Kamerstuk 33400-V-146

Lijst van vragen en antwoorden inzake de rapportage over stand van zaken parlementaire goedkeuring verdragen (Kamerstuk 33400 V, nr. 122)

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) en van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2013

Gepubliceerd: 8 juli 2013
Indiener(s): Angelien Eijsink (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-V-146.html
ID: 33400-V-146

Nr. 146 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juli 2013

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 april 2011 inzake de stand van zaken van tot stand gekomen parlementaire goedkeuring verdragen (Kamerstuk 33 400 V, nr. 122).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juli 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

1

«Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko»: Is de regering nog altijd voornemens het verdrag op te zeggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u uiteen zetten hoe u oordeelt over het advies van de Raad van State? Is dit advies openbaar, zo ja, wilt u dit toesturen aan de Tweede Kamer? Wat is de precieze aanpassing van de memorie van toelichting naar aanleiding van dit advies?

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 14 januari 2013 de Tweede Kamer laten weten dat wanneer de onderhandelingen met Marokko niet bevredigend verlopen het kabinet een wetsvoorstel houdende de goedkeuring van opzegging van het socialezekerheidsverdrag met Marokko zal indienen. Nadien is tijdens een bezoek van de Marokkaanse minister voor Marokkanen in het buitenland aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 maart 2013 afgesproken onderhandelingen te beginnen. Op 6 en 7 mei 2013 heeft op ambtelijk niveau een eerste ronde van besprekingen plaatsgevonden in Den Haag. Tussen partijen is afgesproken om de dialoog voort te zetten en te bezien of de verschillende standpunten nader tot elkaar kunnen worden gebracht. Nu onderhandelingen nog gaande zijn is er vooralsnog geen aanleiding het wetsvoorstel in te dienen bij het parlement. Indien de regering besluit het wetsvoorstel alsnog in te dienen bij het parlement dan wordt tevens het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en de reactie van de minister daarop (het nader rapport) openbaar gemaakt. Mocht besloten worden het wetsvoorstel niet in te dienen dat wordt het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State openbaar gemaakt binnen 30 dagen nadat dit besluit genomen is (artikel 26 van de Wet op de Raad van State).

2

«Europese Overeenkomst tot bescherming van kleine huisdieren»: Vallen de bepalingen van dit verdrag binnen huidige Nederlandse regelgeving? Wat zijn de consequenties van het ondertekenen van het verdrag?

De Europese Overeenkomst ter bescherming van kleine huisdieren is voor Nederland ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Aan de bepalingen van dit verdrag is op dit moment niet volledig te voldoen binnen de huidige Nederlandse regelgeving. Daarom wordt wijziging van regelgeving voorbereid om uitvoering te kunnen geven aan deze Overeenkomst.

Met het nieuwe ontwerp-Besluit gezelschapsdieren wordt voor een deel uitvoering gegeven aan de Europese Overeenkomst ter bescherming van kleine huisdieren. Daartoe wordt de reikwijdte ten opzichte van het bestaande Honden- en Kattenbesluit 1999 uitgebreid met de volgende partijen: groot- en detailhandel in dieren, personen die huisdieren fokken, niet beperkt tot honden en katten, personen die een pension hebben met winstoogmerk voor dieren, niet beperkt tot honden en katten, asielen voor huisdieren, niet beperkt tot honden en katten.

Voor deze partijen zal een meldplicht gelden. Tevens moeten deze partijen aantonen dat de voor de dieren verantwoordelijke persoon vakbekwaam is en dat de voorzieningen om dieren te kunnen houden voldoen aan de behoeften van het dier.

Voor fokkers van alle gezelschapsdieren, dus niet beperkt tot honden en katten, geldt dat zij verantwoordelijk zijn voor het rekening houden met anatomische, fysiologische en gedragskenmerken die de gezondheid van de nakomelingen of het moederdier in gevaar kunnen brengen. Deze verplichting wordt deels geïmplementeerd in het ontwerp-Besluit gezelschapsdieren en deels in het Besluit houders van dieren, een uitvoeringsbesluit op grond van de Wet dieren.

Overige regels uit de Overeenkomst zijn geïmplementeerd in bestaande regelgeving, bijvoorbeeld het verbod op dierenmishandeling, of worden geïmplementeerd in uitvoeringregels bij de Wet dieren. Een voorbeeld van de laatstgenoemde categorie is de verplichting voor de houder van een dier om alle redelijke maatregelen te nemen om ontsnapping van het dier te voorkomen (artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Overeenkomst).

Met de aanpassing van de regelgeving wordt uitvoering gegeven aan een motie van de Kamerleden Thieme en Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 172), waarin is verzocht over gaan tot ratificatie van de Overeenkomst.

De consequenties van het partij worden bij het verdrag zijn dat er regels gaan gelden voor de hierboven genoemde groepen van dierhouders. De gevolgen voor deze groepen, waaronder voor regeldruk, staan beschreven in de toelichting bij het ontwerp-Besluit gezelschapsdieren.

3

«Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap»: Het facultatief protocol biedt gehandicapten mogelijkheid om een klacht in te dienen tegen de Nederlandse staat indien de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. In welke mate heeft het ratificeren van het protocol – financiële – gevolgen voor Nederland?

Het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap staat uitsluitend open voor ratificatie door staten die partij zijn bij het Verdrag. Ratificatie van het Verdrag is als voornemen van de regering opgenomen in het regeerakkoord en is, na onderzoek naar de financiële consequenties ervan, thans in voorbereiding. De regering stelt zich op het standpunt dat Nederland voldoet aan de eisen van het Verdrag op het moment dat het voor Nederland in werking treedt. Uiteraard kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat het verdragscomité daar op enig moment anders tegenaan zal kijken. Het Facultatief Protocol introduceert onder meer een klachtrecht bij dat comité. Het is inherent aan een klachtrecht dat de kans bestaat dat een klacht gehonoreerd wordt. Hoewel de uitspraken van de VN-verdragscomités niet volkenrechtelijk bindend zijn, kan onder die omstandigheden niet geheel worden uitgesloten dat zij invloed zullen hebben op het nationaal recht, met financiële consequenties.

4

«Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten»: Uit de partijgegevens van het facultatief protocol blijkt dat nog geen enkele staat het protocol heeft geratificeerd. Wat beweegt Nederland ertoe het facultatief protocol als eerste staat te willen ratificeren? Wat zijn de gevolgen van niet ondertekenen?

Er is geen sprake van dat Nederland het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten als eerste wil ratificeren. Dat zou ook niet kunnen, want inmiddels is het Facultatief Protocol geratificeerd door tien staten, het vereiste aantal voor inwerkingtreding ervan, welke dan ook op 5 mei van dit jaar heeft plaatsgevonden. Nederland heeft het Protocol namens het Koninkrijk ondertekend op 24 september 2009. De regering onderzoekt op korte termijn de mogelijke gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol.

5

Wat zijn de overwegingen, pro en contra, met betrekking tot goedkeuring van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten?

Een overweging ten faveure van goedkeuring van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten is het gegeven dat hiermee het stelsel van klachtrechten op basis van de wereldwijde mensenrechtenverdragen verder wordt vervolmaakt. Het zusterverdrag, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke recht, kent immers al sinds zijn totstandkoming een individueel klachtrecht. Met de totstandkoming van een klachtrecht inzake economische, sociale en culturele rechten wordt de gelijkwaardigheid en ondeelbaarheid van mensenrechten bevestigd en wordt tegelijkertijd een «gat» in de rechtsbescherming wereldwijd gedicht. Een overweging in het nadeel van goedkeuring van het Facultatief Protocol is het gegeven dat de economische, sociale en culturele rechten, vanwege hun sterk programmatische karakter, lastiger zijn toe te passen in een individueel geval zonder te raken aan democratisch tot stand gekomen wet- en regelgeving en daarmee dus ook de positie van andere individuen dan de klagende partij te beïnvloeden.

6

«Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld»: Met het oog op het beleid van de regering om mensenrechten in een brede context te behandelen; waarom kiest Nederland voor het ondertekenen van dit verdrag?

Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld komen wereldwijd op grote schaal voor en verdienen zowel nationaal als internationaal een krachtige aanpak. Het op 11 mei 2011 te Istanbul tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld beoogt een krachtige bijdrage te leveren aan het voorkomen, vervolgen en uitbannen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Nederland heeft een actieve bijdrage geleverd in de totstandkoming ervan en heeft het verdrag op 14 november 2012 ondertekend. Het ratificatietraject is in gang gezet. Op het moment dat tien landen, waaronder tenminste acht lidstaten van de Raad van Europa, het verdrag hebben geratificeerd, treedt het verdrag in werking.

Het verdrag gaat primair in op vrouwenrechten, die voor Nederland tot één van de prioriteiten op het mensenrechtengebied behoren. Daarnaast worden de verdragspartijen aangemoedigd om het verdrag van toepassing te laten zijn op alle slachtoffers van huiselijk geweld. De verdragsverplichtingen zien daarom niet alleen op een brede doelgroep, maar dragen daarnaast op vele terreinen bij aan verbetering van de mensenrechten van deze slachtoffers en hun eventuele kinderen.

7

Hoe en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de aanpassing n.a.v. het inhoudelijk advies van de Raad van State m.b.t. de overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake verbetering van de samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit? En wat is de aard van deze aanpassing?

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Overeenkomst met de Verenigde Staten aangepast. Inmiddels zijn de desbetreffende parlementaire stukken aangeboden aan de Kamer. Zo wordt verwezen naar de memorie van toelichting die gepubliceerd is in Kamerstuk 33 603, nr. 3 (herdruk). Daarnaast wordt verwezen naar het nader rapport van de regering waarin, in reactie op het advies van de Raad, de aard van de aanpassingen in de memorie van toelichting is beschreven (Zie Kamerstuk 33 603, nr. 4).

8

Hoe en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de aanpassing n.a.v. het inhoudelijk advies van de Raad van State m.b.t. de overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake de verwerking in Frankrijk van Nederlandse bestraalde splijtstofelementen en wat is de aard van deze aanpassing?

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 15 mei 2013 een blanco advies uitgebracht. De goedkeuringsstukken zijn op 25 juni 2013 aangeboden aan het parlement (Zie Kamerstuk 33 671, nrs. 1–3).

9

Zijn de goedkeuringstukken m.b.t. de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake de status van personeel van de Verenigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk inmiddels naar de Raad van State verstuurd?

Op 18 januari 2013 werden de goedkeuringsstukken aan de Raad van State verzonden. Inmiddels zijn de goedkeuringsstukken op 5 juni 2013 aangeboden aan het parlement. (Zie Kamerstuk 33 655 (R2007), nr. 1).

10

Welke ontwikkeling of welke aanleiding maakt dat de goedkeuringsstukken, van het Zevende Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu in voorbereiding zijn?

In 2009 heeft het toenmalige kabinet aan de Tweede Kamer bericht dat het Zevende Protocol bij het EVRM, dat door Nederland tot op heden niet is geratificeerd, thans wel kan worden geratificeerd. Aan deze gewijzigde opstelling (vgl. het standpunt zoals neergelegd in de brief van de minister van Justitie van 12 oktober 2004, Kamerstuk 29 800 VI, nr. 9) lagen verscheidene redenen ten grondslag.

Het recht op hoger beroep in strafzaken, zoals dat is vormgegeven in artikel 2 van het Protocol, gaf aanleiding om de ratificatie van het Protocol onwenselijk te achten. Oorspronkelijk werd niet uitgesloten dat artikel 2 van het Protocol in voorkomende gevallen ook hoger beroep in vreemdelingenzaken mogelijk zou maken. Wat van deze verwachting ook zij, het kabinet verwijst naar de huidige mogelijkheid om hoger beroep in vreemdelingenzaken in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het kabinet is van oordeel dat niet in alle gevallen hoger beroep in strafrechtelijke procedures dient open te staan. De beperking die de wet aanbrengt in de gevallen waarin hoger beroep openstaat – zie bijvoorbeeld artikel 410a van het Wetboek van Strafvordering – acht het kabinet onontbeerlijk met het oog op het streven de rechterlijke macht niet onnodig te belasten. Echter, het kabinet is van mening dat een dergelijke regulering van de mogelijkheid in hoger beroep te komen wordt afgedekt door het tweede lid van artikel 2 van het Zevende Protocol. Ratificatie zal derhalve niet in de weg staan aan handhaving van de huidige wetsbepalingen. Daarbij wijst het kabinet er tevens op dat het Koninkrijk partij is bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (New York, 1966) waarin een soortgelijk recht reeds is opgenomen in artikel 14, vijfde lid, van het Verdrag.

Tevens wijst het kabinet op een groeiend aantal ratificaties van het Protocol.

Dat gezegd hebbende benadrukt het kabinet dat ratificatie van het Protocol thans geen prioriteit geniet vanwege het omvangrijke wetgevingsprogramma van het huidige kabinet.

11

Wat is de invloed van de recente staatsgreep in de Centraal-Afrikaanse Republiek op de ontwikkelingen rondom de Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds?

De interim-EPA met Centraal-Afrika is in januari 2009 tot stand gekomen. Kameroen is het enige land in de regio dat het interim-EPA heeft getekend en is daarmee de enige Afrikaanse partij bij deze overeenkomst.

De recente staatsgreep in de Centraal-Afrikaanse Republiek is daarmee niet van invloed op het interim-EPA met de regio Centraal-Afrika.

12

Zijn er veranderingen of signalen daartoe die een nieuwe houding ten opzichte van Wit-Rusland mogelijk maken? Ontwikkelt de kans tot verdere samenwerking met Wit-Rusland zich in positieve of in negatieve zin?

Er hebben zich de afgelopen periode geen ontwikkelingen voorgedaan in Wit-Rusland die aanleiding geven de houding ten opzichte van het regime van president Lukashenko te herzien. Hierdoor is er ook geen aanleiding om de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst die in 1997 is «bevroren» in werking te laten treden. Zowel de Europese Unie als de Nederlandse regering zijn nog altijd bezorgd over de aanhoudend slechte mensenrechtensituatie en de repressie van het maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland. Zo zitten nog steeds ongeveer 10 politieke gevangenen vast (afhankelijk van de definitie die men hanteert), waaronder leden van de oppositie en mensenrechtenverdedigers. Sinds de uitwijzing van de Zweedse ambassadeur te Minsk in de zomer van 2012 hebben zich geen grote, nieuwe incidenten voorgedaan in de relatie tussen de EU en haar lidstaten met Wit-Rusland, maar een aanpassing van het Nederlands en het EU-beleid is evenmin aan de orde. Sinds 2006 is een EU visumverbod van kracht tegen leden van het Lukashenko regime, en tegen personen of entiteiten die het regime steunen of er van profiteren. Hervatting van de politieke dialoog met Wit-Rusland wordt niet overwogen totdat alle politieke gevangen onvoorwaardelijk zijn vrijgelaten en volledig zijn gerehabiliteerd.

Tegelijkertijd zijn zowel Nederland als de EU van mening dat samenwerking met de Wit-Russische samenleving zoveel mogelijk dient te worden bevorderd. De EU voert hiertoe een beleid van «critical engagement», dat door Nederland wordt gesteund. Nederland ondersteunt zelf het maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland via het MATRA-programma en het Mensenrechtenfonds.