Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2012
Hierbij reageer ik op uw brief d.d. 15 november 2012 waarin gevraagd wordt om de onderzoeksvragen 2 t/m 5 voor zover mogelijk voor vrijdag 23 november 2012 te beantwoorden.
Bij de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de door uw commissie vooraf gestelde inkadering waarin is aangegeven dat het begrotingsonderzoek zich met name richt op de begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s die staan vermeld in tabel 95.4 van de OCW-begroting (p. 95). De apparaatskosten van individuele onderwijsinstellingen, academische ziekenhuizen en musea worden niet meegenomen.
De onderzoeksvragen en antwoorden
2. Hoe groot is de bekostiging aan overige organisaties, zoals de PO- Raad, de VO-Raad, de MBO Raad, adviesbureaus en derden? Hoe staat de bekostiging in verhouding tot hun apparaatskosten? Hoe staat de bekostiging in verhouding tot de te verdelen subsidiestroom of omvang van uitvoering van taken? Het gaat onder meer om de organisaties die subsidie ontvangen voor de uitvoering van de subsidieregelingen genoemd in bijlage 4 (p.183).
Antwoord
Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt eerst ingegaan op hoe in de begroting van OCW wordt omgegaan met deze begrippen.
De begroting van OCW is opgebouwd conform de richtlijnen van Verantwoord begroten. Per artikel wordt inzicht geboden in het begrote bedrag voor de bekostiging, subsidies, bijdrage aan de ZBO’s/RWT’s en opdrachten. De apparaatskosten zijn inzichtelijk gemaakt op een apart artikel voor apparaatskosten (artikel 95).
Wanneer is er sprake van bekostiging?
Er is sprake van bekostiging bij een financiële overdracht voor beleidsuitvoering aan instellingen, voor zover niet vallend onder opdrachten en subsidies. Voorbeelden zijn de overdrachten aan wetenschappelijke en/of onderwijsinstellingen voor onderwijs en/of onderzoek en voor de stelselbekostiging in de cultuursector en de bekostiging op basis van de Mediawet 2008.
Wanneer is er sprake van een opdracht?
Wanneer OCW als organisatie/bedrijf behoefte heeft aan producten of diensten gaat het om een inkoopbehoefte van OCW zelf, die in de vorm van een opdracht moet worden georganiseerd, ongeacht of dit wordt betaald uit de apparaatskosten of het programmageld. Het gaat dus niet om diensten of producten die direct ten goede komen aan het onderwijsveld, het cultuurveld of het wetenschapsveld. Het gaat daarbij met name om marktpartijen.
Onder opdrachten staan in de begroting de begrote kosten voor adviesbureaus en derden opgenomen. Bij de beoordeling van de offertes staan de offerteaanvraag en de daarin opgenomen randvoorwaarden en (sub)gunningscriteria centraal. De verhouding tussen prijs en kwaliteit zijn doorslaggevend en niet de apparaatskosten voor het te leveren product.
Voorbeelden van opdrachten zijn: onderzoeksrapporten, organisatieadviezen, meubilair, ICT-hardware/software, ICT-dienstverlening, de beveiligingsdiensten of diensten van de cateraar of schoonmaakbedrijf en klanttevredenheidsonderzoeken.
Wat valt onder subsidies?
Wanneer OCW ten behoeve van het onderwijs-, cultuur-, of wetenschapsveld activiteiten in gang wil zetten, gaat het meestal om het omzetten van beleid in activiteiten ten behoeve van het OCW-veld, dat als een subsidieverlening kan worden georganiseerd.
De PO-raad, VO-raad en MBO Raad
De PO-raad, VO-raad en MBO Raad zijn sectororganisaties die de belangen behartigen van schoolbestuurders. De raden worden betaald door de schoolbesturen zelf. Zij betalen contributie. De PO-raad, VO-raad en MBO Raad worden door OCW niet gebruikt als intermediair om budget te verdelen onder de scholen. Het kan wel voorkomen dat OCW een specifieke opdracht bij hen uitzet. Een voorbeeld hiervan is een subsidie voor de VO-academie die tot doel heeft om de schoolleiders in het vo verder te professionaliseren.
De overige organisaties
Op basis van een eerste inventarisatie blijkt dat enkele overige organisaties subsidies of middelen verdelen zoals Platform Beta Techniek, de Stichting Nederlands onderwijs Buitenland en stichting Innovatie Alliantie.
3. Welke normen zijn afgesproken per ZBO/RWT en overige organisaties voor de verhouding apparaatskosten tot programmageld?
Antwoord
In de beschikking aan de cultuurfondsen is de verplichting opgenomen dat de beheerkosten (APK) niet hoger dienen te zijn dan 10% van het totale subsidiebudget.
Voor de overige ZBO’s en organisaties geldt dat er geen concrete normen zijn afgesproken over de verhouding apparaatskosten tot het programmageld. Er is sprake van maatwerk. Per geval wordt afgewogen wat redelijk en billijk is. Hierbij spelen de aard van de werkzaamheden en de gewenste opzet een rol. De kosten van het apparaat en de verhouding tot het programmageld komen jaarlijks terug bij de beoordeling van de begroting en de verantwoording achteraf. Tot op heden is er bij ZBO’s en de overige organisaties geen aanleiding geweest om te gaan werken met een vaste normering. Uit de begroting is af te leiden wat de verhouding is tussen de totale bijdrage aan een ZBO (bijlage 1. RWT’s en ZBO’s) en de apparaatslasten (tabel 95.4 Apparaatslasten baten-lastendiensten en ZBO’s).
Voor de kbb’s (kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven) geldt het volgende. De kbb’s krijgen bekostiging voor de uitvoer van de wettelijke taken. De Inspectie van het Onderwijs is belast met het toezicht op de kbb’s voor zover het om de naleving van de wettelijke taken gaat. Het toezicht op de kbb’s vindt zijn basis in de Wet op het onderwijstoezicht.
4. Hoe is de verdeling tussen reguliere taken en tijdelijke projecten bij externe inhuur (zie tabel 95.1 (p.94)? Welke projecten betreft deze externe inhuur? Hoe is de opsplitsing naar beleidsdirecties en niet-beleidsdirecties (zoals de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, de inspecties en adviesraden van het ministerie)? Zijn onder de post «materiële uitgaven» in tabel 95.1 ook verplichtingen inzake externe inhuur begroot (bijv. voor ICT)?
Antwoord
De precieze verhouding tussen reguliere taken en tijdelijke projecten bij externe inhuur wordt niet geadministreerd. Wel kennen we een onderverdeling in de acht categorieën conform de definitie van BZK voor externe inhuur. Hierover wordt gerapporteerd in het jaarverslag.
Op reguliere taken vindt alleen inhuur plaats voor de tijdelijke vervanging van personeel en voor piekwerkzaamheden. De tijdelijke projecten bestaan voor bijna de helft uit ICT-advies, voor de andere helft gaat het om andere adviezen zoals juridisch advies en beleidsadvies.
In onderstaande tabel staat de opsplitsing van de in de begroting geraamde post externe inhuur op artikel 95 (dit is exclusief DUO en NA), verdeeld over de verschillende organisatieonderdelen:
Kerndepartement |
36% |
Inspecties |
42% |
Raden |
0% |
RCE |
22% |
Onder de post «materiële uitgaven» is op dit moment geen externe inhuur geraamd. Gedurende het jaar zou kunnen blijken dat er een verschuiving noodzakelijk is van de post materiële uitgaven naar de post externe inhuur. Conform de geldende begrotingsregels wordt deze overboeking aan het parlement voorgelegd.
5. Hoe verhouden tabel 95.2 «Apparaatskosten OCW» en tabel 95.3 «Apparaatsuitgaven kerndepartement onderverdeeld naar beleidsartikel» zich tot elkaar? Tabel 95.3 telt niet op tot de apparaatsuitgaven kerndepartement uit tabel 95.2. Hoe zijn de verschillen te verklaren?
Antwoord
In tabel 95.2 zijn de totale Apparaatsuitgaven van het kerndepartement weergegeven (€ 141,7 miljoen). In tabel 95.3 zijn uitsluitend de Apparaatsuitgaven van het kerndepartement weergegeven welke direct toe te delen zijn aan de beleidsartikelen (€ 40,8 miljoen). Hiernaast zijn er nog Apparaatsuitgaven, welke niet direct aan beleidsartikelen zijn te relateren, zoals uitgaven aan Shared Service Organisaties (€ 16,7 miljoen ) binnen het Rijk zoals voor de huisvesting, aan ICT voorzieningen (€ 12,9 miljoen), overige materiële uitgaven (€ 30,6 miljoen) en aan beleidsondersteunende directies.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker