Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2013
In het vragenuurtje van 11 december 2012 heb ik u toegezegd ambtsberichten op te vragen bij de burgemeester van Maastricht en de commissaris van de Koningin van Limburg. Dit naar aanleiding van de publiciteit rond een vergoeding van de gemeente Maastricht voor de verplaatsing van enkele woonwagens. Mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst bericht ik u als volgt.
De ambtsberichten heb ik inmiddels ontvangen en ik doe u deze hierbij toekomen. Over de kwestie heeft inmiddels een debat plaatsgevonden in de gemeenteraad van Maastricht. Ook in de provinciale staten van Limburg zijn vragen gesteld en beantwoord over dit onderwerp. Daarmee heeft de verantwoording plaatsgevonden op het geëigende niveau, te weten het lokale dan wel het provinciale bestuur tegenover de eigen volksvertegenwoordiging.
In het Algemeen Overleg van 12 december 2012 dat u met de minister voor Wonen en Rijksdienst had, heeft hij u toegezegd met mij te overleggen inzake de mogelijkheid om een inventariserend onderzoek te doen naar geldstromen van gemeenten naar woonwagencentra. Dit tevens naar aanleiding van genoemde publiciteit. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden.
Gebleken is dat er geen recente geldstromen zijn vanuit het Rijk die besteed zouden kunnen worden voor woonwagencentra. Gezien de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur voor het woonwagenbeleid is er geen specifieke taak voor het Rijk op dit gebied. De minister voor Wonen en Rijksdienst en ik hebben daarom geconcludeerd dat het doen van een inventariserend onderzoek naar geldstromen van gemeenten naar woonwagencentra voor het Rijksbeleid geen toevoegde waarde heeft.
Vanuit de bestuurlijke invalshoek acht ik het eveneens geen zinvol onderzoek. Het staat gemeenten vrij of zij geld willen besteden aan woonwagenbeleid. Het financiële toezicht berust bij de provincie en het is niet aan mij hierin te treden.
Ik verwacht u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk