er grote schommelingen op de financiële markten, zowel ten aanzien van de rente als de aandelenkoersen. Om het stelsel in de toekomst betaalbaar te houden, wordt de AOW-leeftijd vanaf 2013 geleidelijk verhoogd. Ook in Caribisch Nederland wordt de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd.

  • Verhoging AOW-leeftijd:

    Met ingang van 2013 wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd (Stb. 2012, nr. 328). In eerste instantie (2013–2015) met stappen van een maand per jaar, daarna met stappen van twee maanden (2016–2018) en drie maanden (2019–2023). In 2023 is de AOW-leeftijd dan 67 jaar. Daarna wordt deze gekoppeld aan de levensverwachting. Om overbruggingsproblemen te verzachten neemt de regering enkele overgangsmaatregelen. Zo komt er een tijdelijke voorschotregeling. Verder wordt voor mensen die als gevolg van de leeftijdsverhoging het recht op AOW-partnertoeslag dreigen mis te lopen (de geboortecohorten november en december 1949), de voorgenomen afschaffing van de partnertoeslag uitgesteld tot 1 april 2015.

  • Uitwerking Hoofdlijnennota:

    In de Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen10 heeft het kabinet gemeld welke aanpassingen van het financieel toetsingskader het voor ogen heeft om het pensioenstelsel weer toekomstbestendig te maken, waarmee mede uitwerking wordt gegeven aan de eerdere kabinetsreactie op de rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard11, de evaluatie van het financieel toetsingskader12 en het pensioenakkoord dat de sociale partners hebben gesloten. Deze betreffen zowel een verbetering van het huidige toetsingskader als een uitbreiding daarvan om het zogeheten nieuwe pensioencontract mogelijk te maken dat de sociale partners zijn overeengekomen. In de uitwerking van de Hoofdlijnennota zal tevens aandacht worden besteed aan wijziging van wettelijke voorschriften over de pensioencommunicatie. De pensioenuitvoerders worden verplicht de deelnemer duidelijk te informeren over de risico’s die het gevolg zijn van het gekozen beleggingsbeleid en over de te verwachten koopkracht van de pensioenen.

  • Governance pensioenfondsen:

    Bij de Tweede Kamer is in behandeling het wetsvoorstel tot versterking van het bestuur van pensioenfondsen13 waarvan de belangrijkste doelstellingen zijn de verbetering van de deskundigheid van het bestuur, de versterking van het interne toezicht en een adequate vertegenwoordiging van alle risicodragende partijen.

  • Deregulering SVB:

    In het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen is afgesproken dat op het terrein van SZW wordt voorzien in een taakstelling voor de SVB. Deze wordt onder andere bereikt door vereenvoudigingen in de uitvoering (wetsvoorstel deregulering SVB14). Eén van de voorstellen betreft het niet langer uitkeren van zogenaamde kruimelpensioenen (minder dan één jaar AOW-opbouw) voor nieuwe gevallen vanaf 2015.

  • Verhoging pensioengerechtigde leeftijd Caribisch Nederland:

    De pensioengerechtigde leeftijd in Caribisch Nederland is momenteel 60 jaar. Er is besloten deze leeftijd gefaseerd te verhogen naar 65 jaar. De eerste stap tot verhoging van de AOV-leeftijd wordt ingezet in 2013 en zal met ingang van 2015 zijn gerealiseerd. De AOV-leeftijd wordt dan 62 jaar. Daarna schuift de AOV-leeftijd ieder jaar één jaar op. Vanaf 2018 zal de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar zijn.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

1 141 027

958 574

984 365

1 007 514

1 020 483

1 035 234

Uitgaven

636 954

1 141 027

958 574

984 365

1 007 514

1 020 483

1 035 234

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

636 954

1 140 785

958 274

984 265

1 007 514

1 020 483

1 035 234

Uitkeringslasten MKOB

624 200

1 124 855

942 092

968 158

990 778

1 003 849

1 017 975

Uitkeringslasten AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

12 754

15 930

16 182

16 107

16 736

16 634

17 259

               

Opdrachten

0

242

300

100

0

0

0

Opdrachten

0

242

300

100

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

30 479 000

31 493 232

32 953 304

34 367 411

35 724 404

36 763 080

38 083 227

               

Inkomensoverdrachten

30 479 000

31 493 232

32 406 707

33 214 350

33 790 320

33 833 079

34 041 672

Uitkeringslasten AOW

29 995 000

31 493 232

32 406 707

33 214 350

33 790 320

33 833 079

34 041 672

Tegemoetkoming AOW

484 000

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

546 597

1 153 061

1 934 084

2 930 001

4 041 555

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB)

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer een compensatie te bieden.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die deze tegemoetkoming ontvangen zijn oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

Hoe hoog is de MKOB?

De tegemoetkoming bedraagt in 2012 € 33,65 bruto per maand. In 2013 wordt de MKOB verlaagd als onderdeel van de Wet uniformering loonbegrip. Tegelijkertijd wordt de ouderenkorting verhoogd.

Budgettaire ontwikkelingen

Door een stijgend aantal oudere belastingplichtigen nemen de uitkeringslasten MKOB toe. Deze toename wordt enigszins afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013. De daling van de uitkeringslasten in 2013 wordt veroorzaakt door de bijstelling van de hoogte van de MKOB (zie hierboven).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume MKOB (x 1 000 personen)

2 698

2 782

2 880

Bron: SVB, jaarverslag

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigden leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomsverzekering (AOV). Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De komende jaren wordt de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. Hierdoor dalen de uitkeringslasten in 2013 en 2014. De relatief grote stijging van de uitkeringslasten 2012 ten opzichte van 2011 wordt verklaard door de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba. Per 1 januari 2013 worden de uitkeringshoogten aangepast aan de hand van de inflatie in 2012.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers AOV
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume AOV (x 1 000 personen)

2,8

3,0

2,9

Bron: SZW-unit RCN

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW-gerechtigden van wie de partner jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd en geen of weinig inkomen heeft. De AOW-tegemoetkoming is per 1 juni 2011 afgeschaft.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2013 15 jaar en één maand) en de AOW-leeftijd (in 2013 65 jaar en één maand) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. In 2015 wordt de partnertoeslag afgeschaft. Het zittend bestand wordt hierbij ontzien. Jaarlijks wordt de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag gemeten. Onder de bevolking was de bekendheid in 2012 24% en daarmee iets onder de bekendheid in 2011 (28%). Overigens is de bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 55 en 61 jaar met een jongere partner) met ruim 50% een stuk hoger.

Vanaf 2013 wordt de AOW-leeftijd geleidelijk verhoogd. In eerste instantie met stappen van een maand per jaar (2013–2015), daarna met stappen van twee maanden (2016–2018) en drie maanden (2019–2023). Daarna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.5 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Gehuwd / samenwonend

€ 1 445,48

Alleenstaande

€ 1 051,98

Bron: SZW-berekeningen

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, zal een lagere uitkering krijgen: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing nemen de uitkeringslasten van de AOW-pensioenen de komende jaren toe. Deze toename wordt enigszins afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume AOW (x 1 000 personen)

2 953

3 076

3 179

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal)

18

18

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

48

48

48

Bron: SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal overtredingen en het benadelingbedrag zijn in 2011 met ca. 50% toegenomen. De SVB heeft in 2011 extra aandacht aan sanctiebeleid besteed. Het groeiende klantenbestand heeft bovendien een opwaartse druk op het volume van de geconstateerde overtredingen.

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

1,6

1,8

2,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,7

8,0

12,5

Bron: SVB, jaarverslag

B. Opdrachten

In 2012, 2013 en 2014 zijn middelen beschikbaar voor voorlichting over de verhoging van de AOW-leeftijd.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Als kerninformatie is het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder 130% alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Door de turbulentie op de financiële markten, zowel ten aanzien van de rente als de aandelenkoersen, hebben veel pensioenfondsen een dekkingsgraad onder de 130%. In totaal waren er eind 2011 van de 324 pensioenfondsen 311 fondsen met een dekkingsgraad onder de 130%. Bij deze fondsen waren op dit peilmoment 5,5 miljoen deelnemers en 2,8 miljoen gepensioneerden aangesloten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.8 Kerncijfers aanvullende pensioenen
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Totaal aantal pensioenfondsen 1)

374

347

324

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

339

328

311

Aantal bij deze fondsen betrokken aantal deelnemers (x 1 000)

5 394

5 458

5 481

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1 000)

2 618

2 701

2 836

Bron: DNB, Toezichtgegevens pensioenfondsen

1) Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

Artikel

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners, halfwezen en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner, een halfwezenuitkering ten behoeve van het kind van wie één van beide ouders is overleden, en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Invoering woonlandbeginsel:

    Het kabinet neemt maatregelen om de export van uitkeringen naar landen buiten de EU te beperken. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de belanghebbende woont. De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid is in het voorjaar van 2012 in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2012, nr. 198). Het woonlandbeginsel in het kader van de Anw geldt voor nieuwe gevallen in de landen buiten de EU/EER/Zwitserland vanaf 1 juli 2012 en voor lopende gevallen in die landen vanaf 1 januari 2013.

  • Deregulering SVB:

    In het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen is afgesproken dat op het terrein van SZW wordt voorzien in een taakstelling voor de SVB. Deze wordt onder andere bereikt door vereenvoudigingen in de uitvoering (wetsvoorstel deregulering SVB14). Eén van de voorstellen betreft een vereenvoudiging van de Anw. Daarbij wordt beoogd vanaf 2013 de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering te integreren. Hiermee wordt de halfwezenuitkering inkomensafhankelijk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

910

937

981

1 027

1 078

1 132

Uitgaven

679

910

937

981

1 027

1 078

1 132

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

679

910

937

981

1 027

1 078

1 132

Uitkeringslasten AWW (Caribisch

679

910

937

981

1 027

1 078

1 132

Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

985 433

852 936

736 077

633 548

556 966

528 296

516 031

               

Inkomensoverdrachten

985 433

852 936

725 169

618 551

537 377

501 140

479 795

Uitkeringslasten Anw

968 000

837 395

712 441

608 503

528 581

492 953

471 971

Tegemoetkoming Anw

17 433

15 541

12 728

10 048

8 796

8 187

7 824

               

Nominaal

0

0

10 908

14 997

19 589

27 156

36 236

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenstijging vanaf het jaar 2013 wordt verklaard door de onderliggende volumeontwikkeling. De relatief grote stijging van de uitkeringslasten 2012 ten opzichte van 2011 wordt verklaard door de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume AWW (x 1 000 personen)

0,2

0,2

0,2

Bron: SZW-unit RCN

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en kinderen. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • vóór 1950 geboren is, of

    • een of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Verzorgers hebben recht op een halfwezenuitkering indien zij één of meer kinderen tot 18 jaar, van wie één ouder is overleden, in hun huishouden verzorgen.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de AWW (Algemene Weduwen- en Wezenwet), vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het minimumloon. De halfwezenuitkering bedraagt 20% van het minimumloon. De wezenuitkering bedraagt een percentage van het minimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de nabestaandenuitkering is afhankelijk van het inkomen, de hoogte van de halfwezen- en de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

De nabestaandenuitkering kent een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het brutominimumloon, plus 1/3 deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bv. WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Nabestaandenuitkering

€ 1 115,09

Halfwezenuitkering

€ 254,24

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 356,83

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 535,24

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar

€ 713,66

Tegemoetkoming Anw

€ 15,88

Bron: SZW-berekeningen

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten dalen, aangezien de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is aanzienlijk afneemt, omdat bij het bereiken van de AOW-leeftijd het recht op de Anw-uitkering vervalt. Op 1 april 2015 is deze groep uitgestroomd uit de Anw. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de Anw in 1996 al recht hadden op diens voorganger, de AWW, stroomt de komende tien jaar grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden en laten eveneens een dalende lijn zien. De geleidelijke afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon werkt door in de hoogte van de Anw-uitkering. Deze stijgt minder snel. Dit wordt verwerkt in de jaarlijkse indexering (de post «nominaal» in tabel 9.2). De invoering van het woonlandbeginsel in de Anw per 1 januari 2013 voor alle gevallen levert een besparing op van € 10 miljoen in 2013. Door de beoogde integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering per 2013 wordt de halfwezenuitkering inkomensafhankelijk en zal het aantal halfwezenuitkeringen op termijn met ongeveer 10 000 afnemen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Anw (x 1 000 uitkeringsjaren)

76

71

58

Volume Anw (x 1 000 personen)

87

76

58

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1 000 uitkeringsjaren), ingang recht voor 1 juli 1996

20

19

16

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

0,3

0,2

0,1

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

19

18

15

Volume nabestaandenuitkering (x 1 000 uitkeringsjaren), ingang recht na 1 juli 1996

56

51

41

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9

9

9

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

33

27

22

• waarvan alleen halfwezenuitkering

14

14

9

Volume wezenuitkering (x 1 000 uitkeringsjaren)

1,4

1,4

1,4

Bron: SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2011 enigszins toegenomen, ook het totale benadelingbedrag is gestegen. De SVB heeft in 2011 extra aandacht aan sanctiebeleid besteed.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

0,5

0,5

0,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,4

4,8

5,2

Bron: SVB, jaarverslag

Artikel

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers, voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen, een financiële tegemoetkoming op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Besparingsmaatregelen kindregelingen:

    De AKW wordt op 1 januari 2013 en 1 januari 2014 niet geïndexeerd, in afwijking van de geldende systematiek waarbij de kinderbijslagbedragen twee maal per jaar (1 januari en 1 juli) worden aangepast aan de ontwikkeling van de prijsindex. De maatregelen voor het kindgebonden budget (WKB) betreffen het niet (met de tabelcorrectiefactor) indexeren van 2012 tot en met 2015 en het introduceren van een vermogenstoets per 2013.

  • Invoering woonlandbeginsel:

    Het kabinet neemt maatregelen om de export van uitkeringen naar landen buiten de EU te beperken, zo ook voor AKW en WKB. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar het kind woont. Het woonlandbeginsel geldt in het kader van de AKW voor nieuwe gevallen in de landen buiten de EU/EER/Zwitserland vanaf 1 juli 2012 en voor lopende gevallen in die landen vanaf 1 januari 2013. Voor de WKB geldt dat het voor zowel nieuwe als lopende gevallen gaat gelden op 1 januari 2013. De invoering van het woonlandbeginsel in de AKW/WKB loopt vooruit op de voorgestelde stopzetting van de export van deze regelingen buiten de EU/EER/Zwitserland. De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2013. Voor een beperkte groep landen is geen verdragswijziging nodig en wordt de export van AKW/WKB in 2013 stopgezet. Voor landen waar wel een verdragswijziging nodig is treden besparingen later op.

  • Koopkrachtcompensatie:

    In 2013 wordt het kindgebonden budget voor het tweede kind met € 75 per jaar verhoogd.

  • Deregulering SVB:

    In het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen is afgesproken dat op het terrein van SZW wordt voorzien in een taakstelling voor de SVB15. Deze afspraak is mede uitgewerkt door een vereenvoudiging van de uitvoering van de AKW. De onderhoudstoets voor enkelvoudige kinderbijslag en de inkomenstoets voor uitwonende kinderen onder de 16 jaar worden afgeschaft. Daarnaast worden de tijdbestedingsvoorwaarden voor 16–17 jarigen in de AKW beperkt en worden de voorwaarden voor het recht op AKW en WKB meer gelijk getrokken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

4 373 938

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

Uitgaven

4 596 445

4 373 938

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4 596 445

4 373 938

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

Uitkeringslasten AKW

3 359 500

3 245 472

3 216 380

3 192 688

3 203 200

3 185 295

3 164 543

Uitkeringslasten WKB

1 197 736

1 098 417

1 046 901

985 617

934 257

911 013

890 624

Uitkeringslasten TOG

34 109

24 799

25 262

25 296

25 308

25 320

25 332

Kopje TOG uitkeringen

5 100

5 250

5 212

5 212

5 212

5 212

5 212

               

Ontvangsten

233 594

210 205

155 199

120 916

107 693

101 108

97 368

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2012

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Bron: SZW-berekeningen

Budgettaire ontwikkelingen

De daling van de uitkeringslasten in 2013 en de jaren daarna wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het aantal kinderen met recht op kinderbijslag door demografische factoren in de komende jaren afneemt. Ook door het niet indexeren van de kinderbijslagbedragen dalen de uitkeringslasten. Deze daling wordt licht getemperd door de voorgenomen vereenvoudiging in de uitvoering, waardoor voor meer kinderen recht op kinderbijslag ontstaat.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal gezinnen AKW, jaargemiddelden (x 1 000)

1 939

1 925

1 916

Aantal telkinderen AKW, jaargemiddelden (x 1000)

3 484

3 453

3 435

Bron: SVB, berekening SZW

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het benadelingbedrag is gestegen. De SVB heeft in 2011 extra aandacht aan sanctiebeleid besteed.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

3,4

3,3

4,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,2

2,5

2,7

Bron: SVB, jaarverslag

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van gezinnen tot een bepaald inkomen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

Bij een toetsingsinkomen tot € 28 897 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 28 897 wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder.

Tabel 10.5 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen maxima per jaar per 1 januari 2013

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1 017

2 kinderen

€ 1 553

3 kinderen

€ 1 736

4 kinderen

€ 1 842

5 kinderen

€ 1 948

Voor ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

Bron: SZW-berekeningen

Budgettaire ontwikkelingen

De voorgenomen maatregelen zorgen voor een daling van de uitkeringslasten. Deze daling wordt licht getemperd door de voorgenomen vereenvoudigingen in de uitvoering van de kinderbijslag, omdat voor meer kinderen recht op kinderbijslag en daarmee kindgebonden budget ontstaat. In 2013 wordt het kindgebonden budget voor het tweede kind verhoogd met € 75 per jaar. Hierdoor wordt de daling van de uitkeringslasten WKB met € 45 miljoen gedempt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.6 Kerncijfers WKB
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal huishoudens WKB (x 1000)

935

918

924

Aantal kinderen WKB (x 1000)

1 728

1 721

1 733

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, berekening SZW

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Het zogenaamde TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling. Dit onderdeel is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. De TOG wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel zorg van de ouders vragen. Om aanspraak te kunnen maken op de TOG-uitkering is een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur per week nodig.

TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4 734 per jaar (in 2012), en ook het hele voorgaande jaar de volledige TOG hebben ontvangen, komen in aanmerking voor het TOG-kopje.

Hoe hoog is de TOG?

De tegemoetkoming is met ingang van 1 januari 2012 € 215,80 per kwartaal. Alleenverdieners met recht op TOG ontvangen een extra tegemoetkoming van € 1 460 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten nemen de komende jaren beperkt toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers TOG
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal telkinderen TOG (x 1 000)

29

29

29

Bron: SVB, jaarverslag

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen.

Artikel

11. Uitvoeringskosten

Artikel

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en daarmee doeltreffend plaats.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee is een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • Het kader van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die UWV en SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan UWV (incl. BKWI), SVB en IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen van de Landelijke Cliëntenraad (LCR).

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • UWV en SVB geven thans uitwerking aan de taakstellingen die zijn opgelegd vanuit het regeerakkoord Rutte/Verhagen. Deze wordt bereikt door middel van efficiencymaatregelen, vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het redesign van het UWV Werkbedrijf. Ook aan BKWI en IB zijn taakstellingen opgelegd. De RWI is per 1 juli 2012 opgeheven.

  • Het kabinet heeft twee wetsvoorstellen ingediend waarin uitwerking wordt gegeven aan de vereenvoudigingvoorstellen voor door UWV en SVB uitgevoerde wet- en regelgeving16. Met de voorstellen wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de besparingsopgave waar UWV en SVB voor staan.

Beleidswijzigingen

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

545 924

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

Uitgaven

590 378

545 924

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s

590 378

545 924

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

Uitvoeringskosten UWV

475 159

429 449

343 511

284 735

249 185

248 900

247 833

Uitvoeringskosten SVB

102 928

106 617

82 539

74 820

72 643

74 779

75 415

Uitvoeringskosten IB

6 310

6 573

6 180

5 787

5 700

5 700

5 700

Uitvoeringskosten RWI

5 352

2 633

0

0

0

0

0

Landelijke Cliëntenraad

629

652

629

629

629

629

629

               

Ontvangsten

1 292

5 589

0

0

0

0

0

Tabel 11.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

1 522 092

1 491 552

1 576 698

1 638 729

1 533 190

1 535 542

1 512 256

               

Bijdrage aan ZBO’s

1 522 092

1 491 552

1 560 433

1 585 655

1 449 545

1 419 937

1 368 741

Uitvoeringskosten UWV

1 372 499

1 344 387

1 423 045

1 455 518

1 326 047

1 293 679

1 241 101

Uitvoeringskosten SVB

149 593

147 165

137 388

130 137

123 498

126 258

127 640

               

Nominaal

0

0

16 265

53 074

83 645

115 605

143 515

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s

Toelichting financiële instrumenten

De minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV (inclusief BKWI), SVB, IB en LCR, waarbinnen zij jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen UWV en SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet op. Het realiseren van uitvoeringskosten per wet is geen eigenstandig te bereiken doel. De minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van SVB en UWV wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen is eveneens in de budgetten verwerkt. Voor het UWV loopt deze taakstelling op van € 61 miljoen in 2013 naar € 221 miljoen in 2015. Hierna loopt de taakstelling op tot het structurele niveau van € 260 miljoen in 2018. De taakstelling voor de SVB loopt op van € 7,3 miljoen in 2013 tot € 26,4 miljoen in 2015. Vanaf 2018 is het structurele niveau van € 31,1 miljoen bereikt.

In tabel 11.3 zijn de uitvoeringskosten van SVB en UWV toegedeeld aan de onderscheiden wetten. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de minister van SZW is sturing op het totaalbudget.

Tabel 11.3 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

UWV (incl. BKWI)

1 847 658

1 773 836

1 766 556

1 740 253

1 575 232

1 542 579

1 488 934

             

Begrotingsgefinancierd

475 159

429 449

343 511

284 735

249 185

248 900

247 833

IOW

250

250

200

125

75

25

0

Wajong

132 542

153 435

131 989

125 197

121 046

121 340

120 818

Re-integratie Wajong

11 598

48 924

40 276

28 995

23 622

22 615

22 375

Basisdienstverlening

296 280

188 942

140 861

98 093

72 244

73 107

73 107

Wsw indicatiestelling

24 599

28 533

21 647

23 883

23 907

23 547

23 267

BKWI

9 890

9 365

8 538

8 442

8 291

8 266

8 266

               

Premiegefinancierd

1 372 499

1 344 387

1 423 045

1 455 518

1 326 047

1 293 679

1 241 101

WAO

168 205

111 054

97 507

86 141

77 379

71 852

67 604

IVA

55 418

84 839

89 633

90 784

94 081

103 560

112 810

WGA

163 241

183 333

183 752

171 248

162 511

166 814

164 614

WAZ

8 000

6 021

5 388

4 643

4 098

3 725

3 464

WW

406 360

483 978

601 997

689 696

601 160

568 779

522 582

ZW

284 275

272 424

268 921

270 270

261 676

253 671

247 103

WAZO

28 000

28 036

25 939

24 367

23 466

23 246

22 958

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

26 000

26 807

26 283

25 170

24 527

24 510

24 158

Re-integratie WW

233 000

147 895

123 625

93 199

77 149

77 522

75 808

               

SVB

252 521

253 782

219 927

204 957

196 141

201 037

203 055

             

Begrotingsgefinancierd

102 928

106 617

82 539

74 820

72 643

74 779

75 415

AKW

75 849

77 631

60 446

53 129

50 815

52 118

51 981

TOG

3 472

3 128

1 154

942

800

823

846

TAS

1 187

1 067

1 082

1 021

988

988

988

KOT/WKB

3 765

4 890

2 893

2 731

2 641

2 641

2 641

AIO

14 673

15 227

12 309

12 373

12 792

13 602

14 352

MKOB

3 258

4 124

4 105

4 074

4 057

4 057

4 057

Bijstand buitenland

724

550

550

550

550

550

550

               

Premiegefinancierd

149 593

147 165

137 388

130 173

123 498

126 258

127 640

AOW

127 433

125 418

121 411

116 282

111 034

113 487

115 128

Anw

22 160

21 747

15 977

13 855

12 464

12 771

12 512

Bron: SZW administratie

Artikel

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

11 199 972

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

Uitgaven

9 119 453

11 199 972

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

9 119 453

11 199 972

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

in kosten heffingskortingen AOW

3 374 800

3 380 700

1 672 600

1 885 800

2 069 400

2 120 800

2 178 000

in kosten heffingskortingen Anw

72 700

68 300

0

0

0

0

0

vermogenstekort Ouderdomsfonds

4 853 400

7 421 800

7 558 900

8 193 200

8 616 700

8 538 300

8 573 600

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

266 600

267 531

265 602

265 091

264 650

264 886

265 908

tegemoetkoming AOW-gerechtigden

488 506

0

0

0

0

0

0

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

17 433

15 541

13 728

12 048

10 796

10 187

9 824

zwangere zelfstandigen

46 014

46 280

45 301

45 301

45 301

45 301

45 301

               

Ontvangsten

0

37

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan begrotingsfondsen / sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW en Anw

Deze rijksbijdragen compenseren de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting-en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW en Anw volgt de ontwikkeling van de omvang van de heffingskortingen. Per 1 januari 2013 wordt de wet Uniformering Loonbegrip ingevoerd. Met deze wet stijgt het belastingpercentage in de eerste schijf waardoor het aandeel van de premies in de totale heffing van de eerste schijf daalt. Hierdoor komt een kleiner deel van de kosten van de heffingskortingen (die in de eerste schijf verzilverd worden) bij de fondsen terecht en is een kleinere rijksbijdrage benodigd. Aangezien een rijksbijdrage niet negatief kan zijn wordt de BIKK Anw voor 2013 en verder nul.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2011 is eenmalig sprake van een lagere rijksbijdrage doordat het vermogenssaldo eind 2010 wordt verrekend met het verwachte tekort in 2011. Het in 2010 opgelopen vermogensoverschot was het gevolg van het uitblijven van een extra afrekening tussen belasting- en premie-inkomsten over oudere jaren. Vanaf 2012 volgt de rijksbijdrage de normale trend. De rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds kent een stijgend verloop door de tijd omdat de premie-inkomsten minder hard stijgen dan de AOW-uitgaven. De maatregel waarbij de AOW-leeftijd stapsgewijs wordt verhoogd heeft een dempend effect op de stijging van de AOW-uitgaven. Van 2015 naar 2016 is er eenmalig zelfs sprake van een lichte daling van de rijksbijdrage.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van buitengewone uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten daalt als gevolg van een dalend aantal arbeidsongeschikten.

Rijksbijdragen tegemoetkoming AOW en Anw

Deze rijksbijdragen zijn ter financiering van de in artikel 8 en artikel 9 verantwoorde tegemoetkoming AOW en Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

Met ingang van juni 2011 is de AOW-tegemoetkoming vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (zie beleidsartikel 8). Hiermee is de rijksbijdrage die dient ter financiering van de AOW-tegemoetkoming vervallen. De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

Deze regeling Zelfstandigen en Zwangeren voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de regeling Zelfstandigen en Zwangeren kent een stabiele ontwikkeling.

2.3: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het ministerie opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op de baten-lastendiensten wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze begroting.

Tabel 96.1 Apparaatsuitgaven kerndepartement (x € 1 000)

artikelonderdeel

20111)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

253 765

240 603

255 336

203 534

196 565

196 521

Uitgaven

239 556

253 765

240 603

255 336

203 534

196 565

196 521

               

Personele uitgaven

239 556

174 622

166 266

148 124

142 876

137 124

137 134

• waarvan eigen personeel

0

170 038

163 223

145 136

139 888

134 136

134 146

• waarvan externe inhuur

0

2 024

500

500

500

500

500

• waarvan postactieven

0

2 560

2 543

2 488

2 488

2 488

2 488

               

Materiële uitgaven

0

79 143

74 337

107 212

60 658

59 441

59 387

• waarvan ICT

0

13 597

11 851

10 571

10 307

10 307

10 307

• waarvan bijdrage aan SSO’s

0

40 013

39 947

74 797

29 874

29 022

28 969

• waarvan overige materiële uitgaven

0

25 533

22 539

21 844

20 477

20 112

20 111

               

Ontvangsten

8 030

13 356

11 035

3 500

3 500

3 500

3 500

1) Het jaar 2011 is niet uitgesplitst vanwege de nieuwe structuur van de begroting die vanaf 2012 wordt gebruikt.

A. Personele en materiële uitgaven

Toelichting

De totaal begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2013  € 240,6 miljoen. Dit bedrag bestaat uit € 166,3 miljoen aan personele uitgaven en voor € 74,3 miljoen aan materiële uitgaven. Het bedrag aan externe inhuur in de tabel is lager dan de verwachte uitgaven van circa € 4 miljoen. Het is namelijk op dit moment niet duidelijk bij welke organisatieonderdelen zal worden ingehuurd (o.a. als gevolg van vervanging bij ziekte en zwangerschap en tijdelijke projecten). Dit heeft als consequentie dat dit nog niet in de administratie verwerkt kan worden. De geraamde externe inhuur van € 4 miljoen is exclusief de geraamde inhuur van de baten-lastendiensten Inspectie Werk en Inkomen (€ 0,6 miljoen) en het Agentschap SZW (€ 2,4 miljoen).

De bijdrage aan SSO’s bereikt in 2014 een piek omdat het gereserveerde bedrag voor de compensatie van de restwaarde van het SZW-gebouw hierin is opgenomen. Dit vanwege de verhuizing van SZW in 2014 naar de Resident.

B. Ontvangsten

De ontvangsten zijn in 2012 en 2013 hoger dan in latere jaren. De reden hiervoor is dat per 2012 de baten-lastendienst IWI is opgegaan in de Inspectie SZW. De apparaatskosten in 2012 en 2013 zijn verrekend. Deze verrekening vindt jaarlijks plaats.

Tabel 96.2 Apparaatsuitgaven kerndepartement, BLD’s en ZBO’s/RWT’s (x € 1 000)
 

2013

Kerndepartement

240 603

   

Baten-lastendiensten

 

Agentschap SZW

17 850

Inspectie Werk en Inkomen

zie toelichting

   

ZBO’s en RWT’s

1 993 292

UWV (inclusief BKWI)

1 766 556

SVB

219 927

IB

6 180

LCR

629

Toelichting

De apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de baten-lastendiensten en de ZBO’s zijn in tabel 96.2 aangegeven. De apparaatskosten van IWI zijn in het totaal van het kerndepartement meegenomen omdat IWI per 2012 onderdeel uitmaakt van de Inspectie SZW. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het hoofdstuk over de baten-lastendiensten.

Tabel 96.3 Apparaatsuitgaven kerndepartement, naar directoraat-generaal (x € 1 000)
 

2013

SG

21 123

pSG1

87 342

DG Participatie & Inkomenswaarborg

16 339

DG Werk

20 973

Inspectie SZW1

94 826

Totaal kerndepartement

240 603

1 pSG exclusief AG SZW en Inspectie SZW inclusief IWI

Toelichting

In bovenstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. In de uitgaven van de pSG zijn ook de uitgaven voor huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement opgenomen.

Artikel

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven artikel 97 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

25 315

0

0

0

0

0

Uitgaven

5 380

25 315

0

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

5 380

25 315

0

0

0

0

0

Aflopende regelingen

5 380

25 315

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

16 120

0

0

0

0

0

0

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen is financieel afgewikkeld. Er kunnen nog wel nabetalingen plaatsvinden. Het gaat dan o.a. om nadeclaraties of vergoedingen voor nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Daarnaast zijn op dit artikel voor het jaar 2012 de uitkeringslasten (€ 17,1 miljoen) en de uitvoeringskosten (€ 3,8 miljoen) van de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) opgenomen. Deze wet is per 2012 ingetrokken. De kosten 2011 zijn op artikel 2 verantwoord, als onderdeel van de Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG).

Ten slotte is op dit artikel een bedrag van € 2,6 miljoen opgenomen als bijdrage aan de frictiekosten van de opheffing van de Raad voor Werk en Inkomen per 1 juli 2012.

Artikel

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten verantwoord. Daarnaast wordt in dit artikel ingegaan op de activiteiten van de Inspectie SZW.

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven artikel 98 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

50 422

67 118

56 931

49 698

55 869

55 851

Uitgaven

47 145

51 170

67 028

56 931

49 698

55 869

55 851

               

Subsidies

0

100

0

0

0

0

0

Subsidies

0

100

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

13 835

17 404

35 930

32 322

31 352

31 592

31 578

Handhaving algemeen

997

1 150

5 010

5 010

5 010

5 010

5 010

Handhavingsprogramma

128

1 363

16 726

14 726

14 726

14 726

14 726

Opdrachten overig

12 710

14 891

14 194

12 586

11 616

11 856

11 842

               

Bekostiging

3 935

2 375

2 275

2 400

2 400

2 400

2 400

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

3 935

2 375

2 275

2 400

2 400

2 400

2 400

               

Bijdrage aan mede-overheden

5 005

5 214

0

0

0

0

0

Verzameluitkering SZW

5 005

5 214

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

22 382

23 477

26 223

19 609

13 346

19 277

19 273

Inspectie Werk en Inkomen

9 652

10 100

10 000

9 980

9 880

9 805

9 805

Agentschap SZW

12 567

13 202

16 119

9 520

3 363

9 363

9 363

Agentschap NL

163

175

104

109

103

109

105

               

Bijdrage aan andere begrotingen

1 988

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

Bijdrage aan andere begrotingen

1 988

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

               

Ontvangsten

0

2 660

0

0

0

0

0

A. Subsidies

Toelichting

De subsidie-uitgaven zijn geheel toegerekend aan beleidsartikelen. Een totaaloverzicht van alle subsidie-uitgaven wordt in de bijlage subsidies van deze begroting gegeven.

B. Opdrachten

Handhaving algemeen en Handhavingsprogramma

Het totale beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt in 2013 € 21,8 miljoen. Een belangrijk deel daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van het Handhavingsprogramma 2011–2014 (€ 16,8 miljoen). Jaarlijks wordt de invulling van het budget voor het Handhavingsprogramma vastgesteld, waarna overboeking plaatsvindt naar de relevante budgetten voor de feitelijke realisatie. De bedragen voor 2013 en volgende jaren zijn dan ook hoger dan voor 2012 omdat in 2012 bedragen zijn toebedeeld aan de beleidsartikelen. Daarnaast is het budget voor 2013 en latere jaren structureel verhoogd. Dit budget wordt onder andere gebruikt voor de implementatie van het voorgenomen wetsvoorstel «fraudeaanpak door gegevensuitwisseling en efficiënter gebruik van gegevens». Ook wordt het budget gebruikt om nieuwe mogelijkheden te financieren die uitvoerders kunnen gebruiken om fraude op te sporen.

Belangrijke posten uit het budget van het Handhavingsprogramma zijn:

  • ondersteuning van interventieteams en gemeenten bij de handhaving van WWB door de regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (via de Verzameluitkering SZW);

  • voorlichting, waaronder de campagne «Voorkom problemen, weet hoe het zit»;

  • bestrijding mensenhandel en arbeidsgerelateerde uitbuiting.

Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 (€ 6,7 miljoen) is departementsbreed. Van het totale budget is ca. € 3 miljoen bestemd voor beleidsinformatie.

Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven bibliotheek, documentatie, postbus 51 en andere algemene publieksinformatie betaald.

C. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland, voert namens de minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. De uitvoeringskosten van de RCN worden op artikel 98 verantwoord.

D. Bijdrage aan mede-overheden

Ten behoeve van de Regionale Centra Fraudebestrijding en de landelijke expertisefunctie van de regionale coördinatiepunten fraudebestrijding wordt jaarlijks een bijdrage vanuit de verzameluitkering SZW via BZK aan de negen betrokken gemeenten overgemaakt. De beschikbare middelen worden vanuit het handhavingsbudget naar de verzameluitkering SZW geboekt.

E. Bijdrage aan baten-lastendiensten

In het hoofdstuk «Baten-lastendiensten» wordt nader ingegaan op bijdragen aan de SZW-baten-lastendiensten Agentschap SZW en Inspectie Werk en Inkomen. De bijdrage aan Agentschap Nederland heeft betrekking op de uitvoeringskosten van de pilot borgstellingsregeling.

F. Bijdrage aan andere begrotingen

Structureel wordt € 2,2 miljoen overgeboekt naar het ministerie van Financiën en structureel € 0,4 miljoen naar het ministerie van EL&I ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2007–2013 en voor individuele aanvragen uit het Europees Globalisering Fonds.

Inspectie SZW

De Inspectie SZW bestrijkt als toezichthouder van het ministerie van SZW het gehele SZW-terrein, zowel arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden als sociale zekerheid.

De inspectie houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving van SZW op het terrein van arbeidsomstandigheden, het voorkomen van rampen met gevaarlijke stoffen en ten aanzien van het verbod op illegale tewerkstelling en betaling onder het wettelijk minimumloon en handhaaft waar nodig deze wetgeving. Verder houdt de inspectie markttoezicht op de veiligheid van producten voor professioneel gebruik en toezicht op de door de Minister van SZW aangewezen certificering- en keuringsinstellingen.

De inspectie spoort strafrechtelijke overtredingen op wat betreft arbeidsuitbuiting, georganiseerde uitkeringsfraude en fraude met arbeidsgerelateerde subsidies. De Wet aanscherping handhaving en sanctionering SZW-wetgeving17 die is voorzien per 1 januari 2013 versterkt daarbij de mogelijkheden van een bestuursrechtelijke aanpak door de inspectie.

De inspectie biedt inzicht in de effectiviteit van het stelsel van werk en inkomen door onderzoek te doen naar de uitvoering van de sociale zekerheidswetten door UWV, SVB en gemeenten. Daarnaast signaleert de inspectie risico’s en ontwikkelingen op het gehele terrein van SZW ten behoeve van politiek, beleid en relevante partijen in het veld.

Bij de uitvoering van haar taken wil de inspectie maximaal effect sorteren. De inspectie heeft vanwege de taakstelling te maken met een geleidelijke afname van de capaciteit. Bij het maken van keuzes over de inzet van de capaciteit maakt de inspectie gebruik van een risico- en omgevingsanalyse. Daarbij sluit de inspectie aan bij de prioriteiten binnen het beleidsterrein van het ministerie van SZW. Op deze wijze draagt de inspectie SZW bij aan een gezonde en veilige werkplek voor werknemers, een eerlijke en goed werkende arbeidsmarkt en een goed functionerend stelsel van werk en inkomen.

De focus

In 2013 focust de inspectie haar toezicht op:

  • de sectoren en thema’s waar volgens de risicoanalyse sprake is van een hoog en middenrisico, omdat de inspectie deze risico’s de maatschappelijke schade, zoals schade aan de gezondheid van werknemers of voor het functioneren van de arbeidsmarkt, gerelateerd aan de doelen van SZW het grootst acht;

  • de aanpak van misstanden en notoire overtreders. Daarbij richt de inspectie zich op sectoren, locaties en bedrijven waar sprake is van niet-zelfredzame groepen, hoge arbeidsuitval wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid, sterke concurrentie en de mogelijkheid veel voordeel te behalen door de regels te ontduiken. In dergelijke gevallen acht de inspectie de kans op (stelselmatige) overtreding en misstanden namelijk groter.

De speerpunten

Belangrijke speerpunten in 2013 zijn:

  • aanpak van illegale arbeid en arbeidsuitbuiting in diverse sectoren;

  • voortzetting van het programma aanpak van malafide uitzendbureaus (AMU);

  • interventieteams: de door de inspectie geleide interventieteams zijn in 2013 gericht op het bestrijden van arbeidsmarkt-, belasting- en sociale zekerheidsfraude in de sectoren uitzendbureaus, schoonmaak en champignonteelt;

  • opsporing van georganiseerde vormen van uitkeringsfraude;

  • verbeteren naleving arbo-zorgverplichtingen.

Waar mogelijk zoekt de inspectie hierbij de samenwerking met andere inspectiediensten.

De producten

In de doelstelling 2013 zijn de gevolgen van de voorgenomen aanscherping van het fraudebeleid per 1 januari 2013 nog niet meegenomen. Daarnaast kan de precieze uitwerking van het meerjarenplan van de Inspectie SZW voor 2013, bijvoorbeeld van de aanpak van misstanden en notoire overtreders, nog gevolgen hebben voor de productiedoelstellingen voor 2013.

Tabel 98.2 Producten Inspectie SZW

Directie

Producten

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Arbeidsomstandigheden

inspecties, ongeval- en klachtenonderzoeken

18 729

19 400

19 400

Arbeidsmarktfraude

inspecties

9 925

8 350

8 350

Major Hazard Control

inspecties en ongevalonderzoeken

601

590

590

Werk & Inkomen

programmarapportages

7

8

8

 

overige producten

3

5

5

Opsporing

onderzoeken

62

60

60

 

aantal bij het OM aangemelde verdachten

187

125–150

125–150

 

vastgesteld nadeel

€ 51 mln

€ 25 mln

€ 25 mln

Artikel

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven artikel 99 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

8 426

107 152

126 952

95 414

106 814

103 212

Uitgaven

0

8 426

107 152

126 952

95 414

106 814

103 212

               

Overige beleidsuitgaven

0

8 426

107 152

126 952

95 414

106 814

103 212

Onvoorzien

0

8 426

107 152

126 952

95 414

106 814

103 212

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de ontvangen bedragen voor prijsbijstelling geboekt tot toerekening plaatsvindt aan de prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

HOOFDSTUK 3: BATEN-LASTENDIENSTEN

3.1 AGENTSCHAP SZW

Tabel 3.1 Begroting van baten en lasten Agentschap SZW voor het jaar 2013 (x € 1 000)
     

Realisatie 20111)

Raming 20122)

2013

2014

2015

2016

2017

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

14 328

14 077

10 530

9 560

2 600

970

755

Opbrengst overige departementen

489

1 082

350

40

40

Opbrengst derden

 –

Rentebaten

89

 –

Bijzondere baten

             
 

Baten out of pocket (OOP)

10 562

5 633

7 080

3 830

180

50

50

 

Onttrekking bestemmingsreserve

133

 

Onttrekking reorganisatievoorziening

300

200

960

430

345

Totaal baten

25 601

20 792

18 260

13 630

3 780

 1 450

1 150

                   

Lasten

             

Apparaatskosten

             
 

Personele kosten

11 983

11 868

8 840

7 650

2 790

 1 090

850

   

waarvan eigen personeel

9 272

9 103

8 040

7 250

2 690

1 040

800

   

waarvan externe inhuur

2 711

2 765

800

400

100

50

50

 

Materiële kosten

9 533

9 064

9 010

5 620

810

360

300

   

waarvan apparaat ICT

666

1 293

1 300

1 100

300

150

150

   

waarvan bijdrage aan SSO’s

420

450

500

350

100

50

50

Rentelasten

Afschrijvingskosten

             
 

Materieel

14

10

10

10

5

   

waarvan apparaat ICT

14

10

10

10

5

 

Immaterieel

3 334

150

400

350

175

Overige kosten

             
 

Dotaties voorzieningen

38

2 235

 

Bijzondere lasten

Totaal Lasten

24 902

23 327

18 260

13 630

3 780

1 450

1 150

                   

Saldo van baten en lasten

699 

–2 535

 0

0

0

0

0

Deze begroting is exclusief de uitvoering van ESF 2014–2020

1) Slotwet

2) Vastgestelde begroting

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (subsidie)regelingen uit op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het gebied van Werk en Inkomen. Het gaat hierbij om internationale en nationale (subsidie)regelingen.

De kernactiviteiten van het Agentschap SZW worden gevormd door de uitvoering van Europese subsidieregelingen. De huidige programmaperiode van de Europese regeling loopt tot en met 2013 met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. Er is nog veel onzekerheid over de programmaperiode 2014–2020: wat de omvang ervan is en of het Agentschap SZW deze programmaperiode mag uitvoeren. Gezien deze onzekerheid is de uitvoering van de programmaperiode 2014–2020 niet begroot.

De uitvoering van nationale regelingen zijn over het algemeen kortlopende opdrachten. De nationale regelingen die momenteel worden uitgevoerd lopen in de komende jaren af. Er is geen rekening gehouden met nieuw te acquireren subsidieregelingen.

De hieruit resulterende begroting is tot en met 2013 gebaseerd op een going-concern situatie. De werkvoorraad en de daarvoor benodigde urenbesteding heeft een zodanige omvang, dat alle vaste en variabele kosten door middel van het integraal berekende kostentarief aan de opdrachtgevers kunnen worden doorberekend.

Als afgezien wordt van de uitvoering van de ESF-programmaperiode 2014–2020, is er in de jaren 2014 en daarna sprake van een snel afnemende werkvoorraad. Hierdoor moet het Agentschap SZW zodanig inkrimpen dat de tarieven die aan de opdrachtgevers marktconform in rekening kunnen worden gebracht (jaarlijks maximaal stijgend met de verwachte stijging van de consumentenprijsindex), niet opwegen tegen de kosten die gemaakt moeten worden. Dit levert in de begroting vanaf 2014 een verliesgevende situatie op. Dit verlies wordt in de begroting gedekt door de in 2012 op te bouwen reorganisatievoorziening.

Baten

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft grotendeels de uitvoering van de Europese subsidies te weten ESF doelstelling 2 2007–2013. Daarnaast worden in opdracht van het moederdepartement diverse andere regelingen uitgevoerd met variërende looptijden.

Opbrengst overige departementen

Agentschap SZW voert in 2013 de volgende subsidieregelingen in opdracht van andere departementen uit:

  • bekostiging van de Wet Inburgering in opdracht van het ministerie van BZK;

  • regeling Tegemoetkoming in de Adoptiekosten (RTA) van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Rentebaten

De rentebaten worden ontvangen over deposito’s bij het ministerie van Financiën.

Baten out of pocket (OOP)

De baten out of pocket betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers. De kosten betreffen hoofdzakelijk uitbestede controlewerkzaamheden (ESF-2 2007–2013) en communicatie- en ICT-kosten.

Onttrekking bestemmingsreserve

Het Agentschap SZW beschikte met instemming van het ministerie van Financiën (in 2007 verleend) over een geoormerkte bestemmingsreserve. Deze bestemmingsreserve is per 31 december 2011 vrijgevallen ten gunste van het eigen vermogen. In overleg met de eigenaar is besloten om het eigen vermogen in 2012 en 2013 af te romen. In eerste instantie is dit gebruikt voor een tariefsverlaging in 2012. Het restant zal gebruikt worden voor het opbouwen van een reorganisatievoorziening.

Onttrekking reorganisatievoorziening

In 2012 wordt, ten laste van het eigen vermogen een reorganisatievoorziening gevormd. Allereerst is deze voorziening nodig voor de kosten van de reorganisatie die in 2013 wordt doorgevoerd. In het scenario dat ESF programmaperiode 2014–2020 niet door het Agentschap SZW wordt uitgevoerd, zal eveneens een voorziening moeten worden gevormd ter dekking van de verliezen die vanaf 2014 ontstaan.

Het bedrag van de dotatie aan de reorganisatievoorziening in 2012 is gelijk aan het per 1 januari 2012 beschikbare eigen vermogen.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten vormen de belangrijkste kostenpost voor het Agentschap SZW. Het verloop van de regelingen en hiermee het aantal activiteiten bepaalt in hoge mate de ontwikkeling in de personele kosten. Het huidige personeelbestand bestaat uit een kern van vast en tijdelijk ambtelijk personeel. Daarnaast vindt noodzakelijke inhuur van externen plaats (via mantelcontracten SZW).

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit personeelsgebonden kosten (reis-, verblijf- en opleidingskosten), huisvestingskosten, automatiseringskosten, kantoorkosten en de kosten van voorlichting & communicatie en advies & onderzoek. De out of pocketkosten maken onderdeel uit van deze post.

Rentelasten

De rentelasten hebben voornamelijk betrekking op de betalingen van toegekende wettelijke renten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de materiële en immateriële activa.

Dotaties voorzieningen

Dit betreft in 2011 de dotatie aan de voorziening personeel. De kosten in 2012 hebben betrekking op de reorganisatievoorziening (zie hierboven).

Saldo van baten en lasten

Het negatief saldo in 2012 wordt grotendeels veroorzaakt door de vorming van een reorganisatievoorziening. Tevens is al in 2011 besloten om in de begroting 2012 een verlies van € 0,3 miljoen in te calculeren ten behoeve van een tariefsverlaging.

Het saldo van baten en lasten zal in het jaar van ontstaan opgenomen worden in het onverdeelde resultaat. In het jaar daarop wordt het resultaat verwerkt in de balans in overeenstemming met het besluit van de eigenaar.

Tabel 3.2 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW voor het jaar 2013 (x € 1 000)
   

Realisatie 20111)

Raming 20122)

2013

2014

2015

2016

2017

1

Rekening courant RHB 1 januari

(incl. depositorekeningen)

8 289

8 099

7 059

6 919

6 979

6 149

5 719

                 

2

Totaal operationele kasstroom

4 683

160

110

160

– 780

– 430

– 345

                 
 

–/– Totaal investeringen

– 3 370

 – 1 200

–250

–100

–50

 

+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

 –

3

Totaal investeringskasstroom

– 3 370

–1 200

–250

 –100

–50

– 

– 

                 

4a

–/– Eenmalige uitkering aan moederdepartement

– 375

 –

 –

4b

+/+ Eenmalige storting door moederdepartement

 –

 –

4c

–/– Aflossingen op leningen

 –

 –

 –

4d

+/+ Beroep op leenfaciliteit

 –

 –

 –

4

Totaal financieringskasstroom

 –375

– 

– 

– 

 –

 –

– 

                 

5

Rekening courant RHB 31 december

(incl. depositorekeningen)

9 227

7 059

6 919

6 979

6 149

5 719

5 374

1) Slotwet

2) Vastgestelde begroting

Operationele kasstroom

Toelichting bij het kasstroomoverzicht

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in materiële en immateriële activa. Kleinschalige investeringen worden uit eigen vermogen gefinancierd.

Financieringskasstroom

In 2011 heeft de eigenaar het eigen vermogen met een bedrag ad € 0,375 miljoen afgeroomd.

Tabel 3.3 Overzicht doelmatigheidsindicatoren Agentschap SZW: financiële indicatoren
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Tarieven/uur:

             

Voorcalculatorisch integraal uurtarief (gemiddeld)(1)

€ 89,23

€ 87,69

€ 89,25

€ 91,00

€ 93,00

€ 94,90

€ 96,70

Index ten opzichte van 2010 (2010 = 100)

99,7

98,0

99,7

101,7

103,9

106,0

108,1

Omzet per produktgroep (pxq) (x 1 000):

             

Totale omzet (excl.OOP)

€ 14 817

€ 15 159

€ 10 880

€ 9 600

€ 2 640

€ 970

€ 775

Omzet Europese: nationale regelingen (2)

87 : 13

 88 : 12

96 : 4

99 : 1

98 : 2

100 : 0

100 : 0

Omzet productenregelingen: urenregelingen (3)

89 : 11

91 : 9

93 : 7

98 : 2

92 : 8

91 : 9

89 : 11

fte-totaal:

             

fte-totaal (excl. externe inhuur)

138

142

106

92

25

7

5

Omzet per fte:

             

Omzet per fte inclusief externe inhuur

€ 93 494

€ 96 021

€ 97 757

€ 99 691

€ 101 835

€ 131 762

€ 141 641

Saldo van baten en lasten (%):

             

Saldo van baten en lasten (4)

€ 699

– € 2 535

0

0

0

0

0

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

3%

 12%

0%

0%

0%

0%

0%

Productiviteit:

             

Declarabiliteit (= gedeclareerde uren (direct) / beschikbare uren)

71%

 75%

 75%

 75%

 75%

 75%

 75%

Ziekteverzuimpercentage:

             

Ziekteverzuimpercentage (totaal incl. langdurig)

4,5%

 4,9%

 4,5%

 4,5%

 4,5%

 4,5%

 4,5%

Uitvoeringskosten per opdracht:

             

Europees: ESF–2 2007–2013 (5)

             

Uitvoeringskosten / gemiddelde projectsubsidie

8,6%

8,5%

8,5%

8,5%

nvt

nvt

nvt

Nationaal: (6)

             

Uitvoeringskosten / gemiddelde projectsubsidie

4,2%

nvt

nvt

nvt

nvt

 nvt

nvt

Toelichting financiële indicatoren

(1) De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostprijzen (alle kosten / facturabele uren). Alleen regeling-specifieke kosten worden niet in de tariefsberekening meegenomen; deze worden als out-of-pocketkosten (OOP) rechtstreeks in rekening gebracht bij de opdrachtgevers. De uurtarieven vormen de basis voor de facturering aan de opdrachtgevers.

In de begroting stijgt het uurtarief jaarlijks met de voor dat jaar verwachte stijging van de consumentenprijsindex (CPI).

(2) De uitvoering van de subsidieregeling ESF-2 2007–2013, is een gewaarborgde opdracht tot en met 2016.

De uitvoering van de ESF-periode 2014–2020 is niet meegenomen in de begroting.

De nationale opdrachten die het Agentschap SZW uitvoert zijn doorgaans kortlopend. In de begroting is uitgegaan van de opdrachten die met zekerheid worden uitgevoerd. De uitvoering van deze opdrachten loopt in de komende jaren af. Er wordt voorzichtigheidshalve niet vooruitgelopen op prospecten of lopende onderhandelingen.

(3) Productregelingen: uitvoeringskosten = gerealiseerde producten x productprijs (= normtijd uren x uurtarief).

Urenregelingen: uitvoeringskosten = werkelijk bestede uren x uurtarief.

Het streven is om elke opdracht als productregeling uit te voeren. Uitzonderingen zijn opdrachten waarbij geen sprake is van concrete «producten» en nieuwe regelingen waarbij nog onvoldoende ervaringsgegevens beschikbaar zijn om de productprijs te berekenen.

(4) Het Agentschap SZW heeft geen winststreven.

(5) De hoogte van de uitvoeringskosten per project wordt met name bepaald door de subsidie-vereisten die de opdrachtgever stelt. Bovendien speelt de gemiddelde projectsubsidie een rol. De benodigde behandeltijd stijgt niet evenredig met de projectomvang.

(6) De meeste nationale regelingen zijn kortlopende opdrachten. De enige regelingen die met zekerheid na 2012 worden uitgevoerd zijn de Regeling Tegemoetkoming in de Adoptiekosten en de Wet Inburgering. Deze regelingen lenen zich niet om de indicator met betrekking tot de uitvoeringskosten te berekenen.

Tabel 3.4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: kwalitatieve indicatoren
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Klanttevredenheid: (1)

             

Totaalwaardering onderzoek

 7,50

 7,00

7,10

7,20

7,20

7,20

7,20

Telefonische bereikbaarheid: (2)

             

% oproepen dat leidt tot contact

niet gemeten

95%

99%

99%

99%

99%

99%

% van contact binnen 15 seconden

niet gemeten

65%

70%

75%

75%

75%

75%

Uitkomsten bezwaar- en beroepsprocedures (3):

             

% bezwaarprocedures geheel gegrond

14%

6%

5%

5%

5%

5%

5%

% bezwaarprocedures deels gegrond

5%

16%

15%

15%

15%

15%

15%

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

38%

22%

20%

20%

20%

20%

20%

Aanvragen / einddeclaraties via internet:

             

Europese regelingen

100%

99%

99%

99%

99%

99%

99%

Nationale regelingen

0%

80%

80%

80%

80%

nvt

nvt

Doorlooptijd beschikkingen:

             

% tijdige beschikkingen

93%

99%

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal dwangsommen betaald

0

0

0

0

0

0

0

Bedrag dwangsommen betaald

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Doorlooptijd betalingen:

             

% tijdige betalingen

98%

99%

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal malen wettelijke rente betaald

10

0

0

0

0

0

0

Bedrag wettelijke rente betaald

€ 278

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Bedrag wettelijke rente teruggevorderd

€ 1 776

           

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

(1) In 2011 heeft het uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoek zich beperkt tot de aanvragers van de nationale subsidieregelingen en leverde een waardering van gemiddeld 7,5 op (2010: 6,85). Streven is om in 2014 uit te komen op een gemiddelde score die hoger is dan de benchmark (7,12). Het klanttevredenheidsonderzoek zal in het najaar van 2012 opnieuw worden uitgevoerd.

(2) In 2011 was oorspronkelijk een nieuw onderzoek gepland. Besloten is dit onderzoek uit te stellen tot na de verhuizing (februari 2012) en aan te sluiten bij het SZW-breed bereikbaarheidsonderzoek. De planning van dit onderzoek is nog niet bekend.

(3) De bezwaar- en beroepsprocedures worden door directie WBJA (Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden) van het ministerie van SZW uitgevoerd. De resultaten van de procedures worden ontleend aan de rapportages van WBJA. Voor beroeps- en hoger beroep procedures is geen onderscheid te maken tussen geheel of gedeeltelijk gegrond-verklaringen. Agentschap SZW hecht meer waarde aan de uitkomsten van de beroepsprocedures. Bij de bezwaarprocedures kunnen door de aanvragers namelijk nieuwe feiten en/of omstandigheden worden aangedragen. De gegrond-verklaringen in bezwaar geven dus niet in alle gevallen een oordeel over de kwaliteit van het subsidieverleningsproces.

3.2 INSPECTIE WERK EN INKOMEN

Tabel 3.5 Begroting van baten en lasten IWI voor het jaar 2013 (x € 1 000)
     

Realisatie 20111)

Raming 20122)

2013

2014

2015

2016

2017

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

9 647

10 100

10 000

9 980

9 880

9 805

9 805

Opbrengst overige departementen

Opbrengst derden

Rentebaten

104

30

5

Bijzondere baten

             
 

Vrijval voorzieningen

2 032

Totaal baten

11 783 

10 130 

10 005 

9 980 

9 880 

9 805 

9 805 

                   

Lasten

             

Apparaatskosten

             
 

Personele kosten

7 321

8 380

8 495

8 495

8 445

8 370

8 370

   

waarvan eigen personeel

6 385

7 200

7 325

7 325

7 275

7 200

7 200

   

waarvan externe inhuur

391

600

600

600

600

600

600

 

Materiële kosten

1 548

1 660

1 435

1 435

1 435

1 435

1 435

   

waarvan apparaat ICT

131

105

165

165

165

165

165

   

waarvan bijdrage aan SSO’s

151

370

300

300

300

300

300

Rentelasten

17

Afschrijvingskosten

             
 

Materieel

71

15

   

waarvan apparaat ICT

 

Immaterieel

74

75

75

50

Overige kosten

             
 

Dotaties voorzieningen

576

 

Bijzondere lasten

Totaal Lasten

9 607 

10 130 

10 005 

9 980 

9 880 

9 805 

9 805 

                   

Saldo van baten en lasten

2 176 

– 

– 

– 

– 

– 

– 

1) Slotwet

2) Vastgestelde begroting

Algemeen

De baten-lastendienst Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is per 1 januari 2012 met de Arbeidsinspectie en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst samengegaan in de Inspectie SZW. Binnen de nieuwe inspectie is het gemakkelijker om de beschikbare menskracht flexibel in te zetten, met het doel om maximaal maatschappelijk effect te kunnen bereiken.

De taken van IWI zijn binnen de Inspectie SZW belegd bij de directie Werk en Inkomen (W&I). Vanuit de directies Analyse, Programmeren en Signaleren (APS) en Inspectieondersteuning en Informatiehuishouding (I&I) wordt specialistische kennis en ondersteuning geleverd. De omvang hiervan is forfaitair bepaald.

IWI is de onafhankelijke toezichthouder voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het doel van het toezicht is om onafhankelijk inzicht te bieden in de effectiviteit van de uitvoeringspraktijk in samenhang met het beleid op het terrein van werk en inkomen. De focus van het systeemgerichte toezicht van IWI richt zich voornamelijk op de werking en de opbrengsten van het stelsel. Het toezicht is signalerend, de inspectie heeft geen interventiemogelijkheden. Het is aan de bewindslieden en de uitvoeringsorganisaties om aan de signalen van de inspectie gevolgen te verbinden voor verbetering van de uitvoering en/of het beleid.

Per 1 mei 2012 zijn, als uitvloeisel van de vorming van de Auditdienst Rijk (ADR), de uitvoering van het risicogerichte onderzoek zbo’s en het onderzoek naar de uitvoering van de WWB door de gemeenten weer ondergebracht bij IWI. Deze onderzoeken worden verricht op verzoek van de bewindslieden. De formatie van IWI is als gevolg van deze overheveling verhoogd met 7,0 fte tot 90,7 fte.

De invulling van de taakstelling van het kabinet Rutte/Verhagen voor de jaren 2012 tot en met 2015 leidt tot een afname van de formatie van IWI met 8,0 fte tot 82,7 fte in 2016. De omvang van de formatie 2013 is 88,7 fte. Binnen de Inspectie SZW worden slechts vacatures vervuld, indien dat meerjarig en rekening houdend met de taakstelling tot en met 2015, niet tot overbezetting zal leiden. In de (meerjaren-)begroting IWI is rekening gehouden met een reële bezetting voor 2013 van 84,6 fte.

Evenals in 2012 zal in 2013 de beschikbare capaciteit volledig worden ingepland op projecten. Eventuele aanvullende onderzoeken op verzoek van de bewindslieden kunnen, na besluitvorming door de IG, leiden tot het (tijdelijk) stopzetten van geplande onderzoeken.

Baten

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

Opbrengst moederdepartement

Evenals in 2012 is een inspectiebrede risicoanalyse de basis voor de uitwerking van het jaarplan 2013 van de Inspectie SZW. De programma’s van IWI maken daar integraal onderdeel van uit. In de loop van 2012 worden de voorgenomen activiteiten van IWI uit het Jaarplan 2013 uitgewerkt in de Tarievennota 2013. IWI gaat voor 2013 opnieuw uit van de productie van 8 programmarapportages. Voor elke programmarapportage zullen 2 à 3 onderzoeken worden uitgevoerd die elk uitmonden in een nota van bevindingen. Daarnaast voert IWI onderzoek uit op verzoek van de bewindslieden, hieronder begrepen de uitvoering van het risicogerichte onderzoek zbo’s en het onderzoek naar de uitvoering van de WWB door de gemeenten.

De realisatie van de producten uit de Tarievennota 2013 is de basis voor de opbrengsten van IWI. De doorbelasting van de geleverde producten aan het moederdepartement geschiedt op basis van de 82 400 ingeplande uren tegen het gecalculeerde uurtarief van € 121,37. Ter vergelijking: het tarief 2012 is € 127,53.

Lasten

Personele kosten

De formatie 2013 bedraagt 88,7 fte, dit is inclusief een afname van 2,0 fte als gevolg van de taakstelling. De personele kosten 2013 zijn gebaseerd op een reële bezetting van 84,6 fte. Hierbij is inbegrepen de tijdelijke vervulling van 2,0 fte van de openstaande vacatureruimte.

Voor de inhuur van overige tijdelijke personeelstekorten én externe deskundigheid is een begrotingspost opgenomen van € 0,6 miljoen. Deze blijft binnen de SZW-norm voor inhuur. Daarnaast voorziet de begroting in kosten voor rechtspositionele regelingen, opleidingen en overige personeelskosten.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit de kosten voor automatisering/ICT, huisvestingskosten en bureaukosten. De omvang van deze post is deels bepaald aan de hand van de vaste kosten en deels gerelateerd aan de personele omvang.

De daling van deze kosten komt in het bijzonder doordat de medewerkers van de directie Werk en Inkomen nadat zij zijn ingetrokken in het hoofdkantoor van SZW volledig zijn gaan flexwerken. Hierdoor zijn minder werkplekken nodig en komen de huurkosten lager uit.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen vanaf 2013 uitsluitend nog de immateriële activa. De overige activaposten zijn volledig afgeschreven.

Saldo van baten en lasten

Met de gekozen uitgangspunten sluit de begroting precies.

Tabel 3.6 Kasstroomoverzicht IWI voor het jaar 2013 (x € 1 000)
   

Realisatie 20111)

Raming 20122)

2013

2014

2015

2016

2017

1

Rekening courant RHB 1 januari

12 453 

10 715 

4 616 

3 583 

2 924 

2 587 

2 414 

(incl. depositorekeningen)

                 

2

Totaal operationele kasstroom

–3 057 

–2 195 

–1 033 

–659 

–337 

–173 

–108 

                 
 

–/– Totaal investeringen

 –

 

+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

30

 –

3

Totaal investeringskasstroom

30 

– 

– 

– 

– 

– 

– 

                 

4a

–/– Eenmalige uitkering aan moederdepartement

–375

–2 520

4b

+/+ Eenmalige storting door moederdepartement

4c

–/– Aflossingen op leningen

4d

+/+ Beroep op leenfaciliteit

4

Totaal financieringskasstroom

–375 

–2 520 

– 

– 

– 

– 

– 

                 

5

Rekening courant RHB 31 december

9 051 

6 000 

3 583 

2 924

2 587 

2 414 

2 306 

(incl. depositorekeningen)

1) Slotwet

2) Vastgestelde begroting

Toelichting bij het kasstroomoverzicht

De operationele kasstroom 2013 ad € – 1,033 miljoen betreft de uitgaven ten laste van de voorzieningen voor € 1,083 miljoen en de afschrijvingen van vaste activa voor € 0,05 miljoen.

IWI verwacht de komende jaren geen investeringen te hoeven doen in materiële en immateriële activa en verwacht eveneens geen financieringskasstroom.

Tabel 3.7 Overzicht doelmatigheidsindicatoren IWI
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Generiek deel:

             

Tarieven/uur in €

 131,85

 127,53

121,37

121,12

121,59

122,38

122,38

fte-totaal (excl. externe inhuur)

 85,3

 86,3

84,6

84,6

83,6

82,6

82,6

Saldo van baten en lasten (%) :

18,5%

 –

               

Kwaliteitsindicator:

             

Tijdigheid afronding projecten

 100%

 70%

80%

80%

80%

80%

80%

               

Verklarende variabelen:

             

Declarabiliteit toezichtmedewerkers (%)

 68%

 71%

72%

72%

72%

72%

72%

Inhuur externen in % van loonsom inclusief inhuur

 5,7%

 7,7%

7,6%

7,6%

7,6%

7,6%

7,6%

Overhead (in % van totale formatie)

 29%

 20%

19%

19%

19%

19%

19%

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

Met de gekozen uitgangspunten komt het uurtarief 2013 voor de medewerkers van IWI op € 121,37. Vanaf 2015 zal het tarief iets stijgen, als gevolg van gelijkblijvende declarabiliteit van de toezichtmedewerkers en een beperkte afname van de primaire bezetting.

Na de verwerking van de taakstelling komt de formatie van IWI voor 2013 uit op 88,7 fte. De formatie 2012 was 83,7 fte, maar is als gevolg van de overheveling van medewerkers van de AD SZW toegenomen tot 90,7 fte. Als gevolg van de taakstelling zal de formatie de komende jaren afnemen van 90,7 fte in 2012 tot 82,7 fte vanaf 2016. In bovenstaande tabel is de verwachte bezetting aan het einde van het jaar opgenomen.

Voor de jaren vanaf 2012 tot en met 2017 wordt een sluitende begroting gepresenteerd. De lagere bijdrage ten opzichte van het beschikbare budgettaire kader komt ten goede aan de, door de SG aan de Inspectie SZW, opgelegde taakstelling.

De tijdigheidsnorm wordt verhoogd van 70% in 2012 naar 80% vanaf 2013. Uiteraard stuurt IWI op een tijdige afronding van haar producten, maar stemt het moment van uitbrengen ook af op de actualiteit. Omdat een norm haalbaar moet zijn zal deze ook na 2013 gehandhaafd worden op 80%.

IWI werkt continue aan de verbetering van haar producten. Naast de verdiepingsopleidingen als vervolg op de Mastercourse «Toezichtonderzoek in de sociale zekerheid» is in 2011 gestart met de zogenaamde Verbeteragenda. Het doel van de Verbeteragenda is: «Door taken eenduidiger te organiseren en medewerkers vanuit hun functie meer verantwoordelijkheid te geven kan het werk beter. Zo ontstaat meer ruimte om tot heldere conclusies en gezaghebbende oordelen te komen». Daarnaast wordt de kwaliteit en effectiviteit van de producten van IWI continue verbetert door het bespreken van de werkplannen met de stakeholders, feedbackbijeenkomsten en de interne kenniskring. Deze activiteiten laten zich niet meten in kengetallen.

Een strakke sturing op de verhoging van de declarabiliteit heeft de afgelopen jaren geleid tot een stijging van de gerealiseerde declarabiliteit van 65% in 2010 tot 67% in 2011. In 2012 wordt gestuurd op het realiseren van de norm van 71%. De declarabiliteitsnorm van de toezichtmedewerkers (inclusief de specialisten en projectsecretarissen vanuit APS) is voor 2013 gesteld op 72%. Omdat het steeds lastiger wordt om een verdere verhoging te realiseren en een norm in de praktijk ook haalbaar moet zijn, is vooralsnog ook voor de jaren ná 2013 de norm gesteld op 72%.

Voor de programmamanagers geldt een vaste declarabiliteitsnorm van 50%, voor de overige APS medewerkers 20%. De ondersteunende I&I-medewerkers dragen niet direct bij aan de totstandkoming van de producten.

In de (meerjaren-)begroting van IWI is een post opgenomen voor de tijdelijke inhuur in geval van capaciteitstekorten en voor de inhuur van externe deskundigheid. De omvang van deze post blijft binnen de SZW-norm van 8%.

Zoals aangegeven zijn de primaire taken van IWI belegd bij de directie Werk en Inkomen en wordt vanuit APS en I&I specialistische kennis en ondersteuning ingebracht. Tot overhead wordt gerekend de leiding binnen de directie W&I en de aan IWI toegerekende ondersteuning vanuit APS en I&I. De overhead bedraagt de komende jaren circa 19% van de totale bezetting.

HOOFDSTUK 4: BIJLAGEN

4.1 ZBO’s en RWT’S

Tabel 4.1 Bijlage ZBO’s en RWT’s

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotings-

Artikel

Begrotings-

Raming 1)

(x € 1 mln)

Verwijzing

website

Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV) inclusief BKWI

x

x

UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een WW- of WWB-uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie. Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en ontwikkelen.

11

1 766,6

www.uwv.nl en www.bkwi.nl

             

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

x

x

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit. Voor het ministerie van SZW zijn dit de AOW, Anw, TOG, TAS, AIO, MKOB, Bijstand Buitenland, AKW en de Kindregelingen.

11

219,9

www.svb.nl

             

Inlichtingenbureau (IB)

 

x

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

6,2

www.inlichtingenbureau.nl

             

Certificerende- en keuringsinstanties arbeidsomstandigheden

 

x

Keuren en certificeren op het terrein van arbeidsomstandigheden.

1

0,0

divers

             

Bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen

x 2)

x

De bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen hebben als taak het uitvoeren van een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling met verplichte deelname.

8

0,0

divers

1) Gedeeltelijk gefinancierd via premieheffing sociale verzekeringen.

2) Het betreft private deeltijd-zbo’s, waarbij de zbo-activiteiten slechts een klein deel van de werkzaamheden beslaan en er, als gevolg van de wet- en regelgeving, maar weinig beleidsruimte voor de uitvoerders is. Deze instanties blijven buiten de toepassing van de Kaderwet ZBO’s.

4.2 AANSLUITING SZA EN BEGROTING SZW

Het grootste deel van de uitgaven uit de begroting van SZW valt onder het budgettaire kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA), er is echter een aantal uitzonderingen. Deze bijlage bevat een aansluiting tussen de begroting van SZW en de uitgaven die vallen onder het SZA-kader.

Tabel 4.2.1 SZA uitgaven 2013 (x € 1 mln)
 

Begrotingsgefinancierde uitgaven

Premiegefinancierde uitgaven

Totaal

A Totaal artikelen

30 225

53 524

83 750

1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

9 556

   

2. Uitgaven Rijksbegroting eng

380

   

3. Ontvangsten (excl. werkgeversbijdrage KO)

652

310

 

B Totale SZA-uitgaven (constante prijzen) (A – 1 – 2 – 3)

19 638

53 214

72 852

       

4. Loon- en prijsbijstelling

216

   
       

Totale SZA-uitgaven (lopende prijzen) (B + 4)

19 854

53 214

73 068

Bron: SZW, financiële administratie

De totale begrotingsgefinancierde uitgaven bedragen komend jaar € 30,2 miljard, terwijl de totale premiegefinancierde uitgaven € 53,5 miljard bedragen. In het samenstel van deze uitgaven (€ 83,8 miljard) is echter sprake van een dubbeltelling. De sociale fondsen worden namelijk voor een deel gevuld uit begrotingsmiddelen. Een van de oorzaken daarvan is dat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Zonder de bijdrage vanuit de begrotingsmiddelen zou het ouderdomsfonds, bij een gelijkblijvend premiepercentage, een structureel exploitatietekort laten zien. Daarnaast worden er begrotingsmiddelen naar de fondsen overgeboekt om de fondsen te compenseren voor lagere premie-inkomsten als gevolg van de herziening van het belastingstelsel in 2001. Al deze zogeheten «rijksbijdragen» worden verantwoord op beleidsartikel 12 van de begroting. Om dubbeltelling van de rijksbijdragen te voorkomen worden de begrotingsgefinancierde uitgaven verminderd met de rijksbijdragen van € 9,6 miljard. Verder vallen de apparaatsuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het SZA-kader maar onder het kader Rijksbegroting-in-enge-zin. Deze uitgaven worden dan ook niet meegeteld. De ontvangsten van bijna € 1,0 miljard18 worden op het totaalbedrag in mindering gebracht. De totale uitgaven onder het SZA-kader bedragen dan € 72,9 mld. De begrotingsgefinancierde uitgaven staan in de begroting vermeld in constante prijzen. Het SZA-uitgavenkader is echter in lopende prijzen. De uitgaven worden daarom verhoogd met de relevante loon- en prijsbijstellingen. De totale uitgaven binnen het SZA-kader komen daarmee in 2013 op € 73,1 miljard.

4.3 SOCIALE FONDSEN SZW

4.3.1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage beschrijft de financiering van de premie-uitgaven voor de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). Daarnaast zijn de door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. In de laatste paragraaf wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

4.3.2 Financiering SZA-uitgaven 2012–2013

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2013 zijn in tabel 4.3.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

  • AOW en Anw: Wat betreft het premiepercentages Anw stelt het kabinet voor deze te verlagen van 1,1% naar 0,6%. Daarmee sluit de premie beter aan bij de uitgaven uit het nabestaandenfonds. Het premiepercentage voor de AOW wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2012. Bij het ouderdomsfonds zijn bij dit premiepercentage de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie beleidsartikel 12). Beide premies worden gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de 1e en 2e schijf.

  • Sectorfondsen: De sectorfondspremies voor 2013 worden in oktober 2012 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De in de tabel weergegeven premie is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector. Voor 2013 wordt bij de vaststelling van de sectorpremies teruggekeerd naar de gebruikelijke systematiek rond lastenplafonds en inloop van tekorten. De sectorfondspremies worden zodanig vastgesteld dat tekorten in 3 jaar worden ingelopen.

  • AWf: Het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De AWf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 1,70%; 2,80 procentpunt lager dan in 2012. De verlaging is voornamelijk (voor 2,5 procentpunt) het gevolg van het afschaffen van de franchise. Hierdoor wordt de grondslag waarover premie geheven wordt groter en stijgen de premie-inkomsten. Besloten is deze lastenverzwaring terug te sluizen via een lagere premie. Daarnaast komt een deel van de daling voort uit het neutraliseren van lastenverzwaringen als gevolg van de gemiddeld hogere sectorfondspremies. De werknemerspremie is met ingang van 2009 verlaagd tot 0% en wordt per 2013 afgeschaft. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2013 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast binnen een lastenneutraal kader.

  • Ufo: Met de premieopbrengsten van het Ufo worden voornamelijk de zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen bij de overheidswerkgevers gefinancierd. Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt vastgesteld op 0,78%, hetzelfde percentage als in 2012.

  • Uniforme opslag kinderopvang: De premieopslag kinderopvang voor 2013 blijft met 0,50% gelijk aan die in 2012. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van een opslag op de sectorfondspremie. De overheidswerkgevers betalen de bijdrage door middel van een opslag op de Ufo-premie.

  • Aof: De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 4,35%, een verlaging van 0,7 procentpunt ten opzichte van 2012. Deze premie is voor alle werkgevers even hoog en wordt door de minister van SZW vastgesteld. De Aof-premie is lager vastgesteld om te compenseren voor lastenverzwaringen op andere werkgeversterreinen (zie voor het volledige beeld van werkgeverslasten de Miljoenennota 2013). Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

  • Whk: De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 0,54% in 2013.

Tabel 4.3.1 Premiepercentages voor de sociale verzekeringen

premie

fonds

uitgaven

betaald door

2012

2013

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90%

17,90%

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

1,10%

0,60%

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

2,25%

2,65%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werkgever

4,50%

1,70%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werknemer

0,00%

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

Werkgever

0,78%

0,78%

Sfn / Ufo

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50%

0,50%

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

Werkgever

5,05%

4,35%

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

Werkgever

0,55%

0,54%

Bron: SZW, financiële administratie

4.3.3 Sociale fondsen 2012–2013

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2012 en 2013 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd, zie tabel 4.3.2 en 4.3.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen. In tabel 4.3.4 staan de vermogens van de werkloosheidsfondsen wel afzonderlijk weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2013 bedraagt dit saldo naar verwachting € – 4,7 miljard voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van € – 2,9 miljard over 2012. De achtergrond bij de huidige tekorten is voor een deel gelegen in de afspraken uit de begrotingsregels. Daarin is een expliciete scheiding tussen uitgaven en inkomsten opgenomen. Een stijging van de uitgaven wordt daardoor niet gecompenseerd via een verhoging van de inkomsten. De inkomsten, die als gevolg van de recente economische neergang zijn gedaald, zijn daardoor onvoldoende om de gestegen uitgaven te financieren, waardoor een negatief exploitatiesaldo ontstaat. Het exploitatietekort van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale (negatieve) EMU-saldo.

Het negatieve exploitatiesaldo komt voornamelijk voor rekening van de WW-fondsen. Naast de invloed van recessie speelt daarbij de verlaging van de AWf-premies in 2009 een belangrijke rol. Voor werkgevers is de premie indertijd verlaagd met 0,6 procentpunt; voor werknemers bedroeg de daling 3,5 procentpunt. Ook dit jaar wordt de Awf-premie verlaagd, om te compenseren voor de stijging van de sectorfondspremies.

Het negatieve exploitatiesaldo in het ouderdomsfonds wordt in het volgende jaar verrekend met de uitbetaling van de rijksbijdrage. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is in 2013 relatief klein door de verlaging van de Anw-premie. Het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen wordt in 2013 negatief. De uitgaven blijven ongeveer gelijk, terwijl de inkomsten dalen door een lagere Aof -premie (zie paragraaf 4.3.2).

Overigens zijn in het voorlaatste rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte kanttekeningen geplaatst bij de fondssystematiek (13e rapport Studiegroep Begrotingsruimte, blz. 72 e.v.). De fondssystematiek past goed bij de verzekeringsgedachte in de sociale verzekeringen. De relatie tussen uitgaven en inkomsten die door middel van een fonds wordt gelegd, is echter niet in overeenstemming met de scheiding die in de begrotingssystematiek tussen beide bestaat. Dit kan leiden tot verwarring wanneer bijvoorbeeld maatregelen worden getroffen om de sociale zekerheidsuitgaven te beperken. Lagere uitgaven worden niet (automatisch) gevolgd door lagere premieopbrengsten, waardoor fondsvermogens groeien. Doordat de sociale fondsen onderdeel zijn van het geïntegreerd middelenbeheer (schatkistbankieren), hebben fondsvermogens hun historische functie (buffer om fluctuaties op te vangen) inmiddels verloren. Als gevolg van de huidige begrotingssystematiek verworden fondsvermogens tot niets meer dan een (gewenste) onevenwichtigheid tussen inkomsten en uitgaven. Op basis hiervan heeft de Studiegroep Begrotingsruimte geconcludeerd dat de fondsconstructie in begrotingstechnische zin geen toegevoegde waarde heeft.

Tabel 4.3.2 Overzicht sociale verzekeringen 2012 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

20 658

1 433

9 550

7 012

38 653

Bijdragen van het rijk

10 584

84

47

327

11 042

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

853

563

1 415

Saldo Interest

6

24

48

– 93

– 15

Totaal Ontvangsten

31 248

1 541

10 498

7 809

51 095

Uitkeringen/ Verstrekkingen

31 493

853

8 731

8 782

49 859

Uitvoeringskosten

125

22

385

932

1 465

Betaalde onderlinge betalingen

0

58

1 200

1 400

2 658

Totaal Uitgaven

31 619

933

10 316

11 114

53 982

           

Exploitatiesaldo

– 371

608

182

– 3 306

– 2 887

Bronnen: SZW en CPB (MEV 2013)

Tabel 4.3.3 Overzicht sociale verzekeringen 2013 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

23 277

766

8 755

7 579

40 378

Bijdragen van het rijk

10 235

14

47

334

10 629

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

789

635

1 423

Saldo Interest

5

45

67

– 277

– 161

Totaal Ontvangsten

33 516

825

9 658

8 270

52 269

Uitkeringen/ Verstrekkingen

32 953

736

8 689

9 569

51 948

Uitvoeringskosten

123

16

380

1 031

1 550

Betaalde onderlinge betalingen

0

55

1 227

1 556

2 837

Totaal Uitgaven

33 747

807

10 296

12 156

57 006

           

Exploitatiesaldo

– 231

18

– 638

– 3 886

– 4 737

Bronnen: SZW, CPB (MEV 2013)

Vermogensposities

In tabel 4.3.4 wordt voor de jaren 2012 en 2013 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. Overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Bij het ouderdomsfonds is het feitelijk vermogen gelijk aan het normvermogen. Dit komt doordat de rijksbijdragen (zie beleidsartikel 12) het exploitatiesaldo aanvullen totdat het normvermogen is bereikt. Binnen het nabestaandenfonds is sprake van een vermogensoverschot. Door het jaarlijkse positieve exploitatiesaldo neemt dit overschot toe. Voor de WAO-fondsen is het totale vermogensoverschot in 2012 en 2013 respectievelijk € 3,2 miljard en € 3,0 miljard.

De sectorfondsen hebben in 2012 en 2013 een vermogenstekort. De sectorpremies worden nagenoeg lastendekkend vastgesteld, maar gedurende het jaar kan de realisatie van de uitgaven afwijken van hetgeen geraamd werd ten tijde van vaststelling van de premies. De opgelopen tekorten hoeven niet direct weggewerkt te worden. De sectorfondsen krijgen hier 3 jaar de tijd voor. Ook het (feitelijk) vermogen in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) is eind 2012 negatief. Dit zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. Het AWf maakt onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en is in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het ministerie van Financiën. In de afgelopen jaren ontving het UWV (de fondsen) een rentevergoeding van het ministerie van Financiën voor het positieve saldo. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Het zogenoemde «leeglopen van de fondsen» vormt derhalve geen enkel risico voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Wel maken de exploitatietekorten, die de leegloop veroorzaken, onderdeel uit van het EMU-saldo in deze jaren.

Voor de sociale fondsen samen betekent dit dat het vermogensoverschot in 2013 daalt van € – 2,3 miljard naar € – 6,6 miljard. Het feitelijk (aanwezige) vermogen bedraagt in 2013 € – 2,4 miljard.

Tabel 4.3.4 Vermogens sociale fondsen (x € 1 mln)
   

Ultimo 2012

   

Ultimo 2013

 
 

Feitelijk vermogen

Norm-vermogen

Vermogens-overschot

Feitelijk vermogen

Norm-vermogen

Vermogens-overschot

AOW

1 175

1 252

– 77

1 151

1 175

– 24

Anw

2 227

133

2 094

2 237

123

2 114

WAO

3 650

441

3 209

3 472

424

3 048

Sfn

– 1 282

547

– 1 829

– 1 593

599

– 2 192

AWf

– 3 592

1 857

– 5 449

– 7 357

1 857

– 9 214

Ufo

– 183

36

– 219

– 320

39

– 359

Totaal sociale fondsen

1 995

4 266

– 2 271

– 2 411

4 218

– 6 629

Bron: CPB, MEV 2013

4.4 KOOPKRACHTONTWIKKELING EN INKOMENSBELEID

4.4.1 Inleiding

Het kabinet streeft naar een activerende en evenwichtige inkomensontwikkeling. Bij het inkomensbeleid speelt constant een afweging tussen het bestrijden van de armoedeval (werk moet lonen), het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling en het streven naar evenwichtige overheidsfinanciën. Een maatregel die één of twee doelstellingen dichterbij brengt, leidt er toe dat een andere doelstelling lastiger bereikbaar wordt. Het verlagen van de uitkeringen is bijvoorbeeld goed voor de armoedeval en de overheidsfinanciën, maar zorgt ervoor dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden uit elkaar gaat lopen.

Deze afweging is voor 2013 in grote mate bepaald door de noodzakelijke bezuinigingen om de overheidsfinanciën gezond te maken. Allereerst zijn er maatregelen uit het regeerakkoord, zoals het beperken van de zorgtoeslag en de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Als gevolg van een verslechtering van de economische situatie begin 2012 dreigden de overheidsfinanciën voor 2013 verder te verslechteren. Het Begrotingsakkoord dat als reactie daarop is gesloten bevat maatregelen die de koopkracht van alle Nederlanders raken. Inzet van de partijen die het begrotingsakkoord hebben gesloten was de koopkrachteffecten evenwichtig te verdelen, met bijzondere aandacht voor mensen met lage inkomens. Positief voor de koopkracht is de stijging van de contractlonen, die via de koppeling ook doorwerkt naar de uitkeringsontvangers. De mediane koopkracht daalt in 2013 met ¾%. De koopkracht daalt hiermee voor het vierde jaar op rij.

In deze bijlage wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2013 uitgebreid toegelicht. In de eerste plaats wordt het generieke inkomensbeeld gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht. Hierbij is rekening gehouden met generieke factoren, die voor iedereen in een bepaalde standaardgroep gelden. Naast de generieke maatregelen zijn er in 2013 ook specifieke maatregelen die slechts gelden voor een deel van de huishoudens in een bepaalde standaardgroep. In paragraaf 4.4.3 wordt hier aandacht aan besteed in de vorm van een puntenwolk en frequentietabel. Verder wordt in paragraaf 4.4.4 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels voor werkaanvaarding, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de werkloosheidsval, herintredersval en de deeltijdval. In paragraaf 4.4.5 wordt een nadere toelichting gegeven op alle maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. In paragraaf 4.4.6 wordt ingegaan op de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

4.4.2 Generiek koopkrachtbeeld

Het generieke inkomensbeeld wordt gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht zoals gepresenteerd in tabel 4.1. Deze cijfers laten voor achttien standaardhuishoudens de koopkrachtontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies, zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, die voor iedereen in de betreffende groep gelden. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Veel standaardhuishoudens zien hun koopkracht in 2013 dalen. Door de slechte economische situatie stijgen de contractlonen nauwelijks meer dan de inflatie en worden pensioenen gekort. Deze korting draagt in belangrijke mate bij aan de negatieve koopkrachtontwikkeling van ouderen met een aanvullend pensioen. Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het generieke koopkrachtbeeld in 2013 zijn:

  • De geraamde verhoging van de contractlonen met gemiddeld 2 ¼%.

  • De korting van aanvullende pensioenen met ¾%.

  • De stijging van het wettelijk bruto minimumloon met 1 ¾%. Door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.

  • De stijging van de consumentenprijzen met 2%.

  • De geraamde stijging van de nominale zorgpremie met gemiddeld € 20 van € 1 253 naar € 1273. Door de verhoging van het eigen risico en door pakketwijzigingen, stijgen de gemiddelde eigen betalingen onder het eigen risico van € 133 naar € 199.

  • Het constant blijven van de gemiddelde pensioenpremie (werknemersdeel) op 5,11%.

Naast bovenstaande ontwikkelingen is er veel beleid in 2013 dat het standaardkoopkrachtbeeld beïnvloedt. Naast de bezuinigingen uit het regeerakkoord die in 2013 neerslaan zijn er de aanvullende bezuinigingen uit het begrotingsakkoord. Ook zorgt de wet uniformering loonbegrip (ULB) voor koopkrachteffecten voor alle huishoudens. Ondanks de slechte economische situatie en de forse bezuinigingen zijn de standaardkoopkrachteffecten voor de meeste standaardhuishoudens relatief beperkt.

De volgende maatregelen zorgen voor het generieke koopkrachtbeeld in tabel 4.1. De genoemde maatregelen worden in paragraaf 4 uitgebreid toegelicht.

  • De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de wet Uniformering Loonbegrip (ULB). ULB is gefaseerd ingevoerd in 2012 en 2013. Relevant voor de koopkracht in dit verband is de maatregel dat werkgevers de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet direct gaan afdragen aan het Zorgverzekeringsfonds. Deze bijdrage vervalt op de loonstrook van werknemers. Hierdoor daalt hun belastbaar inkomen. Dit werkt door in de loonbelasting en inkomensafhankelijke regelingen. Om deze wijziging inkomens- en budgettair neutraal vorm te geven is een pakket aan maatregelen doorgevoerd, zoals verlaging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over de AOW, aanpassing van de tarieven en schijflengten inkomstenbelasting, heffingskortingen en inkomensafhankelijke regelingen.

  • Alle huishoudens hebben nadeel van de btw-verhoging en fiscale vergroeningsmaatregelen. Dit leidt tot een hogere inflatie. De lastenruimte van € 1,5 miljard die is ontstaan door de btw-verhoging wordt voor het grootste deel ingezet om de arbeidskorting en de zorgtoeslag te verhogen. Dit geeft een positief koopkrachteffect voor werkenden en huishoudens die recht hebben op zorgtoeslag.

  • De schijfgrenzen en heffingskortingen worden bevroren. Het gemiddelde koopkrachteffect van deze maatregel is circa € 150 per huishouden, ofwel -½% bij een besteedbaar inkomen van € 30 000 (1,5*modaal).

  • Het eigen risico in de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt verhoogd van € 220 naar € 350. Lage inkomens worden volledig gecompenseerd via de zorgtoeslag, ook als zij hun eigen risico volmaken. Gemiddeld hebben lage inkomens een positief koopkrachteffect, omdat in de standaardkoopkracht met een gemiddeld eigen risico wordt gerekend van € 199. Huishoudens die geen recht hebben op zorgtoeslag hebben een negatief koopkrachteffect van – ¼% tot – ½%.

  • De pakketmaatregelen in de Zvw zorgen voor een negatief koopkrachteffect voor alle huishoudens, omdat dit hun gemiddelde eigen betalingen verhoogt.

  • Zoals uit bovenstaande maatregelen blijkt leiden verschillende maatregelen tot een verhoging van de zorgtoeslag. Daar staat de bezuiniging in het regeerakkoord tegenover. Per saldo wordt de zorgtoeslag in 2013 verhoogd. Wel wordt de zorgtoeslag sneller afgebouwd, waardoor huishoudens met een hoger inkomen een lager bedrag aan zorgtoeslag ontvangen.

  • Gezinnen met kinderen hebben voordeel van de verhoging van het kindgebonden budget voor het tweede kind met € 75. Dit vergroot de koopkracht van gezinnen met kinderen en lage inkomens met ¼% tot ½%. Het bevriezen van de kinderbijslagbedragen leidt tot een beperkt koopkrachtverlies.

  • Ouderen met een inkomen tot € 35 450 hebben voordeel van het verhogen van de ouderenkorting met € 70. Alleenstaande ouderen hebben voordeel van het verhogen van de alleenstaande ouderenkorting met € 60. Dit leidt tot een positief koopkrachteffect van 1% voor alleenstaanden met alleen AOW en ¾% voor paren met een aanvullend pensioen van € 10 000.

  • Alleenverdieners hebben nadeel van het geleidelijk afbouwen van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. In 2013 wordt de overdraagbaarheid met 6 2/3% beperkt, dit komt overeen met een bedrag van circa € 135.

  • De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon beïnvloedt de koopkracht van bijstandontvanger negatief. Hierdoor wordt de stijging van de uitkering in 2013 voor een paar met € 100 beperkt.

Naast deze generieke maatregelen die zijn meegenomen in tabel 4.1 zijn een aantal specifieke maatregelen die een significant effect hebben voor bepaalde huishoudtypes. Dit betreffen de uitzonderingen op de afbouw van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag, de bezuiniging op de huurtoeslag, en het afschaffen van de onbelaste reiskostenvergoeding. Deze effecten zijn opgenomen in de voetnoten bij de tabel.

Tabel 4.1 Standaard koopkrachteffecten in %1

Actieven5

Raming

2012

Raming

2013

Alleenverdiener met kinderen

   
 

modaal2

– 2 ¼

– ½

 

2 x modaal2

– 2 ¾

– ¼

       

Tweeverdieners

   
 

modaal + ½ x modaal met kinderen3

– ¾

– ¼

 

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen3

– 1 ½

– ¼

 

modaal + modaal zonder kinderen

– ¾

1

 

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– 1 ¾

½

       

Alleenstaande

   
 

minimumloon4

– 1

½

 

modaal

– 1

¾

 

2 x modaal

– 2 ¼

¼

       

Alleenstaande ouder

   
 

minimumloon3, 4

– 1 ½

¾

 

modaal3

– 1

0

Inactieven

Raming

2012

Raming

2013

Sociale minima4

   
 

paar met kinderen

– 2 ¼

– 1

 

alleenstaande

– 1 ½

-1 ¼

 

alleenstaande ouder

– 1 ¾

-1 ¼

       

AOW (alleenstaand)

   
 

(alleen) AOW4

– 1

1 ¼

 

AOW + € 10 000

– 1

– 2 ¾

       

AOW (paar)

   
 

(alleen) AOW4

– 1 ½

1 ½

 

AOW + € 10 000

– 1 ½

– 3

Bron: SZW-berekeningen

1 In het beeld (en elders in de begroting) is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het ministerie van VWS. Deze raming valt in 2013 € 18 lager uit dan de raming van het CPB. Hierdoor valt de koopkracht van huishoudens zonder zorgtoeslag in 2013 ca. 0,1%-punt gunstiger uit dan wanneer zou zijn gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het ministerie van VWS.

2 In het beeld is alleen rekening gehouden met de reguliere afbouw van overdraagbaarheid voor alleenverdieners. Bij alleenverdieners met een partner geboren tussen 1963 en 1972 of met kinderen onder de 6 jaar is de koopkracht in 2013 gemiddeld ¼%-punt lager. Voor alleenverdieners met een partner geboren voor 1963 is de koopkracht in 2013 gemiddeld ½%-punt hoger.

3 In het beeld is geen rekening gehouden met de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang ligt in 2013 gemiddeld ¾%-punt lager.

4 In het beeld is geen rekening gehouden met de bezuiniging in de huurtoeslag. Deze zorgt voor een negatief effect op de koopkracht in 2013 van gemiddeld ½%-punt voor ontvangers van de huurtoeslag.

5 Werknemers met reiskostenvergoeding ondervinden in 2013 een additioneel koopkrachteffect van gemiddeld -1 ½%-punt.

4.4.3 Koopkrachtbeeld inclusief effecten specifieke maatregelen

Het generieke koopkrachtbeeld houdt geen rekening met verschillen tussen specifieke huishoudens en specifieke maatregelen die een deel van de bevolking raken, zoals maatregelen in de kinderopvangtoeslag of het afschaffen van de onbelaste reiskostenvergoeding. De spreiding in huishoudkenmerken en de specifieke maatregelen zorgen voor een grotere spreiding in het koopkrachtbeeld dan het generieke koopkrachtbeeld suggereert. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur 4.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van 54 000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de huishoudens zoals de verdeling van inkomen over partners, de kosten van de woning, en het aantal kinderen en een breed scala aan specifieke maatregelen die bovenop het generieke beeld komen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens, zoals bijvoorbeeld werkloosheid, baanaanvaarding of gezinsuitbreiding. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten.

De keuze om maatregelen al dan niet op te nemen in de puntenwolk is afgestemd met het CPB. De puntenwolk geeft een goed overzicht van de patronen in koopkrachteffecten die zich voordoen bij huishoudens in verschillende situaties.

Figuur 4.1: Statische koopkrachtontwikkeling huishoudens

Figuur 4.1: Statische koopkrachtontwikkeling huishoudens

Bron: SZW-berekeningen

Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Ter aanvulling is daarom onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van de koopkrachtontwikkeling uitgesplitst naar inkomenshoogte, actief/inactief en het al dan niet hebben van kinderen.

Tabel 4.2 Statische koopkrachtontwikkeling 2013 naar kenmerken huishoudens (incl. specifieke effecten)
 

<–5%

–5 tot –2%

–2 tot 0%

0 tot 2%

2 tot 5%

>5%

Totaal

Aantal huish.

(x1 000)

Inkomenshoogte

               

Minimum

1%

5%

56%

31%

7%

1%

100%

480

Minimum-modaal

5%

25%

40%

27%

3%

0%

100%

2 390

1x-1,5x modaal

7%

37%

28%

23%

5%

0%

100%

1 690

1,5x-2x modaal

2%

27%

43%

27%

2%

0%

100%

1 210

>2x modaal

2%

22%

47%

28%

1%

0%

100%

1 710

                 

Actief/inactief

               

Actieven

2%

17%

44%

33%

4%

0%

100%

4 290

Inactieven 65-

11%

20%

46%

21%

2%

0%

100%

1 240

Inactieven 65+

3%

50%

29%

15%

2%

0%

100%

1 950

                 

Kinderen

               

Geen kinderen

4%

27%

37%

28%

4%

0%

100%

5 520

Wel kinderen

3%

22%

52%

22%

2%

0%

100%

1 950

                 

Gehele bevolking

4%

26%

41%

26%

3%

0%

100%

7 480

Bron: SZW-berekeningen

Over de hele bevolking bezien, gaat in 2013 naar verwachting zo’n 29% van de huishoudens er per saldo in koopkracht op vooruit, en 71% er op achteruit. 30% van de huishoudens gaat er meer dan 2% op achteruit. Een kleine groep, 4%, heeft een koopkrachtachteruitgang van meer dan 5%. Bij deze laatste groep is sprake van cumulatie van specifieke omstandigheden en maatregelen.

Kijkend naar huishoudgroepen bij verschillende (gezamenlijke) inkomenshoogte valt op dat het koopkrachteffect voor de laagste inkomens beperkt is gebleven. Voor de inkomens rond modaal is de ontwikkeling iets negatiever. Deze groep heeft last van de snellere afbouw van de zorgtoeslag met het inkomen en het belasten van de reiskostenvergoeding. Over het algemeen hebben werkenden echter juist weer vaker dan inactieven een positieve koopkrachtontwikkeling. De negatieve koopkrachtontwikkeling van 65+-huishoudens kan worden verklaard door de korting van aanvullende pensioenen, snellere afbouw van de zorgtoeslag met het inkomen, en maatregelen rond de wet ULB. Het verschil in koopkrachtontwikkeling tussen huishoudens met en zonder kinderen blijft beperkt.

4.4.4 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld is het van belang dat het inkomensbeeld activerend is. Dat houdt in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.

De presentatie van de arbeidsmarktprikkels is gewijzigd ten opzichte van de begroting van vorig jaar, mede naar aanleiding van de beleidsdoorlichting inkomensbeleid die vorig jaar aan de Kamer is aangeboden. In de aanbiedingsbrief19 is  aangekondigd dat de herintreders- en inkomensval zou worden aangepast en dat het aantal indicatoren zou worden verkleind. Het resultaat is te zien in tabel 4.3.

De werkloosheidsval laat het verschil in inkomen zien tussen werk en een bijstanduitkering. Een positieve werkloosheidsval bij het aanvaarden van werk tegen minimumloon betekent dat werken loont. Uit tabel 4.3 blijkt dat zowel alleenverdieners met kinderen als alleenstaanden er op vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. Deze huishoudens kennen dus geen werkloosheidsval, al is de financiële vooruitgang voor een alleenverdiener die gaat werken tegen minimumloon bescheiden. Dat ligt anders bij alleenstaande ouders indien zij vier dagen gaan werken. Zij gaan er financieel op achteruit wanneer zij vanuit de bijstand vier dagen tegen het minimumloon aan het werk gaan. Deze werkloosheidsval wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de tegemoetkoming in de kosten van kinderen veel hoger is voor alleenstaande ouders in de bijstand dan voor werkende alleenstaande ouders. Dit wordt uitgebreid toegelicht in de kamerbrief over kindregelingen20.

De herintredersval gaat over de inkomensvooruitgang van alleenverdieners met een niet-werkende partner die weer aan het werk gaat. De herintredersval wordt gemeten door te kijken naar welk deel van het extra inkomen het huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen, en kosten kinderopvang als de partner 3 dagen gaat werken. Dit wordt de marginale druk genoemd.

Vooral het huishouden waarvan de hoofdkostwinner het minimumloon verdient en de partner 3 dagen aan het werk gaat tegen het minimumloon, kent een hoge marginale druk van 79% in 2013. Dat betekent dat van het bruto loon van de partner die drie dagen gaat werken 79% op gaat aan belastingen, minder toeslagen en kosten kinderopvang en dus niet resulteert in een hoger beschikbaar inkomen.

De deeltijdval laat zien hoeveel een huishouden inlevert als de minst verdienende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Een marginale druk van 73% betekent dat van het bruto loon dat de minstverdienende partner verdient door een dag extra te gaan werken 73% op gaat aan belastingen, minder toeslagen en extra kosten voor kinderopvang. De hoge marginale druk wordt bij lagere inkomens voornamelijk veroorzaakt doordat inkomensafhankelijke regelingen zoals de zorgtoeslag, kindgebonden budget en vooral de huurtoeslag afnemen met het inkomen. Bij hoge inkomens wordt de hoge marginale druk vooral verklaard door de kosten van kinderopvang.

2013 laat een wisselend beeld zien voor wat betreft de gevolgen van alle maatregelen voor de armoedeval. De werkloosheidsval is verbeterd. Het loont dus meer voor mensen om vanuit een uitkering aan het werk te gaan. De herintredersval en deeltijdval zijn daarentegen verslechterd. De marginale druk stijgt bij de meeste gepresenteerde voorbeeldhuishoudens. Dat betekent dat het financieel minder aantrekkelijk is geworden voor een partner om aan het werk te gaan of meer te gaan werken.

Belangrijke maatregelen in 2013 met effecten op de arbeidsmarktprikkels zijn:

  • Het afbouwpercentage in de zorgtoeslag wordt verhoogd van 5,435% naar 8,713%. Hierdoor stijgt de marginale druk voor huishoudens met een inkomen boven het minimumloon, omdat het recht op zorgtoeslag sneller afbouwt. Dat is slecht voor de herintredersval en deeltijdval voor huishoudens met zorgtoeslag. De zorgtoeslag is vanwege de verhoging van het afbouwpercentage eerder volledig afgebouwd. Dat verbetert juist de marginale druk voor huishoudens die eerst wel, maar nu geen zorgtoeslag meer ontvangen. Daarnaast worden ook de normpercentages verlaagd, waardoor lage inkomens meer zorgtoeslag ontvangen. De maatregelen in de zorgtoeslag zijn de belangrijkste oorzaak van de verslechtering van de herintredersval en deeltijdval in 2013.

  • De eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt met € 4,87 verhoogd. Hierdoor ontvangen minder huishoudens huurtoeslag. Dit is goed voor de deeltijdval en herintredersval.

  • De arbeidskorting bouwt sneller op zodat werkenden vanaf het minimumloon al recht hebben op de maximale arbeidskorting. Daarnaast wordt dit maximum verhoogd met € 112. Dit verbetert de herintredersval en deeltijdval voor werkenden met een inkomen tot circa € 40 000. Vanaf dat punt wordt de afbouw van de arbeidskorting versneld waardoor huishoudens met een inkomen vanaf € 40 000 hun marginale druk zien verslechteren. Dat is slecht voor de herintredersval en deeltijdval van deze inkomens.

  • Negatief voor de marginale druk is de stijging van het tarief eerste schijf van 33,10% tot 37% en de verhoging van tarief tweede schijf van 41,95% tot 42%. Deze stijging van tarieven is voor een belangrijk deel compensatie voor het vervallen van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet. Het vervallen van deze inkomensafhankelijke bijdrage is juist positief voor de marginale druk.

  • In 2013 wordt de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon verder afgebouwd. Het inkomen van bijstandsgerechtigden stijgt hierdoor minder waardoor de stap naar werken aantrekkelijker wordt. Hierdoor is de werkloosheidsval in 2013 licht gedaald.

  • De kinderopvangtoeslag voor het eerste kind wordt afgebouwd naar 0% voor huishoudens met een hoog verzamelinkomen. Dit verhoogt de marginale druk voor huishoudens met een inkomen tussen circa € 80 000 en € 115 000. Bovendien wordt de kinderopvangtoeslag sneller afgebouwd. Dit verhoogt de marginale druk voor alle huishoudens die gebruik maken van de kinderopvangtoeslag. Dit is slecht voor de herintredersval en deeltijdval.

Tabel 4.3 arbeidsmarktprikkels
 

vooruitgang in %

 

2012

2013

Verschil 1

Werkloosheidsval

   

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon) 2

     

Alleenverdiener met kinderen3

3%

3%

0%

Alleenstaande

14%

16%

2%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)3

-5%

-5%

1%

 

marginale druk in %

 

2012

2013

Verschil 1

Herintredersval

   

(marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)2

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6xminimumloon)3

74%

79%

5%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

48%

50%

1%

Hoofd 2xmodaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

47%

49%

3%

 

marginale druk in %

 

2012

2013

Verschil 1

Deeltijdval minstverdienende partner2

 

(marginale druk bij dag extra werk)

 

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8xminimumloon)3

68%

73%

6%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

58%

58%

0%

Hoofd 2xmodaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

69%

71%

1%

Bron: SZW-berekeningen

1 Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen

2 Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld

3 Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang

4.4.5. Beschrijving maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel 4.4 staan de maatregelen die voor 2013 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en de frequentietabel in paragraaf 4.4.3 zijn opgenomen.

Tabel 4.4 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2013

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomens-effect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

Uniformering loonbegrip

+/–

ja

 

Btw-maatregelen

ja (via inflatie)

 

Podiumkunsten

+

ja (via inflatie)

 

Bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen

ja

 

Aanpassingen belastingtarieven en schijven

ja

 

Verhogen algemene heffingskorting

+

ja

 

Wijzigingen in de arbeidskorting

+/–

ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

ja

2. Kinderen

Niet indexeren kinderbijslag

ja

 

Aanpassing en niet indexeren kindgebonden budget

+/–

ja

 

Invoering vermogenstoets kindgebonden budget

ja

 

Maatregelen kinderopvangtoeslag

ja

3. Zorg

Verhoging eigen risico Zvw

ja

 

Wijzigingen in de zorgtoeslag

+/–

ja

 

Invoering vermogenstoets zorgtoeslag

ja

 

Invoering vermogensinkomensbijtelling AWBZ

nee

 

Pakketmaatregelen Zvw

ja

 

Bevriezen bedragen en inkomensgrenzen WTCG

ja

 

Verzachten eigen bijdrage GGZ

+

nee

4. Wonen

Structurele verlaging overdrachtsbelasting

+

nee

 

Ten minste annuïtair aflossen hypotheken

nee

 

Hogere huurstijging inkomens

ja (via inflatie)

 

Maatregelen huurtoeslag

ja

5. Onderwijs

Beperken studentenreisrecht

nee

 

Collegegeldverhoging langstudeerders

nee

 

Meer-inkomen studentondernemers

+

nee

6. Sociale Zekerheid

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd met ingang van 2013

nee

 

Afschaffen huishoudinkomenstoets in de bijstand

+

nee

 

Afschaffen WWIK

+/–

nee

 

AOW vanaf verjaardag

nee

 

Woonlandbeginsel in diverse sociale zekerheidsregelingen

nee

 

Verandering in ouderenkortingen en in MKOB

+/–

ja

 

Afbouw dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon

ja

 

Vereenvoudiging uitvoering UWV en SVB

+/–

nee

7. Vergroening

Maatregelen reiskostenvergoeding en auto van de zaak

ja

 

Verhoging energiebelasting aardgas

ja (via inflatie)

8. Overig

Verhoging accijnzen op tabak en alcohol

ja (via inflatie)

 

Invoering vitaliteitssparen, inclusief overgangsregeling levensloop

ja

 

Niet invoeren werkbonus en afschaffen doorwerkbonus

ja

 

Maatregelen aftrek scholingsuitgaven

+

nee

 

Premiedeel heffingskortingen tijdsevenredig verlagen

nee

 

Verhogen MKB-winstvrijstelling

+

ja

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Uniformering loonbegrip

Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt per 2013 een uniform loonbegrip ingevoerd voor de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De onderdelen van de diverse loonbegrippen die momenteel niet uniform zijn, de zogenaamde discoördinatiepunten, worden opgeheven. Relevant voor de koopkracht in dit verband is met name de maatregel dat werkgevers de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet direct gaan afdragen aan het Zorgverzekeringsfonds.

De financiering van de zorgverzekering vindt plaats via nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen. Hiernaast betaalt de overheid de premie voor verzekerden tot achttien jaar via een rijksbijdrage. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt geheven over loon uit dienstbetrekking (waaronder sociale uitkeringen en pensioenen), winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en periodieke uitkeringen en verstrekkingen tot een maximum van (in 2012) € 50 064. Over de vergoeding die de werkgever betaalt is de werknemer loonbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd. Doordat de werkgeversvergoeding belast is, telt deze ook mee voor het toetsingsinkomen bij de inkomensafhankelijke regelingen. De verplichte werkgeversvergoeding behoort echter niet tot het loon voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage zelf. In de Wet Uniformering Loonbegrip wordt dit discoördinatiepunt opgeheven door de vergoeding die de werkgever moet betalen af te schaffen. In plaats hiervan betaalt de werkgever een heffing die direct naar het Zorgverzekeringsfonds gaat. Een en ander gaat dan geheel buiten de werknemer en diens loonstrook om. Hierdoor wordt de grondslag voor de loon- en inkomstenbelasting versmald. Om de daardoor optredende derving van loon- en inkomstenbelasting te voorkomen is per 2013 een pakket aan maatregelen genomen. Het gaat hierbij – wat betreft zaken die de koopkracht van burgers raken – om:

  • verlaging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over AOW;

  • aanpassing tarieven en lengtes van de eerste en tweede belastingschijf;

  • aanpassing van heffingskortingen, waaronder aanpassing van bedragen van de algemene heffingskorting; arbeidskorting en (aanvullende) ouderenkorting, introductie van een ouderenkorting voor inkomens boven de grens van de ouderenkorting en een specifieke tijdelijke korting voor Vutters en mensen met prepensioen;

  • verhoging van de MKB-winstvrijstelling;

  • verlaging van de AOW-tegemoetkoming;

  • aanpassing van grenzen in het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag, en van de normbedragen en het afbouwpercentage van de zorgtoeslag.

In totaal wordt ca. € 7 miljard verschoven in de sfeer van belasting- en premieheffing. Een aantal van deze tarieven en bedragen verandert in 2013 ook al in het kader van maatregelen uit het Regeerakkoord, uit het Begrotingsakkoord 2013 en/of de besluitvorming rond de koopkracht in augustus 2012. In het vervolg van deze paragraaf wordt aangeduid wat de uiteindelijke mutatie van 2012 naar 2013 is per onderdeel. Het is onvermijdelijk dat introductie van de wet ULB zorgt voor spreiding in het koopkrachtbeeld. Als geheel zijn de inkomenseffecten voor de meeste huishoudens echter beperkt.

Btw-maatregelen

Het algemene btw-tarief van 19% wordt in oktober 2012 met twee procentpunt verhoogd. Dit leidt tot extra belastinginkomsten van € 1 miljard in 2012 en € 4,1 miljard in 2013. Omdat in 2012 een kwartaal lang nog het lagere btw-tarief geldt, komt het gemiddelde btw-tarief in 2012 lager uit dan in 2013 en is er van 2012 naar 2013 een prijsverhogend effect. Dit effect wordt meegenomen bij de berekening van de consumentenprijsindex, en werkt zo door in het koopkrachtbeeld van beide jaren. Alle huishoudens worden hierdoor geraakt. Een deel van deze btw-verhoging (€ 1,5 miljard) wordt al in 2013 teruggesluisd via de arbeidskorting, zorgtoeslag, kindgebonden budget en ouderenkorting.

Podiumkunsten

Per 1 juli 2012 is verder op de podiumkunsten, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten het verlaagde btw-tarief van toepassing. Dit leidt tot een derving aan belastinginkomsten van € 90 miljoen. Ook dit effect is meegenomen bij de berekening van de consumentenprijsindex.

Bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen

Normaliter worden alle fiscale bedragen – zoals inkomensgrenzen en heffingskortingen – jaarlijks geïndexeerd met de zogenoemde tabelcorrectiefactor, het voor beleid geschoonde inflatiecijfer. In 2013 wordt deze indexering achterwege gelaten, waardoor huishoudens in veel gevallen meer belasting moeten betalen. De totale opbrengst van deze maatregel wordt geraamd op € 1,23 miljard. Het gemiddelde koopkrachteffect van deze maatregel is circa € 150 per huishouden, ofwel -½% bij een besteedbaar inkomen van € 30 000 (1,5*modaal).

Aanpassingen belastingtarieven en schijven

Het tarief eerste schijf wordt verhoogd van 33,10% naar 37%. 3,45%-punt verhoging komt door de wet ULB. De resterende 0,45%-punt is compenserende lastenverzwaring samenhangend met maatregelen in de zorg zoals afgesproken in het begrotingsakkoord. Het tarief tweede schijf wordt met 0,05%-punt verhoogd in verband met introductie van de wet ULB. De bovengrens van het tarief eerste schijf wordt met € 700 verhoogd en de bovengrens van het tarief tweede schijf wordt met € 500 verlaagd.

Verhogen algemene heffingskorting

De algemene heffingskorting wordt met € 32 verhoogd, met name door de introductie van de wet ULB.

Wijzigingen in de arbeidskorting

Er zijn wijzigingen in de arbeidskorting doorgevoerd in het kader van enerzijds de wet ULB en anderzijds de gedeeltelijke terugsluis van de btw-verhoging in 2013 die is afgesproken in het begrotingsakkoord. In verband met de gedeeltelijke terugsluis wordt € 1,2 miljard aan de arbeidskorting toegevoegd met als doel werkenden met lage inkomens te ondersteunen. Het maximum van de arbeidskorting wordt met ingang van 2013 al op het wettelijk minimumloon bereikt. Verder wordt de maximale arbeidskorting per saldo € 112 verhoogd ten opzichte van 2012. Tegelijkertijd krijgen hogere inkomens eerder en sterker te maken met afbouw van de arbeidskorting: het punt waarop afbouw plaatsvindt wordt vervroegd naar € 40 248, terwijl het afbouwpercentage toeneemt van 1,25% naar 4%, en de maximale afbouw toeneemt van € 78 naar € 1 173. Werkenden met een loon tot ca. € 43 000 hebben per saldo baat bij het geheel van de maatregelen in de arbeidskorting; werkenden met een inkomen boven € 43 000 gaan er per saldo op achteruit door de versnelde en grotere afbouw. Deze sterkere afbouw is onderdeel van het aanvullend pakket in het kader van de wet ULB en compenseert het voordeel van het vervallen van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor de hogere inkomens.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een kleinere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt daarom sinds 2009 stapsgewijs over een periode van 15 jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Hierop zijn in eerste instantie twee uitzonderingen gemaakt, namelijk voor gezinnen met kinderen tot 6 jaar en voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1972. Door de reguliere afbouw ondervinden in 2013 ongeveer 150 000 huishoudens een gemiddeld negatief effect van ½%.

Met ingang van 2012 worden deze uitzonderingen in drie gelijke stappen afgeschaft voor de gezinnen met kinderen tot 6 jaar en voor belastingplichtigen geboren tussen 1 januari 1963 en 1 januari 1972. Vanaf 2014 geldt deze uitzondering alleen nog voor de minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963. In 2013 zijn er ongeveer 370 000 huishoudens die niet langer onder de uitzondering op de afbouw van overdraagbaarheid vallen. Zij ondervinden een gemiddeld negatief effect op de koopkracht van ¾%.

2. Kinderen

Niet indexeren kinderbijslag

De halfjaarlijkse indexatie van de kinderbijslagbedragen per 1 januari 2013 blijft achterwege. Dit raakt ongeveer 1,9 miljoen huishoudens met kinderen. Het inkomenseffect hiervan is gemiddeld 0% tot –0,1%.

Aanpassing en niet indexeren bedragen kindgebonden budget

In 2013 wordt het bedrag voor het tweede kind verhoogd met € 75 om de koopkracht van gezinnen met lagere inkomens te ondersteunen, zoals afgesproken in het begrotingsakkoord. Verder worden de bedragen in het kindgebonden budget in 2013 niet geïndexeerd. Per saldo hebben deze twee maatregelen een gering inkomenseffect voor huishoudens die kindgebonden budget ontvangen. Ten slotte wordt vanwege de wet ULB, waardoor eenzelfde salaris een lager verzamelinkomen oplevert, het afbouwpunt van het kindgebonden budget verlaagd met € 2 750.

Invoering vermogenstoets kindgebonden budget

In het kindgebonden budget wordt per 2013 een vermogenstoets ingevoerd – evenals in de zorgtoeslag. Huishoudens met een vermogen in box 3 dat hoger is dan het heffingsvrije vermogen plus € 80 000 kunnen geen aanspraak meer maken op het kindgebonden budget. Circa 4% van de huishoudens die kindgebonden budget ontvangen wordt hierdoor geraakt. Het inkomenseffect varieert sterk en is gemiddeld -3¼% voor de betreffende huishoudens.

Maatregelen kinderopvangtoeslag

Met ingang van 2013 wordt de vaste voet in de eerste-kindtabel afgebouwd, naast een proportionele verlaging van de toeslag in deze tabel. Dit laatste is vormgegeven op zodanige wijze dat de eigen bijdrage met dezelfde verhouding toeneemt ongeacht het inkomen. Door deze vormgeving worden lage inkomens, waaronder de meeste alleenstaande ouders, relatief ontzien. Daarnaast zullen de grenzen voor de toetsingsinkomens in de toeslagtabel in 2013 niet worden geïndexeerd. Ten slotte is er een technische aanpassing van de inkomensgrenzen in de tabel als gevolg van de wet ULB. Huishoudens met kinderopvang ondervinden een gemiddeld effect op de koopkracht van –¾%.

3. Zorg

Verhoging eigen risico Zvw met compensatie onderkant

In 2013 wordt het eigen risico binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) verhoogd van € 220 naar € 350. Dit is € 115 meer dan de reguliere indexatie. De verhoging van het eigen risico acht het kabinet noodzakelijk in het kader van de beheersing van de collectieve zorguitgaven. Lage inkomens worden ontzien met een verhoging van de zorgtoeslag met  € 115. De compensatie voor het eigen risico bij chronisch zieken (CER) wordt in 2013 verhoogd van € 85 naar € 94. De verhoging van het eigen risico heeft een drukkend effect op de premie van alle verzekerden van ca. € 60, omdat meer kosten voor eigen rekening komen. Per saldo hebben lage inkomens die het eigen risico niet volledig vol maken een voordeel omdat de compensatie via de zorgtoeslag groter is dan de extra kosten die zij maken. Voor andere huishoudens is het precieze inkomenseffect afhankelijk van de balans tussen enerzijds de kosten die voor eigen rekening komen en anderzijds de verwachte premiedaling.

Wijzigingen in de zorgtoeslag

De zorgtoeslag wordt in 2013 door een reeks aan maatregelen beïnvloed, waaronder een verhoging van de houdbaarheid, het regeerakkoord, uniformering loonbegrip, terugsluis btw en de compensatie voor de verhoging van het eigen risico. Tabel 4.5 vat de mutaties samen. Per saldo daalt het normpercentage voor alleenstaanden met 0,735%-punt en daalt het normpercentage voor paren met 0,835%-punt, terwijl het afbouwpercentage toeneemt met 3,278%-punt. Lagere inkomens ondervinden een positief inkomenseffect door de lagere normpercentages, hogere inkomens ondervinden een negatief inkomenseffect door de snellere afbouw.

Tabel 4.5 Wijzigingen zorgtoeslag
 

2012

Houdbaarheid

RA

ULB

terugsluis BTW

verhoging eigen risico

2013

Norm alleen

2,93

0,015

0,200

0,25

-0,6

-0,6

2,195

Norm paar

5,53

0,015

0,500

0,25

-0,4

-1,2

4,695

Afbouw%

5,435

0,030

0,375

0,25

1,7

0,923

8,713

Invoering vermogenstoets zorgtoeslag

Evenals in het kindgebonden budget wordt in de zorgtoeslag per 2013 een vermogenstoets ingevoerd. Huishoudens met een vermogen in box 3 dat hoger is dan het heffingsvrije vermogen plus € 80 000 kunnen geen aanspraak meer maken op zorgtoeslag. Circa 6% van de huishoudens met zorgtoeslag wordt hierdoor geraakt. Het inkomenseffect varieert sterk. Voor een alleenverdiener met een modaal inkomen en een vermogen boven de grens betekent het verlies van de zorgtoeslag een negatief inkomenseffect van circa -3 ¾%. In de meeste gevallen zal het inkomenseffect lager liggen.

Invoering vermogensinkomensbijtelling AWBZ

De eigen bijdrage AWBZ is inkomensafhankelijk, waarbij de eigen bijdrage afhangt van het verzamelinkomen. Het vermogen telt hierbij voor 4% mee via het box3-inkomen in de inkomstenbelasting. Om vermogende huishoudens meer te laten meebetalen, zal per 2013 in het toetsinkomen voor de eigen bijdrage AWBZ het vermogen voor 12% meetellen.

Pakketmaatregelen Zvw

In 2013 wordt het Zvw-pakket op diverse onderdelen aangepast. Het gaat hierbij om:

  • opnemen «Stoppen-met-rokenprogramma»;

  • opnemen vergoeding dieetadvisering voor verzekerden onder de 18 jaar;

  • beperkingen rond ivf-pogingen;

  • schrappen vergoeding voor rollator en overige eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen.

Hiernaast wordt een eigen bijdrage ingevoerd van € 7,50 per ligdag voor medisch-specialistische zorg en komt er een eigen bijdrage van 25% voor hoortoestellen.

Per saldo dalen door deze wijzigingen de kosten van het Zvw-pakket, en daarmee de Zvw-premies. Het saldo-effect is afhankelijk van het specifieke zorggebruik. Bij deze pakketuitnamen en pakkettoevoegingen gaat het in merendeel om onderdelen die niet specifiek zijn toegesneden op chronisch zieken en gehandicapten. Mogelijk worden de vervallen onderdelen (deels) opgenomen in de aanvullende verzekering.

Bevriezen bedragen en inkomensgrenzen WTCG

De inkomensgrenzen en bedragen voor de WTCG- tegemoetkoming worden in 2013 niet geïndexeerd. Het inkomenseffect van het niet indexeren van de bedragen is 0% tot -¼%) en raakt alle ontvangers van een tegemoetkoming. Het niet indexeren van de inkomensgrenzen heeft voor de kleine groep huishoudens die net de inkomensgrens overschrijden en daardoor een tegemoetkoming kwijtraken een effect van circa -2%.

Verzachten eigen bijdrage GGZ

Verzekerden voor de zorgverzekering met een inkomen van niet meer dan 110% van het sociaal minimum, uitgaande van de norm voor 65- voor alleenstaanden en paren, krijgen een tegemoetkoming voor de betaalde eigen bijdrage voor de behandeling in de tweedelijns GGZ. Dit heeft een positief effect op de koopkracht voor betrokken huishoudens van € 100 a € 200.

4. Wonen

Structurele verlaging overdrachtsbelasting

In het begrotingsakkoord 2013 is afgesproken om de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting, van 6% naar 2% in de periode 1 juli 2011 – 30 juni 2012, structureel te maken om een impuls te geven aan de doorstroming in de koopsector. Deze maatregel is niet meegenomen in de koopkrachtcijfers voor 2013 omdat ten opzichte van 2012 geen sprake is van een wijziging.

Ten minste annuïtair aflossen hypotheken

Vanaf 1 januari 2013 geldt een nieuwe definitie voor de eigenwoningschuld. Het recht op renteaftrek bestaat alleen als op de lening contractueel, ten minste annuïtair en in maximaal 30 jaar volledig wordt afgelost. Eigenwoningschulden die op 31 december 2012 bestaan, blijven tot dat bedrag voor het restant van de 30-jaarstermijn onder het huidige regime vallen (geen aflossingen nodig).

Huurstijging hogere inkomens

In de Eerste Kamer ligt een wetsvoorstel waarmee de mogelijkheid wordt geboden om voor inkomens hoger dan € 43 000 in de gereguleerde huursector de huur met maximaal 5% extra te verhogen. De bedoeling is dat deze maatregel per 2013 ingaat. Hiermee wordt  de doorstroming bevorderd. Hiernaast biedt het begrotingsakkoord 2013 ruimte om de huren met maximaal 1% extra te verhogen voor inkomens tussen de € 33 000 en € 43 000. Ook hiervan is het de bedoeling dat deze maatregel per 2013 ingaat. In hoeverre er voor mensen met dergelijke inkomens daadwerkelijk sprake zal zijn van een hogere huurprijsstijging is afhankelijk van de mate waarin verhuurders van deze mogelijkheid tot huurverhoging gebruik gaan maken. Tegelijk wordt de betaalbaarheid voor lage inkomens gewaarborgd door  voor overige inkomens uit te gaan van inflatievolgend huurbeleid.

Maatregelen huurtoeslag

De huurtoeslag laat een tegenvaller zien die oploopt van € 166 miljoen in 2013 tot € 266 miljoen in 2017. Dit is het gevolg van de economische situatie en de hoogte van de bijstand die minder snel stijgt dan geraamd. De normhuur is gekoppeld aan de bijstandsontwikkeling (mits die lager is dan de huurprijsstijging), en loopt dus ook minder snel op. In het begrotingsakkoord is afgesproken dat de tegenvallers voor (slechts) € 60 miljoen binnen de huurtoeslag zelf gedekt hoeven te worden (structureel vanaf 2013). Deze bezuiniging wordt ingevuld door de opslag op de normhuur (eigen bijdrage) te verhogen met € 4,87 per maand naar € 27,44. Deze opslag komt boven op de opslag van € 3,93, die reeds in 2011 is vastgelegd. Dit geeft een inkomenseffect van circa -½%.

5. Onderwijs

Beperking studentenreisrecht

Het recht op de reisvoorziening voor studenten in het hoger onderwijs wordt per 1 september 2012 met twee jaar ingekort. Het maximale recht wordt daarmee teruggebracht van de «nominale studieduur plus drie jaar» naar de «nominale studieduur plus één jaar». Voor de toekenning van de reisvoorziening worden de studieduur van de bachelor- en masterfase tezamen bezien. Veruit de meeste studenten zullen pas vanaf 1 januari 2013 gevolgen van de maatregel ondervinden. Studenten behouden namelijk de rechten die zij voor kalenderjaar 2012 toegekend hebben gekregen. Studenten die voorafgaand aan 1 september 2012 al langer dan de nominale studieduur plus één jaar gebruik hebben gemaakt van de reisvoorziening en binnen 10 jaar een diploma halen, krijgen de toegekende reisvoorziening volledig omgezet in een gift.

Collegegeldverhoging langstudeerders

Vanaf het studiejaar 2012–2013 wordt het collegegeld voor langstudeerders verhoogd met € 3 063. Studenten die per 2012/13 langer dan één jaar zijn uitgelopen in hun bachelor- of masterfase, krijgen met deze collegegeldverhoging te maken. De verwachting is dat het hier gaat om ca. 79 000 langstudeerders, die voor het studiejaar 2012/13 € 181 miljoen extra collegegeld moeten betalen (voor het jaar 2012 € 62 miljoen). De langstudeerders kunnen het verhoogde collegegeld lenen. Voor de jaren erna is de verwachting dat het aantal langstudeerders afneemt, tot structureel circa € 54 300. Hiermee zijn collegegeldinkomsten van structureel € 163 miljoen gemoeid.

Meerinkomen studentondernemers

Voor de berekening van het meerinkomen wordt de winst uit de onderneming van een studerende in het kalenderjaar van afstuderen niet meegeteld, zoals is toegezegd in de brief Onderwijs en Ondernemerschap van 6 oktober 201121.

6. Sociale Zekerheid

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd met ingang van 2013

In 2013 start de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd, waarbij in 2013 de AOW-leeftijd met 1 maand opschuift. Dit raakt mensen die in 2013 65 jaar worden. De ingangsdatum van hun AOW-pensioen schuift een maand op, waardoor zij ook een maand langer AOW-premie moeten betalen over hun inkomen.

Afschaffen huishoudinkomenstoets in de bijstand

Het zittend bestand in de bijstand op 31 december 2011 zou met ingang van 1 juli 2012 met de invoering van de huishoudinkomenstoets te maken krijgen. De inkomenseffecten hiervan zouden vanwege het overgangsrecht deels optreden in 2013. Als gevolg van het wetsvoorstel afschaffen huishoudinkomenstoets in combinatie met het verzoek aan gemeenten om hierop te anticiperen, zal de huishoudinkomenstoets helemaal niet (dus ook niet per 1 juli 2012) toegepast worden op het zittend bestand en treden de verwachte inkomenseffecten van de invoering van de huishoudinkomenstoets niet op.

Ook voor personen die tussen 1 januari en 1 juli reeds te maken hebben gehad met de huishoudinkomenstoets geldt dat de invoering van de  huishoudinkomenstoets wordt teruggedraaid. Er is daarbij een beperkte groep mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt dan zonder toepassing van de huishoudinkomenstoets. Voor deze groep is overgangsrecht opgenomen tot en met 1 januari 2013. Dit geldt bijvoorbeeld voor een alleenstaande met een inwonend meerderjarig kind waarbij tenminste één van hen een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ontvangt.

Afschaffen WWIK

De Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) voorzag kunstenaars van een aanvulling op het inkomen wanneer er niet in het eigen levensonderhoud kon worden voorzien. Omdat het kabinet het niet passend vindt dat voor kunstenaars andere regels gelden dan voor andere werknemers of ondernemers is de WWIK met ingang van 1 januari 2012 beëindigd. Voor kunstenaars die voor 1 januari 2012 recht hadden op een WWIK-uitkering is er sprake van een tijdelijke overgangsregeling tot 1 juli 2012. De voorziene inkomenseffecten voor deze groep (zoals vermeld in de SZW-begroting 2012) treden daarom voor ongeveer de helft op in 2012 en voor de andere helft in 2013.

AOW vanaf verjaardag

Met ingang van 1 april 2012 start het AOW-pensioen niet meer op de eerste dag van de maand waarin iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar met ingang van de dag waarop iemand die leeftijd bereikt. Dit betekent dat mensen die 65 jaar worden eenmalig maximaal één maand (voor mensen die tegen het einde van de maand jarig zijn) minder AOW-pensioen ontvangen. Het gaat daarbij om circa 200 000 mensen per jaar. Omdat deze maatregel voor een deel nog niet in werking is in 2012 werkt deze maatregel door in de koopkracht van 2013.

Woonlandbeginsel in diverse sociale zekerheidsregelingen

Om de export van uitkeringen te beperken is per 1 juli 2012 het zogenoemde woonlandbeginsel ingevoerd voor landen buiten de Europese Unie in de algemene kinderbijslag (AKW), Algemene nabestaandenwet (Anw) en de vervolguitkering van de regeling WGA. Het woonlandbeginsel wordt vanaf 2013 ook ingevoerd in het kindgebonden budget. Dat betekent dat de – doorgaans lagere – kosten van het land waar iemand woont bepalend worden voor de hoogte van de uitkering, niet de kosten in het land dat de uitkering verstrekt. Dit raakt ook de koopkracht van in Nederland verblijvenden, op het moment dat zij kinderbijslag en eventueel ook kindgebonden budget ontvangen voor een in het buitenland verblijvend kind. Er zijn circa 50 000 kinderen waarvoor recht op kinderbijslag bestaat in het buitenland, waarvan circa 14 000 buiten de EU, en circa 12 300 kinderen waarvoor recht op kindgebonden budget bestaat in het buitenland, waarvan circa 1 700 buiten de EU.

Veranderingen in ouderenkortingen en de MKOB

In het kader van uniformering loonbegrip en de terugsluis van de btw-verhoging uit het begrotingsakkoord zijn mutaties doorgevoerd in de ouderenkorting (per saldo: € 270) en de aanvullende ouderenkorting (per saldo: € 0). Verder wordt voor ouderen met hogere inkomens (meer dan € 35 450), die geen recht meer hebben op de reguliere ouderenkorting een nieuwe ouderenkorting van € 150 ingevoerd. Tegelijkertijd wordt de MKOB met bruto € 75 verlaagd.

Voor vutters en geprepensioneerden wordt in het kader van uniformering loonbegrip een nieuwe heffingskorting geïntroduceerd van 1% met een maximum van € 182.

Afbouw dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon

Tijdens de vorige kabinetsperiode is besloten de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit in vijftien jaar af te bouwen. Hiermee is in de uitkeringshoogte nog geen rekening gehouden. Dat heeft als gevolg dat na de overgangsperiode een paar in de bijstand erop achteruit zou gaan als een van beide partners gaat werken. Om ervoor te zorgen dat werk blijft lonen, wordt vanaf 2012 de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon in twintig jaar afgebouwd. Deze maatregel betekent voor bijstandsgerechtigden (WWB, WIJ, AIO, IOAW en IOAZ) en Anw-gerechtigden een jaarlijks negatief inkomenseffect van ½% tot ¾%. Hiernaast werkt de maatregel door in de Toeslagenwet (TW). Het jaarlijkse inkomenseffect is voor personen met een toeslag uit de TW identiek aan dat bij bijstandsgerechtigden. Omdat hun toeslag in veel gevallen relatief beperkt is, zullen zij vaak niet gedurende de hele periode met inkomenseffecten te maken hebben. Deze maatregel is bij bijstandsgerechtigden ook verwerkt in de standaard koopkrachttabel.

Vereenvoudiging uitvoering UWV en SVB

In het kader van deregulering wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd in regelingen die uitgevoerd worden door het UWV en de SVB (Wet vereenvoudiging regelingen UWV en Wet vereenvoudiging regelingen SVB). Relevant voor de koopkrachtontwikkeling in 2013 is vooral het integreren van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering. Aangezien de wijziging in werking treedt halverwege het jaar per 1 juli 2013 is het effect op de koopkracht de helft van het in het wetsvoorstel genoemde inkomenseffect. Dit is verder afhankelijk van de precieze huishoudsituatie en het inkomen. Voor alleenstaande nabestaanden met een halfwezenuitkering varieert het effect op de koopkracht in 2013 van 0% voor minimuminkomens tot circa -2 ½% voor modaal. Voor een hertrouwde of samenwonende nabestaande verdwijnt het recht op de halfwezenuitkering. Dit geldt ook voor verzorgers van halfwezen die zelf geen nabestaande zijn. Het effect op de koopkracht in 2013 kan oplopen tot circa -4 ¾%, hoewel dit gemitigeerd kan worden door een hogere huurtoeslag, en neemt af naarmate het inkomen toeneemt. De vereenvoudigingen in de kinderbijslag (afschaffen onderhoudstoets voor enkelvoudige kinderbijslag, beperken tijdbestedingsvoorwaarden) leiden ertoe dat voor circa 4 900 kinderen recht op kinderbijslag ontstaat en eventueel daaraan gekoppeld kindgebonden budget. Dit heeft een positief effect op de koopkracht.

7. Vergroening

Maatregelen reiskostenvergoeding en auto van de zaak

Vergoedingen en verstrekkingen voor het woon-werkverkeer, ongeacht de vorm waarin dit plaatsvindt, kunnen na 1 januari 2013 niet langer onbelast plaatsvinden. OV-abonnementen die vóór 25 mei 2012 zijn aangeschaft en die ook na 1 januari 2013 geldig zijn blijven onbelast gedurende de geldigheid daarvan. Ten behoeve van de bijtelling voor de auto van de zaak worden de woon-werkverkeerkilometers aangemerkt als privékilometers. Voor de auto van de zaak waarvoor vóór 25 mei 2012 een contract is aangegaan of die vóór die datum op de balans van de ondernemer stonden en waarvoor geen bijtelling gold omdat deze minder dan 500 km privé wordt gereden, geldt gedurende de looptijd van het contract of tot 1 januari 2017 een verlaagd bijtellingtarief van 25% van het normale tarief.

Het belasten van de reiskostenvergoeding raakt naar schatting 30% van de huishoudens. Voor deze huishoudens is het negatieve effect op de koopkracht gemiddeld circa -1 ½%.

Verhoging energiebelasting aardgas

De aardgastarieven van de energiebelasting worden over de gehele linie verhoogd. Dit slaat voor ongeveer 48% neer bij burgers en 52% bij het bedrijfsleven. Het deel dat bij burgers neerslaat is meegenomen in de berekening van de consumentenprijsindex.

8. Overig

Verhoging accijnzen op tabak en alcohol

In het begrotingsakkoord is afgesproken dat de accijnzen op tabak en alcohol worden verhoogd. Dit effect is meegenomen in de berekening van de consumentenprijsindex.

Invoering vitaliteitssparen, inclusief overgangsregeling levensloop

Vanaf 1 januari  2013 kunnen alle werkenden, dus ook zelfstandigen, gebruik maken van vitaliteitssparen. Daarmee kunnen ze fiscaal voordelig sparen voor bijvoorbeeld scholing, verlof voor (mantel)zorgtaken of deeltijdpensioen. Deelnemers mogen tot € 20 000 fiscaal gefaciliteerd sparen. Ze mogen maximaal € 5 000 per jaar inleggen. Er wordt ingelegd van het netto loon, maar de inleg is aftrekbaar in box 1. Opname van het tegoed is belast. De regeling is bestedingsvrij; deelnemers mogen het geld naar eigen inzicht opnemen. Aan opname is een maximum van € 20 000 per jaar verbonden en vanaf het jaar waarop een deelnemer op 1 januari 62 jaar oud is, geldt een maximum opnamebedrag van € 10 000 per jaar. Hierdoor is vervroegd uittreden effectief niet meer mogelijk, maar het spaargeld kan bijvoorbeeld wel gebruikt worden als inkomensaanvulling bij deeltijdpensioen.

De huidige deelnemers aan de levensloopregeling mogen deel blijven nemen aan de levensloopregeling indien zij op 31 december 2011 een spaartegoed van minimaal € 3 000 hadden. Instroom van nieuwe deelnemers is sinds 1 januari 2012 niet meer mogelijk. Deelnemers met een tegoed van minder dan € 3 000 kunnen het tegoed dit jaar opnemen (na belastingheffing) of in 2013 onbelast doorstorten naar vitaliteitssparen. Deelnemers met meer dan € 3 000 spaartegoed zijn niet verplicht om deel te blijven nemen aan de overgangsregeling, zij kunnen het spaartegoed ook onbelast doorstoren naar vitaliteitssparen. In 2013 kan ook het tegoed boven € 20 000 (maximum vitaliteitssparen) onbelast worden doorgestort. Na 2013 is doorstorten mogelijk maar wordt het meerdere boven € 20 000 belast. Het is niet mogelijk om deel te nemen aan zowel levensloopregeling als vitaliteitssparen.

Niet-invoeren werkbonus en afschaffen doorwerkbonus

In het begrotingsakkoord is besloten dat de middelen die in het Vitaliteitspakket waren bestemd om langer doorwerken van oudere werknemers verder te stimuleren komen te vervallen. Zowel de werkbonus werknemers als de werkbonus werkgevers, de voormalige premiekorting voor het in dienst houden van 62+werknemers, komen te vervallen.

Per 2013 wordt de doorwerkbonus afgeschaft. Werkenden van 62 jaar en ouder ontvangen deze bovenop de reguliere arbeidskorting. De hoogte van de doorwerkbonus hangt af van de leeftijd (1,5% bij 62 jaar; 6% bij 63 jaar; 8,5% bij 64 jaar; 2% bij 65 en 66 jaar; 1% bij 67 jaar) en loopt op met inkomen vanaf een arbeidsinkomen van € 9 295 en waarbij het maximum wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van € 57 166. Het effect van het afschaffen op de koopkracht hangt af van leeftijd en inkomen. Naar schatting 170 000 huishoudens ondervinden een negatief effect op de koopkracht van gemiddeld 1 ½%.

Maatregelen aftrek scholingsuitgaven

In 2013 wordt de drempel in de aftrek scholingsuitgaven gehalveerd van € 500 naar € 250. Daarnaast wordt de aftrek beperkt tot de verplicht gestelde en noodzakelijke kosten voor de opleiding of studie. Tevens wordt de systematiek eenvoudiger en transparanter gemaakt. Het effect op de koopkracht varieert per situatie. Per saldo resulteert gemiddeld een lastenverlichting.

Premiedeel heffingskortingen tijdsevenredig verlagen

Personen die slechts een deel van het jaar verzekerd en premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen, hebben nu voor het gehele jaar recht op het premiedeel van de heffingskortingen. Vanaf 2013 worden de heffingskortingen voor de premies voor de volkverzekeringen tijdsevenredig herleid naar rato van de tijd dat men verzekerd en premieplichtig is.

Verhogen MKB-winstvrijstelling

Het percentage MKB-winstvrijstelling wordt verhoogd van 12% naar 14%, in verband met de wet ULB.

Tot slot: samenhang

Sinds de start van het kabinet is er (politieke) aandacht voor de samenhang van de regeerakkoordmaatregelen in het sociale domein. Vanwege de uitdaging voor gemeenten (veel nieuwe taken in een korte tijd voor een complexe doelgroep) en vanwege de mogelijke gevolgen voor kwetsbare groepen (cumulatieve effecten). De Ministerraad heeft de Minister van SZW aangewezen als coördinerend bewindspersoon voor de samenhang van regeerakkoordmaatregelen in het sociale domein. Hij vormt het aanspreekpunt en ziet toe op de activiteiten die het kabinet en gemeenten ondernemen om ongewenste effecten te voorkomen.

Door de val van het kabinet is het aantal decentralisaties met bijbehorende taakstellingen sterk beperkt. Ook overige maatregelen die effecten zouden kunnen hebben op kwetsbare groepen zijn sterk ingeperkt. Hiermee is ook de rol van de minister van SZW iets gewijzigd. Er kan immers geen sprake zijn van substantiële samenloop van effecten van regeerakkoordmaatregelen bij kwetsbare groepen nu een groot deel hiervan geen doorgang vindt. Niettemin blijft het ook nu van belang om aandacht te schenken aan samenhang in het sociale domein en in te zetten op een integrale aanpak. Ook binnen het huidige stelsel is immers winst te behalen; slimme verbindingen tussen de terreinen arbeidsmarkt, zorg en onderwijs worden nog te weinig gelegd en er is ook niet altijd iemand die de regie neemt. In dit kader onderneemt het kabinet samen met gemeenten een aantal acties. Ten eerste maken betrokken departementen in samenwerking met gemeenten een integraal databestand om in kaart te brengen hoeveel mensen met verschillende regelingen in het sociale domein te maken hebben. Daartoe worden gegevens van de domeinen zorg, sociale zekerheid en onderwijs met elkaar gecombineerd. Daarnaast zijn 12 focusgemeenten geselecteerd. Deze gemeenten worden gevolgd om te zien welke werkwijzen zij ontwikkelen om een integrale aanpak te bewerkstelligen en om knelpunten te signaleren. De minister van SZW is hiervoor verantwoordelijk als coördinerend bewindspersoon voor de samenhang van regeerakkoordmaatregelen in het sociale domein. De motie-Sterk22 wordt hiermee beschouwd als afgedaan.

4.4.6 Maatregelen Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn met ingang van 10 oktober 2010 onderdeel geworden van het land Nederland. Daarom wordt vanaf de begroting 2012 ook aandacht besteedt aan maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch-Nederland raken. Voor Caribisch-Nederland beschikt SZW niet zoals voor Europees Nederland over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om koopkrachtplaatjes te maken voor Caribisch-Nederland zoals die voor de Europees-Nederlandse situatie worden opgesteld. Wel wordt de inflatie-ontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord. In het kabinetsstandpunt bij het koopkrachtonderzoek van Ecorys (Tweede kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000-H) is aangegeven dat het kabinet ervoor kiest om in overleg met de eilanden wanneer nodig specifiek onderzoek uit te (laten) voeren om inzicht te behouden in de sociaal-economische situatie op de eilanden. Het koopkrachtonderzoek van Ecorys is daar een goed voorbeeld van. Een ander voorbeeld is de analyse van armoede op Caribisch-Nederland23.

Er is het afgelopen jaar veel aandacht geweest voor de ontwikkeling van de koopkracht sinds de transitie. Aanleiding was de relatief hoge inflatie in 2011 in vergelijking met voorgaande jaren. Er ontstonden vragen over hoe deze inflatie werd veroorzaakt, hoe dit zich verhoudt tot omliggende (ei)landen, welke effecten het had op de koopkracht en welke relatie er is met de situatie voor de transitie. Daarop heeft het kabinet Ecorys gevraagd hier onderzoek naar te doen. Het onderzoeksrapport en kabinetsstandpunt zijn op 11 juni 2012 aan de Tweede kamer aangeboden. Voornaamste uitkomst van het onderzoek is dat de meeste ingezetenen van Caribisch-Nederland er door het nieuwe fiscale stelsel financieel op vooruit zijn gegaan. De perceptie van veel inwoners is echter dat zij er in koopkracht op achteruit zijn gegaan. In de kabinetsreactie bij het onderzoek wordt opgemerkt dat een mogelijke verklaring is dat het nieuwe belastingstelsel beter wordt nageleefd dan het oude belastingstelsel.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba. De inflatie neemt inmiddels flink af. In het tweede kwartaal van 2012 bedroeg de inflatie op Bonaire 3%, op Saba 3,9% en op Sint Eustatius 5,3%. Het minimumloon, de AOV, de AWW en de Onderstand worden per 1 januari 2013 geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van 2012. Hiermee wordt gecompenseerd voor de prijsstijgingen.

Meeopbrengsten belastingstelsel

De staatssecretaris van Financiën heeft met de eilandbesturen van Caribisch Nederland afgesproken dat de opbrengst van het nieuwe belastingstelsel op macro basis, rekening houdend met de invloed van de inflatie, in het jaar van invoering ongeveer gelijk zou moeten zijn aan de opbrengst die het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel op de Caribisch Nederlandse eilanden genereerde. In het najaar van 2012 wordt de definitieve opbrengst van het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch-Nederland bekend. Op dat moment kan worden bepaald of er sprake is van een eventuele «meeropbrengst» die op grond van de met de eilandbesturen gemaakte afspraken via compenserende maatregelen aan de inwoners van de Caribisch-Nederlandse eilanden zal worden teruggegeven.

4.5 MOTIES EN TOEZEGGINGEN

4.5.1 OVERZICHT VAN DE DOOR DE TWEEDE KAMER AANVAARDE MOTIES
Tabel 4.5.1 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2005–2006
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2005–2006 30 300- XV, nr. 63

Motie-Van de Sande c.s. over fictieve dienstbetrekking niet meer van toepassing verklaren op stagiairs en vrijgestelde stagevergoeding invoeren; een en ander concreet uitwerken en implementeren

Reactie aan de Tweede Kamer.

Planning: Wordt meegenomen in uitwerking van de loonsomheffing, op basis van de verkenning van de loonsomheffing, (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 740, nr. 9)

Tabel 4.5.2. Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2006–2007
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2006–2007, 30 552, nr. 27

Motie-Koopmans/Stuurman over een werkprogramma wetenschappelijke grenswaarden

De Gezondheidsraad streeft ernaar om overeenkomstig het werkprogramma 2012 de relevante signalementen op te leveren voor eind 2012. Na oplevering van het laatste van de gevraagde adviezen door de Gezondheidsraad, volgt binnen 3 maanden een reactie naar de Tweede Kamer

Tabel 4.5.3. Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2008–2009
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 833, nr. 8

Motie-Van Hijum/Spekman over het elimineren van het risico op naheffing en boetes

Afgehandeld met indiening op 19-09-2011 van het wetsvoorstel wijziging WAADI (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 895, nr. 3)

2

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 833, nr. 9

Motie-Spekman c.s. over de invoering van een progressief boetesysteem

Afgehandeld met indiening op 19-09-2011 van het wetsvoorstel wijziging WAADI (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 895 nr. 3)

3

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 833, nr. 10

Motie-Spekman/Van Hijum over de invoering van een boetesysteem met gebruikmaking van de zesmaandenfictie

Afgehandeld met nota van wijziging bij de n.a.v. verslag, d.d. 05-12-2011 Wetsvoorstel wijziging WAADI (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 895, nr. 5)

4

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XV, nr. 38

Motie-Ortega-Martijn/Van Hijum over tegengaan van belemmeringen om na het 65e jaar door te werken

Wordt meegenomen in voorstel van wet tot aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken. Wetsvoorstel ligt voor advies bij Raad van State. Planning: Indiening bij Tweede Kamer 3e kwartaal 2012

5

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 780, nr. 34

Motie-Ortega-Martijn c.s. over verruimen van de criteria voor zelfstandigenaftrek voor Wajong’ers

De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd na afronding van een brede evaluatie van de zelfstandigenregelingen. Planning: eerste kwartaal 2013

6

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802, nr. 2

Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-integratie van nabestaanden

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd in 4e kwartaal 2013

Tabel 4.5.4 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2009–2010
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 071, nr. 16

Motie-Smilde/Ortega-Martijn over voor 01-05-2010 naar de Kamer sturen van het wetsvoorstel inzake meer flexibiliteit bij ouderschapsverlof

Afgehandeld met indiening op 08-08-2011 bij de Tweede Kamer van wetsvoorstel modernisering regelingen verlof en arbeidstijden

(Kamerstukken II, 2010–2011, 32 855)

2

Kamerstukken II, 2009–2010, 24 515, nr. 181

Motie-Spekman/Blanksma-van den Heuvel over de rijksdoelen om kinderen maatschappelijk meer mee te laten doen

Afgehandeld met indiening op

17-06-2011 van het wetsvoorstel «Wijziging van de Wet werken en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden» (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 1)

3

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 537, nr. 19

Motie-Omtzigt c.s. over modernisering van de governance van pensioenfondsen

Afgehandeld met indiening op 24-02-2012 van het Wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen (Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 33 182)

4

Kamerstukken II, 2009–2010, 32 052, nr. 24

Motie-Sterk c.s. over toestemming aan houders van een medische verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid onder dezelfde voorwaarden als asielzoekers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-03-2012 (Kamervragen (Aanhangsel) 2011–2012, nr. 2010)

5

Kamerstukken II, 2009–2010, 32 043, nr. 6

Motie-Koser-Kaya c.s. over pensioenfondsen verplichten openheid te bieden bij corrigerende maatregelen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-06-2012, Pensioencommunicatie aan deelnemers (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 110, nr. 2)

6

Kamerstukken II, 2009–2010, 26 834, nr. 26

Motie-Weekers over bestuurlijk overleg over de grensarbeidersproblematiek

Het Benelux Secretariaat voegt de twee internetportalen voor grensarbeiders in de grensstreken Nederland Noordrijn Westfalen en Nederland België samen tot een digitaal informatieknooppunt voor grensarbeiders en draagt zorg voor het structurele onderhoud en beheer. Hierover wordt in de SZW-begroting 2013 gerapporteerd

Tabel 4.5.5 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2010–2011
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 95

Motie-Vermeij c.s. over de expertise van de RWI

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-02-2012, reactie op Motie 32 500 XV nr. 95 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 371)

2

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 62

Motie-Aptroot c.s. over de taken van product- en bedrijfsschappen

Afgehandeld met verzending Kabinetsstandpunt PBO naar de Tweede Kamer d.d. 05–10-2011 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 615, nr. 3). Zie ook 2011–2012, nr. 33 (gewijzigde motie Aptroot)

3

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 319

Motie-Van den Besselaar c.s. over intrekken van de uitvoeringsinstructie

Afgehandeld met brieven aan de Tweede Kamer d.d. 05-09-2011 en 07-09-2011 Uitvoeringsinstructie UWV (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nrs. 335 en 336)

4

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 50

Motie-Dijkgraaf/Van Hijum over aantrekkelijk maken voor kleine werkgevers om uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-07-2011 Motie-Dijkgraaf/Van Hijum over aantrekkelijk maken voor kleine werkgevers om uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 329)

5

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 144, nr. 8

Motie-Van Hijum c.s. over illegaal in Nederland verblijvende jongeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-10-2011 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 144, nr. 10)

6

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 211, nr. 47

Motie-Arib over een plan van aanpak op te stellen om de sociale positie van de prostituee te versterken en de Tweede Kamer daarover zo spoedig mogelijk te berichten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer van de minister van V&J d.d. 27-10-2011, regels betreffende de regulering van prostitutie en betreffende het bestrijden van misstanden in de seksbranche (Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche) (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 211, nr. 63)

7

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 211, nr. 46

Motie-Rouvoet over dat het niet wenselijk is dat financiële redenen ertoe leiden dat mensen tegen hun zin binnen de sfeer van de prostitutiesector werkzaam blijven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer van de minister van V&J d.d. 27-10-2011, regels betreffende de regulering van prostitutie en betreffende het bestrijden van misstanden in de seksbranche (Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche) (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 211, nr. 63)

8

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 310

Motie-Sterk c.s. over heldere evaluatiecriteria

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2011, actualiteiten Wsw (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 817, nr. 75)

9

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 211, nr. 42

Motie-Toorenburg/Arib over bestrijden schijnzelfstandigheid prostitutie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2011, bestrijden schijnzelfstandigheid in de prostitutiebranche (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 211, nr. 64)

10

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 37

Motie-Van den Besselaar c.s. over de beleggingsopbrengst

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d.29-11-2011 motie van het lid Van den Besselaar inzake beleggingsopbrengsten van de pensioenfondsen (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 73)

11

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 407, nr. 109

Gewijzigde motie-Voortman/Spekman over een sluitende aanpak om malafide uitzendbureau een halt te roepen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-11-2011 over arbeidsmigratie EU (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 407, nr. 132)

12

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 264

De gewijzigde motie-Hamer c.s. over een intensievere betrokkenheid van ondernemingsraden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-12-2011, scholing van ondernemingsraadleden (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 818, nr. 35)

13

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 502, nr. 53

Motie-Gesthuizen over andere sectoren betrekken bij de studie naar gebruik van de Overeenkomst van Overdracht (OvO)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-12-2011 Motie-Gesthuizen over andere sectoren betrekken bij de studie naar gebruik van de OvO (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 502, nr. 76)

14

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 502, nr. 56

Motie-Hamer/Braakhuis over een plan van aanpak om de Overeenkomst van Overdracht (OvO) uit te bannen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-12-2011 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 502, nr. 76)

15

Kamerstukken II, 2010–2011, 31 311, nr. 78

Motie-Hamer over gedwongen zzp-schap

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-12-2011 over gebruik Overeenkomst van Opdracht (OvO) (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 502, nr. 76)

16

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 11

Motie-Omtzigt/Hamer over afspraken over arbeidsparticipatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 31-10-2011 over Moties en aanbevelingen Stichting van de Arbeid over de WIA-evaluatie (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 15)

17

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 309

Motie-Koser-Kaya over niet algemeen verbindend verklaren van cao’s

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2011, algemeen verbindend verklaren van CAO’s (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 817, nr. 75)

18

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 311

Motie-Sterk c.s. over niet algemeen verbindend verklaren van cao’s

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2011, algemeen verbindend verklaren van CAO’s (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 817, nr. 75)

19

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 89

Gewijzigde motie-Van den Besselaar c.s. over het dienstverleningsconcept van het UWV

Afgehandeld door mee te nemen in de memorie van toelichting bij de wetswijziging SUWI in het kader van het redesign werkbedrijf UWV

20

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 12

Motie-Ulenbelt over herziening van de huidige toepassing van de rekenrente

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-11-2010 over Toekomst aanvullend pensioenstelsel (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 18)

21

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 12

Motie-Omtzigt/Hamer over de aanbevelingen van STAR

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 31-11-2011, motie-Omtzigt/Hamer over de aanbevelingen van STAR (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 716, nr. 15)

22

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 407, nr. 122

Motie-Klaver over een sluitende handhavingsaanpak

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-02-2012, vragen naar aanleiding van het debat over het kabinetsstandpunt werknemersverkeer Bulgarije en Roemenië (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 407, nr. 136)

23

Kamerstukken II, 2010–2011, 30 523, nr. 61

Motie-Van Hijum/De Rouwe over betere communicatie met de binnenvaartsector over werktijdverkorting

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-02-2012, motie Van Hijum/De Rouwe over betere communicatie met de binnenvaartsector over werktijdverkorting (Kamerstukken II, 2011–2012, 30 523, nr. 69)

24

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 314

Motie-Dijkgraaf over toekennen van zwaarwegende waarde

29-05-2012: WWNV is controversieel verklaard; motie is niet meer van toepassing

25

Kamerstukken II, 2010–2011, 17 050, nr. 410

Motie-Azmani/Van den Besselaar over verlenging recidivetermijn

Is meegenomen in het wetsvoorstel aanscherping handhaving en sanctiebeleid

dat in de Tweede Kamer is aanvaard op 05-07-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 207)

26

Kamerstukken II, 2010–2011, 17 050, nr. 411

Motie-Azmani/Van den Besselaar over fraude in het bedrijfsleven (preventieve last onder dwangsom/stillegging bedrijf)

Afgehandeld met het wetsvoorstel aanscherping handhaving en sanctiebeleid

dat in de Tweede Kamer is aanvaard op 05-07-2012 (Kamerstukken II,2011–2012, 33 207)

27

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 31

Motie-Klaver c.s. over een jaarlijks pensioenoverzicht

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-06-2012, motie-Klaver c.s. over een jaarlijks pensioenoverzicht (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 110, nr. 2)

28

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 M

Motie-Schuurman c.s. over het versterken van de positie van jonge werknemers en startende gezinnen

De Tweede Kamer zal hierover in 4e kwartaal 2012 geïnformeerd worden

29

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 82

Motie-Huizing/Van Hijum over integratie van dienstverlening

Samenwerking UWV en gemeenten op werkpleinen is meegenomen in de wijziging wet SUWI (redesign UWV). Deze wet is 1 juli in werking getreden. (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 065, nr. 2)

30

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, 30 413, nr. 52

Motie-Dezentjé Hamming-Bluemink c.s. over waardeoverdracht pensioenen

Adviesaanvraag aan StvdA gestuurd op 13-02-2012 over fundamentele herziening van waardeoverdracht. Advies zal naar verwachting in augustus 2012 worden uitgebracht. Dit advies zal daarna naar de Tweede Kamer worden gezonden. Planning: 4e kwartaal 2012

31

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, 30 413, nr. 60

Motie-Omtzigt c.s. over een toekomstbestendig pensioenstelsel

Afgehandeld met Hoofdlijnenbrief FTK d.d. 30-05-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 113)

32

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, 30 413, nr. 61

Motie-Omtzigt over een eenvoudig en begrijpelijk stelsel

Afgehandeld met Hoofdlijnenbrief FTK d.d. 30-05-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 113)

33

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 4

Motie-Hamer/Vermeij over een hybride uitvoering WGA

De Tweede Kamer is met brief d.d. 20-06-2011 geïnformeerd over de wijze van uitvoering. (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 13)

Planning: Onderzoek is gestart. Rapportage aan de Tweede Kamer: 3e kwartaal 2013

Tabel 4.5.6 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2011–2012
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 12

De gewijzigde motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s. over een integrale reactie van het kabinet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-11-2011 over arbeidsmigratie EU (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 407, nr. 132)

2

Kamerstukken II, 2011–2012, 27 859, nr. 50

Motie-Koopman verzoekt de regering UWV te verzoeken de beleidsregels GBA te herroepen en ook voor het UWV te bepalen dat het moet bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van de GBA. Tevens verzoekt deze motie de regering, het UWV te verplichten periodiek een overzicht ter beschikking te stellen aan Agentschap BPR waarin alle adresgegevens uit de loonaangifte zijn opgenomen die afwijken van de adresgegevens in de GBA

Reactie opgenomen in brief BZK 29-11-2011 (27 859, nr. 57)

3

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 84

Motie Van Dam/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga geen tewerkstellingsvergunningen voor ongeschoolde arbeid te verlenen aan Bulgaren en Roemenen

Afgehandeld met mondelinge reactie tijdens SZW Begrotingsbehandeling d.d. 14-12-2011, waarin is aangegeven dat een quotumregeling wordt ingevoerd in de Wet arbeid vreemdelingen

4

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 701, nr. 19

Motie-van Hijum over microkrediet en coaching

Afgehandeld met afschrift van verzamelbrief die gestuurd is aan de gemeenten, en aan de Tweede Kamer van 20 december 2011 (kenmerk TK 2011D63186).

5

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 407, nr. 135

Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s. over onderzoek naar vrij verkeer van personen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-02-2012 Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s. over onderzoek naar vrij verkeer van personen (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 407, nr. 136)

6

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 826, nr. 39

Motie-Smeets c.s. over voorwaarden voor de doorstart van NedCar

Op 27-06-2012 is bekend geworden dat er een intentieverklaring is afgegeven waarin aangegeven wordt dat NedCar wil gaan produceren. De onderhandelingen tussen VDL, NedCar en BMW gaan ondertussen door. Na afloop van de onderhandelingen (datum onbekend) of wanneer deze onderhandelingen daar tussentijds aanleiding toe geven, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

7

Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 195

Motie-Van Hijum c.s. over zelfregulering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-02-2012, aanbieding onderzoeksrapportages SZW (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000, nr. 66)

8

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 350

Motie-Hamer over duurzame inzetbaarheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27–02-2012, motie-Hamer over duurzame inzetbaarheid (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000, nr. 66)

9

Kamerstukken II, 2011–2012, 24 515, nr. 224

Motie-Van Hijum over een overgangsregeling voor de minstbedeelden

Afgehandeld met een brief van de Staatssecretaris van EL&I aan de Tweede Kamer d.d. 22-12-2012 over het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad december 2011 (Kamerstukken 2011–2012, 21 501-32, nr. 562)

10

Kamerstukken I, 2011–2012, 31 537, L

Motie-Thissen c.s. over de vertegenwoordiging van de jongere generaties in pensioenfondsbesturen

Afgehandeld met indiening wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen op 24-02-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 182 nr. 1)

11

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 177

Motie-Van Gent/Van Hijum over de gevolgen van hoge leges voor het aanbod van gastouders

Afgedaan met brief aan Tweede Kamer, d.d. 04-06-2012, moties en toezeggingen kinderopvang (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 189)

12

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XV, nr. 50

Motie-Van den Besselaar over de gegevens van werkzoekenden

Afgehandeld met de brief aan de Tweede Kamer over de SUWI-rapportages van 15-05-2012 De Staatssecretaris heeft motie besproken met de VNG. De VNG zal via de Programmaraad aan een oplossing werken. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd bij de aanbieding van het jaarverslag 2012

13

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 014, nr. 11

De gewijzigde motie-Van den Besselaar/De Mos over de maximale geldigheidstermijn van de verklaring van goed gedrag en kinderopvang (VOG)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-03-2012, reacties op moties en toezegging kinderopvang (Kamerstukken II, 2011– 2012, 31 322, nr. 171)

14

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 014, nr. 12

Motie-Van den Besselaar/De Mos over voorkomen dat zedendelinquenten met kinderen werken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer met brief d.d. 02-03-2012, reactie op moties en toezegging kinderopvang (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322 nr. 71)

15

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 046, nr. 30

Motie-Van Hijum c.s. over aanpassen van het vitaliteitspakket

De Tweede Kamer wordt hierover twee keer per jaar geïnformeerd via de begroting en het jaarverslag van SZW

16

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 48

Motie-Voordewind c.s over onnodige administratieve barrières slechten en waar mogelijk het verrichten van arbeid tijdens rechtmatig verblijf te stimuleren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06–06 2012 (Kamerstukken II, 33 000 VII, nr. 122)

17

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 76

Motie-Omtzigt c.s. over een overzicht van de terugstortingen aan sponsoren

Tijdens AO Pensioenonderwerpen d.d. 27-05-2012 is toegezegd dat de uitkomsten van het pilotonderzoek in oktober 2012 naar de Tweede Kamer worden verstuurd.

18

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 965, nr. 10

Gewijzigde motie-Van Hijum over intensivering van van-werk-naar-werkbemiddeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-07-2012, tussenrapportage Experimenten van Werk naar Werk (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 404)

19

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 046, nr. 39

Motie-Schouten over het betrekken van jongeren- en ouderenorganisaties bij het overleg over het nieuwe pensioenstelsel

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-05-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 113)

20

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XV, nr. 27

Gewijzigde motie-Hamer over arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2012 over Maatregelen ter bevordering van werkplekken voor mensen met een arbeidsbeperking (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 370)

21

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XV, nr. 41

Motie-Sterk over de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-07-2012, «Aanbieding onderzoeksrapportages SZW» en de daarbij opgenomen bijlage «Rapport Monitor Arbeidsmarkt» (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, 406)

22

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 155

Motie-De Mos over het Waarborgfonds

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-03-2012, «reactie op moties en toezeggingen kinderopvang»« geïnformeerd over het tijdpad. (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 171)

23

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000-XV, nr. 52

Motie-De Jong over de startersregeling bij het UWV

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-06-2012, motie De Jong over startersregelingen bij het UWV (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XV, nr. 52)

24

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 149

Motie-Van Gent c.s. over het afschaffen van het urencriterium

Er wordt aangesloten bij het onderzoek van het ministerie van Financiën over de alternatieven voor de zelfstandigenaftrek. De Tweede Kamer wordt hierover uiterlijk in het 4e kwartaal van 2012 geïnformeerd

25

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000-XV, nr. 39

Motie-Sterk over cumulatie-effecten van stelselwijzigingen

Momenteel worden er gesprekken gevoerd met 10 focusgemeenten. De Tweede Kamer wordt met Prinsjesdag geïnformeerd

26

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 123

Motie-Klaver c.s. over pensioenfondsen te bewegen het levenaanpassingsmechanisme (LAM) ook voor bestaande aanspraken in

het contract op te nemen

Wordt meegenomen in het zomeroverleg met Stichting van de Arbeid en Pensioenfederatie.

Planning: september 2012

27

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 43

Motie-Dijkgraaf/Sterk over de uitzondering op de gezinsbijstand

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het 3e kwartaal 2012

28

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 37

Motie-Sterk over een regeling voor onvermijdbare kosten voor levensonderhoud

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het derde kwartaal 2012

29

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815,nr. 45

Motie-Sterk c.s. over een implementatie van de huishoudinkomentoets in de ICT-systemen

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het derde kwartaal 2012

30

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 701, nr. 18

Motie-Peters/Azmani over mogelijke integratie van elementen van de WWiK in het Bbz

De uitvoering van de motie vergt zorgvuldige analyse. planning 1 januari 2013

31

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 241, nr.17

Motie-Huizing/Van Hijum over het oprekken van de loonsomgrens voor kleine werkgevers

Deze motie wordt uitgewerkt in lagere regelgeving vóór 1 oktober 2012

32

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000-XV, nr. 37

Motie-Van Hijum/Klaver over de vitaliteitsregeling

Vitaliteitssparen blijft overeind in begrotingsakkoord. Scholingsmaatregelen worden nog nader uitgewerkt in overleg met de sociale partners

33

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000-XV, nr. 14

Gewijzigde motie-Aptroot c.s. over aanpassing van de Wet op de bedrijfsorganisatie

Op 21-06-2012 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met toekomstmodellen voor PBO (Kamerstukken II 2011–2012, 32 615, nr. 6)

34

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 16

Motie-Van Hijum over tegengaan van oneerlijke concurrentie tussen werknemers uit EU-lidstaten

Wordt meegenomen in brief over EU-arbeidsmigratie. Planning: na de zomer 2012

35

Kamerstukken II, 2011–2012, 24 515, nr. 231

Motie-Ortega-Martijn over tijdige informatie en preventieve begeleiding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-07-2012, «Toezeggingen n.a.v.AO Armoede/schulden op 4 april jl. (Kamerstukken II, 2011–2012, 24 515, nr. 239)

36

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 241, nr. 21

Motie-Van Hijum c.s. over werkhervatting van vangnetters

De minister van SZW heeft toegezegd zich te zullen inspannen om de werkhervatting van vangnetters in overleg met de sociale partners te bevorderen. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van het overleg met sociale partners worden geïnformeerd. Planning: 01-12-2012

37

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 065, nr. 16

Motie-Vermeij/Klaver over voortzetting van succesvolle pilots

UWV onderzoekt op welke wijze de netwerken voor 55-plussers kunnen worden vormgeven zodat de financiering daarvan past binnen de taakstelling. Daarbij zullen de ervaringen worden benut van de netwerken die UWV tot stand brengt voor hoogopgeleiden. Het onderzoek is eind 2012 gereed. Daarna zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden

38

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 179

Motie-Gerbrands/De Mos over integratie van kinderopvangcentra bij sportclubs

Deze motie wordt meegenomen in de monitor van de pilots gemeentebrede dagarrangementen. De Tweede Kamer wordt eind 2012 geïnformeerd

39

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 351

Motie-Koser-Kaya/Klaver over de inzet van O&O-fondsen voor intersectorale scholing

In het begrotingsakkoord 2013 is opgenomen dat de middelen voor het van-werk-naar-werk budget en intersectorale scholing voor 2013 naar verwachting bestaat uit een verlaging van de ww-premie voor werkgevers. Besluitvorming over de aanwending voor deze middelen na 2013 is aan een nieuw kabinet

40

Kamerstukken II, 2011–2012, 29 502, nr. 87

Motie-Hamer over wetgeving voor te bereiden om postbezorgers recht te geven op tenminste het wettelijk minimumloon voor het aantal gemiddeld per week gewerkte uren, doch tenminste twaalf uur per week

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 20-06-2012. Besproken tijdens AO Post op 27 juni 2012 (Kamerstukken II 2011–2012. 29 502, nr. 101)

41

Kamerstukken II, 2011–2012, 24 525, nr. 223

Motie-Van Hijum/Spekman over armoede onder gezinnen met kinderen

Dit onderwerp wordt meegenomen in de voorbereiding van het ESF-programma 2014–2020, waarover de Tweede Kamer per brief eind 2012 wordt geïnformeerd.

Planning: 4e kwartaal 2012

42

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 290,nr. 14

Motie-Klaver c.s. over de mogelijkheden voor een flexibele AOW

Per 10-7-2012 is wetsvoorstel verhoging AOW-leeftijd aanvaard in de Eerste Kamer. Begonnen kan worden met de in de motie gevraagde analyse

43

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 77

Gewijzigde en nader gewijzigde Motie-Omtzigt over vereenvoudiging van de Pensioenwet

Planning: meenemen bij wetsvoorstel wijziging Pensioenwet 1e kwartaal 2013

44

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 96

Motie-Schouten/Vermeij over verhoogde pensioenuitkering bij meevallende resultaten

Planning: meenemen bij wetsvoorstel wijziging Pensioenwet 1e kwartaal 2013

45

Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 22

Motie-Ulenbelt over arbeidsomstandigheden van ZZP-ers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-12-2011, reactie Motie Ulenbelt zzp-ers (Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 203)

46

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 159

Motie-Van Hijum/Van Gent over facilitering van ouderparticipatiecrèches

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer 04-06-2012, «reactie op moties en toezeggingen kinderopvang» (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 189)

47

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322,nr. 161

Motie-Dijkstra/Koser-Kaya over noodzakelijkheid diploma-eis om kwaliteit ouderparticipatiecrèches te waarborgen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 4 juni 2012, «reactie op moties en toezeggingen kinderopvang»« (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 189)

48

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929,nr. 18

Motie-Azmani/Sterk over het opstellen van een uitvoeringsprotocol

Over het opstellen van een uitvoeringsprotocol wordt gerapporteerd in de integrale handhavingsrapportage, onder voorbehoud van goedkeuring wetsvoorstel huisbezoeken door de Eerste Kamer. Planning 3e kwartaal 2013

49

Kamerstukken II, 2012–2012, 33 241, nr. 14

Motie-Klaver c.s. over begeleiding van zieke werklozen

Deze motie wordt meegenomen bij de evaluatie van het convenant tussen de uitzendsector en het UWV per eind 2013

50

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 24

Gewijzigde motie-Van den Besselaar over malafide uitzendbureaus

Deze motie wordt betrokken bij de brief over de voortgang AMU die voor september 2012 is toegezegd

51

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 207, nr. 24

Motie-Koser-Kaya c.s. over tijdige toezending van de AMvB in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)

Amvb in ontwikkeling

Planning: oktober 2013

52

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929, nr. 17

Motie-Sterk over een kwalitatief onderzoek naar de effecten van het wetsvoorstel huisbezoek

Onder voorbehoud van goedkeuring Eerste Kamer en datum inwerkingtreding (plenair debat Eerste Kamer gepland op 25 september 2012). Planning: 2016

53

Kamerstukken II, 2011–2012, 22 343 nr. 253

Gewijzigde motie De Mos/Paulus Jansen om er voor te zorgen dat een «asbestvrijverklaring» voortaan alleen nog wordt afgegeven voor gebouwen die ook echt helemaal asbestvrij zijn

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-1-2012 van de Staatssecretaris Infrastructuur en Milieu (Kamerstukken II, 2011–2012, 22 343, nr. 277)

4.5.2 OVERZICHT VAN DE DOOR DE BEWINDSPERSONEN NOG AF TE HANDELEN TOEZEGGINGEN
Tabel 4.5.7 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 1996–1997
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Brief d.d. 29-10-1996 Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie) (Kamerstukken II, 1996–1997, 25 478, nr. 4)

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Wordt uitgesteld in verband met de behandeling van de klacht van de vakcentrales aan de ILO over Verdrag 81 (Arbeidsinspectie). Voorlopige planning: 4e kwartaal 2013

Tabel 4.5.8 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2005–2006
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

07-09-2005 AO inzake afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. (Kamerstukken II, 2005–2006, 21 477, nr. 93)

De Tweede Kamer wordt op de hoogte gehouden van de verdere afwikkeling van de aangiften van vermeende fraude met ESF-gelden én de afwikkeling van de huisvestingsstichtingen

Hoger beroep loopt.

Planning: 4e kwartaal 2012

Tabel 4.5.9 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2007–2008
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

Brief d.d. 10-12-2007 Voorgenomen fusie ABP/Cordares. (Kamerstukken II, 2007–2008, 28 294, nr. 32)

In samenspraak met de toezichthouder (DNB) wordt nader bezien of de huidige regelgeving in situaties waarin uitvoerende werkzaamheden zijn uitbesteed voldoende effectief is

Planning: brief naar de Tweede Kamer 3e kwartaal 2012

2

Brief d.d. 25-03-2008 pensioenwet debat over pensioenbewustzijn, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen (Kamerstukken II, 2007–2008, 30 413, nr. 108)

Toezending van informatie van de Stichting van de Arbeid over de dekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. De Stichting constateert dat, voor zover het duurzaam volledig arbeidsongeschikt beoordeelde actieve deelnemers betreft, er ten opzichte van de situatie onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering nauwelijks wijziging is opgetreden. Voor de gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers heeft de Stichting hierover aan de pensioenkoepels en aan het Verbond van Verzekeraars om nadere informatie gevraagd. De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd zodra deze informatie beschikbaar is

Planning: brief naar de Tweede Kamer na zomerreces 2012

3

Brief d.d. 19-05-2008 Memorie van antwoord wijzigingswet Pensioenwet (Kamerstukken I, 2007–2008, 31 226, D)

Toezegging dat de regering zal bezien of de in de artikelen 85 en 87 Pensioenwet opgenomen voorwaarde voor waardeoverdracht naar buitenland, namelijk dat de afkoopmogelijkheid niet ruimer mag zijn dan in Nederland, niet ook moet gelden voor de artikelen 88 en 89 van de Pensioenwet

Wordt meegenomen in herbezinning systeem waardeoverdracht. Stichting van de Arbeid is om advies gevraagd. Dit wordt verwacht eind augustus/ begin september 2012.

Planning: 4e kwartaal 2012

4

Brief d.d. 28-05-2008 Arbeidsmarktpositie van ouderen (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 544, nr. 152)

Aanpassing van het Ontslagbesluit zodat bij collectief ontslag AOW-gerechtigden als eerste in aanmerking komen voor ontslag

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel arbeidsrechtelijke aanpassingen voor doorwerken na de AOW-leeftijd. Dit ligt voor advies bij Raad van State. Planning: 3e kwartaal 2012

5

10-09-2008 Plenaire behandeling TK Wetsvoorstel wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met verdere modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (31 419) Re- en dupliek en afronden (Handelingen 2007–2008, nr. 110, Tweede Kamer, pag. 8009–8016)

In de eerstvolgende evaluatie van de Wet op de bedrijfsorganisatie zal een meting van de effecten van de Code Goed Bestuur worden meegenomen

Afhankelijk van uitvoering motie Aptroot over de taken van product- en bedrijfschappen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 62) Stand van zaken: op 21-06-2012 is brief naar deTweede Kamer gestuurd met mogelijke toekomstmodellen voor PBO (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 615, nr. 6)

Tabel 4.5.10 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2008–2009
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

03-03-2009

Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (Passende arbeid) (31 767)

(Handelingen 2008–2009, nr. 58, Tweede Kamer, pag. 4716–4747)

De minister zegt toe dat hij het samenstel van regelingen zal evalueren. Het tijdstip van die evaluatie Wet verbetering kansen langdurig werklozen wordt nader bezien in verband met de economische omstandigheden. De evaluatie zal naar verwachting niet vóór 2012 worden afgerond

In overleg met UWV wordt bezien hoe aan de evaluatie vorm kan worden gegeven.

Planning: juli 2013

3

22-12-2008

Plenaire behandeling EK Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders (31 519) (eerste termijn Kamer) (Handelingen 2008–2009, nr. 17, Eerste Kamer, pag. 853–876)

Evaluatie van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders, 4 jaar na inwerkingtreding (T00994)

Er is een tussentijds onderzoek gedaan waarover is gerapporteerd in de Monitor Bestuurlijk Akkoord (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 544, nr. 223). In 2013 wordt een evaluatie naar de Kamer gezonden.

Planning: december 2013

4

Brief d.d. 27-03-2009 rapportage incidenten BRZO ’99 bedrijven over het kalenderjaar 2007 (Kamerstukken II, 2008–2009, 25 884, nr. 144)

De minister heeft toegezegd om met ingang van 2008 in een driejaren cyclus de Tweede Kamer incl. bedrijfsleven te informeren over de onderzochte ongevallen en de resultaten van de onderzoeken (de eerstvolgende rapportage beslaat de periode 2008, 2009 en 2010)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-10-2011, incidentrapportage 2008–2010 Brzo 1999 en Arie bedrijven (Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 199).

Eerstvolgende rapportage vindt in oktober 2014 plaats.

Planning: 4e kwartaal 2014

Tabel 4.5.11 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2009–2010
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

12-10-2009 Nota n.a.v. het verslag. Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 037, nr. 6, en Kamer- stukken I, 2009–2010, 32 037, C)

Evaluatie uitvoering aanvullende bijstand door SVB.

De regering zal de effecten van de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers naar de SVB 5 jaar na inwerkingtreding evalueren.

In deze toegezegde evaluatie van de effecten van de overheveling, zal de regering de wijze waarop gemeenten de doelgroep ondersteunen bij de re-integratie en de daarbij benodigde samenwerking tussen SVB en gemeenten betrekken, zodat uiteindelijk een beeld uit de praktijk wordt verkregen. (Kamerstukken I, 2009–2010, 32 037, C)

Onderzoek zal worden uitgevoerd.

Planning: december 2014

2

18-11-2009 AO vaste cie SZW TK over notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 144, nr. 3)

Tijdens het AO over de WAV heeft de minister toegezegd de aangevoerde overwegingen met betrekking tot verdringing mee te nemen bij de uitwerking van de voorstellen voor de sportsector

Wordt meegenomen bij wijziging uitvoeringsregels WAV.

Planning: 1 januari 2013

3

24-11-2009 Plenaire behandeling EK wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (31 780) (Handelingen 2009–2010, nr. 10, Eerste Kamer, pag. 284–308)

De minister zegt Eerste Kamer toe dat bij het maken van de AMvB over de overgangsregeling voor jonggehandicapten die vallen onder de huidige Wajong, bekeken zal worden in hoeverre de mogelijkheid van de terugvaloptie naar de oude regeling gerealiseerd kan worden en op welke wijze dat het best gedaan kan worden. De Eerste Kamer zal hierover geïnformeerd worden.

(T01114)

De besluitvorming over wanneer de oude Wajongers kunnen overstappen naar de nieuwe Wajong is bezien in het licht van het wetsvoorstel WNV. Besluitvorming wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet

4

12-01-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Tijdelijke wet pilot loondispensatie (32 165) (Handelingen 2009–2010, nr. 40, Tweede Kamer, pag. 3933–3942)

Belemmeringen (lock in effecten) van de Wsw-CAO zullen met werkgevers en werknemers in kaart worden gebracht

Ten gevolge van het controversieel verklaren van de Wet werken naar vermogen, wordt de uitwerking van deze toezegging aangehouden

5

12-01-2010 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Tijdelijke wet pilot loondispensatie (32 165) (Handelingen 2009–2010, nr. 40, Tweede Kamer, pag. 3933–3942)

In de tussentijdse rapportages zal inzicht worden geboden in de ontwikkeling van werknemers in verband met het bepalen van de periode wanneer het inkomen tot het wettelijk minimum wordt aangevuld

Over de pilots «werken naar vermogen» zal aan de Tweede Kamer gerapporteerd worden.

Planning: 4e kwartaal 2012

6

Brief d.d. 19-08-2010 Onderzoek medezeggenschap

(Kamerstukken II, 2009–2010, 28 294, nr. 41)

Medezeggenschap pensioengerechtigden bij rechtstreeks verzekerde regelingen. Het hoorrecht is een recht dat is toegekend aan verenigingen van pensioengerechtigden. In de praktijk blijkt het onvoldoende te werken. Toegezegd is de resultaten van het onderzoek te bespreken met het Verbond van Verzekeraars, VNO-NCW en de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties. Gekeken zal worden waar mogelijkheden voor verbetering liggen, zodat deze kunnen worden meegenomen in het bredere traject van de herziening van de governance en medezeggenschap. Alle drie genoemde partijen hebben hun medewerking hierbij toegezegd

Planning: brief naar de Tweede Kamer december 2012

Tabel 4.5.12 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2010–2011
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

22-09-2010 Spoeddebat met ministers SZW en Financiën over de brief d.d. 31-3-2010 m.b.t. de uitvoering van motie-Van Velzen en Van Dam inzake investeren in clustermunitie(22 054, nr. 158) (Handelingen 2010–2011, nr. 2, Tweede Kamer, pag. 49–65)

Nagaan hoe eventueel lering te kunnen trekken uit de regels m.b.t. kinderarbeid t.b.v. discussie over investeringsverbod clustermunitie.

Wordt door Minister van Financiën meegenomen bij afhandeling van motie-Haubrich-Gooskens c.s. inzake een verbod op investeringen in ondernemingen van clustermunitie (EK 32 187 (R1902) F)

Planning: 3e kwartaal 2012

2

06-10-2010 Plenaire behandeling Wetsvoorstel (Aanpassing Wet arbeid vreemdelingen; introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers) (32 287) (Handelingen 2010–2011, nr. 8, Tweede Kamer, pag. 47–53)

De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard

Bij brief d.d. 11-04-2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd.

(Kamerstukken II, 2010–2011, 32 144, nr. 5)

Planning : 4e kwartaal 2012

3

04-11-2010 AO vaste cie SZW TK: Kennismakingsgesprek met de minister en staatssecretaris van SZW (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 13)

Minister zal het wetsvoorstel limitering ontbindingsvergoedingen samenhangende onderwerpen spoedig bezien in het licht van het regeerakkoord

Het wetsvoorstel is op 13-2-2009 aan de Tweede Kamer aangeboden. Laatste keer behandeld op 29-3-2012 (Handelingen 2011–2012, nr. 70)

4

10-11-2010 AO vaste cie SZW TK over Pensioenonderwerpen Herverzekerde pensioenfondsen en het toeslagenlabel (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 20)

De minister zal met sociale partners de omvang van de witte vlekken (in het bijzonder de samenstelling van de groep) op pensioengebied bespreken

De minister zal met sociale partners de omvang van de witte vlekken (in het bijzonder de samenstelling van de groep) op pensioengebied bespreken

Planning: brief naar de Tweede Kamer na zomerreces 2012

5

Brief d.d. 01-12-2010 Pensioenproblematiek: prioriteiten en planning 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 22)

10-11-2010 AO vaste cie SZW

TK over Pensioenonderwerpen Herverzekerde pensioenfondsen en het toeslagenlabel (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 043, nr. 20)

Gevolgen baanwisseling bij arbeidsongeschiktheidspensioen en nabestaandenpensioen. De afgelopen tijd zijn de besturen van Verbond van Verzekeraars en Pensioenfederatie het eens geworden over een alternatief voor wettelijke regeling. De Tweede Kamer wordt daarover geïnformeerd

Planning: brief naar de Tweede Kamer september 2012

6

10-02-2011 AO vaste cie SZW TK over aanpak beperking export uitkeringen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 69)

Rapportage voortgang aanpak beperking export uitkeringen

Planning: 4e kwartaal 2012

7

Brief d.d. 04-03-2011 Kabinetsreactie SER advies zzp’ers (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 311, nr. 71)

Onderzoek pensioen ZZP’ers.

Inventariserend onderzoek naar niet-gebruik bestaande mogelijkheden tot opbouw pensioen voor ZZP’ers. Kabinet wil bezien of het aanbod van pensioenvoorzieningen en -producten aansluit bij de vraag. Kabinet wil bezien of er belemmeringen zijn voor deelname en waar deze eventueel opgelost kunnen worden. Ook tijdens de begrotingsbehandeling SZW 2011 aan de Tweede Kamer gedane toezeggingen terzake worden in het onderzoek meegenomen. Daar waar relevant kan worden beschreven hoe een mogelijkheid voor pensioenopbouw door zelfstandigen ook van betekenis kan zijn voor werknemers die geen pensioen opbouwen dat van de werkgever uitgaat (de zogenaamde «witte vlek» op pensioengebied). Het voorstel van VVD/D66 voor een pensioenfonds voor zzp’ers wordt meegenomen in het onderzoek naar pensioenopbouw door zzp’ers.

De Kamer zal hierover in het najaar van 2011 worden geïnformeerd

Planning: brief naar de Tweede Kamer 3e kwartaal 2012

8

27-04-2011 AO vaste cie SZW TK over Evaluatie WIA en Arbeidsongeschiktheid (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 3)

De Tweede Kamer zal op de hoogte gehouden worden over de ontwikkeling van pensioenopbouw bij loondispensatie

Bij de Tweede Kamer behandeling van WWNV op 19-04-2012 heeft de Staatssecretaris de laatste stand van zaken mondeling gemeld. Bij de begrotingsbehandeling in december 2012 zal de minister de Tweede Kamer opnieuw over de stand van zaken bij de pensioenfondsen informeren

9

27-04-2011 AO vaste cie SZW TK over Evaluatie WIA en Arbeidsongeschiktheid (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 3)

Bij het vervolgonderzoek naar de groep WGA 80–100 wordt ook gekeken naar de retourstroom en naar de raadpleging van de behandelende sector door verzekeringsartsen

Tussenrapportage eind juni 2012. Oplevering onderzoek voorzien op 3e kwartaal 2012

10

26-05-2011 AO vaste cie SZW TK over Arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 144, nr. 9)

Eventuele problemen bij de voorgestelde aanscherping «geen schorsende werking bij bezwaar- en beroep» worden indien nodig voorzien van een oplossing

Wordt meegenomen in wetsvoorstel Herziening WAV. Ligt voor advies bij Raad van State. Planning: indiening bij de Tweede Kamer na de zomer 2012

11

26-05-2011 AO vaste cie SZW TK over Arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 144, nr. 9)

Bij de herziening Wav wordt meegenomen of ook bij verlenging van de twv getoetst kan worden op marktconform loon

Wordt meegenomen in wetsvoorstel Herziening WAV. Ligt voor advies bij Raad van State. Planning: indiening bij Tweede Kamer na de zomer 2012

12

27-04-2011 AO vaste cie SZW TK over Evaluatie WIA en Arbeidsongeschiktheid (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 3)

In 2012 wordt onderzoek verricht naar de stabiliteit van de hybride financiering van de WGA. Over de uitkomsten van het onderzoek wordt de Tweede Kamer in de loop van 2013 geïnformeerd

Het onderzoek is gestart. Rapportage aan de Tweede Kamer staat gepland voor derde kwartaal 2013

Tabel 4.5.13 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2011–2012
 

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1

07-09-2011 AO vaste cie SZW TK over Arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 337)

Uitvragen suggesties aan werkgevers verlichting administratieve lasten na afschaffing kleinebanenregeling.

Ten aanzien van administratieve lastenverlichting in verband met afschaffing van de regeling kleine banen zal de minister werkgevers vragen welke mogelijkheden ze daartoe concreet zien, suggesties oppikken en desgewenst met de Kamer communiceren

De reacties van de werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland worden meegenomen in de uitwerking van de loonsomheffing. De Tweede Kamer wordt 4e kwartaal 2012 geïnformeerd

2

04-10-2011 Plenaire behandeling wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeringen in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (32 815) (Handelingen 2011–2012, nr. 7 item 26, Tweede Kamer)

De Staatssecretaris zegt toe met gemeenten te bespreken hoe de Kamer te informeren over de pilots in de gemeenten die de zoekperiode van vier weken in de WWB ook toepassen op mensen van 27 jaar en ouder

Geïnventariseerd wordt welke gemeenten een zoekperiode van vier weken voor aanvragers vanaf 27 jaar toepassen. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd hoe dit plaatsvindt en wat de resultaten hiervan zijn.

Planning: tweede kwartaal 2013

3

05-10-2011 AO vaste cie SZW TK over Vitaliteitspakket (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 354)

De minister rapporteert over een half jaar aan de Tweede Kamer over de uitwerking van de afspraken met de sociale partners over intersectorale scholing en van-werk-naar werk (vwnw)

In het begrotingsakkoord 2013 is opgenomen dat de middelen voor het van-werk-naar-werk budget en intersectorale scholing voor 2013 naar verwachting bestaat uit een verlaging van de ww-premie voor werkgevers. Besluitvorming over de aanwending voor deze middelen na 2013 is aan een nieuw kabinet

4

05-10-2011 AO vaste cie SZW TK over Vitaliteitspakket (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 354)

De minister zal de suggesties over het gebruik van het van-werk-naar-werkbudget voor het opzetten van een eigen bedrijf en voor sectoroverstijgende scholing meenemen in de uitwerkingen ervan en de Tweede Kamer hierover informeren

In het begrotingsakkoord 2013 is opgenomen dat de middelen voor het van-werk-naar-werk budget en intersectorale scholing voor 2013 naar verwachting bestaat uit een verlaging van de ww-premie voor werkgevers. Besluitvorming over de aanwending voor deze middelen na 2013 is aan een nieuw kabinet

5

Brief d.d. 10-10-2011 Antwoorden op de vragen van de leden Koser-Kaya, Schouw en Verhoeven over barrières bij het inhuren van kennismigranten (Aanhangsel van de Handelingen, 2011–2012, nr. 274, Tweede Kamer)

Minister zal met VNO-NCW en MKB-Nederland in gesprek gaan over de geconstateerde knelpunten bij de kennismigrantenregeling en de Tweede Kamer hierover op de hoogte stellen

Er wordt gewerkt aan een pilot voor versoepelde tewerkstellingsvergunning verstrekking in de kennisindustrie. Daarnaast is SZW met VNO-NCW en MKB-Nederland in gesprek over knelpunten in de kennismigrantenregeling. De Tweede Kamer wordt na de zomer 2012 geïnformeerd.

Planning: 3e kwartaal 2012

6

16-11-2011 AO vaste cie SZW TK over Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 87)

Bij het voorhangen van de concept-amvb voor regeling van beperking van het recht op waardeoverdracht i.g.v. bijbetalingslasten zal het advies van de Stichting van de Arbeid hierover worden meegezonden naar de Tweede Kamer.

Concept amvb is 16-04-2012 naar de Tweede Kamer en Eerste Kamer gezonden i.v.m. voorhang. Door Tweede Kamer besproken in AO op 27-06-2012. Amvb is 09-06-2012 voor advies naar Raad van State gestuurd

7

16-11-2011 AO vaste cie SZW TK over Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 87)

De minister zal in 2012 onderzoek laten doen naar doorsneepremies van pensioenfondsen. Hij streeft ernaar de uitkomsten van dit onderzoek in het 1e kwartaal 2013 aan de Tweede Kamer aan te bieden

Planning: 1e kwartaal 2013

8

23-11-2011 Vervolg AO vaste cie SZW TK over Kinderopvang en Kindregelingen (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 164)

De minister zegt toe dat met de VNG

besproken zal worden hoe oudercommissies meer betrokken kunnen worden bij handhavingsadviezen die de gemeente uitschrijft aan ondernemers

De (on)mogelijkheden om in het LRKP de handhavingsbrieven op te gaan nemen wordt meegenomen in het traject «Versterking positie van ouders»

Planning: 4e kwartaal 2012

9

23-11-2011 Vervolg AO vaste cie SZW TK over Kinderopvang en Kindregelingen (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 164)

De minister zegt toe overleg te plegen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over, dagarrangementen en speciaal onderwijs met betrekking tot kinderopvang

In overleg met OCW wordt bekeken welk onderzoek nodig is, in aanvulling op eerder onderzoek uit 2007.

Planning: 4e kwartaal 2012

10

30-11-2011 AO vaste cie SZW TK over WWB-onderwerpen (Kamerstukken II, 2011–2012, 30 545, nr. 110)

Monitor kinderalimentatie.

De staatssecretaris zal de Tweede Kamer informeren over de afloop van het gesprek met de VNG over de verschillen tussen de raming en de feitelijke realisaties van de kinderalimentatie naar aanleiding van de monitor van de € 69 mln. kinderalimentatie

Publicatie van het eindrapport vindt naar verwachting plaats in oktober 2012 via de CBS website. Na publicatie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: 4e kwartaal 2012

11

30-11-2011 AO vaste cie SZW TK over WWB-onderwerpen (Kamerstukken II, 2011–2012, 30 545, nr. 110)

IWI-onderzoek handhaving norm 110% sociaal minimum bij categoriale bijzondere bijstandsverlening.

De staatssecretaris zal bezien of hij de Inspectie Werk en Inkomen volgend jaar al onderzoek kan laten doen naar de naleving van de norm 110% sociaal minimum door gemeenten bij categoriale aanvullende inkomensondersteuning en dat de Tweede Kamer laten weten.

Het onderzoek vindt in de tweede helft van 2012 plaats. Hierna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

Planning: december 2012

12

30-11-2011 AO vaste cie BZK over Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) (Kamerstukken II, 2011–2012, 27 859, nr. 58)

De minister zegt toe dat de beleidsregels UWV worden aangepast nadat de wet- en regelgeving is aangepast

Na aanpassen van de wet en regelgeving verwachting eind 2012

13

07-12-2011 VAO Kinderopvang (vervolg AO 23-11-2011) (Handelingen 2011–2012 nr. 33 item 7, Tweede Kamer)

De minister zegt toe dat er onderzoek wordt gedaan naar de effecten van het afschaffen van het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag voor zzp’ers.

Er wordt aangesloten bij het onderzoek van het ministerie van Financiën over de alternatieven voor de zelfstandigenaftrek. De Tweede Kamer wordt hierover uiterlijk in het 4e kwartaal van 2012 geïnformeerd

14

14-12-2011 Vervolg plenaire behandeling begroting SZW voor het jaar 2012 (33 000-XV) (Handelingen 2011–2012, nr. 36, item 9, Tweede Kamer )

Onderzocht zal worden hoe de verschillende fraudemeldpunten van SVB, UWV en gemeenten kunnen worden gestroomlijnd en goed op elkaar afgestemd

De Tweede Kamer zal in het vierde kwartaal van 2012 worden geïnformeerd over de stroomlijning van de meldpunten

15

14-12-2011 Vervolg plenaire behandeling begroting SZW voor het jaar 2012 (33 000-XV) (Handelingen 2011–2012, nr. 36, item 9, Tweede Kamer)

De Staatssecretaris zal contact opnemen met OCW omdat scholen een aanvulling op de ouders en de jongeren kunnen spelen i.h.k.v. voorkomen van schulden. Het makkelijk bijlenen bij DUO zal hierbij worden meegenomen

Er is overleg met OCW gaande. Dit overleg zal naar verwachting in het najaar kunnen worden afgerond.

Planning: 4e kwartaal 2012

16

14-12-2011 Vervolg plenaire behandeling begroting SZW voor het jaar 2012 (33 000-XV) (Handelingen 2011–2012, nr. 36, item 9, Tweede Kamer)

Korten uitkering bij agressie en geweld tegen ambtenaren

De toezegging wordt meegenomen in het wetsvoorstel Naleving.

Planning: 1e kwartaal 2013

17

14-12-2011 Vervolg plenaire behandeling begroting SZW voor het jaar 2012 (33 000-XV) (Handelingen 2011–2012, nr. 36, item 9, Tweede Kamer)

De minister zal kijken op welke wijze verkeerscontroles worden opgezet en of het toch mogelijk is om daar een nuttig samenwerkingsverband op te zetten dat ook voor het UWV resultaten oplevert in het kader van fraudebestrijding. Hij zal zich in deze kwestie verdiepen en zoeken naar mogelijkheden om deze optie in de toekomst toch te benutten. Hij zal de Tweede Kamer informeren over zijn bevindingen op dat punt.

De Tweede Kamer zal in het 4e kwartaal 2012 geïnformeerd worden over de bevindingen

18

14-12-2011 Vervolg plenaire behandeling begroting SZW voor het jaar 2012 (33 000-XV) (Handelingen 2011–2012, nr. 36, item 9, Tweede Kamer)

Toezegging om ijkpunt/benchmark voor gemeenten te verbeteren, waardoor er meer openheid en transparantie ontstaat ten aanzien van de prestaties van gemeenten bij het terugdringen van hun bijstandsbestand.

Er zijn wensen geformuleerd t.a.v. Interface, Inhoud kernkaart en Actualiteit gegevens. BKWI is bezig met nieuw ontwerp interface. Voorjaar 2013 zal de nieuwe kernkaart worden opgeleverd door BKWI. Planning: tweede kwartaal 2013

19

20-12-2011 Vervolg plenaire behandeling EK wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die Wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (32 815), Antwoord regering re- en dupliek Handelingen I, 2011–2012, nr. 13 – blz. 13-4-23

De staatssecretaris van SZW zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beckers, informeren over het aantal jongeren dat door de huishoudinkomenstoets geraakt wordt, tenzij dit leidt tot een verzwaring van de (bestuurlijke) lasten voor gemeenten

Na afronding van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel afschaffing huishoudinkomenstoets zal een brief over deze toezegging naar de Tweede Kamer worden gestuurd

20

21-12-2011 Plenair debat over het kabinetsstandpunt werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië Handelingen nr. 39, item 8, Tweede Kamer)

De minister zal in de loop van het eerste kwartaal van 2012 met een mededeling naar de Kamer komen waarin staat hoe het voorstel van de tuinbouwvakker van de heer Ulenbelt (SP) door de sector zelf ingevuld kan worden en wat wij zelf hebben gedaan om die suggestie verder uit te werken

Een bijeenkomst met LTO, ABU en SZW bleek niet haalbaar vóór het zomerreces.

Planning: 3e kwartaal 2012

21

19-01-2012 Debat over het bericht dat allochtonen vaker een bijstandsuitkering ontvangen (Fritsma) (Handelingen 2011–2012, nr. 43, item 9, Tweede Kamer)

Aanvulling memorie van toelichting Wetsvoorstel Naleving.

De staatssecretaris zegt toe om in de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel Naleving, dat voor de zomer aan de Tweede Kamer wordt toegestuurd, in te gaan op een verzoek van Klaver. Dit betreft het denkraam op basis waarvan wordt besloten wat wel en wat niet naar de gemeente wordt gedecentraliseerd en dat wat centraal door de overheid moet worden geregeld

De toezegging wordt meegenomen in het wetsvoorstel Naleving.

Planning: 1e kwartaal 2013

22

26-01-2012 AO vaste cie SZW TK over arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 372)

Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid op 26 januari heeft de minister toegezegd:

Onderdelen van de aanpak leven lang leren in Denemarken, Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk nader te analyseren op hun bruikbaarheid voor Nederland en hierover de Tweede Kamer nader te informeren

Planning: 4e kwartaal 2012

23

31-01-2012 Plenaire behandeling TK over het korten op pensioenen (Handelingen 2011–2012, nr. 47, item 14, Tweede Kamer)

De minister zal met de Pensioenfederatie bespreken hoe pensioenkortingen in 2013 bij meevallende resultaten kunnen worden gecompenseerd

Planning: meenemen bij wetsvoorstel wijziging Pensioenwet 1e kwartaal 2013

24

Brief 02-12-2011 Medezeggenschap (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 818, nr. 35)

Wijziging WOR ivm informatievoorziening ihkv internationale concernverhoudingen.

1. De wet aanvullen met een bepaling over de informatieplicht in het kader van internationale concernverhoudingen.

2. Bevorderen dat het concernbeleid regelmatig onderwerp van gesprek wordt tussen ondernemingsraad en bestuurder. De uitwerking van mijn voornemen moet nog nader vorm krijgen. Hierbij zal ik de sociale partners betrekken.

3. In overleg met hen zal ik tevens bezien hoe voorlichting over bestaande rechten en plichten kan worden verzorgd, met als doel de rol van de ondernemingsraad bij reorganisatiebesluiten – met name in internationaal concernverband – te verstevigen

Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden i.v.m. scholing ligt voor advies bij Raad van State. Indiening bij de Tweede Kamer na de zomer 2012

25

02-02-2012 Vervolg plenaire behandeling TK wetsvoorstel wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de pensioenleeftijd, extra verhoging van het AOW-ouderdomspensioen en introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW) (33 046) (Handelingen 2011–2012. nr. 49, item 8, Tweede Kamer)

Minister zegt toe aan V.d.Besselaar dat op zijn vragen tijdens AOW-debat zal worden ingegaan in de hoofdlijnennotitie pensioenen die in april 2012 naar de Tweede Kamer wordt gezonden.

1. Hoe verloopt het overleg met sociale partners? Zijn vertegenwoordigers van vakbonden voldoende gemandateerd of ontstaat straks hetzelfde probleem als bij het akkoord in juni?

2. Hoe kijkt de minister aan tegen een langlevenswap waarbij risico’s kunnen worden uitgewisseld tussen levensverzekeraars en pensioenfondsen?

3. Schep duidelijkheid over de discontovoet. Worden verwachte rendementen gebruikt, of het voortschrijdend gemiddelde of het 10-jaars gemiddelde van de rentestanden? Voorkomt dat op 1-1-2012 weer met dagkoersen gerekend wordt. Wat vindt de minister van deze suggestie?

4. Werknemers worden steeds mobieler. Hoe verhoudt zich dat met waardeoverdracht? Leiden verschillende pensioensystemen naast elkaar niet tot problemen in de uitvoering?

5. Heeft de minister kennis genomen van het «Zekerheidspensioen» (AEGON) waarbij de deelnemer in de 2e pijler zelf kan aangeven of hij voor zekerheid kiest? Wat vindt de minister van dit voorstel?

Onderdelen 1, 3 en 4 zijn afgehandeld met brief van 30-05-2012 (Kamerstukken II 2011–2012, 32 043, nr. 113.) Over onderdelen 2 en 5 ontvangt de Tweede Kamer een brief in het 3e kwartaal 2012

26

14-02-2012 VAO over AO tijdelijke regeling WIKK (AO d.d. 2-2-2012 (Handelingen 2011–2012, nr. 53, item 53, Tweede Kamer)

De Staatssecretaris geeft aan na afloop van de juridische procedures een brief te sturen naar de Eerste Kamer over de lering die uit het proces kan worden getrokken t.a.v. het overgangsrecht. Hij zegt toe deze brief in afschrift aan de Tweede Kamer te willen zenden en ontraadt de motie in zijn huidige vorm

05-06-2012 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in het spoedappèl, waaruit volgt dat de getroffen overgangsregeling WWIK toereikend is. Een brief aan de Eerste Kamer (i.a.a. de Tweede Kamer) over het proces t.a.v. het overgangsrecht is in voorbereiding

Planning: 4e kwartaal 2012

27

14-02-2012 Voortzetting van AO van 26 januari 2012, 2e termijn AO Arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken II, 29 544, nr. 385)

De minister zal, i.s.m. de minister van EL&I, de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken rondom Zalco en de EGF-aanvraag

De Europese Commissie heeft op 9-8-2012 de EGF subsidieaanvraag voor € 1,5 miljoen toegekend. De Tweede Kamer zal hierover spoedig bericht worden, Planning: september 2012

28

Brief d.d. 27-02-2012 Aanbieding onderzoeksrapportages SZW (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000, nr. 66)

In lijn met de motie Hamer (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 350) volg ik de inspanningen van sociale partners in het kader van de «Beleidsagenda 2020: investeren in participatie en inzetbaarheid» nauwgezet. De monitor is gebaseerd op deze beleidsagenda. Medio 2012 zal in kaart worden gebracht hoe de cao-afspraken over duurzame inzetbaarheid zich ontwikkeld hebben sinds juni 2011. Dit zal worden onderzocht in een steekproef van 95 cao’s, waaronder circa 5 miljoen werknemers vallen. Over de uitkomsten zal ik uw de Tweede Kamer te zijner tijd informeren

Onderzoek medio 2012. Najaar 2012 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten

29

29-02-2012 AO vaste cie SZW TK over pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 104)

De minister zegt een pilot-onderzoek toe bij 5 ondernemingspensioenfondsen hoeveel geld ze hebben teruggestort in de kas van het moederbedrijf. DNB doet de selectie.

De Tweede Kamer wordt in oktober 2012 geïnformeerd over de uitkomsten van het pilot-onderzoek

30

29-02-2012 AO vaste cie SZW TK over pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 104)

 Pensioenfondsen zijn verplicht aan DNB over de uitvoeringskosten te rapporteren. Vernieuwde rapportagevereisten van DNB met betrekking tot de kosten vermogensbeheer zullen zorgen voor een gedetailleerder beeld in de jaarstaten (het zg. rapportagekader). De minister zal binnen de wettelijke mogelijkheden bezien of de Tweede Kamer inzicht kan krijgen in het rapportagekader.

Wordt meegenomen in de brief over uitbesteding. Planning: 3e kwartaal 2012

31

29-02-2012 vervolg debat over het rapport van de Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 4)

De minister zegt toe verder te gaan met het verbeteren van de voorlichting aan arbeidsmigranten en geeft aan zelforganisaties hierbij te betrekken

Er is een voorlichtingsbrochure gemaakt. Deze is online te vinden op www.newinthenetherlands.nl. Op dit moment wordt er een verspreidingsplan opgesteld. De Tweede Kamer wordt per brief geïnformeerd over de voortgang

32

01-03-2012 Plenaire behandeling voorstel van wet houdende wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (32 895) en Plenaire behandeling TK Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32 872) (Handelingen 2011–2012, nr. 58, item 6, Tweede Kamer)

De minister zal onderzoeken wat de meerwaarde van het vergunningstelsel is en de Tweede Kamer voor de zomer hierover informeren

Tijdens het AO Handhaving d.d. 06-06-2012 heeft de minister toegezegd in het 3e kwartaal 2012 de Tweede Kamer te informeren.

Planning: september 2012

33

01-03-2012 Plenaire behandeling voorstel van wet houdende wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (32 895) en Plenaire behandeling TK Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32 872) (Handelingen 2011–2012, nr. 58, item 6, Tweede Kamer)

De minister zegt toe een kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van de huidige situatie in de uitzendbranche te maken. Dat betekent dat zal worden aangeven wat het beeld van de malafiditeit in de branche is, om welke aantallen het gaat en wat hun vermoedelijke aandeel in het geheel is. Een deel van de malafiditeit is onzichtbaar en dus niet precies meetbaar Deze nulmeting zal na twee jaar worden herhaald

Tijdens het AO Handhaving d.d. 06-06-2012 heeft de minister toegezegd het derde kwartaal 2012 de Tweede Kamer te informeren over de voortgang aanpak malafide uitzendbureaus.

Planning: september 2012

34

01-03-2012 Plenaire behandeling voorstel van wet houdende wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (32 895) en Plenaire behandeling TK Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32 872) (Handelingen 2011–2012, nr. 58, item 6, Tweede Kamer)

De minister zegt toe nader te zullen bezien hoe op een andere wijze dan door handhaving van de registratie in het register van Kamer van Koophandel kan worden tegemoetgekomen aan de zorg van de heer Van Hijum dat uitzendbureaus zich uitschrijven en met de noorderzon vertrekken zonder hun belastingschulden te betalen

Tijdens het AO Handhaving d.d. 06-06-2012 heeft de minister toegezegd in het 3e kwartaal 2012 de Tweede Kamer te informeren over de voortgang aanpak malafide uitzendbureaus

Planning: september 2012

35

01-03-2012 Plenaire behandeling voorstel van wet houdende wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (32 895) en Plenaire behandeling TK Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32 872) (Handelingen 2011–2012, nr. 58, item 6, Tweede Kamer)

De minister zegt toe de geaggregeerde informatie over het aantal aansprakelijkstellingen voor het wettelijk minimumloon op een zodanige wijze te publiceren dat het gewenste effect daarmee wordt bereikt

In de brief over de aanpak malafide uitzendbureaus komt informatie over het aantal aansprakelijkstellingen door uitzendkrachten aan inleners. Planning: brief naar de Tweede Kamer september 2012

36

01-03-2012 Plenaire behandeling voorstel van wet houdende wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (32 895) en Plenaire behandeling TK Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen (32 872) (Handelingen 2011–2012, nr. 58, item 6, Tweede Kamer)

De mogelijkheid om de inlener te vrijwaren van de boetes Wet arbeid vreemdelingen zal nader worden onderzocht en bekeken zal worden op welk moment het mogelijk is om daartoe over te gaan

In overleg met LTO en SNA (St. Normering Arbeid) wordt een voorstel ontwikkeld.

Planning: 4e kwartaal 2012

37

Brief d.d. 05-03-2012 Kwaliteitsagenda kinderopvang: op weg naar verbetering van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang

(Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 173)

De minister zegt de Tweede Kamer toe om eind 2012 de voortgang te bespreken over de kwaliteitsagenda Kinderopvang

De Tweede Kamer zal volgens planning worden geïnformeerd.

Planning: 4e kwartaal 2012

38

Brief d.d. 05-03-2012 Kwaliteitsagenda kinderopvang: op weg naar verbetering van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang

(Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 173)

De minister zegt toe de Tweede Kamer in de tweede helft van 2012 te informeren over de resultaten van de kwaliteitsmeting in de BSO (4 – 12 jaar)

De Tweede Kamer zal volgens planning worden geïnformeerd.

Planning 4e kwartaal 2012

39

Brief d.d. 05-03-2012 Kwaliteitsagenda kinderopvang: op weg naar verbetering van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang

(Kamerstukken II, 31 322, nr. 173)

De minister zegt de Tweede Kamer toe in de eerste helft van 2013 te berichten over de resultaten van de periodieke meting van de kwaliteit van kinderdagverblijven (0 – 4 jaar)

De Tweede Kamer zal volgens planning worden geïnformeerd.

Planning: 2 kwartaal 2013

40

07-03-2012 AO vaste cie SZW TK over Arbo-onderwerpen

(Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 208)

In 2013 wordt de onafhankelijkheid van liftkeuringen (opnieuw) onderzocht. In dit onderzoek wordt ook de onafhankelijkheid van de liftkeuring zelf meegenomen

Planning: 1e kwartaal 2013

41

07-03-2012 AO vaste cie SZW TK over Arbo-onderwerpen

(Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 208)

Staatssecretaris zal schriftelijk reageren op de cijfers van de ongevallen met liften waarover de heer De Jong beschikt

Brief Staatssecretaris volgt zo spoedig mogelijk na ontvangst informatie van de heer De Jong (PVV).

42

08-03-2012 AO vaste cie SZW TK over Kinderopvang

(Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 184)

De Minister zal de Tweede Kamer informeren over het gesprek met de VNG over de Sociaal Medische Indicatie

Samen met de VNG zal onderzoek gedaan worden naar het gebruik van mensen met een sociaal medisch indicatie (smi) in Nederland.

Planning: medio 2e kwartaal 2013

43

Brief d.d. 09-03-2012 Beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Dam en Hamer over «het ontduiken van de werkvergunningsplicht voor Roemeense en Bulgaarse werknemers door Nederlandse bedrijven».

Minister heeft toegezegd te onderzoeken wat de oorzaak is van de stijging van het aantal notificaties in verband met dienstverleningsconstructies.

Planning: derde kwartaal 2012

44

Brief d.d. 14-03-2012

Parlementair onderzoek Lessen uit recente arbeidsmigratie

Aanpak Malafide Uitzendbureaus

(Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 28)

De minister heeft in zijn brief van 14 maart 2012 aan de voorzitter van de Tweede Kamer toegezegd om via een halfjaarlijkse rapportage de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van het project AMU.

Planning: 4e kwartaal 2012

45

27-03-2012 Mondelinge vraag van het lid Ulenbelt (SP) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het «doktertje spelen» door commerciële verzuimbedrijven (Zembla.vara.nl, 22 maart 2012) (Handelingen 2011–2012, nr. 68, item 5, Tweede Kamer)

De staatssecretaris heeft toegezegd de Inspectie SZW te vragen na te gaan hoe de verzuimbedrijven in de praktijk werken

De Tweede Kamer wordt het 3e kwartaal 2012 geïnformeerd

46

28-03-2012 VAO over Kinderopvang (AO d.d. 08-03-2012) (Handelingen 2011–2012, nr. 69, item 3, Tweede Kamer)

De minister zegt toe dat hij blijvend zal toezien dat de gemeenten het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (LRKP) «geschoond» houden

De Tweede Kamer zal eind 2012 worden geïnformeerd over het «geschoond» houden van het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen

47

04-04-2012 AO vaste cie SZW TK over Armoede- en Schuldenbeleid

(Handelingen 2011–2012, nr. 74, item 25, Tweede Kamer)

De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van gesprekken met OCW over de schuldenproblematiek onder studenten/scholieren

Er is overleg met OCW gaande. Dit overleg zal naar verwachting in het najaar kunnen worden afgerond.

Planning: vierde kwartaal 2012

48

Brief d.d. 05-04-2012 antwoorden op de Kamervragen van het lid Lodders

(aanhangsel, 2011–2012, 2100, Tweede Kamer)

Minister is bereid om in de loop van 2013 te bezien of de overgangsperiode die met de tijdelijke regeling wordt overbrugd, verlenging behoeft zodat nieuwe groepen deelnemers deze mogelijkheid eventueel ook kunnen krijgen. Hij zal de Tweede Kamer in de tweede helft van 2013 nader informeren. Daarbij zal hij ook de mogelijkheid van meermaals knippen van pensioen meenemen.

Planning:brief naar Tweede Kamer tweede helft 2013

49

Brief d.d. 06-04-2012 Nota nav Verslag wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (33 161)

Een plan van aanpak voor monitoring en evaluatie van de Wet werken naar vermogen zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden

Ten gevolge van het controversieel verklaren van de wet werken naar vermogen, wordt de uitwerking van het plan van aanpak monitoring en evaluatie van de wet werken naar vermogen aangehouden.

50

Brief d.d. 10-04-2012 SER-commissie Toekomstige arbeidsmarktpositie jongeren

(Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 389)

Het CPB is verzocht zijn visie te geven op de werking van de arbeidsmarkt voor jongeren in relatie tot het wettelijk minimumjeugdloon en daarbij in te gaan op mogelijke verdringingsgevolgen en additionele uitgaven aan sociale zekerheid. Ik zal uw de Tweede Kamer te zijner tijd over de CPB-analyse informeren

Verwachting is dat de CPB-analyse najaar 2012 wordt opgeleverd. Planning 4e kwartaal 2012

51

17-04-2012 Plenaire behandeling TK over de Invoeringswet Wet werken naar vermogen (33 161)

De staatssecretaris zegt toe in de eerstvolgende voortgangsrapportage van de pilot «Meer werkplekken bij werkgevers» een overzicht van gerealiseerde plaatsingen op te nemen

De eerstvolgende voortgangsrapportage (het 4e voortgangsrapport) komt na de zomer van 2012 beschikbaar.

Planning: derde kwartaal 2012

52

17-04-2012 Plenaire behandeling TK over de Invoeringswet Wet werken naar vermogen (33 161)

De staatssecretaris zegt toe met gemeenten te bespreken hoe zij om kunnen gaan met bestaande gemeentelijke regelingen die tot een inkomensachteruitgang leiden

De toezegging loopt mee in de werkzaamheden van de pilot loondispensatie.

Planning: 4e kwartaal 2012

53

17-04-2012 Plenaire behandeling TK over de Invoeringswet Wet werken naar vermogen (33 161)

De staatssecretaris van SZW is voornemens om een overzicht te publiceren waarin per gemeente de omvang van het aantal detacheringen en het aandeel begeleid werk wordt aangegeven. Dit overzicht zal gepubliceerd worden op het gemeenteloket

Zodra de Wsw-statistiek aan de Tweede Kamer is aangeboden, zal dit overzicht op het Gemeenteloket worden gepubliceerd.

Planning: vierde kwartaal 2012

54

22-05-2012 Mondelinge vraag van het lid Dikkers (PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij afwezigheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, over het bericht dat incidenten in de petrochemische industrie niet inzichtelijk worden gemaakt voor omwonenden (AD, 21 mei 2012)

Na de zomer 2012 gaan I&M en SZW in gesprek met de provincies en gemeenten om te bezien hoe bij Brzo-bedrijven één integrale inspectie kan worden gedaan en melding hierover kort na het zomerreces aan de Tweede Kamer

Planning 4e kwartaal 2012

55

29-05-2012 Mondelinge vragen van het lid Van Hijum (CDA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij afwezigheid van de minister, over werklozen in Rotterdam die niet aan werk komen in de kassen (Nieuwsuur, 24 mei 2012)

De evaluatie van het project Westland zal in het najaar naar de Tweede Kamer gestuurd worden. De Kamer wordt hierbij tevens geïnformeerd over de handhaving en naleving

Beoogd wordt de Tweede Kamer te informeren over het project in het najaar.

Planning: 4e kwartaal 2012

56

06-06-2012 Dertigledendebat over het bericht dat de crisis wordt misbruikt als reden voor massaontslag en grote ondernemingen met mooie winsten zo tien procent van hun personeelsbestand schrappen (Hamer) (na ontvangst van een brief) (minister SZW) (verzoek van mw. Hamer bij de regeling van werkzaamheden 08-11-2011)

De minister doet zijn best om, op verzoek van de PVV, vóór het zomerreces een brief aan de Tweede Kamer te sturen met informatie over een aantal bedrijven die reorganisaties hebben aangekondigd: hoeveel mensen hebben hun arbeidsplaats daadwerkelijk verloren, hoeveel werknemers zijn intern en extern aan een andere baan geholpen en voor hoeveel mensen is een ontslagvergunning aangevraagd.

In de loop van de zomer 2012 volgt nadere informatie van de bedrijven.

Planning: brief naar de Tweede Kamer 4e kwartaal 2012

57

13-06-2012 Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie

(32 162)

De minister heeft tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel beperking export kinderbijslag de volgende informatie toegezegd:

– Risico’s verbonden aan het groeiend aantal Polen (aantallen, verwachte groei, rechten op basis van Europese regelgeving)

– Informatie over de handhaving: hoe is de controle in Nederland en in het land van herkomst geregeld.

– Unietrouw: op welke wijze houdt Nederland rekening met de Europese bepalingen.

Eind 2012 wordt de Tweede Kamer per brief geïnformeerd

58

Brief d.d. 15-06-2012 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd; 33 290) en Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapte werknemers

(33 284)

Om knelpunten bij de informatieverstrekking aan deelnemers te voorkomen, met name bij pensioenuitvoerders die veel verschillende pensioenregelingen tegelijkertijd moeten aanpassen, zal het kabinet samen met de toezichthouder op de pensioencommunicatie, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), in overleg treden met de pensioenuitvoerders om na te gaan of en in hoeverre een versoepeling van de wettelijke termijnen nodig is. (aanpassing fiscaal kader pensioenrichtleeftijd)

Een eerste bespreking met AFM over deze materie heeft plaatsgevonden op 25 juni 2012.

Planning: afhandeling toezegging: medio 2013

59

27-06-2012 Plenaire behandeling TK Wijziging van de wetgeving op het beleidterrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving)

(33 207)

Tijdens de 1-ste termijn van de plenaire behandeling d.d. 27 juni 2012 in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving», zegt de minister toe te zullen bekijken of het mogelijk is een redelijke benadering van de omvang van fraude te maken

De Tweede Kamer wordt het 4e kwartaal geïnformeerd

60

28-06-2012 AO vaste cie SZW TK over Arbeidsmarktbeleid

(Kamerstukken II, 2011–2012, PM)

De minister zegt toe te onderzoeken waarom het aandeel jongeren dat, in korte tijd, uitstroomt uit de technieksector zo hoog is.

Planning: 1e kwartaal 2013 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd

61

28-06-2012 AO vaste cie SZW TK over Arbeidsmarktbeleid

(Kamerstukken II, 2011–2012, PM)

De minister zal met de SER bekijken hoe de arbeidsmarktpositie van jongeren in een nieuw onderzoeksprogramma meegenomen kan worden.

wordt meegenomen op de groslijst SER-adviesaanvragen.

Planning: 4e kwartaal 2012

62

03-07-2012 Plenaire behandeling Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters

(33 241)

De minister zegt toe om te bekijken of informatie-uitwisseling tussen verzekeraar en het UWV mogelijk is en of de t-2 systematiek kan worden aangepakt. Dit wordt meegenomen bij de implementatie en monitoring van het wetsvoorstel beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters.

Deze toezegging wordt meegenomen bij de implementatie en de monitoring van het wetsvoorstel beperking ziektewet en arbeidsongeschiktheid vangnetters

63

04-07-2012 AO vaste cie SZW TK Wsw/Wajong

(Kamerstukken II, 2011–2012, PM)

De Staatssecretaris zegt toe dat de motie 50, waaraan de VVD refereert zal worden uitgevoerd, zodat Wajongers vrijwillig de overstap kunnen maken van de oude naar de nieuwe Wajong.

Er wordt naar gestreefd de uitvoering van deze toezegging per 01-01-2013 te realiseren.

Planning: 21-12-2012

64

04-07-2012 AO vaste cie SZW TK Wsw/Wajong

(Kamerstukken II, 2011–2012, PM)

De Staatssecretaris zegt toe dat de Tweede Kamer in de tweede helft van 2012 een analyse op geaggregreerd niveau van de herstructureringsplannen zal ontvangen

In de tweede helft van 2012 zal de Tweede Kamer op geaggregeerd niveau een analyse van de herstructureringsplannen worden toegezonden.

Planning: voor begrotingsbehandeling SZW in december 2012

65

04-07-2012

AO vaste cie SZW TK Wsw/Wajong

(Kamerstukken II, 2011–2012, PM)

Niet-Westerse allochtonen in de Wajong De Tweede Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de verschillende vragen die de PVV heeft gesteld over de mogelijkheid om de cijfers over het aantal niet-Westerse allochtonen in de Wajong te updaten

De Tweede Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd.

Planning: 3e kwartaal 2012

66

09-07-2012 Behandeling van het wetsvoorstel wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen i.v.m. bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapte werknemers

(33 284)

Het voorstel van de heer Van Hijum over een traineeprogramma voor ouderen bestuderen i.s.m. met minister van BZK en met een reactie naar de Tweede Kamer komen

Na de zomervakantie zal contact opgenomen worden met BZK over de mogelijkheden binnen het Rijkstraineeprogramma.

Planning: 3e kwartaal 2012.

67

10-07-2012 Behandeling van het wetsvoorstel wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen i.v.m. het aanbrengen van grondslagen die hervorming van een bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en i.v.m. het incorperen van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvang

(33 212)

De minister gaat de trend in het aantal uren dat vrouwen werken monitoren

Deze toezegging wordt meegenomen in de vormgeving van de kinderopvangtoeslag 2014.

Planning: 2e kwartaal 2013

4.6 VERDIEPINGSHOOFDSTUK

A. Opbouw uitgaven beleidsartikelen (bedragen x euro 1 000)
ARTIKEL 1. ARBEIDSMARKT
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

24 832

24 037

22 397

22 834

22 834

           

Nieuwe mutaties

– 560

– 560

– 560

– 10

– 10

1. Naar OCW. Bijdrage onderzoek door Netspar

– 550

– 550

– 550

   

2. Naar Fin. Bijdrage toezicht pensioenwet BES

– 10

– 10

– 10

– 10

– 10

           

Stand ontwerpbegroting 2013

24 272

23 477

21 837

22 824

22 824

1. Overboeking naar het ministerie van OCW als SZW-bijdrage in de kosten voor het onderzoek «Vernieuwing Nederlands pensioenstelsel» door Netspar.

2. Overboeking naar het ministerie van Financiën ten behoeve van toezicht pensioenwet BES.

ARTIKEL 2. BIJSTAND, TOESLAGENWET EN SOCIALE WERKVOORZIENING
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

9 199 433

9 258 090

9 255 187

9 142 227

8 989 057

           

Nieuwe mutaties

30 605

53 427

93 684

67 369

69 172

1. Correctie AOW-leeftijdverhoging

600

300

– 100

– 700

900

2. Weglek aanpassing ZW-begrip

 

31 000

44 000

24 000

24 000

3. Harmonisering wekeneis WW musici en artiesten

1 000

5 000

6 000

6 000

6 000

4. Niet invoeren verlenging IOW

1 431

2 866

4 065

4 782

5 261

5. Loon- en prijsbijstelling OCW deel participatiebudget

400

400

400

400

400

6. Sociale werkgeverslasten 2012 WSW

15 640

13 877

13 013

12 830

12 702

7. Beëindiging rijksbijdrage IAU

 

– 9 000

– 9 000

– 9 000

– 9 000

8. Kasschuif bevordering arbeidsparticipatie

– 7 000

 

7 000

   

9. Macrowerkloosheid

– 13 624

– 22 475

– 3 123

– 2 274

– 2 306

10. Uitvoeringsmutaties Juninota

30 000

30 000

30 000

30 000

30 000

11. Uitvoeringsinformatie SISA

2 158

1 459

1 429

1 331

1 215

           

Stand ontwerpbegroting 2013

9 230 038

9 311 517

9 348 871

9 209 596

9 058 229

1. Dit betreft een correctie op de oorspronkelijke boeking voor de AOW-leeftijdverhoging.

2. Na invoering van het nieuwe criterium in de ZW komt een deel van het bestand niet langer in aanmerking voor een ZW-uitkering en stroomt de bijstand in. Na enige tijd gaat een deel weer aan het werk. In 2016 wordt het structurele effect van € 24 mln. bereikt.

3. De dereguleringsmaatregel WW-wekeneis voor musici en artiesten leidt tot hogere bijstanduitgaven.

4. De verlenging IOW (onderdeel pensioenakkoord) gaat niet door. De oorspronkelijke volumereeks (minder WWB’ers) wordt uitgeboekt.

5. Dit betreft loon- en prijsbijstelling over het OCW-deel van het participatiebudget.

6. Het WSW-budget is verhoogd met de toegekende loonbijstelling. Het betreft de compensatie voor de hogere werkgeverslasten.

7. De rijksbijdrage aan de IAU regeling loopt af in 2014.

8. Om beter aan te sluiten bij de financiering van projecten arbeidsparticipatie is een kasschuif van 2013 naar 2015 verwerkt.

9. De ramingen BUIG en TW zijn aangepast voor ontwikkelingen in de werkloosheid.

10. De raming TW is op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV bijgesteld.

11. De ramingen BUIG en BBZ zijn aangepast aan de hand van uitvoeringsinformatie van de gemeenten (SISA).

ARTIKEL 3. ARBEIDSONGESCHIKTHEID
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

472

497

523

554

585

           

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

           

Stand ontwerpbegroting 2013

472

497

523

554

585

ARTIKEL 4. JONGGEHANDICAPTEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

2 893 513

3 024 472

3 162 547

3 297 626

3 429 046

           

Nieuwe mutaties

– 287 346

– 86 149

– 85 759

– 86 859

– 88 468

1. Correctie AOW-leeftijdverhoging

– 5 083

– 11 083

– 18 558

– 29 129

– 44 500

2. Uitvoeringsmutaties

– 82 263

– 75 066

– 67 201

– 57 730

– 43 968

3. Kasschuif

– 200 000

0

0

0

0

           

Stand ontwerpbegroting 2013

2 606 167

2 938 323

3 076 788

3 210 767

3 340 578

1. Dit betreft een correctie op de oorspronkelijke inboeking. In eerste instantie was gerekend met de totale uitstroom in plaats van uitstroom vanwege pensionering.

2. De ramingen Wajong en re-integratie Wajong zijn op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV bijgesteld. Deze verwerking zorgt voor een meevaller vooral door een dalende gemiddelde hoogte van de uitkering. De meevaller loopt af omdat het aantal Wajongers dat in de Wsw werkt minder snel stijgt dan aanvankelijk was verondersteld.

3. Een extra bevoorschotting in 2012 zorgt voor lagere uitgaven in 2013.

ARTIKEL 5. WERKLOOSHEID
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

6 908

6 908

6 908

6 908

6 908

           

Nieuwe mutaties

– 1 786

– 3 576

– 5 072

– 5 967

– 6 564

1. Niet invoeren verlenging IOW

– 1 786

– 3 576

– 5 072

– 5 967

– 6 564

           

Stand ontwerpbegroting 2013

5 122

3 332

1 836

941

344

1. De verlenging IOW (onderdeel pensioenakkoord) gaat niet door. De oorspronkelijke volumereeks wordt uitgeboekt.

ARTIKEL 6. ZIEKTE EN ZWANGERSCHAP
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

           

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

           

Stand ontwerpbegroting 2013

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

ARTIKEL 7. KINDEROPVANG
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

2 751 970

2 768 934

2 814 626

2 858 701

2 909 391

           

Nieuwe mutaties

– 55 000

0

40 000

40 000

40 000

1. Van Gemeentefonds overheveling vaste voet doelgroepouders KOT

40 000

40 000

40 000

40 000

40 000

2. Uitvoeringsmutaties KOT

– 95 000

– 40 000

     
           

Stand ontwerpbegroting 2013

2 696 970

2 768 934

2 854 626

2 898 701

2 949 391

1. Met ingang van 2013 betaalt de Belastingdienst de volledige kinderopvangtoeslag (KOT) uit, inclusief de vaste voet voor doelgroepouders. De middelen die voor doelgroepouders aan gemeenten waren toegekend, worden vanaf 2013 overgeheveld naar de begroting van SZW.

Dit deel van de KOT werd tot en met 2012 door de gemeenten uitbetaald.

2. De raming van de Kinderopvangtoeslag is op basis van uitvoeringsgegevens van de Belastingdienst bijgesteld.

ARTIKEL 8. OUDEDAGSVOORZIENING
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

958 574

984 365

1 007 514

1 020 483

1 035 234

           

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

           

Stand ontwerpbegroting 2013

958 574

984 365

1 007 514

1 020 483

1 035 234

ARTIKEL 9. NABESTAANDEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

937

981

1 027

1 078

1 132

           

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

           

Stand ontwerpbegroting 2013

937

981

1 027

1 078

1 132

ARTIKEL 10. TEGEMOETKOMING OUDERS
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

4 303 349

4 219 650

4 179 589

4 139 266

4 098 976

           

Nieuwe mutaties

– 9 594

– 10 837

– 11 612

– 12 426

– 13 265

1. Afschaffen onderhoudstoets enkelvoudige kinderbijslag

3 400

4 200

4 200

4 200

4 200

2. Beperken tijdsbestedingvoorwaarden kinderbijslag

1 300

1 600

1 600

1 600

1 600

3. Uitvoeringsinformatie SVB

– 14 294

– 16 637

– 17 412

– 18 226

– 19 065

           

Stand ontwerpbegroting 2013

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

1. Door het afschaffen van de onderhoudstoets (dereguleringsmaatregel) wordt gerekend op 3 750 extra kinderbijslaguitkeringen en 1 750 extra WKB- uitkeringen.

2. Door het beperken van de tijdsbestedingvoorwaarden (dereguleringsmaatregel) wordt gerekend op 1 150 extra kinderbijslaguitkeringen en 330 extra WKB-uitkeringen.

3. De ramingen TOG en kopje TOG zijn op basis van uitvoeringsgegevens van de SVB bijgesteld.

ARTIKEL 11. UITVOERINGSKOSTEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

434 370

364 179

326 470

328 360

327 956

           

Nieuwe mutaties

– 1 511

1 792

1 687

1 648

1 621

1. Sociale werkgeverslasten 2012

2 078

1 742

1 562

1 573

1 571

2. Uitwisseling gegevens GBA en BKWI

50

50

50

50

50

3. Overheveling uitvoeringskosten IOW

   

75

25

 

4. Herschikking uitvoeringskosten UWV

– 3 639

       
           

Stand ontwerpbegroting 2013

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

1. De uitvoeringskosten zijn verhoogd met de toegekende loonbijstelling. Het betreft de compensatie voor de hogere werkgeverslasten.

2. Om de uitwisseling van gegevens tussen gemeenten en BKWI mogelijk te maken wordt € 0,050 miljoen toegevoegd aan het budget van BKWI.

3. Vanwege de uitfasering van de IOW worden voor de jaren 2015 en 2016 uitvoeringskosten overgeheveld vanuit de premiegefinancierde uitvoeringskosten (WW).

4. Budgettair neutrale herschikking binnen de totale uitvoeringskosten van het UWV (begrotings- en premiegefinancierd).

ARTIKEL 12. RIJKSBIJDRAGEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

9 929 650

10 639 417

11 125 159

11 343 284

11 557 430

           

Nieuwe mutaties

– 373 519

– 237 977

– 118 312

– 363 810

– 484 797

1. Uitvoeringsmutaties CMEV

– 371 100

– 235 700

– 115 800

– 360 200

– 480 500

2. Uitvoeringsmutaties Juninota

– 2 419

– 2 277

– 2 512

– 3 610

– 4 297

           

Stand ontwerpbegroting 2013

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

1. De ramingen zijn op basis van macro-economische cijfers van het CPB bijgesteld.

2. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV bijgesteld.

B. Opbouw uitgaven niet-beleidsartikelen (bedragen x euro 1 000)
ARTIKEL 96. APPARAATSUITGAVEN KERNDEPARTEMENT
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

229 349

253 560

202 058

195 823

195 779

           

Nieuwe mutaties

11 254

1 776

1 476

742

742

1. Kasschuif apparaatuitgaven

2 225

25

25

25

25

2. Salarissen IWI

7 535

       

3. Invulling taakstelling IWI

100

93

143

209

209

4. Van VenJ bijdrage kosten afpakken voordeel door fraude

334

500

500

500

500

5. Van VWS bijdrage in de kosten gezamenlijke huisvesting

1 150

1 150

800

   

6. Naar OCW bijdrage masterplan archief

– 90

– 112

– 112

– 112

– 112

7. Budgettair neutrale herschikkingen

 

120

120

120

120

           

Stand ontwerpbegroting 2013

240 603

255 336

203 534

196 565

196 521

1. Kasschuiven apparaatkosten om betere aansluiting tussen beschikbaar budget en behoefte te bewerkstellingen. De min mutaties zijn in 2012 (oude artikelstructuur) verwerkt.

2. De salarissen IWI worden door SZW betaald en worden vervolgens door IWI terugbetaald aan SZW (zie ook ontvangsten). De reden hiervoor is dat per 2012  de baten-lastendienst Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is opgegaan in de Inspectie SZW.

3. Een deel van de ombuigingstaakstelling IWI was verwerkt op personeel IG. Dit wordt met genoemde mutatie rechtgetrokken.

4. Overboeking van ministerie van VenJ als bijdrage in de kosten van intensiveren van het afpakken van voordeel dat natuurlijke rechtspersonen en rechtspersonen hebben verkregen als gevolg van fraude.

5. Overboeking van ministerie van VWS, in verband met kosten die voortvloeien uit de gezamenlijke huisvesting.

6. Overboeking naar ministerie van OCW als SZW-bijdrage in de kosten van het masterplan concentratie Archiefdepots.

7. Budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

ARTIKEL 97. AFGESLOTEN REGELINGEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

0

0

0

0

0

           

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

           

Stand ontwerpbegroting 2013

0

0

0

0

0

ARTIKEL 98. ALGEMEEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

67 178

57 074

49 891

56 128

56 110

           

Nieuwe mutaties

– 150

– 143

– 193

– 259

– 259

1. Uitwisseling gegevens GBA en BKWI

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

2. Invulling taakstelling IWI

– 100

– 93

– 143

– 209

– 209

           

Stand ontwerpbegroting 2013

67 028

56 931

49 698

55 869

55 851

1. Om de uitwisseling van gegevens tussen gemeenten en BKWI mogelijk te maken wordt € 0,050 miljoen overgeboekt naar het budget van BKWI.

2. Een deel van de ombuigingstaakstelling IWI was verwerkt op personeel IG. Dit wordt nu ten laste van het IWI budget geboekt.

ARTIKEL 99. NOMINAAL EN ONVOORZIEN
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

116 766

135 310

103 262

114 141

110 302

           

Nieuwe mutaties

– 9 614

– 8 358

– 7 848

– 7 327

– 7 090

1. Overboeking naar IeM ivm financiële compensatie waterschappen

– 2 000

– 2 000

– 2 000

– 2 000

– 2 000

2. Overboeking loonbijstelling 2012

– 25 093

– 22 688

– 21 478

– 21 171

– 20 862

3. Budgettair neutrale herschikkingen

 

– 120

– 120

– 120

– 120

4. Toedeling prijsbijstelling 2012

17 479

16 450

15 750

15 964

15 892

           

Stand ontwerpbegroting 2013

107 152

126 952

95 414

106 814

103 212

1. Overboeking naar ministerie van IenM in verband met een financiële compensatie van waterschappen voor het betrekken van de eigen bijdrage Kinderopvang bij het bepalen van recht op kwijtschelding van lokale belastingen.

2. Toedeling van de loonbijstelling 2012 naar de beleidsartikelen.

3. Budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

4. Toedeling van het ministerie van Financiën voor de prijsbijstelling 2012.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikelen (bedragen x euro 1 000)
ARTIKEL 1. ARBEIDSMARKT
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

37 755

39 039

38 830

42 799

43 191

           

Stand ontwerpbegroting 2013

37 755

39 039

38 830

42 799

43 191

ARTIKEL 2. BIJSTAND, TOESLAGENWET EN SOCIALE WERKVOORZIENING
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

127 083

53 383

53 383

53 383

53 383

           

Nieuwe mutaties

400

400

400

400

400

1. Loon- en prijsbijstelling OCW deel participatiebudget

400

400

400

400

400

           

Stand ontwerpbegroting 2013

127 483

53 783

53 783

53 783

53 783

1. Dit is de tegenhanger van de uitgavenmutatie loon- en prijsbijstelling over het OCW-deel van het participatiebudget. De mutaties zijn voor SZW budgettair neutraal.

ARTIKEL 7. KINDEROPVANG
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

1 427 015

1 423 015

1 420 848

1 428 032

1 431 597

           

Stand ontwerpbegroting 2013

1 427 015

1 423 015

1 420 848

1 428 032

1 431 597

ARTIKEL 10. TEGEMOETKOMING AAN OUDERS
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

155 199

120 916

107 693

101 108

97 368

           

Stand ontwerpbegroting 2013

155 199

120 916

107 693

101 108

97 368

D. Opbouw ontvangsten niet-beleidsartikelen (bedragen x euro 1 000)
ARTIKEL 96. APPARAATSUITGAVEN KERNDEPARTEMENT
 

2013

2014

2015

2016

2017

Stand omsleuteling nieuwe artikelstructuur

3 500

3 500

3 500

3 500

3 500

           

Nieuwe mutaties

7 535

0

0

0

0

1. Salarissen IWI

7 535

       
           

Stand ontwerpbegroting 2013

11 035

3 500

3 500

3 500

3 500

1. De salarissen IWI worden door SZW betaald en worden vervolgens door IWI terugbetaald aan SZW (zie ook uitgaven). De reden hiervoor is dat per 2012  de baten-lastendienst Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is opgegaan in de Inspectie SZW

4.7 SUBSIDIEOVERZICHT

Overzicht subsidies

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de subsidies van het ministerie van SZW.

Binnen deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies uit hoofde van subsidieregelingen en uit hoofde van de Kaderwet SZW. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het ministerie van SZW zijn ingesteld. De Kaderwet SZW is een algemene titel op grond waarvan partijen een subsidieverzoek kunnen indienen bij het ministerie van SZW.

Definitie subsidie

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Tabel 4.7.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1 000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal verle-ningen 2011

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Kwaliteit arbeidsverhoudingen

212

308

515

515

515

515

515

4

2008

2013

geen

1

Stimulering veilig werken

1 198

           

308

2011

2

Stimulering leeftijdsbewust beleid

39

           

nvt

2010

2010

2

Raakvlak onderwijs arbeidsmarkt

377

99

70

       

7

2011

4

Scholing jonggehandicapten 1)

12 093

10 836

13 300

13 300

13 300

13 300

 

14

2012

2016

4

Stagejobcoach

748

           

nvt

2012

2011

4

Wajong adviesvouchers

628

1 015

         

639

2012

2011

7

Buitenschoolse opvang

108

           

nvt

2008

7

Kinderopvang

9 425

           

nvt

2009

97

Regeling bedrijfsverzamelgebouwen

37

           

nvt

2003

97

Regeling schoonmaakdiensten particulieren

5

           

nvt

2007

97

Stimuleringsregeling ID–banen

32

           

nvt

2007

 

TOTAAL

24 902

12 258

13 885

13 815

13 815

13 815

515

       

1) De regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

Tabel 4.7.2 Subsidies uit hoofde van de Kaderwet (x € 1 000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal verleningen 2011

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Arbeidsmarkt

4 546

6 744

5 316

5 221

3 975

4 524

4 524

       

1

Arbeidsmarkt

   

183

143

121

121

121

nvt

nvt

nvt

1

Inkomensbeleid

40

5

5

5

5

5

5

nvt

nvt

nvt

1

Bevordering arbeidsparticipatie

   

252

292

314

314

314

nvt

nvt

nvt

1

Arbeidsomstandigheden

4 304

6 556

4 816

4 621

3 375

3 924

3 924

11

nvt

nvt

nvt

1

Pensioenen

47

0

60

160

160

160

160

1

nvt

nvt

nvt

1

Aan het werk

145

62

         

nvt

nvt

nvt

1

Projectsubsidies

10

121

         

1

nvt

nvt

nvt

2

Bijstand, Toeslagenwet en SW

5 735

5 194

3 186

216

0

0

0

       

2

Bijstand, Toeslagenwet en SW

0

0

3 186

216

     

nvt

nvt

nvt

2

Subsidies doelgroepen

1 502

3 409

         

4

nvt

nvt

nvt

2

Bijstand

1 777

1 072

         

4

nvt

nvt

nvt

2

Re-integratie

1929

422

         

4

nvt

nvt

nvt

2

Sociale Werkvoorziening

527

291

         

2

nvt

nvt

nvt

4

Wajong Iedereen doet mee

1 500

             

nvt

nvt

nvt

7

Kinderopvang

6 347

10 500

7 668

7 550

7 550

7 550

7 550

3

nvt

nvt

nvt

98

Projectsubsidies

0

804

         

nvt

nvt

nvt

 

TOTAAL

18 128

23 242

16 170

12 987

11 525

12 074

12 074

       

Omdat het hier gaat om incidentele subsidies die vallen onder de Kaderwet subsidies SZW, zijn er geen afzonderlijke evaluatiemomenten voorzien

4.8 EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel 4.8 Overzicht evaluaties

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

1a. Beleidsdoorlichtingen

         
   

Beleidsdoorlichting G&VW en diverse deel-onderzoeken, gebundeld in eindrapport «Verantwoordelijk werken»1)

1

2009

2012

25 883, nr. 209

   

Arbowet 1)

1

2011

2012

25 883, nr. 209

   

Arbeidsmarkt 2)

1

2013

2013

 
   

Bijstand, TW en WSW

2

2017

2017

 
   

Arbeidsongeschiktheid

3

2016

2016

 
   

Jonggehandicapten

4

2017

2017

 
   

Werkloosheid

5

2014

2014

 
   

Ziekte en zwangerschap

6

2016

2016

 
   

Kinderopvang

7

2013

2014

 
   

Pensioenbeleid 1)

8

2011

2012

 
   

Oudedagsvoorziening

8

2017

2017

 
   

Nabestaanden

9

2012

2012

 
   

Tegemoetkoming ouders

10

2012

2013

 
   

Uitvoeringskosten

11

2015

2015

 
 

1b. Ander onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid

         
   

Evaluatie Arbeidstijdenwet. Titel eindrapport «Verantwoorde arbeidstijden?»

1

2011

2012

30 532, nr. 28

   

Evaluatie tenuitvoerlegging 24 EU arborichtlijnen

1

2012

2013

 
   

Evaluatie WIJ

2

2010

2011

33 035, nr. 1

   

Evaluatie Stagejobcoach

2

2011

2011

33 000-XV, nr. 66

   

Monitor en evaluatie experiment van werk naar werk

2

2011

2012

 
   

Evaluatie Meerjarige Aanvullende Uitkering

2

2011

2012

 
   

Evaluatie Participatieplaatsen gemeenten

2

2012

2012

 
   

Evaluatie Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders

2

2012

2013

 
   

Experiment netto-effectiviteit re-integratie

2

2014

2014

 
   

Re-integratie ondersteuning

2

2014

2014

 
   

Evaluatie wet op gemeentelijke schuldhulpverlening

2

2016

2016

 
   

Evaluatie WIA

3

2010

2011

32 716, nr. 1

   

Evaluatie hybride stelsel WGA

3

2012

2012

 
   

Onderzoek WGA 80–100

3

2012

2012

 
   

Evaluatie IOW

5

2009

2011

32 729, nr. 1

   

Evaluatie deeltijd WW/WTV

5

2010

2012

 
   

Evaluatie actieplan jeugdwerkloosheid

5

2011

2011

29 544, nr. 341

   

Zelfstandig en zwangerschapsuitkering (ZEZ)

6

2012

2012

 
   

Evaluatie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

7

2011

2012

33 275, nr. 3

   

Evaluatie Wet kinderopvang

7

2015

2015

 
   

Evaluatie TOG

10

2013

2013

 
   

Evaluatie SUWI

11

2015

2015

 

2. Overig onderzoek

         
   

«Onderzoek naar zelfregulering op het terrein van arbeidomstandigheden»

1

2011

2012

 
   

Pilots Borgstellingsregeling starterskredieten

2

2008

2011

31 311, nr. 80

   

Experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders

2

2008

2011

29 544, nr. 342

   

Tijdelijke middelen schuldhulpverlening 2009–2011 besteding, effecten en duurzaamheid

2

2010

2011

33 000-XV, nr. 66

   

Effecten Bestuurlijk Akkoord met gemeenten

2

2010

2011

26 448, nr. 462

   

Kwaliteitsverbetering schuldhulpverlening, evaluatie project en Spekman en Martijn-Ortega

2

2011

2012

33 000-XV, nr. 66

   

Evaluatie kinderen, armoede en sociale uitsluiting:

       
   

– langetermijneffect

2

2011

2011

24 515, nr. 205

   

– nameting aantal kinderen

2

2011

2011

24 515, nr. 210

   

– duur wachttijden shv

2

2011

2011

24 515, nr. 185

   

– brede toegankelijkheid schuldhulpverlening

2

2011

2011

24 515, nr. 192

   

Niet-gebruik inkomensvoorzieningen

2

2011

2011

29 544, nr. 342

   

Vervolgmeting Huishoudens in de rode cijfers

2

2012

2012

 
   

Monitor betalingsachterstanden, meting 2011

2

2012

2012

33 000 XV nr. 66

   

Vraag en aanbod arbeid en re-integratie laagopgeleiden

2

2012

2012

 
   

Onderzoek verdeelmodel WWB 2014

2

2012

2013

 
   

Participatiebudget (wettelijk)

2

2013

2013

 
   

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

3

2012

2012

 
   

Monitor Pilot Wajong Advies Voucher

4

2011

2011

33 000 XV nr. 66

   

Werkhervattingskansen vanuit de WW

5

2012

2012

 
   

Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE)

7

2013

2013

 
   

Voor- en nadelen doorsneepremie

8

2012

2012

 

1) Deze beleidsdoorlichting betreft een deel van dit artikel, omdat de beleidsdoorlichting nog op de artikelindeling van de begroting 2012 is gebaseerd.

2) De eerder uitgevoerde beleidsdoorlichting Arbowet en evaluatie Arbeidstijdenwet worden bij de doorlichting betrokken.

4.9 LIJST MET AFKORTINGEN

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AG SZW

Agentschap SZW

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMU

Aanpak Malafide Uitzendbureau’s

Anw

Algemene Nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATB

Arbeidstijdenbesluit

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

BW

Burgerlijk Wetboek

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

CPB

Centraal Planbureau

DNB

De Nederlandsche Bank

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EL&I

Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie

EMU

Economische en Monetaire Unie

EQUAL

Transnationaal programma van de Europese Unie gericht op het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

GIR

Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliënten Raad

LRK

Landelijk Register Kinderopvang

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

MKB

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

Nug

Niet-uitkeringsgerechtigde

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

PSW

Pensioen- en Spaarfondswet

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RWI

Raad voor Werk en Inkomen

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SER

Sociaal Economische Raad

SSO

Shared Service Organisatie

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

TNO

Instituut voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TW

Toeslagenwet

twv

tewerkstellingsvergunning

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIJ

Wet investeren in jongeren

WKB

Wet op het kindgebonden budget

WML

Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WTV

Werktijdverkorting

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWIK

Wet Werk en Inkomen Kunstenaars

WWNV

Wet Werken Naar Vermogen

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel