Vastgesteld 25 januari 2013
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben op 17 december 2012 overleg gevoerd met minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het deel Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de begroting 2013.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: Eijsink
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Jasper van Dijk, De Caluwé, Eijsink, Van Klaveren, Leegte, Maij, Agnes Mulder, Van Ojik, Sjoerdsma, Van der Staaij, Thieme en Voordewind,
en minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 16.00 uur.
De voorzitter: Ik open de vergadering en heet u van harte welkom bij het wetgevingsoverleg Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik heet de minister en haar medewerkers van harte welkom, net als de belangstellenden op de publieke tribune en uiteraard de collega-Kamerleden.
Wij bespreken vandaag volgens de agenda 21 stukken, die ik niet allemaal zal voorlezen. Ik merk wel op dat nr. 21 nog niet binnen is, namelijk een kabinetsreactie op het position paper Netherlands-African Business Council. Daarbij is genoteerd dat er nog een reactie te verwachten is. Ik wil toch even hebben opgemerkt tegenover de commissie en de minister dat die reactie mogelijk nog komt. Dan zullen wij zien hoe wij daarmee omgaan.
Collega's, u bent op de hoogte van het feit dat u tien minuten spreektijd hebt. De publieke tribune wijs ik erop dat de geachte afgevaardigden allemaal een aantal minuten spreektijd hebben en die worden verdeeld over de eerste en de tweede termijn. Wij beginnen in eerste termijn bij de heer Van Klaveren van de PVV. Ik sta de leden ruimhartig in eerste termijn drie onderlinge interrupties toe. Wij beginnen nu, om 16.00 uur. Het is de bedoeling dat wij om 18.00 uur schorsen voor de dinerpauze en daarna om 19.00 vervolgen met de eerste termijn van de minister.
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Subsidiesponzen, linkse christenen en schuldgevoeligen schijnen de barricaden op te gaan. De subsidie richting de bodemloze put die ontwikkelingshulp heet, zal namelijk wat minder rijkelijk vloeien dan voorheen. Wat de PVV betreft, is iedere cent minder naar corrupte regimes, sharialanden en hulpclubjes in miljoenen kostende gebouwen, met directies die voor tonnen op de loonlijst staan, absolute winst. Echter, bezuinigen is een relatief begrip. In 2013 wordt er namelijk helemaal niets bezuinigd. Dat is dan nul komma nul, niets, nada. Niet echt een stevig begin dus. In de periode van 2014 tot 2017 wordt er slechts 500 miljoen per jaar bezuinigd. Er staat heel stoer «750 miljoen ingeboekt», maar daar gaat nog 250 miljoen af voor een zogenaamd revolverend fonds, dat wordt gebruikt om te investeren in – inderdaad – ontwikkelingslanden.
Verder is het miljard dat men vanaf 2017 gaat bezuinigen slechts 200 miljoen ten opzichte van 2013. Wij geven volgend jaar immers nog 4,3 miljard weg, terwijl in 2017 de teller op 4,1 miljard staat. Dit maakt de linkse ophef over de bezuinigingen en de geplande acties van onder andere de ChristenUnie in samenwerking met subsidieverslindende hulpclubs extra overbodig. Niet de hoogte van de bezuinigingen zou iets zijn om tegen te protesteren maar het enorme bedrag dat nog steeds wordt weggegooid; volgend jaar zelfs 1,5 miljard meer dan socialist Jan Pronk in zijn laatste termijn weggaf.
En dat in een tijd dat de burgers in ons eigen land worden opgezadeld met enorme lastenverhogingen. Daar waar de VVD voorheen nog eens sprak en het opnam voor de werkende groep mensen in Nederland spreekt zij tegenwoordig teksten als «wij moeten subsidie geven aan goede doelen en hun kernactiviteiten» en «ontwikkelingsorganisaties moeten de helft van hun inkomsten zelf genereren», waarmee de VVD dus eigenlijk zegt dat zij het prima vindt om een half miljard in dit soort clubjes te steken, een onbegrijpelijke draai van 180 graden. Dat staatsontwikkelingshulp onzinnig is, werd al op heldere wijze uiteengezet in verschillende studies van onder andere Dambisa Moyo, William Easterly en Simeon Djankov. Het verstrekte geld wordt door landen weggegooid en in de landen die ontvangen, zien wij corrupte regimes en dictators in het zadel blijven zitten. Bij elke donatie groeit de afhankelijkheid.
De befaamde ontwikkelingseconoom Peter Bower gaf in de jaren zestig al een heldere definitie van ontwikkelingshulp: «belasting voor arme mensen in rijke landen geven aan rijke mensen in arme landen». Nederland geeft helaas nog steeds vijftien landen bilaterale ontwikkelingshulp. Als het aan de PVV zou liggen, zou dit aantal heel snel op nul staan. Wij hebben al meerdere keren gewezen op het feit dat het volstrekt belachelijk is dat Nederland geld geeft aan Indonesië, de zestiende economie van de wereld, maar wij kregen van geen enkele fractie steun voor het idee om de subsidiestroom stop te zetten. Maar ook achterlijke sharialanden als Afghanistan en Jemen en de Palestijnse boevenautoriteit krijgen nog steeds Nederlands ontwikkelingsgeld.
Hierover gaat ook mijn eerste vraag. Onlangs is 3 miljoen euro noodhulp gegeven aan de Palestijnse Autoriteit in verband met slachtoffers die gevallen zijn nadat Hamas raketten afvuurde op Israël, dat zich uiteraard verdedigde. Was dit geld geoormerkt en, zo ja, welk label hing daar dan aan? Hoeveel is er beschikbaar gesteld voor de slachtoffers van Israëlische zijde? Vorig jaar, op 17 maart 2011, is de motie-Van der Staaij/Voordewind aangenomen waarin gesteld wordt dat de Palestijnen geen geld meer krijgen als ze terrorisme verheerlijken. Palestinian Media Watch heeft het rapport «Palestinian Authorithy glorification of terrorists and payment of salaries to terrorists and Dutch funding» uitgebracht met daarin honderden terroristische voorbeelden. Er wordt onder meer gesteld dat de Palestijnse Autoriteit maandelijks meer dan 3,6 miljoen aan salarissen verstrekt aan terroristen. Wij gaan er dan ook van uit dat per direct de subsidie aan deze boevenbende gestopt wordt. Ik verneem graag een reactie.
Behalve met bilaterale hulp aan de vijftien partnerlanden strooit Nederland nog altijd met geld over de hele wereld. Er gaan nog steeds sloten met ontwikkelingsgeld naar organisaties als de EU, de VN, de Wereldbank en clubjes als Oxfam Novib, ICCO en Cordaid. Vijftien landen klinkt beperkt, maar ook hier wordt de burger een rad voor ogen gedraaid. Vele tientallen landen ontvangen nog steeds Nederlands hulpgeld. Zo gaat er via Oxfam Novib nog altijd geld naar landen als Libië, Somalië, Pakistan, Mali en zelfs Marokko. Over Oxfam Novib gesproken, deze arme organisatie huist in een pand ter waarde van 7 miljoen. GroenLinks-directrice Farah Karimi verdient meer dan een ton per jaar. En men steunt anti-Israëlpropaganda. Ook andere hulpclubs houden zich bezig met zaken waar veel belastingbetalers geen flauw idee van hebben. Zo gaf ICCO geld aan de anti-Israëlclub Electronic Intifada en verdient men in de directie van deze liefdadigheidsclub, net als bij Oxfam Novib, meer dan € 100.000 per jaar. Dat zijn vrij aparte uitgaven voor clubjes die zeggen in de kern te bestaan om armoede in de derde wereld te bestrijden.
De voorzitter: De heer Leegte heeft een vraag.
De heer Leegte (VVD): Nee, ik heb meer een punt van orde. Ik zie dat net de position paper is binnengekomen. Mijn voorstel is om deze paper niet te behandelen in dit WGO maar te agenderen voor een algemeen overleg zo snel mogelijk na het kerstreces. De voorbereidingstijd is immers te krap om deze paper nog mee te nemen in mijn termijn.
De voorzitter: De paper die u noemde, is blijkbaar nu binnengekomen. Dit is een volledig ander punt. Ik stel dan ook voor dat wij eerst de heer Van Klaveren laten uitspreken. Straks zal ik dit punt in discussie brengen. De heer Van Ojik heeft wel een vraag aan de heer Van Klaveren.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik vind het prima dat de heer Van Klaveren kritiek heeft op organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Hij zegt dat de directeuren van die organisaties meer dan een ton verdienen. In hun jaarverslagen geven de organisaties echter vrij precies aan hoe het feitelijk zit. Ik moet dan ook zeggen dat de bewering van de heer Van Klaveren onjuist is. De directeur van Oxfam Novib bijvoorbeeld verdient niet meer dan een ton.
De voorzitter: Wat is uw vraag?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik zou graag willen dat de heer Van Klaveren zijn bewering ofwel staaft met feiten ofwel terugneemt.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik neem dat niet terug. Ik kom er in mijn tweede termijn nog eventjes op terug, als u dat leuk vindt.
Het is jammer dat de VVD, terwijl er miljarden over de balk gesmeten worden, hier een punt van orde wil maken. Volgens mij zou men zich moeten bezighouden met andere zaken. Samen ontvangen deze hulpclubs meer dan 200 miljoen euro subsidie. De afgelopen twintig jaar gooiden ze maar liefst 4,5 miljard in de bodemloze putten van ontwikkelingshulp. Het is bekend dat er wat de PVV betreft, geen cent meer heen gaat.
Ik zal meteen ingaan op wat mijn collega van GroenLinks net zei. Wellicht minder bekend is het gegeven dat een van de grootste ontvangers van hulpsubsidie van de Nederlandse overheid, de Stichting Nederlandse Vrijwilligers (SNV), een stichting die vooral fors betaalde beroepskrachten in dienst heeft en geen vrijwilligers, structureel weigert om verantwoording af te leggen bij de onafhankelijke toezichthouder op goede doelen. SNV krijgt jaarlijks gemiddeld 120 miljoen euro, maar heeft geen CBF-Keur en geen CBF-Certificaat. De VVD stelde vandaag nog dat er in algemene zin goed met het geld wordt omgegaan door hulpclubs, juist omdat er verantwoording over moet worden afgelegd. Dat is dus niet waar; één van de grootste ontvangers weigert structureel verantwoording af te leggen en de VVD vindt dat prima. Wat ons betreft is dat bizar. Graag hoor ik van de minister waarom SNV door de jaren heen honderden miljoenen heeft ontvangen, maar geen onafhankelijke controle hoeft te laten uitvoeren.
Ik ga afsluiten. Behalve een linkse elite met een enorm schuldgevoel zijn er in Nederland weinig mensen te vinden die miljarden willen uitgeven aan deze kostenpost. Diederik Samsom bevestigde dit onlangs nog in de Volkskrant, waarin hij stelde: ik kreeg de eerste weken na de presentatie van het regeerakkoord massa's boze mails, maar over ontwikkelingssamenwerking nul. Nederland wordt kapot bezuinigd, maar de miljarden aan belastinggeld blijven overvloedig naar het buitenland stromen. Deze gekte dient wat ons betreft zo spoedig mogelijk te stoppen en in de tweede termijn zal ik daarom een motie indienen om dit te bewerkstelligen.
De voorzitter: Dank u wel. U hebt in de eerste termijn zeven minuten spreektijd gebruikt. Ik geef het woord aan mevrouw De Caluwé en aan de heer Leegte. Zij verdelen de 15 minuten spreektijd van hun fractie en hebben beiden om zevenhalve minuut gevraagd. Het woord is aan mevrouw De Caluwé.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Dit is het eerste gecombineerde begrotingsdebat over buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Dat is een goede ontwikkeling wat de VVD betreft. Uiteraard hadden wij graag een nog steviger aanpak van ontwikkelingssamenwerking willen zien, maar wij zijn in ieder geval blij met een verdere bezuiniging en met de nieuwe insteek van hulp naar handel. Hulp zal vooralsnog nodig blijven, want er zijn nog grote problemen, waarbij Nederland een verschil kan maken. De wereld is echter veranderd. Steeds meer arme landen maken een behoorlijke groeispurt door. Zij realiseren zich dat het versterken van de economie meer vruchten afwerpt dan het ontvangen van steun. Ik ben dan ook blij dat dit kabinet meer nadruk legt op het bevorderen van economische groei en handel. De minister heeft in de eerste weken van haar functioneren deze insteek uitgedragen. Dat geeft ons vertrouwen voor de toekomst.
De VVD is van mening dat de inzet van bedrijfsleven en hulporganisaties veel beter op elkaar afgestemd kan worden. Het zijn entiteiten die elkaar soms versterken, maar vaak ook tegenwerken. Ngo's begeven zich steeds meer op het commerciële pad, gaan gesubsidieerd de concurrentie aan met bedrijven of huren deze in als onderaannemer. Ik zou zeggen: schoenmaker, blijf bij je leest!
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Zou mevrouw De Caluwé een concreet voorbeeld kunnen noemen van dit soort gedrag? Waarom vindt zij dat dit niet goed is?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat kan ik zeker. Ik heb recentelijk gesproken met een organisatie die digitaal een platform biedt aan landbouwondernemingen op het platteland om aan een soort «match making facility te kunnen deelnemen». Zij kunnen hun producten aanbrengen en onderling contact houden. Ook kunnen zij zich op de markt begeven. Dit wordt aangeboden tegen een geringe vergoeding. Het hele project wordt ook uitgewerkt. Vervolgens komt dit bedrijf onderweg ngo's tegen die met subsidies hetzelfde proberen te doen. Met subsidie leer je niet ondernemen, maar met leningen leren deze boerenbedrijven om binnen twee à drie jaar hun omzet te vergroten en veel meer binnen te halen dan zij daarvoor binnenhaalden. Ook leren zijn hoe ondernemen werkt, door de leningen terug te betalen. Als je dit in de markt kunt aanbieden, kun je het geld dat je aan subsidies uitgeeft, beter aan andere dingen besteden. Dat wat in de markt wordt aangeboden, leert bedrijven om te ondernemen. Dat geld hoeft dan niet voor subsidies te worden gebruikt. Het kan veel beter aan andere dingen worden besteed. De toegevoegde waarde van ngo's ligt bij hun kernactiviteiten, maar niet bij een scala aan bijkomende producten. Bovendien zouden zij allen minstens 50% van de inkomsten zelf moeten genereren. Dat verplicht hen, te focussen en hun toegevoegde waarde scherp te krijgen. Het versterkt ook de band met hun donateurs.
De heer Van Klaveren (PVV): Kunt u aangeven wat de kernactiviteiten zijn en klopt het dus dat u bereid bent om een half miljard in dit soort clubjes te steken?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De kernactiviteit van ngo's is het bieden van hulp. Dat gaat meer om het klassieke OS-werk en niet zozeer om het oprichten van bedrijfjes, het bedrijfsmatig te werk gaan of het ontplooien van commerciële activiteiten. De heer Van Klaveren spreekt over het subsidiëren of het financieren van deze organisaties, maar de VVD is altijd tegen het structureel financieren van ngo's geweest. Wel willen wij die financieren op projectmatige basis. Wij hebben meerjarenplannen. Daar komen projecten uit voort en daar kan financiering aan gegeven worden.
De heer Van Klaveren (PVV): Dat is helder. Het was voor mij altijd een beetje schimmig of de VVD bereid was om daar honderden miljoenen in te steken, maar dat is hierbij bevestigd.
Mevrouw De Caluwé geeft aan dat de kernactiviteiten gevormd worden door het klassieke OS-werk. Wat houdt dit volgens de VVD in? Daar krijg ik nog steeds geen antwoord op.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Wij hebben een aantal speerpunten, te weten voedsel, zekerheid, watermanagement en veiligheid. Op die terreinen kunnen organisaties, waaronder ngo's, een aantal dingen doen. Dat kan zijn het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld, het helpen bij de watervoorziening of het ondersteunen van het bedrijfsleven met advies over de cultuur in een regio. Dat kunnen ontzettend veel dingen zijn, als die maar niet bedrijfsmatig zijn. De ngo's moeten niet doen wat anderen zelf beter kunnen doen.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben het met mevrouw De Caluwé eens dat wij op termijn meer eigen inkomsten van de maatschappelijke organisaties mogen verwachten. Dat mogen wij van die organisaties verlangen. Zij mogen laten zien dat zij op die manier geworteld zijn. Is mevrouw De Caluwé het met mij eens dat wij heel voorzichtig moeten zijn met lopende contracten en dat wij daarin eigenlijk niet moeten inbreken? Ik spreek nu over het langetermijnbeleid.
Als wij de vrijgevigheid van mensen meer willen stimuleren, dan moeten wij dat ook fiscaal belonen. Is mevrouw De Caluwé dat met mij eens?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD is altijd voor het fiscaal belonen van vrijgevigheid geweest. Dat heeft ook in ons verkiezingsprogramma gestaan. Dat heeft het op dit moment niet gehaald, maar wij zijn daar altijd wel voor geweest.
Wij moeten zo veel mogelijk de bestaande contracten respecteren, maar er zijn ook contracten die al heel erg lang lopen. Wij kunnen best bezien wat wij daar in de tussentijd aan kunnen veranderen. Wij hebben nu eenmaal de taak om te bezuinigen in de komende paar jaar. Dat zal in 2014 verder gestalte krijgen. Wij kunnen nu al bekijken wat wij in 2014 zouden kunnen veranderen.
De heer Van der Staaij (SGP): Wij spreken over een nieuw kader na 2015. Dat is nog iets anders dan het inbreken in lopende contracten met allerlei maatschappelijke organisaties.
Mevrouw De Caluwé merkt op dat de VVD het fiscaal belonen van vrijgevigheid een interessante gedachte vindt. Wij zouden de Geefwet daarvoor kunnen uitbreiden. Zij zegt dat dit op dit moment nog niet is gelukt. Heeft de VVD wel de handen vrij om die weg op te gaan als een Kamermeerderheid zou vinden dat vrijgevigheid fiscaal beloond zou moeten worden?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat zie ik op dit moment niet gebeuren, want dat kost geld. Wij moeten naar het budget blijven kijken. Ik ben niet voor maatregelen die het budget weer vergroten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik was een beetje verrast door de scherpe toon van de VVD op dit gebied, omdat juist de VVD altijd naar voren heeft gebracht dat hulp en handel heel goed zouden moeten kunnen samengaan. Er zit nu een minister die de opdracht heeft om beide zaken goed te combineren. Waar ligt de grens? Wat zou de VVD precies willen afschaffen? Er zijn veel projecten, bijvoorbeeld de microprojecten, die heel goed en succesvol verlopen, vooral voor de allerarmste groepen. Ik denk in dit verband aan vrouwen die weduwe zijn geworden. Er worden door ngo's ook trainingen gegeven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zodat bedrijven wellicht geholpen kunnen worden om de OESO-normen te hanteren. Ik neem aan dat de VVD juist dit soort projecten nog wel wil ondersteunen.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik ben het met de heer Voordewind eens dat juist die ondersteuning en de wederzijdse kruisbestuiving heel belangrijk zijn. Daar ben ik ook absoluut voor. Wij zullen echter heel goed moeten kijken naar onder meer de microfinanciering. Leningen kunnen gegeven worden uit subsidies die aan ngo's verstrekt zijn, maar bijvoorbeeld ook door banken. Over het algemeen zit er een ontzettend hoge rente op microfinanciering. Je moet je afvragen wat het meest handige is. Het is beter om het bij commerciële partijen te doen als zij de leningen tegen een laag tarief kunnen aanbieden en de ngo's complementair te laten zijn aan de bedrijven. Op die manier kun je met hetzelfde geld méér bereiken. Dat is waar ik op uit ben.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het mooie van de microkredieten was altijd dat in sommige gevallen zelfs een lening werd gegeven tegen 0% rente, juist omdat die vrouwen in een zodanige kwetsbare positie zitten, terwijl commerciële banken deze leningen wel tegen rente verstrekken. Waarom worden hier de microkredieten weggesneden, terwijl die juist de allerarmsten helpen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik ben niet voor het rigoureus wegsnijden van microkredieten. Als kredieten tegen 0% rente worden aangeboden, is dat een ander verhaal dan wanneer zij commercieel worden aangeboden. Door ngo's zijn ook microkredieten aangeboden tegen een vrij hoge rente. Dan moet je het anders ingeven. Bij microkredieten of leningen tegen 0% rente die niet op een commerciële manier kunnen worden aangeboden, wil ik absoluut kijken of het op een andere manier kan.
Bedrijven zijn geen hulporganisaties. Het runnen van schooltjes en weeshuizen kunnen zij beter overlaten aan de professionals. Het is aan de minister om een optimale mix te vinden tussen enerzijds meer ruimte laten aan bedrijvigheid en anderzijds de verschillende vormen van hulp zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Daarbij dienen de grote aantallen onderaannemingen te worden tegengegaan. Dat kost namelijk extra geld, geeft minder inzicht in de activiteiten en leidt tot onnodige extra lagen. De minister geeft aan dat zij de instrumenten nog eens goed tegen het licht wil houden. Wij zijn het daarmee eens. Ik vraag de minister ook om het aantal bedrijfsleveninstrumenten fors omlaag te brengen. Bij Buitenlandse Zaken zijn dat er 29. Met die van EZ erbij komen wij op 52.
Ik vraag de minister om te overwegen bedrijfsadviseurs te stationeren op het ministerie en op de ambassades. Grote bedrijven zijn bereid mensen voor enige tijd uit te lenen. Een dergelijke kruisbestuiving levert veel commerciële ondersteuning en inzicht op en bovendien kan dat met gesloten beurzen. Ook bij de aansturing van het beleid in de diverse partnerlanden is vooruitgang te boeken. De ambassades maken allemaal hun eigen meerjarenplannen, de doelen blijven weinig concreet en meetbaar en de controle op de plannen ligt vaak bij een kleine groep ambassademedewerkers. De oplossing ligt in het opzetten of verstevigen van expertisegroepen op het ministerie, bijvoorbeeld voor water en voedsel. Deze expertisegroepen kunnen als een vliegende kiep de ambassades in partnerlanden ondersteunen en bovendien voor een meer samenhangende uitrol in de verschillende landen zorgen.
Verdere bezuinigingen kunnen wat ons betreft ook gevonden worden in het stoppen van bijdragen aan slecht functionerende multilaterale organisaties. De laatste evaluatie van Buitenlandse Zaken leverde maar liefst 25% matig tot onvoldoende presterende multilaterale organisaties op. Deze evaluatie dateert echter van 2009. Kan de minister op korte termijn een actuele evaluatie presenteren?
De groep partnerlanden is heel divers: van zeer arme landen tot middeninkomenslanden met een enorm groeipotentieel. Nederland moet hier een verder gediversifieerd beleid voeren. Landen waarmee wij een brede relatie hebben, bijvoorbeeld Indonesië, kunnen migreren van hulp naar handel. Bovendien kunnen wij met Indonesië een vorm van tripartiete samenwerking opbouwen. Indonesië is naast ontvanger namelijk ook donor geworden. Landen als Kenia en Ghana zijn meer gebaat bij een grotere focus op bedrijvigheid dan arme landen als Mali en Sudan. Hier kan het revolverend fonds als een van de instrumenten worden gehanteerd. Met dit fonds kunnen bedrijven híér samen met bedrijven dáár investeren in het versterken van bedrijvigheid en ontwikkeling in ontwikkelingslanden. De minister werkt het fonds uit in samenwerking met o.a. MKB-Nederland. Ik verzoek de minister hierbij ook partijen te betrekken die al ruime ervaring hebben met dit soort fondsen, zoals de Rabobank met het Rabo Rural Fund. En wanneer kunnen wij het plan voor het fonds voor vredesmissies tegemoet zien?
Ik heb nog een drietal specifieke punten. Heb ik daarvoor nog tweeënhalve minuut?
Volgens de Algemene Rekenkamer ontbreekt het aan voldoende inzicht in doel en resultaat van de begrotingsstukken, terwijl dit door voormalig minister Rosenthal wel was toegezegd. Graag ontvang ik een aanvullende brief van de minister, waarin de budgetten conform de brief van 1 juni 2012 zijn ingevuld.
Eerder heb ik al betoogd dat er voor het Grote Merengebied uitsluitend nog gewerkt zou moeten worden met een regionale aanpak. Hiervoor is vooralsnog onvoldoende steun gebleken. De activiteiten van met name Rwanda en Oost-Congo kunnen echter niet ongestraft blijven. Ik zal dan ook steun geven aan een amendement om de begrotingssteun aan Rwanda stop te zetten. Verder wacht ik de reactie van de secretaris-generaal van de VN op het rapport van de expert Group af. Mogelijk zal ik alsnog met een voorstel komen voor de beëindiging van alle directe hulp aan Rwanda. In plaats van regionale plus bilaterale hulp in het Grote Merengebied kan Nederland zich beter concentreren op Noord-Afrika. Deze regio is zeer van belang voor Nederland vanwege de veiligheid, immigratie en economische ontwikkeling.
Ik rond af. De VVD-fractie is zeer positief over de aangekondigde inzet van de minister op het gebied van vrouwenrechten. Ik verzoek de minister bij alle speerpunten hiermee actief rekening te houden en de inzet waar mogelijk te versterken. De Kamer heeft hiervoor kortgeleden een meerpartijeninitiatief opgericht. Negen partijen zetten zich daarbij in voor de positie van de vrouw in ontwikkelingslanden. Vrouwen zijn essentieel gebleken voor de opbouw en ontwikkeling van hun land; zij verdienen daarbij alle steun. Mijn collega van de PvdA-fractie zal hierop in concrete amendementen nog terugkomen.
De heer Van Klaveren (PVV): De PVV-fractie verneemt graag van de VVD-fractie in hoeverre zij bereid is om de begrotingssteun voor Burkina Faso stop te zetten.
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD-fractie is helemaal geen voorstander van begrotingssteun. Begrotingssteun is eigenlijk alleen maar relevant als Nederland en de landen waaraan je begrotingssteun geeft geheel op lijn zitten wat betreft het uitgeven ervan. We geven maar in een gering aantal landen begrotingssteun en daar willen we het ook heel erg nauw monitoren. Over het algemeen zijn we echter niet zo'n voorstander van begrotingssteun.
De heer Van Klaveren (PVV): Ja, maar in 2013 gaat daar nog steeds 18 miljoen naartoe. Is de VVD-fractie bereid om dat dan ook stop te zetten? Ik vraag dat ook omdat mevrouw De Caluwé aangeeft daar helemaal geen voorstander van te zijn. Of mag dat niet?
Mevrouw De Caluwé (VVD): We hebben aangegeven dat je daarin heel restrictief moet zijn. In een bepaald aantal gevallen hebben we «ja, mits» gezegd, maar voor zover dat afgebouwd en op een andere manier ingevuld kan worden, en het past binnen het beleid dat wij voorstaan, zijn we daar mogelijk voorstander van.
De heer Sjoerdsma (D66): Veertig jaar lang hebben regeringen ook met VVD-ministers ontwikkelingssamenwerking gekoesterd. Twee jaar geleden stond in het VVD-verkiezingsprogramma nog dat ook de VVD het hart op de juiste plek heeft. Ja, ontwikkelingssamenwerking moest wel een beetje efficiënter, maar de VVD had het hart op de juiste plek. Nu wil de VVD er 3 miljard af. Is dat nou liberaal, mevrouw De Caluwé? En waarom nog dat vernisje van 1,3 miljard? Waarom doet de VVD-fractie dan niet hetzelfde als de PVV en schaft zij het helemaal af?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De heer Sjoerdsma heeft een beetje selectief gelezen in het verkiezingsprogramma van 2010. Daarin staat wel dat de VVD het hart op de juiste plek heeft, en dat hebben we nog steeds, maar er staat ook dat de helft van het budget voor ontwikkelingssamenwerking eraf kan. Het hart op de juiste plaats betekent dat je kijkt naar wat werkt. Er was net een WRR-rapport uitgekomen waarin heel duidelijk stond wat niet werkte en wat wel werkte. Wij zijn voor een grondige hervorming van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en dat kan inderdaad met veel minder geld.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik hoorde de fractievoorzitter van de VVD tijdens het debat over de regeringsverklaring zeggen dat ontwikkelingssamenwerking het afkopen van een schuldgevoel is. Hoezo is het steunen van bedreigde homo's in Oeganda het afkopen van een schuldgevoel? Hoezo is het steunen van meisjes in Afghanistan het afkopen van schuldgevoel? Hoezo is het ondersteunen van ondernemers in Ghana het afkopen van schuldgevoel. Kan mevrouw De Caluwé dat uitleggen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Het afkopen van schuldgevoel sloeg op de bijdragen die altijd structureel zijn gegeven aan ngo's. De heer Sjoerdsma kan dit in de stukken nalezen die de heer Blok en ik op 16 juni hebben gepresenteerd. Wij hebben gezegd dat een aantal grote dingen nog moeten worden aangepakt: voedsel, water, veiligheid en SRGR. Ik vind dat geen hulp moet worden gegeven om het hulp geven, maar dat moet worden bekeken welk doel ermee bereikt kan worden. Wat willen wij nog wel doen en wat niet? Voor de rest is het afkopen van schuldgevoel. Wij dachten 40 jaar geleden dat als je maar zoveel procent van je bnp afdraagt, het vanzelf wel goed komt. Wij hebben gezien dat dit niet heeft gewerkt.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Het aantal Europeanen neemt af en ze worden ook steeds ouder. In 2050 zijn er zo'n 20 miljoen minder Duitsers. Ook Frankrijk, Italië en Nederland vergrijzen. Europa is schaars aan grondstoffen en dankzij goedbedoeld maar verkeerd klimaatbeleid exporteren wij versneld afval naar China. Afval bestaat uit herbruikbare grondstoffen. Niet voor niets zit Europa in een economische crisis. De huidige groei is te vinden in Azië, Latijns Amerika, Turkije, Afrika, maar ook de Verenigde Staten laten weer gezonde economische groei zien. De crisis waarin wij zitten en die wij bijna allemaal beginnen te voelen, zal ook niet tijdelijk zijn. Grote bedrijven die willen investeren zoeken gebieden waar groei wordt verwacht. Die vinden zij steeds minder in de EU. Ik verwacht niet dat wij teruggaan naar de tijd van voor 2008.
Er zijn fundamentele veranderingen gaande die een enorme kans bieden als wij de juiste keuzen maken. Met een minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking kan Nederland vanuit het zo belangrijke welbegrepen eigenbelang het verschil gaan maken. Door handel te drijven kunnen de handelspartners samen meer verdienen dan alleen. Dat heet het systeem van comparatieve kostenvoordelen. Samen kun je meer spullen maken dan je alleen kan. Daardoor kunnen deze partners meer verdienen en die toenemende welvaart leidt uiteindelijk tot een lagere druk op het landgebruik. Welvaart is niet alleen goed tegen armoede, maar ook goed voor de ontwikkeling van natuur en milieu. Dat inzicht ligt achter het belangrijke besluit van deze regering om van hulp naar handel te gaan.
Het is eenvoudig uit te leggen. Als ik mijn dochter zakgeld geef, wordt ons gezinsinkomen niet hoger maar is wel de verdeling binnen ons gezin anders. Als voor mijn dochter ontwikkelingsland wordt ingevuld en voor zakgeld hulp, dan is het direct duidelijk dat met het geven van hulp slechts een andere verdeling van welvaart in de wereld komt, geen stijging ervan. Minstens zo belangrijk is het je te realiseren dat als voor zakgeld elkaars haar knippen wordt gelezen of diensten, op nationaal niveau sprake is van welvaartsverdeling en niet van welvaartsgroei. De strategie van het Verenigd Koninkrijk om een dienstenmaatschappij te willen worden, was dan ook een mislukking. Welvaart stijgt door waarde toe te voegen, door spullen te maken en die te verkopen. Daarna en vooral daardoor ontstaat ruimte voor diensten en voor leuke dingen die je met dat verdiende geld kunt doen. Tijdens het eerste AO met deze minister stond een aantal handelsverdragen op de agenda, die de welvaartsgroei voor de Europese Unie met 55 miljard zou kunnen ophogen, waarvan ruim 3 miljard welvaartsgroei voor Nederland. Beter en mooier kan ik het belang van de internationale handel niet aangeven. Dat Nederland een handelsland is, is geen vanzelfsprekendheid. In 2008 hebben wij een dip van 18% van de export gezien, een veel grotere dip dan de landen om ons heen. In de paniek die ontstond na de eerste financiële crisis werden alle omzetpolissen als belangrijk instrument voor exportkredietfaciliteit op nul gezet. Duitsland en Denemarken reageerden met een eigen faciliteit waardoor in die landen de export en de economische ontwikkeling veel meer op peil bleef. Het grootste probleem waar Nederlandse ...
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik maak bezwaar tegen de nogal simpele wereldvisie van de heer Leegte. Hij denkt dat wij kunnen doorgaan met groeien, dat wij een soort belofte kunnen neerleggen dat als wij nu maar meer gaan produceren, iedereen uiteindelijk net zoveel welvaart krijgt als wij hier in het Westen. Dat wij dus allemaal rijker en beter worden als wij maar meer handel gaan drijven. Wij hebben nu eenmaal te maken met de fysieke grenzen van de aarde. Wij kunnen niet meer produceren dan wij nu al doen. Wij gaan al over de grenzen van de aarde heen. Is de heer Leegte met mij van mening dat niet zozeer de mensen de illusie moet worden voorgehouden dat wij de koek groter kunnen maken om te verdelen, maar dat wij juist de koek die wij hebben en die niet groter gemaakt kan worden, op een eerlijke manier moeten gaan verdelen?
De heer Leegte (VVD): Het antwoord is nee. Anders dan de Partij voor de Dieren zijn wij optimisten. Binnen de Europese Unie is sinds 1950 zo'n 20 miljoen hectare landbouwgrond verdwenen en is er natuur gemaakt. Dat is prachtig. Het is echter wel landbouwgrond die weg is omdat wij in staat waren om op de landbouwgrond die overbleef meer te produceren. Zelfs zoveel meer dat de productie per capita vergroot is. Zo kunnen we dus nog steeds meer voedsel exporteren. De graanopbrengst in Nederland is zo'n 10.000 kilo per hectare. In Niger is dat zo'n 400 kilo. Als je de graanopbrengst in Niger zou kunnen verdubbelen tot 800 kilo, is dat nog steeds niks. Dat leidt echter tot enorme welvaartsgroei. Als je die welvaartsgroei zou kunnen verhandelen en samen zou kunnen gebruiken – zij wat kunstmest van ons en wij wat graan van hen – dan krijgen we allebei welvaart. En dat is precies de optimistische blik waarover wij het hebben.
Mevrouw Thieme (PvdD): Het is gegoochel met cijfers. Adam Smith heeft niet zo lang geleden aangegeven dat er al in de jaren zeventig een tekort aan grondstoffen zou ontstaan, al heeft hij zich daarbij even verrekend. Het is echter een illusie om te denken dat we maar eindeloos kunnen groeien in onze welvaart. Ook hij gaf dat aan. Kennelijk zijn de VVD'ers, zoals de heer Leegte, nog steeds zo naïef om te denken dat we kunnen doorgaan op de oude weg. De belofte uit het verleden is dat iedereen het uiteindelijk beter zal krijgen als we maar meer gaan produceren. Dat blijkt echter niet het geval. We zullen dus een andere weg moeten bewandelen. Het is jammer dat de VVD en de PvdA nu kiezen voor business as usual. Uiteindelijk levert dat niets op.
De heer Leegte (VVD): Mevrouw Thieme bedoelt Malthus, die een pessimist was. Hij zei namelijk dat het grondgebruik gerelateerd was aan het gebruik daarvan.
Mevrouw Thieme (PvdD): Nee. Ken uw klassiekers.
De heer Leegte (VVD): Ik kijk vooral naar de optimistische blik op de wereld. In 1950 leefde zo'n 55% van de mensen onder de armoedegrens. Dat was de ééndollarcategorie. Inmiddels zijn er 1,5 miljard mensen bijgekomen. Nu leeft nog maar 18% onder die armoedegrens. Met andere woorden: we hebben het in deze wereld fantastisch gedaan. Het gaat de goede kant op. Er is nog steeds een grote groep mensen die te weinig heeft. Daar moeten we iets aan doen. De sleutel tot welvaart en tot minder druk op natuur zit in handel, in welvaartsgroei, in met zijn allen spulletjes maken en gezellig handel drijven. Het grootste probleem waar de Nederlandse exporterende bedrijven mee zitten, is de financieringskant van exportfinanciering. Het gaat daarbij zowel om de beschikbaarheid van financiering langer dan vijf jaar als om concurrerende rentetarieven. Die liggen in Nederland namelijk zo'n 0,5 tot 2% hoger dan in ons omringende landen. Er is geen level playing field voor de exporterende ondernemingen. Zeker Basel III helpt hierbij niet. Nederland kent nu wel een exportkredietverzekering, maar die heeft geen herfinancieringsfaciliteit. Andere landen hebben op dat punt een veel uitgebreider instrumentarium. Ik wil de minister dan ook vragen of zij de ruimte die binnen de OESO-regels bestaat en de ruimte die er is waar er geen OESO-regels zijn, wil gebruiken om de Nederlandse export te bevorderen. Kan zij aangeven hoe zij deze ruimte optimaal gaat zoeken en benutten? Ik wil haar ook vragen of zij een aansluiting ziet met het revolverende fonds. Graag krijg ik een toezegging van de minister dat zij middelen als private equity, garantstellingen, concessionele financiering en exportkredietverzekeringen aan de doelstellingen van dat fonds koppelt voor dat zo belangrijke handelsbevorderende deel van het fonds. De zogenaamde high level werkgroep Exportfinanciering heeft hier binnen de topsectoren een prachtige aanzet toe gedaan. Wat mij betreft nemen we die over. Ik overweeg op dit punt dan ook een motie. De financiële middelen voor exportbevordering zijn beperkt. In totaal bedragen ze 28 miljoen euro. Dat is niet meer dan zeven keer de vertrekbonus van een directeur van een coöperatie die zijn tent failliet laat gaan. Het belangrijkste instrument dat Nederland daardoor overheeft, is het rijksprogramma van de overheid. Dat zijn de relaties. De minister is letterlijk met een vliegende start begonnen door eerst naar Turkije en meteen daarna naar Brazilië te reizen. Wat de VVD betreft mag de minister naast de grote groeilanden ook stevig inzetten op de economische banden met de aangrenzende landen daarvan. Dat zijn bijvoorbeeld Chili naast Brazilië, en Vietnam en Indonesië naast China. Ik wil de minister daarom vragen of zij met een reisplan kan komen voor de komende regeerperiode. Kan de minister in haar antwoord ook aangeven hoe zij denkt over de samenstelling van handelsdelegaties en over de coördinatie van handelsdelegaties met lagere overheden?Ik realiseer me dat deze minister veel kan, maar zij kan natuurlijk niet alles. Het Nederlandse handelsbelang is de verantwoordelijkheid van alle ministers. Ik wil de minister vragen of zij met haar collega-bewindslieden kan afspreken dat zij altijd een exportbevorderend element in hun buitenlandse reizen meenemen en daar vervolgens over terugrapporteren. Ook hier overweeg ik een motie. Ik zou daarnaast willen voorstellen dat wij twee keer per jaar een algemeen overleg Exportbevordering en handelsmissies organiseren. Daarbij kijken we dan niet alleen naar de successen en de verbeterpunten van deze minister, maar krijgen we ook een overzicht van de activiteiten die haar collega's ondernemen om onze welvaart en die in de wereld te helpen bevorderen.
Ik noemde zo-even Indonesië al. Dat is een belangrijk land en bovendien een land waar Nederland grote historische banden mee heeft. Minister Timmermans noemt Indonesië een constructief land. Indonesië, aldus Timmermans, is een van de landen met een groeiende rol in het dempen van mogelijke conflicten in de regio en het beveiligen van de routes, het bevorderen van handel et cetera. Ik zou het niet minder met hem eens kunnen zijn en daarom is het ook zo wonderlijk dat diezelfde Timmermans in de vorige periode toen hij nog Kamerlid was, de verkoop van Leopardtanks tegenhield zeggende dat het niet opportuun was en dat een nieuwe Kamer nieuwe kansen biedt. Een enorm morele «betere mens»-gedachte zat achter het tegenhouden van deze deal en dat bleek onterecht toen hij op zijn nieuwe stoel zat. Het is bovendien slecht voor onze economische ontwikkeling. In 2012 groeide de Indonesische economie met 3,2% en in 2030 zal Indonesië de zevende economie van de wereld zijn. De handelsrelatie tussen Nederland en Indonesië bedraagt nu zo'n 2,5 miljard en dat biedt dus ruimte voor groei, waar economische groei evidenter is dan in Europa. Graag hoor ik dan ook van deze minister hoe zij de langetermijnhandelsrelatie met Indonesië vorm gaat geven en hoe zij daarbij wegblijft van goed bedoelde maar schadelijke, morele selectieve gedachten.
Ten slotte heb ik nog een aantal institutionele vragen. De handelsportefeuille is van EL&I naar BuZa gegaan en belangrijkste aandachtspunt is het aantrekken van internationale investeringen die zijn losgekoppeld van internationale handel. Dat lijkt een ongelukkige combinatie, zeker in vergelijking met internationale counterparts. Hoe zorgt de minister voor goede samenwerking tussen beide ministeries? Wanneer en hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de reorganisatie? Op welke wijze worden de Netherlands Business Support Offices die het Nederlandse bedrijfsleven ondersteunen, straks aangestuurd en op welke wijze wordt de relatie met het ministerie van EZ geborgd?
De heer Van Klaveren (PVV): We hebben net de VVD horen zeggen dat Indonesië een groeiende economie is. Dat klopt ook. Indonesië is de zestiende economie ter wereld en is daarmee groter dan de Nederlandse. Is de VVD van mening dat het dan goed is dat we 35 miljoen per jaar weggeven aan Indonesië of vindt zij dat we daar maar beter mee kunnen stoppen?
De heer Leegte (VVD): Ik ben niet zo van de waardeoordelen op dit vlak. Wat ik vooral zie, is de enorme potentie die onze handelsrelatie met Indonesië kan hebben. Het is nu de zestiende economie ter wereld en binnenkort de zevende economie ter wereld. De economie daar groeit met 3,2%, een percentage waar we in Nederland en Europa alleen maar van kunnen dromen. Er zijn enorme kansen vanwege de historische banden. Wat mij betreft overschrijft het handelsbelang het morele oordeel over wat wel of niet goed is aan het bedrag dat u noemde.
De eer Van Klaveren (PVV): Het is natuurlijk vrij belachelijk dat we 35 miljoen euro per jaar weggeven aan een land dat een grotere economie heeft dan Nederland en, als ik de VVD moet geloven, ook een grotere potentie heeft dan Nederland.
Ik wil nog een vraag stellen aan de heer Leegte en die betreft de vorig jaar aangenomen motie-Van der Staaij/Voordewind waarin wordt gesteld dat wanneer de Palestijnen doorgaan met het verheerlijken van terrorisme en dat ook wordt aangetoond, Nederland zou stoppen met alle hulp. Er ligt nu een rapport van PMW waarin aangetoond wordt dat er 3,6 miljoen per maand gaat naar terrorisme vanuit de Palestijnse Autoriteit. Is de VVD nu ook bereid om te stoppen met hulp aan de Palestijnen?
De heer Leegte (VVD): Volgens mij heeft deze motie niets met Indonesië te maken. Ik beperk mij nu tot Indonesië. Daar zijn enorme kansen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik heb een vraag aan beide woordvoerders van de VVD. Het kabinet heeft ervoor gekozen om handel en ontwikkelingssamenwerking in een portefeuille onder te brengen. Ik had begrepen dat dit was omdat men dacht dat dit een heel mooie, elkaar wederzijds versterkende coherentie zou opleveren. Nu zijn er twee woordvoerders van de VVD van wie de een zegt dat de meeste hulp eigenlijk slecht terecht is gekomen de afgelopen 40 jaar en van wie de ander een verhaal houdt over vooral exportpromotie van het Nederlands bedrijfsleven. Ik heb niets gehoord over maatschappelijk verantwoord ondernemen, niets over OESO-richtlijnen, niets over eerlijke handel, niets over het wegnemen van handelsbelemmeringen en niets over het stopzetten van dumping. Dat vind ik een gemiste kans voor woordvoerders van een partij die deel uitmaakt van een kabinet dat ervoor gekozen heeft om deze twee zaken in een hand te leggen. Ik begrijp dat werkelijk niet.
De voorzitter: Ik neem aan dat de VVD met één mond spreekt. De heer Leegte zal de vraag beantwoorden.
De heer Leegte (VVD): De heer Van Ojik vat het goed samen. De VVD kiest voor het beleid van hulp naar handel. Ik heb gesproken over de OESO-richtlijnen en ik heb de minister gevraagd om maximale ruimte te zoeken voor exportbevordering.
Voor wat betreft de NVO wijs ik erop dat wij hier spreken op hoofdlijnen. Er komen vast algemeen overleggen en debatjes over de NVO, maar hier gaat het om de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de welvaart in Nederland wordt vergroot en dat internationale handelsrelaties kunnen worden aangeknoopt. Daar komt immers onze groei vandaan.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ben ervoor dat het in Nederland goed gaat. Wij kunnen dus best een debat voeren over het vergroten van de welvaart van Nederland, maar ik verwacht dat ik dat eerder met mevrouw Thieme zal voeren. Het gaat mij nu om de coherentie van het Nederlands beleid. Ik meende dat het kabinet dit wilde zekerstellen door dit in de handen van één minister te leggen. Dat is op zichzelf een goede gedachte. Het gaat dan echter niet om het vergroten van de welvaart in Nederland, maar om het eerlijker delen van de welvaart wereldwijd. Daarover hoor ik de heer Leegte niet.
De heer Leegte (VVD): Dat zijn ook twee verschillende dingen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ja, dat is nu precies mijn punt. Het zijn twee verschillende dingen.
De heer Leegte (VVD): Wij spreken over het vergroten van de welvaart waardoor er meer te verdelen zou kunnen zijn. Ik noem het voorbeeld van mijn dochter die zakgeld krijgt. Dat vergroot op geen enkele wijze ons gezinsinkomen, maar dat gebeurt wel als zij gaat werken en geld binnenbrengt. Zo is het overal in de wereld. Onze focus is gericht op een beleid van hulp naar handel. Wij stemmen dit als woordvoerders goed af. Meerdere fracties hebben twee woordvoerders op dit terrein; dit geldt zelfs voor D66. Dit laat onverlet dat het ons nu primair gaat om vergroting van de welvaart. Dat is ook in het belang van Nederland, want dit voorkomt dat wij moeten kiezen voor pijnlijke bezuinigingen. Ik ben blij dat de heer Van Ojik ook kijkt naar het vergroten van de welvaart, want dat is toch wel belangrijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. De verleiding is groot om hierop nog even door te gaan. Dat de VVD zakgeld ziet als ontwikkelingshulp is toch wel buitengewoon creatief.
In een tijd dat men zich bezighoudt met en bezint op het uitbannen van de wereldwijde armoede na 2015, het jaar waarin de millenniumdoelen aflopen, besluit Nederland dat het met 1 miljard euro minder kan. De minister wil er niet te lang bij stilstaan. Op de Afrikadag zei zij: «Je kunt je energie steken in verontwaardiging en protesten of je kunt vooruitkijken. Ik kies voor het laatste.» De minister doet daarmee alsof zij voor voldongen feiten staat, maar zij zou ook kunnen opstaan net zo als de VVD in verzet kwam tegen die plannen voor de zorgpremie. Die zijn toen geschrapt. Wat heeft de Partij van de Arbeid daarvoor eigenlijk teruggekregen? Waarom staat de minister niet op tegen deze harde bezuiniging? Niets is in marmer gebeiteld. Als de minister het wil, kan het anders. Dat is ook in lijn met de motie die vorige week in de Eerste Kamer is aangenomen waarin de regering wordt opgeroepen om de bekende 0,7% voor ontwikkelingssamenwerking tot richtsnoer van beleid te maken.
Er is veel cynisme over ontwikkelingshulp. «Het is geldverspilling», «het is geld geven aan dictators». Let wel, als dat gebeurt, moet je dat aanpakken, maar het is flauwekul om te zeggen dat hulp zinloos is. Laat ik een groot politicus citeren: «Keren politieke partijen onder druk van populisme de armen de rug toe en laten wij mensen doodgaan van de honger of stellen wij alles in het werk om wezenlijke mondiale problemen zoals honger aan te pakken?» Mijnheer Voordewind weet al wie het betreft.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Timmermans.
De heer Jasper van Dijk (SP): Helemaal goed. Ik citeerde de heer Timmermans die in een interview in de Volkskrant van 9 augustus jongstleden die uitspraak deed. Die is helaas niet overgekomen bij de onderhandelaars van dit kabinet.
Hoe moet het volgens de SP? De SP wil niet minder hulp maar betere hulp. Er moet worden gewerkt aan een internationale welvaartsverdeling, het aanpakken van de mondiale ongelijkheid en het bevorderen van groei van de allerarmsten. Dit betekent eerlijke handel in plaats van vrijhandelsakkoorden door de strot van arme Afrikaanse landen duwen zoals de EPA's waarbij landen hun markten voor 80% moeten opengooien. Het vraagt om een aanpak van grootschalige belastingontduiking en -ontwijking waaraan ook de bv Nederland vrolijk meewerkt.
In de documentaire Stealing Africa zien we het ontluisterende voorbeeld van het Zwitserse koperbedrijf Glencore, dat met creatief boekhouden belastingen ontwijkt in Zambia. Wat gaat de minister doen om deze landen beter te wapenen tegen dit soort praktijken? Graag een reactie.
Het betekent een ambitieus klimaatakkoord, met extra middelen voor ontwikkelingslanden, dus niet uit het bestaande budget. Graag een reactie.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. De heer Van Dijk heeft het over belastingontwijking en belastingontduiking, en zegt dat Nederland daaraan meedoet. Het ging om een bedrijf dat echt criminele handelingen verricht. Maar is het niet beter om landen te wapenen en te helpen bij de ontwikkeling van een eigen belastingsysteem en belastingprogramma, zoals we via de OESO doen, dan alleen maar te wijzen op de concurrentie tussen bepaalde landen, van Noord naar Zuid?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het heel fijn dat ik deze interruptie krijg, want ik wilde een dergelijke vraag eigenlijk stellen aan uw partijgenoot. Ik moet namelijk vaststellen dat de VVD niet zoveel heeft met ontwikkelingshulp, maar wel veel met handel. Dit gaat over de vraag wat voor handel je drijft. Volgens mij is de VVD, een fatsoenlijke partij, ook voorstander van eerlijke handel. We stellen helaas vast dat er allerlei schimmige deals worden gesloten. We noemden al de brievenbusmaatschappijen en de belastingontduiking en -ontwijking. We moeten er alles aan doen om ook ontwikkelingslanden te wapenen tegen dit soort gesjoemel. Ik ben blij met de steun van de VVD daarvoor.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ja, maar betekent «wapenen» tegen dit soort praktijken niet ook dat we ontwikkelingslanden ertoe moeten verplichten om eens een eigen belastingsysteem op te zetten? Ontwikkelingslanden zeggen namelijk heel vaak tegen bedrijven: kom hier maar investeren, dan hoef je hier geen belasting te betalen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit een ander punt. Het is heel duidelijk wat ik zeg. Wij praten vandaag over de Nederlandse rol in ontwikkelingshulp en handel. Ik pleit voor een eerlijke handel. Nederland moet bekijken wat het kan doen om die landen te wapenen. De Nederlandse rol moet daarbij zo veel mogelijk worden beperkt. Ik hoop op uw steun.
Dit betekent hulp, in plaats van oorlogvoeren. Deelt de minister, net als de SP, de kritiek van het Rode Kruis, dat waarschuwt voor de vermenging van humanitaire hulp met militaire actie? Is dat plan van 250 miljoen euro voor internationale veiligheid wel goed doordacht? Mij lijkt van niet. Graag een reactie. Het betekent ook effectieve ontwikkelingshulp, in plaats van nóg meer geld naar het Nederlandse bedrijfsleven. Sinds Rutte I gaat er een groeiend deel van het ODA-budget naar privatesectorontwikkeling, Rutte II zet deze trend onverminderd door met het nieuwe investeringsfonds van 750 miljoen euro. Privatesectorontwikkeling in ontwikkelingslanden is goed, maar de effectiviteit van het bedrijfsleveninstrumentarium blijkt verre van bewezen. Je moet dus voorwaarden verbinden aan privatesectorontwikkeling. Die hebben te maken met ontwikkelingsimpact, maatschappelijk verantwoord ondernemen, openbaarheid van informatie, rekenschap afleggen, beleidscoherentie en belastingafdracht. Graag een reactie op het rapport van onder andere SOMO en ActionAid over de bijdrage van de private sector aan ontwikkeling.
Ik stelde al eerder vragen over de door de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) gefinancierde Barro Blancodam in Panama. Ik vroeg of de minister het ermee eens is dat investeringen van de FMO van tevoren bekend moeten worden gemaakt, zodat inspraak mogelijk is. De minister antwoordde dat dit om bedrijfsgevoelige informatie gaat, en dus niet kan. Maar zoiets zou dan toch ook gelden voor de Wereldbank, die wel een uitstekend openbaarheid-van-informatiebeleid heeft? Kan de Wereldbank in dit opzicht niet als voorbeeld dienen? Graag een reactie. Als het gaat om financiële steun aan bedrijven, staan wij voor een maximale transparantie. Uit Kamervragen blijkt dat de FMO onderzoekt hoe zij op nationaal niveau een onafhankelijk klachtenmechanisme kan opzetten. Dat is een goed plan. Hoe staat het hiermee? Dient het Inspection Panel van de Wereldbank hierbij als voorbeeld? Krijgen lokale belanghebbenden toegang tot het klachtenmechanisme?
Sinds kort heb ik de eer om voorzitter te mogen zijn van het Meerpartijen Initiatief HIV/Aids en seksuele gezondheid. De cijfers zijn bekend: 34 miljoen mensen met hiv wereldwijd, van wie 22 miljoen in Sub-Sahara-Afrika. Alle deskundigen zijn het erover eens: we staan op een omslagpunt, we weten wat er nodig is om de epidemie te keren en we weten ook dat behandeling preventief werkt.
Er bestaat dan ook een passende slogan voor deze vorm van hulp: pay now or pay forever. De Nederlandse bijdrage aan aidsbestrijding loopt voornamelijk via het global fund, maar die bijdrage is helaas verlaagd van 90 miljoen naar 55 miljoen euro. Ik pleit voor een verhoging van dit bedrag. Daarvoor heb ik een amendement voorbereid en alle partijen staat het natuurlijk vrij om hun handtekening daaronder te zetten. Als SP'er vind ik het natuurlijk het beste om die bezuiniging op het global fund helemaal terug te draaien. Ik zou daar ook graag een voorstel voor doen, maar dan moeten we het wel eens worden over de dekking. Als we het daarover eens kunnen worden, dan graag, want daarmee zouden we ervoor zorgen dat 300.000 extra mensen toegang krijgen tot aidsremmers of dat jaarlijks ruim 1.000.000 baby's een antihivbehandeling kunnen krijgen. Doen wij dit niet, dan vallen er talloze onnodige slachtoffers.
Nog een ander pijnlijk punt: malaria. Jaarlijks overlijden er zo'n 700.000 mensen aan deze ziekte. Het is de grootste doodsoorzaak van kinderen in Afrika. Nederland beschikt over veel kennis over malaria. Kennis en expertise die wereldwijd helaas onderbenut blijven. Er valt veel voor te zeggen om een actievere politiek te voeren. Deelt de regering die mening? Zou malariaonderzoek bijvoorbeeld toegevoegd kunnen worden aan live sciences binnen het topsectorenbeleid?
Alle partijen zien het nut van noodhulp. De hoge commissaris voor de vluchtelingen heeft bij herhaling de noodklok geluid over de situatie van vluchtelingen. De SP wil dan ook de korting van 5 miljoen euro op UNHCR ongedaan maken.
Het belang van onderwijs is groot, maar sinds 2010 stagneert de groei van het aantal schoolgaande kinderen, ook een millenniumdoel. Kan de minister garanderen dat de Nederlandse bijdrage van 30 miljoen euro per jaar aan het Global Partnership for Education overeind blijft en niet terechtkomt op haar bezuinigingslijstje?
De minister gaat ook over wapenexport. We gaan ervan uit dat zij de criteria voor dat beleid naleeft en dus geen tanks verkoopt aan Indonesië, want die transactie zou niet voldoen aan de criteria. Daaronder valt echter ook de clustermunitie. Het verbod op clustermunitie is per verdrag geregeld, maar we moeten ook zorgen voor een verbod in investeringen in clustermunitie. Nu zijn er vermogensbeheerders die pleiten voor een lijst van bedrijven waar zij niet in mogen investeren. Dat geeft hen de nodige duidelijkheid. Is de minister bereid om daarvoor te zorgen?
De voorzitter: Mijnheer Van Dijk, u hebt zes minuten spreektijd verbruikt. Dat wil zeggen dat u nog tijd over hebt.
Het woord is aan mevrouw Maij van de PvdA-fractie. Zij heeft 15 minuten spreektijd in eerste termijn.
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Vandaag spreken we met de minister over de begroting voor 2013 voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We doen dit voor de eerste maal. Graag wil ik in mijn inbreng een aantal dingen zeggen over de visie van de PvdA op het samenvoegen van deze twee portefeuilles en over de begroting voor 2013. Verder zal ik van de gelegenheid gebruikmaken om alvast over die begroting heen te kijken en de minister een aantal gedachten voor 2014 mee te geven.
Door de samenvoeging van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking kan er meer coherentie van beleid ontstaan. Voorgaande regeringen hebben al een aantal stappen op het terrein van coherentie, grondstoffenbeleid en milieubeleid gezet. Ook steunt de PvdA de inzet op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij wat ons betreft meer nadruk op het tegengaan van kinderarbeid mag worden gelegd. Ik vind het mooi dat de minister die in de Europese Handelsraad de Nederlandse inbreng voor Europese handelsakkoorden bespreekt, nu ook degene is die het belang van ontwikkelingslanden in haar portefeuille heeft. Ontwikkelingslanden vroegen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw al om toegang tot onze markten voor hun producten. Laten we kijken of we over vier jaar die toegang hebben kunnen verbeteren.
Door het samenvoegen van deze twee portefeuilles kan er meer aandacht worden geschonken aan de samenwerking van het Nederlandse bedrijfsleven met het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. De minister is in haar eerste weken als minister al op handelsmissie naar de opkomende economieën van Turkije en Brazilië geweest, maar vijf van de tien snelst groeiende economieën liggen momenteel in Afrika. Het continent kent een gemiddelde groei van ruim 5% met enkele uitschieters van boven de 10%. De PvdA vraagt de minister om in 2013 ook twee handelsmissies naar Afrika uit te voeren.
In dit kader kijkt de PvdA ook uit naar de uitwerking die de minister vorige week per brief toezegde over het vanaf 2014 op te richten revolverende fonds. In dit fonds komt, aldus de brief, de bevordering van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking samen. De PvdA onderstreept nogmaals dat investeringen uit het fonds ontwikkelingsrelevant moeten zijn, ten gunste moeten komen van het mkb in ontwikkelingslanden en moeten voldoen aan de mfo-criteria en de relevante OESO-richtlijnen.
De uitwerking van de motie-Slob c.s. over dit fonds zal de PvdA dan ook afwachten. Graag herinner ik de minister hierbij ook kort aan de vragen die mijn collega Jan Vos over het fonds voor opschoning van de Nigerdelta heeft gesteld. Heeft de minister contact gehad met Shell over de inzet van Shell Nigeria en de Nigeriaanse overheid conform de afspraken van UNEP?
De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw Maij, ik herinner mij dat nog goed. Premier Rutte en uw fractievoorzitter, de heer Samsom, zaten bij Pauw en Witteman en laatstgenoemde zei: die 1 miljard doet mij pijn, maar ik ben onwaarschijnlijk trots op dat nieuwe fonds – het betrof dat wonderfonds dat u net noemde, dat revolverend bedrijfslevenfonds – want dat gaat eigenlijk alles wat wij «snijden» ongedaan maken. Een week later echter, mevrouw Maij, was het ruzie tussen ministers en woordvoerders. En u vraagt nu aan de minister om de invulling van het fonds. Waarom was uw fractievoorzitter dan zo trots? Kunt u me dat alstublieft uitleggen? Was het niet gewoon een heel slechte afspraak?
Mevrouw Maij (PvdA): Zoals de heer Sjoerdsma het navertelt, heb ik die aflevering in elk geval niet beleefd. Ik denk dat het fonds een nieuw innoverend middel is om te kijken naar economische ontwikkeling van het mkb in ontwikkelingslanden. Ik wacht de uitwerking van de minister wat dit betreft af.
De heer Sjoerdsma (D66): Voor de duidelijkheid zeg ik het volgende. U vertegenwoordigt een fractie van 38 zetels. U kunt toch aangeven hoe u dat revolverend wonderfonds met leningen ziet voor het bedrijfsleven hier, voor dat van daar en ook nog ODA-relevant. Hoe gaat dat volgens u concreet werken?
Mevrouw Maij (PvdA): Volgens mij is het een revolverend fonds, dus niet een wonderfonds. Maar misschien gebruikt mijnheer Sjoerdsma daarvoor een andere naam. Ik zou het heel prettig vinden als alle partners die met ontwikkelingssamenwerking en met het mkb in ontwikkelingslanden bezig zijn, het gesprek hierover met de minister aangingen. Ik wil daarop in de eerste plaats niet vooruitlopen en in de tweede plaats zou ik het pedant vinden als ik hier zei dat ik weet hoe dat allemaal ingevuld gaat worden. Ik denk dat er heel veel ruimte is om te bezien op welke manier dit fonds ingevuld gaat worden. De PvdA heeft aangegeven – dat heb ik net herhaald – dat het ontwikkelingsrelevant moet zijn, dat het er voor de economie en het mkb in ontwikkelingslanden moet zijn. Volgens mij was dat vrij helder.
De voorzitter: Mijnheer Van Ojik, dit wordt uw derde interruptie.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ja, ik weet het. Ik had daarmee misschien zuiniger moeten zijn, maar ik kan het toch niet laten. Ik hoor zo'n groot verschil tussen de manier waarop mevrouw Maij namens de PvdA-fractie spreekt over het samenvoegen van die twee portefeuilles en datgene wat haar coalitiegenote van de VVD zegt – ik heb daarop al geïnterrumpeerd – dat ik haar er toch naar vraag. Het spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen, eerlijke handel en coherentie als motief voor die samenvoeging, is toch echt iets anders dan zeggen dat je eigenlijk vindt dat hulp niet zo succesvol was, dat je daarom vooral overgaat naar handel en dat je dat vooral doet als een vorm van Nederlandse exportbevordering. Ik koppel daaraan een concrete vraag over het revolverend fonds. Mevrouw Maij noemt dat zelf als voorbeeld. De vraag is heel simpel: gaat het hier om een nieuwe vorm van gebonden hulp, of is het anders?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb volgens mij heel duidelijk uitgelegd hoe de Partij van de Arbeid de samenvoeging tussen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ziet. Ik wil mijn tekst daarover best herhalen, maar ik denk dat die vrij scherp is over onze gedachten met betrekking tot de wijze waarop Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ook ten gunste kan komen van ontwikkelingslanden. Dat vind ik een heel mooi principe. Uw tweede vraag ben ik kwijt. Wat was uw specifieke vraag?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Als je het revolverende fonds als voorbeeld neemt, is mijn vraag ...
De voorzitter: Het is duidelijk, mijnheer Van Ojik. Mevrouw Maij heeft het weer te pakken.
Mevrouw Maij (PvdA): Ja, ik heb het weer te pakken. Ik denk dat ik voor het revolverend fonds heb aangegeven hoe de PvdA het graag zou zien. Vorige week vrijdag mocht ik een brief van de minister ontvangen waarin zij de motie-Slob uitlegt en aangeeft hoe zij een en ander verder gaat uitwerken. Ik ben dus heel benieuwd hoe de minister daarop reageert, wanneer wij die uitwerking tegemoet kunnen zien en hoe die eruit zal zien.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ook ik spreek nogmaals mijn grote verontwaardiging uit tegenover de Partij van de Arbeid over de enorme bezuiniging. Die wordt niet beperkt tot die 1 miljard. Die gaat waarschijnlijk oplopen tot 2,5 miljard, als we de klimaatfondsen in 2020 ook meerekenen en die absoluut niet succesvol zijn in het particulier werven van fondsen. Collega Van Dijk heeft al een aantal citaten aangehaald. Ik haal er een aan van voormalig Kamerlid Jeroen de Lange: bezuiniging op Ontwikkelingssamenwerking is dom en onacceptabel. Dat zei hij in de verkiezingscampagne. Hij zei: we vinden bezuinigingen daarop asociaal. Toch is er sprake van een enorme bezuiniging. Ik vraag de Partij van de Arbeid toch om dit uit te leggen.
Mevrouw Maij (PvdA): Laat ik eerst zeggen dat ik een optimist ben in plaats van een pessimist. De heer Voordewind is duidelijk een pessimist, want hij rekent alles negatief om.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Nee, dat zijn citaten van uw collega's!
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb het over het Klimaatfonds. Misschien kunt u me laten uitpraten. Wat het Klimaatfonds betreft ben ik een optimist. Ik denk namelijk dat er heel veel ruimte is om dat samen met het bedrijfsleven en op andere manieren in te vullen. Het is nog geen 2020, dus laten we in de loop daar naartoe kijken hoe dat ingevuld wordt. Ik denk dat de minister daarover straks nog wel iets gaat zeggen. 1 miljard korting op Ontwikkelingssamenwerking – ik heb dat eerder aan de heer Voordewind gemeld – was niet de keuze van de Partij van de Arbeid. Het is wel de keuze van de PvdA geweest om de opdracht van de kiezer te volgen, namelijk die van nu regeren en een stabiel kabinet creëren. We staan voor bezuinigingen die groter zijn dan ooit. Er was al sprake van bezuinigingen van 30 miljard en er moest 16 miljard bij. In het kader van die brede bezuiniging van 46 miljard in totaliteit, hebben wij dit geaccepteerd en ik sta daar ook achter. Ik wil wel nagaan of we aan de ontwikkelingssamenwerking die we hebben, een goede invulling kunnen geven. Daarvoor zal ik, zodra ik mijn betoog kan vervolgen, een aantal suggesties doen en ik zal die uitleggen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik schrik nu weer, want mevrouw Maij zegt dat zij achter die complete bezuiniging staat. Voorheen was het nog een pijnpunt, maar nu staat zij daarachter. Ik zeg nogmaals dat ik daarvan schrik.
Mijn vraag had betrekking op twee dingen. Het eerste ding was het Klimaatfonds. In een motie van D66, die door de oppositiepartijen gezamenlijk is ingediend – mevrouw Maij is, zoals zij zegt, immers een optimist – is voorgesteld om op zijn minst een piketpaal te slaan voor het betalen van 50% buiten het ODA-budget voor de klimaatfondsen. Die motie wilde de optimist, mevrouw Maij, niet ondersteunen. Waarom wilde zij dat niet doen?
Wat de motie betreft van mijn fractievoorzitter, de heer Slob, hoeven we niet te wachten op een verdere uitwerking. Die hebben we inmiddels immers van minister Ploumen gehad. Natuurlijk komt er een verdere uitwerking, maar daarin staat dat de besteding ontwikkelingsrelevant moet zijn en dat die ook ten goede moet komen aan het Nederlandse bedrijfsleven, de Nederlandse handel, de investeringen et cetera. Dat is de lijn die «uw» minister heeft gekozen. Die is niet in lijn met de aangenomen motie. Daarin staat namelijk dat de besteding ten goede moet komen aan het mkb in ontwikkelingslanden. Hoe verklaart mevrouw Maij het verschil? Heeft zij die slag ook verloren?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zeg nogmaals dat ik achter het regeerakkoord sta. Eerder heb ik aangegeven dat die 1 miljard een pijnpunt is. Wij hebben ook aangegeven dat, zodra er weer evenwicht is in de begroting, we graag terug willen gaan naar 0,7%. Dat heb ik ook eerder gezegd. Ik zou het dan ook prettig vinden als de heer Voordewind eveneens dat deel van mijn betoog probeerde te onthouden.
Ik denk dat er ook ten aanzien van het Klimaatfonds ruimte is om te kijken naar datgene wat de minister gaat uitwerken. Graag wacht ik daarop en tegen die tijd kunnen we opnieuw daarover in debat gaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb ook een vraag gesteld over de motie-Slob. Die is nog niet beantwoord.
De voorzitter: Excuses mijnheer Voordewind, maar mevrouw Maij gaat over haar eigen antwoorden. Mevrouw Maij, hebt u nog iets toe te voegen?
Mevrouw Maij (PvdA): Volgens mij heb ik inmiddels drie keer herhaald wat ik van dat fonds vind, maar ik wil dat nogmaals doen als de heer Voordewind dat prettig vindt.
De voorzitter: Dan is die vraag beantwoord.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan maak ik een punt van orde. Ik heb een serieuze vraag gesteld. Die heeft betrekking op de brief die we net van de minister hebben gehad. Er is sprake van een verschil in de uitleg van de motie en de wijze waarop de minister een en ander gaat uitvoeren. Ik vraag wat de mening is van de Partij van de Arbeid.
De voorzitter: Dit is geen punt van orde, mijnheer Voordewind. U krijgt niet het antwoord op uw vraag dat u wilt krijgen. Ik stel voor om het hierbij te laten. Straks kunt u hierop alsnog terugkomen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Partijleider Samsom noemde de grote bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking «het zakken onder de fatsoensgrens». Sprak hij op het moment dat hij dat zei, ook namens mevrouw Maij?
Mevrouw Maij (PvdA): De heer Samsom is partijleider van de Partij van de Arbeid. Ik zeg nogmaals dat dit een bezuiniging is die ons heel veel pijn doet en dat ik hoop dat we, op het moment dat we een begrotingsevenwicht bereiken, weer 0,7% van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking kunnen besteden.
Mevrouw Thieme (PvdD): Het doet vooral pijn bij de allerarmsten. Laat ik dat vooropstellen. Maar ik vroeg mevrouw Maij of de heer Samsom ook namens haar sprak op het moment dat hij het in deze mate bezuinigen op Ontwikkelingssamenwerking «het zakken onder de fatsoensgrens» noemde. Ik wil simpelweg ja of nee horen.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb altijd begrepen dat wij over ons eigen antwoord gaan. Ik geef hier graag aan dat die bezuiniging van 1 miljard pijn doet, dat we die accepteren in de breedte van de begroting, zoals die nu in het regeerakkoord is vastgelegd. Daarbij zou ik het graag willen laten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik haal ook een citaat aan van de heer Samsom, uit de periode waarin hij nog woordvoerder was: houd op met het helpen van landen als de Verenigde Staten bij het vullen van hun ODA-budget, houd op met het Nederlandse imago van koploper in het bezoedelen van het ontwikkelingsbeleid en stop met de onzalige poging om de ODA-definitie op te rekken zodat daaruit ook soldaten en militaire activiteiten betaald kunnen worden. Is dat de mening van mevrouw Maij?
Mevrouw Maij (PvdA): Dat wij met dit alles moeten ophouden? Mijn mening is die welke ik net verwoord heb: we hebben een pijnlijke bezuiniging geaccepteerd in de breedte van het regeerakkoord. Volgens mij is die uitspraak gedaan in 2006 of in 2007. Toen stonden we er economisch een tikkeltje anders voor. Ik zou graag voor datgene wat over is in de begroting – het is nog best een behoorlijke begroting – een aantal voorstellen doen voor de manier waarop we een en ander het beste kunnen invullen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Als een economische omstandigheid anders was dan die van vandaag, hoeft dat nog niet te betekenen dat u 180 graden draait en dat u dus volledig andere standpunten inneemt? De vraag is waar de Partij van de Arbeid staat. Verschuilt u zich nu helemaal achter de VVD en zegt u: prima, die handel en hulp? Of zegt u: nee, dit is principieel niet ons beleid. Die 1 miljard aan bezuinigingen willen wij niet. Wij staan voor die 0,7% voor hulp, die willen we zo snel mogelijk weer regelen en wij gaan ook niet het ODA-budget bezoedelen door daaruit militaire activiteiten te betalen? Waar staat u?
Mevrouw Maij (PvdA): U hebt een aantal citaten aangehaald van de VVD die ik niet heb gebruikt. Dat is dus voor uw rekening.
De heer Jasper van Dijk (SP): Die zijn van de heer Samsom!
Mevrouw Maij (PvdA): Nee, u zei net iets anders. U citeert de VVD. Dat zijn dus niet mijn citaten. Wat de definitie van ODA betreft, denk ik dat er ruimte is om daarnaar te kijken maar wel op basis van een aantal andere elementen. Daarover zal ik zo meteen in mijn betoog iets zeggen.
Ik vraag de minister naar haar visie op internationale handel in combinatie met haar OS-portefeuille. Net als de collega's van de VVD vraag ik haar of zij het bestaande bedrijfsleveninstrumentarium in dat kader tegen het licht wil houden.
Ik kom op de begroting voor 2013. Ik roep de minister op om van vrouwenemancipatie in ontwikkelingslanden een geïntegreerde prioriteit te maken. Van de armen in de wereld is namelijk 70% vrouw. De achtergestelde positie van deze vrouwen is voor hen, hun families en de maatschappij een structurele belemmering. Vrouwen leveren echter ook overal een belangrijke bijdrage aan ontwikkeling, vrede en democratisering. Wereldwijd zien we dat vrouwenemancipatie nog een lange en hobbelige weg te gaan heeft. Een traditioneel conservatieve en orthodox-religieuze alliantie lijkt in de wereld de overhand te krijgen. In 1995 – dat is bijna 20 jaar geleden – vond in Beijing de vierde VN-vrouwenconferentie plaats. Het organiseren van een vijfde conferentie zal spannend worden omdat doelstellingen als betere participatie van vrouwen in politiek, bestuur en economie en gelijke sociale rechten, economische rechten en familierechten minder breed gedeeld worden dan 20 jaar geleden. De VN-organisatie UN Women die in 2010 in het leven is geroepen heeft een belangrijk doel, namelijk om lidstaten in de VN te helpen die doelstellingen te implementeren die betrekking hebben op gelijke rechten, om het maatschappelijk middenveld te ondersteunen en de VN zelf alert te houden op emancipatiedoelstellingen.
Hoewel veel vrouwen een prominente rol hebben gespeeld in de Arabische Lente, dreigt het er toch op uit te draaien dat deze politieke lente een herfst wordt voor vrouwenrechten. Mij slaat het koud om het hart als ik lees dat bijvoorbeeld in Afghanistan het hoofd van een vrouwenafdeling van vrouwenzaken in de provincie Laghman is doodgeschoten. Dat gebeurde vijf maanden nadat haar voorgangster eveneens bij een aanslag was vermoord. Maar ik heb ook diepe bewondering voor deze vrouwen die hun nek toch maar durven uitsteken. We moeten deze trotse, dappere vrouwen steunen. Het versterken van de rechtspositie van vrouwen is een belangrijk doel. Het is een doel op zich maar het is ook een doel omdat kinderen in maatschappijen waar vrouwen een gelijkwaardige rol hebben, gezonder opgroeien en vanwege het feit dat er meer economische en sociale stabiliteit is in gezinnen en gemeenschappen. De PvdA wil dat er een eind komt aan de achtergestelde positie van vrouwen in de wereld. Mijn collega, mevrouw De Caluwé, heeft het NPI Gender al genoemd. Ik ben dan ook heel trots dat ik twee amendementen kan «voorstellen» die heel breed gesteund worden. Het eerste heeft betrekking op het verhogen van het fonds van FLOW voor vrouwenrechten. Dat staat voor Funding Leadership en Opportunities for Women. Het betreft een bedrag van 10 miljoen in 2013. Zodoende komt er 90 miljoen voor dit fonds beschikbaar. De dekking zal komen uit de opgeschorte begrotingssteun voor Mali. Dit amendement wordt ondersteund door mevrouw De Caluwé van de VVD, mevrouw Mulder van het CDA, de heer Sjoerdsma van D66, de heer Van Ojik van GroenLinks, mevrouw Thieme van de PvdD en de heer Krol van 50PLUS. Het tweede amendement heeft betrekking op verhoging van de bijdrage van UN Women met 2 miljoen. De dekking daarvoor is hetzelfde. Dit amendement wordt ook ondersteund door mevrouw De Caluwé, mevrouw Mulder, de heer Sjoerdsma, de heer Van Ojik, mevrouw Thieme en de heer Krol en tevens door de heer Voordewind. Ik ben er erg trots op dat we het NPI Gender hiermee meteen een vliegende start kunnen geven.
Ik zou het fijn vinden als Nederland, net als onder meer het VK, Duitsland, Finland, Zweden en Oostenrijk een nationaal comité van UN Women in Nederland kreeg. Ik vraag de minister of zij, eventueel in samenwerking met de gemeente Den Haag als internationale stad van recht en vrede, kan nagaan of zij de start van een nationaal comité kan ondersteunen. Op dit punt ziet de PvdA graag dat gender mainstreaming in de speerpunten van beleid een prioriteit wordt. Nu lijkt mainstreaming soms te leiden tot het wegstromen van het element gender. Gender moet zichtbaarder worden in alle programma's en projecten. Vrouwen moeten zichtbaarder worden als doelgroep en in de rapportage. Het moet geen onderwerp zijn dat wordt afgevinkt, maar het dient een thema te zijn zonder welk een programma of een project incompleet is. Ik verzoek de minister om dit verder uit te werken en de Kamer hierover in een volgende «genderbrief» te informeren.
Ik kom op de gedifferentieerde aanpak van ontwikkelingssamenwerking. Van de 1 miljard armste mensen in de wereld woont 70% in landen met opkomende economieën als China, India en Brazilië. Dat zijn relatief rijke landen. Ik heb jarenlang in Beijing gewoond en kan u melden dat er meer Meba's, Spijkers en lipstick roze Porsches rondrijden dan in West-Europa. Ik zag in China echter ook armoede, namelijk op het platteland. Die armoede is vergelijkbaar met die in Afrika. Deze achtergestelde bevolkingsgroepen moeten in staat worden gesteld om zelf hun rechten op onderwijs, gezondheidszorg en welvaart op te eisen. Er moet een herverdeling van rijkdom en welvaart in landen plaatshebben die een fantastische economische ontwikkeling doormaken, die onvoldoende gepaard gaat met een eerlijke sociale ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van armoedebestrijding moet daarom gedifferentieerd worden. In de allerarmste landen moeten we blijven helpen met het opbouwen van basisvoorzieningen: mensen de spreekwoordelijke hengel geven in plaats van een vis. In de opkomende economieën echter, waar wel veel welvaart en rijkdom is, moet die rijkdom beter verdeeld worden. Nederland zou dus niet direct meer geld aan de overheden van deze landen moeten geven. Wel kan het eraan bijdragen dat burgers mondiger worden, dat de democratie wordt versterkt en dat de emancipatie wordt bevorderd. Nederland – dat geldt vooral voor veel Nederlandse ngo's – heeft veel expertise op dit gebied en kan het verschil maken. In deze landen moeten we mensen geen hengel meer geven, maar we moeten ze helpen om hun eigen hengel op te eisen. Het AIV heeft in oktober van dit jaar hierover een gedegen advies uitgegeven. Ik kijk uit naar de reactie van de regering daarop. Ik verzoek de minister om een beleidsnotitie over landenkeuzes voor bilateraal beleid te maken waarin zij een doorkijkje geeft naar 2014 en met een gedifferentieerde aanpak komt.
Ik kom op de fragiele staten. De allerarmste landen ter wereld zijn bijna zonder uitzondering ook fragiele staten. Het zijn landen die geteisterd worden door een neerwaartse spiraal van corruptie.
De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Thieme wil interrumperen. Mevrouw Thieme, dit wordt uw derde interruptie.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik heb de amendementen van mevrouw Maij van harte ondersteund, met name het amendement met betrekking tot de versterking van de positie van vrouwen in ontwikkelingslanden. We weten echter allemaal dat vrouwen daar met name boerinnen zijn en dat landbouw een cruciale rol speelt bij het recht op voedsel. Mevrouw Maij vraagt enerzijds om projecten met als doel om emancipatie voor die vrouwen te bevorderen en daarin te investeren. Anderzijds zeggen die vrouwen dat zij met hun agrarisch bedrijfje bestaansrecht hebben. Ze willen alle ruimte krijgen om met ecologische bedrijven op een goede manier landbouw te bedrijven. Die ontwikkelingsgelden gaan echter naar die grote landbouwbedrijven die inzetten op intensivering en die deze vrouwen dus van het land verdrijven. Het is dan misschien wel mooi om te zeggen dat we gaan investeren in een emancipatiebeweging voor de vrouwen aldaar, maar zij willen meer bestaansrecht. Zij willen dat zij niet van het land worden verdreven en dat ze hun eigen voedsel kunnen verbouwen. Wat gaan wij daaraan doen?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik ben het helemaal met mevrouw Thieme eens. Dat punt wilde ik ook maken op het moment dat ik sprak over mainstreaming. De thema's voedselzekerheid, water en gender zijn «mainstreamonderwerpen» geworden. Die zijn een beetje weggestroomd. Ik zou heel graag willen dat boerinnen met een klein akkertje en vrouwen die water dragen, die het grootste belang hebben bij gezond drinkwater, daarin ook goed worden opgenomen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik ben ook blij dat er een Kamermeerderheid is die een motie van ons heeft aangenomen waarin staat dat ontwikkelingsgeld niet mag worden gebruikt voor investeringen in megastallen in ontwikkelingslanden. Daarin staat dat dit geld ten goede moet komen aan die «kleine» boerinnen. Het afgelopen jaar zijn er al projecten geweest waarbij geld aan megastallen in ontwikkelingslanden werd gegeven. Is mevrouw Maij met mij bereid om te strijden tegen dit soort uitgaven en ervoor te zorgen dat er criteria komen voor het steunen van de «kleine» boer in plaats van voor de grote bedrijven die meestal afkomstig zijn uit het Westen?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zou heel graag zien dat de minister ons liet weten op welke manier zij na 2014 de speerpunten voedselzekerheid en water vorm gaat geven. Ik heb aangegeven dat wat mij betreft de armoedebestrijding zo veel mogelijk in de allerarmste landen moet plaatsvinden, ook voor deze elementen. Daarbij heb ik aangegeven dat vrouwen daarin een belangrijke rol moeten krijgen.
Ik begin opnieuw met het zinnetje over de fragiele staten. De allerarmste landen ter wereld zijn bijna zonder uitzondering ook fragiele staten. Het zijn landen die geteisterd worden door een neerwaartse spiraal van corruptie, geweld, gebrek aan centraal gezag en schending van mensenrechten. De rechten van de vrouw komen daarbij steeds meer onder druk te staan. Investeren in vrede en veiligheid is dus een basisvoorwaarde voor ontwikkeling. Daarnaast is het in ons belang om landen te helpen en een eind te maken aan die neerwaartse spiraal van geweld en afbreuk. Bijvoorbeeld door het ineenstorten van Mali heeft Al Qaida de kans gekregen om zich te nestelen op de drempel van Europa. Het gebrek aan gezag en controle in Mali is een belemmering voor de ontwikkeling van het land en de Sahel Regio en het kan ook een negatief effect hebben op Europa. Ook dit zijn wereldwijde problemen die we alleen gezamenlijk kunnen aanpakken en waarvoor Nederland expertise in huis heeft. Nederland heeft in een aantal fragiele staten langdurig geïnvesteerd in noodhulp en in enkele gevallen ook in vrede en veiligheid: in politieke en militaire steun. Deze inzet mag niet teniet worden gedaan. Het is van belang dat we blijven investeren in landen als Afghanistan, Zuid-Sudan, Somalië, Mali en de DRC. Hierbij moet echter meer dan voorheen naar de omringende landen worden gekeken. Beleid maken ten aanzien van Afghanistan, kan niet zonder naar Pakistan te kijken. Hetzelfde geldt voor de DRC en het Grote Merengebied en voor Mali en de Sahel Regio. Regionaal beleid ten aanzien van fragiele staten en hun omgeving kan meer zijn dan noodhulp. Noodhulp blijft noodzakelijk voor mannen, vrouwen, kinderen, ouden van dagen en gehandicapten die daar onder zeer moeilijke omstandigheden leven. Fragiele staten zijn echter niet alleen doffe ellende. In het noorden van Somalië, in Somaliland, bezocht ik in 1998 een vluchtelingenkamp buiten Hargeisa. In Hargeisa kwamen we een meneer tegen die net een netwerk voor mobiele telefonie opzette. Dat was dus al in 1998! Ik zou graag zien dat die twee werelden met elkaar in verbinding kwamen. Ik verzoek de minister om naar het fragiele statenbeleid te kijken en hier een regionaal beleid te formuleren, eventueel samen met haar collega van Buitenlandse Zaken en die van Defensie. Omdat het hier om grote inspanningen gaat, is ook de Europese dimensie hiervoor van belang.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik in dat verband ook vragen hoe mevrouw Maij aankijkt tegen het idee van de regering om een potje te maken voor internationale veiligheid, voor militaire missies, waarop het afgelopen weekend ook het Rode Kruis hevige kritiek heeft geuit? Je moet er namelijk voor oppassen dat je die hulpverlening vermengt met militaire actie. Deelt mevrouw Maij die mening?
Mevrouw Maij (PvdA): Dat is het volgende deel van mijn betoog. Als ik mijn betoog mag vervolgen ... Mocht uw vraag dan niet in voldoende mate zijn beantwoord, dan zou ik het fijn vinden als u die nogmaals wilt stellen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan telt dit natuurlijk niet als interruptie!
Mevrouw Maij (PvdA): Daarmee ben ik het eens.
De voorzitter: Daar ga ik over, maar laat ik het met de heer Van Dijk eens zijn.
Mevrouw Maij (PvdA): Wij zijn verheugd over de nieuwe kansen voor effectief beleid voor internationale veiligheid waarbij specifieke middelen onder de hoofdverantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden gecreëerd. Vrede en veiligheid zijn belangrijke voorwaarden voor ontwikkeling. Het nieuwe fonds Vrede en Veiligheid kan hierin een rol spelen. Er moet meer nadruk komen te liggen op de 3D-benadering en de humanitaire kanten van vredesmissies. Uit dit fonds zullen bepaalde aspecten van vredesmissies gefinancierd kunnen worden. Dit fonds kan echter nooit als een budget voor vredesmissies worden aangemerkt omdat de kosten van missies, zoals die voor Uruzgan, een veelvoud van de middelen daaruit zullen zijn. Bovendien hebben deze missies meer dan alleen humanitaire kanten. De PvdA ziet graag dat de minister dit goed uitwerkt, samen met de minister van Buitenlandse Zaken en die van Defensie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Maij kijkt naar mij met een blik van: dit is mijn antwoord. Ik vraag haar dus nogmaals of zij de mening van het Rode Kruis deelt dat het riskant is om die twee zaken met elkaar te vermengen, ook in verband met de 3D-benadering.
Mevrouw Maij (PvdA): De PvdA is voorstander van de 3D-benadering, waarbij Defence, Diplomacy en Development samengaan. Je ziet dat dit de meest integrale benadering is voor postconflictsituaties. Ik kan mij ook goed vinden in de opmerkingen van het Rode Kruis dat, daar waar het echte ICRC-interventies betreft, deze onafhankelijk moeten zijn.
De minister zegde eerder toe dat zij in het voorjaar met een voorstel komt voor de invulling van dit fonds voor vredes- en crisisbeheersingsoperaties in ontwikkelingslanden. De PvdA wacht haar voorstel af.
Tot slot richt ik mij op de toekomst van ontwikkelingssamenwerking. Nederland stond altijd vooraan in het OS-denken. Er is veel kennis en denkkracht in Nederland over dit onderwerp, maar die komt onvoldoende bij elkaar. In de lente van 2013 brengt het High Level Panel van de VN een verslag uit aan de secretaris-generaal van de VN over de visie op de toekomst van ontwikkelingssamenwerking. 2015 is het ijkmoment voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Deze zullen in dat jaar niet allemaal worden gerealiseerd. Daarnaast is er in Rio een set duurzame ontwikkelingsdoelstellingen gepresenteerd. Het High Level Panel zal een voorstel doen voor de agenda na 2015, waarbij armoedebestrijding – dat is de overkoepelende doelstelling van de MDG's – en verduurzaming van de economie – daarbij is de vraag hoe moet worden omgegaan met het gebruik van de mondiale publieke goederen – samen komen. Het laatste is het overkoepelende doel van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen, de SDG's. Na de presentatie van het High Level Panel is er nog ongeveer anderhalf jaar beschikbaar om in VN-verband tot een gezamenlijke agenda te komen. Deze zal uiterlijk begin 2015 vorm krijgen. In vele landen in de wereld is al een levendig debat gaande over deze nieuwe agenda, waaraan de overheid, het bedrijfsleven, de politiek en kennisinstellingen deelnemen. Nederland kent een dergelijk breed maatschappelijk debat niet. In dit kader is het ook van belang om naar de rol van nieuwe donoren te kijken, alsmede naar de definitie van ODA. Vorige week was hierover een eerste bijeenkomst van de OESO in Londen. De PvdA ontvangt van de regering graag informatie over deze bijeenkomst. Zij wil een appreciatie van de minister van datgene wat daar is besproken.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Mevrouw Maij ging in op ODA vanaf 2015. Het CDA heeft dat gemist in het regeerakkoord. Vindt de PvdA dat wij daarin een prominente rol zouden moeten spelen? Zouden wij voorop moeten gaan lopen en hoe wordt dan het vertrouwen van de inwoners teruggewonnen? Dat is voor het CDA namelijk heel cruciaal. Ik ben benieuwd of dat ook voor mevrouw Maij cruciaal is op het moment dat er heel veel reuring in een samenleving is over steun aan ontwikkelingslanden. Zou dit een prominente plek moeten krijgen in die ODA-criteria? Ik doel dus op het herwinnen van het vertrouwen. Ik ben dus benieuwd hoe de PvdA daarover denkt en ook wat de gedachte van de minister daarover is.
Mevrouw Maij (PvdA): Mevrouw Mulder stelt twee vragen. Zij vraagt naar de steun aan ontwikkelingssamenwerking, het brede maatschappelijke debat daarover en de steun daarvoor in de samenleving. Ik draag daaraan vanuit de PvdA heel graag bij en denk dat de regering dat ook graag wil, omdat ontwikkelingssamenwerking niet alleen in het verdomhoekje zou moeten zitten. Dat is wat er nu een beetje gebeurt. Wat mij betreft kan men ook heel trots zijn op datgene wat er bereikt is met ontwikkelingssamenwerking.
Wat de discussie betreft over de definitie van ODA, stellen landen als China, India en Brazilië, die ook met internationale samenwerking bezig zijn, zich terecht de vraag wat hun internationale samenwerking betekent en wat de betekenis daarvan is voor de ODA-criteria. Ik denk dat dit één van de onderwerpen is waarover we spreken. Ik zou het heel mooi vinden als onze regering daarin eveneens een actieve rol speelde.
De voorzitter: De heer Voordewind, dit wordt uw derde interruptie
De heer Voordewind (ChristenUnie): Daarvan ben ik mij bewust. Dat wordt inderdaad een heel interessante discussie. Na 2015 horen we hoe we verder gaan met de Development Goals. Dan zal duidelijk zijn of we die al dan niet behaald hebben, hoe we verder gaan en of we wat dat betreft een ommezwaai gaan maken. «Uw» voormalig minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking heeft daarover ook het een en ander geschreven in een column in Vise Versa. Daarin stipte hij ook aan dat het belangrijk is om tot social protection programma's te komen, ofwel een sociaal zekerheidsstelsel in ontwikkelingslanden. Ziet ook deze woordvoerder van de Partij van de Arbeid dat zitten?
Mevrouw Maij (PvdA): De millenniumontwikkelingsdoelstellingen zijn ambitieus, maar wat mij betreft zouden die ambitieuzer kunnen zijn. «De armoede in de wereld halveren» zou moeten worden vervangen door «proberen om een eind te maken aan de armoede in de wereld». Onderdeel daarvan is volgens mij inderdaad sociale steun in ontwikkelingslanden voor de mensen die daar onder het bestaansminimum leven. Ik vind het ook belangrijk dat die twee agenda's – die van duurzame ontwikkeling en die van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, waar die gaan over armoedebestrijding – samenkomen. Het moeten niet alleen agenda's zijn die voor ontwikkelingslanden gelden, maar het dienen ook agenda's te zijn die voor ons gelden. Die duurzame ontwikkeling zou niet alleen in ontwikkelingslanden moeten plaatsvinden, maar daarmee zouden ook wij aan de slag moeten gaan. Ik zou het fantastisch vinden als onze regering in de persoon van deze minister, een belangrijke rol in dat debat kon spelen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een mooie lijn, maar Jan Pronk heeft gezegd dat je binnen die duurzame ontwikkeling specifiek moet kijken of je het ontstaan van sociale zekerheidsstelsels zou kunnen stimuleren. Deels is dat al aan de gang, bijvoorbeeld via de zorgverzekeringen. Je zou echter ook kunnen denken aan een wezenuitkering, een weduwenuitkering, met name om die kinderarbeid of die meisjesprostitutie tegen te gaan. Verder doel ik op pensioenstelsels et cetera. Ziet u die lijn van de heer Pronk ook zitten?
Mevrouw Maij (PvdA): Dat zijn zaken die nationaal in ontwikkelingslanden geregeld zouden moeten worden. Ik denk dat het belangrijk is dat, daar waar ontwikkelingslanden ons daarbij om steun vragen, wij nagaan of wij dat kunnen doen in het kader van datgene wat we na 2014 aan Ontwikkelingssamenwerking in een aantal landen bilateraal doen.
De voorzitter: U hebt nog één minuut.
Mevrouw Maij (PvdA): Die heb ik niet nodig.
Ik roep de minister op om hierover in gesprek te gaan – dat is datgene wat ik net met de heer Voordewind en mevrouw Mulder deelde – met gelijkgezinde collega's, bijvoorbeeld die uit de Scandinavische landen en Canada, en ons hierover te informeren. Ook verzoek ik de minister om in Nederland een dergelijk breed debat te organiseren en zo tot een gedragen input van Nederland in het mondiale debat te komen.
De heer Van der Staaij (SGP): Hoe kijkt mevrouw Maij aan tegen het fiscaal meer stimuleren dat mensen aan goede doelen geven, ook in het kader van ontwikkelingssamenwerking? De VVD heeft in een interview aangegeven dat zij dat wel in het regeerakkoord had willen zien maar dat het daar niet van is gekomen. Heeft de PvdA daar bezwaar tegen of hoe zit dat?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik kijk uit naar de uitwerking van deze vraag van de heer Van der Staaij. Ik weet niet of hij zelf wel eens aan een goed doel geeft. Zo ja, dan kan hij dat bedrag van de belasting aftrekken. Volgens mij is er dus al een fiscale manier om dat te doen. Mocht de heer Van der Staaij nog iets anders bedoelen, dan hoor ik dat graag.
De heer Van der Staaij (SGP): Bijvoorbeeld in de Catshuisstukken die openbaar zijn gemaakt, kwam naar voren dat je het bereik van de Geefwet zou kunnen uitbreiden naar maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met ontwikkelingssamenwerking. Dat betekent dat er nog een hogere aftrekpost is voor giften aan maatschappelijke organisaties in het kader van ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik kan niet anders zeggen dan dat op dit moment giften voor ontwikkelingssamenwerking... Als u een gift doet aan een van de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties – ik zal geen naam noemen – of aan een andere maatschappelijk verantwoorde organisatie, kunt u die aftrekken van de belasting. Ik denk dat de vraag over een ander fiscaal iets gaat. Ik zie daarvan dus graag de uitwerking. Daarna kan ik het antwoord op uw vraag geven.
De heer Van der Staaij (SGP): Nog één keer, misschien ter toelichting. Dat is inderdaad waar. Die aftrekmogelijkheid kennen we allemaal, maar die Geefwet houdt in dat er juist een verhoogde aftrekbaarheid is. Daarmee geef je dus een extra stimulans aan het doen van giften in het kader van ontwikkelingssamenwerking, zoals die er bijvoorbeeld ook voor de cultuursector is gekomen. Wil de PvdA-fractie dat in ieder geval overwegen?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zie de uitwerking graag tegemoet.
De voorzitter: Dit is de derde interruptie van de heer Sjoerdsma.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb goed geluisterd naar het verhaal van mevrouw Maij. Dat omvat niet onsympathieke voorstellen, maar onder de streep staat toch nog altijd dat bedrag van 1 miljard dat eraf gaat. Kan mevrouw Maij mij vertellen van welke projecten in welke landen zij dat bedrag af wil halen? Ik doel niet op de visie van het kabinet maar op die van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb geprobeerd om in mijn betoog aan te geven op wie de regering naar mijn mening de focus moet leggen, namelijk op de allerarmsten. Ik heb ook aangegeven dat wat mij betreft de focus moet liggen op de vrouwen, die onderdeel zijn van de allerarmsten. Ik heb geprobeerd om aan te geven dat er een verschil is tussen het geven van de hengel en het in staat stellen van mensen om die hengel bij hun eigen overheid op te eisen. Die visie zou ik graag verder uitgewerkt zien door de regering.
De heer Sjoerdsma (D66): Sorry, ik vind dat toch echt te gemakkelijk. Aan de goede kant hebt u wel een verhaal maar als u even geen zin hebt om te antwoorden, verschuilt u zich achter het kabinet. We zagen dat laatst ook in een algemeen overleg over Oost-Congo. U wilde 2 miljoen voor noodhulp en u kreeg 2 miljoen voor noodhulp. Daar was ik ook wel voorstander van voor Oost-Congo, maar het zijn wel dealtjes. Gaan we vaker zien dat u wel weet welke cadeautjes u wilt hebben maar dat u niet weet waar u wilt schrappen? Laat ik het dan maar op zo'n manier vragen.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik moet zeggen dat ik in dit verband 2 miljoen voor mensen die in mensonterende omstandigheden leven, geen cadeautje zou willen noemen. Ik vind dat echt een ongemakkelijke opmerking.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik doel op cadeautjes aan u, mevrouw Maij, op politieke cadeautjes.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zeg dat ik dat echt een ongemakkelijke opmerking vind. Ik heb duidelijk aangegeven waarop ik wil focussen. Ik denk dat we hier het debat aan moeten gaan over de focus op ontwikkelingssamenwerking. Ook heb ik aangegeven dat die 1 miljard mij pijn doet. Ik vind het begrijpelijk dat de heer Sjoerdsma daarin wil wrijven, maar die 1 miljard doet mij pijn en daar wil ik het graag bij laten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Vandaag bespreken wij de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Het CDA was in het vorige kabinet verantwoordelijk voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik kan zeggen dat de CDA-fractie trots is op wat er in die tijd is bereikt. Ondanks felle kritiek van met name partijgenoten van de huidige minister, is Ben Knapen er in onze ogen in geslaagd het OS-beleid te hervormen en zijn er flinke stappen gezet om het beleid aan te passen aan de ontwikkelingen in de wereld. Dat ging niet zonder pijn. De nieuwe keuzes waren ingrijpend en de bezuinigingen op het budget hadden grote consequenties voor de ontwikkelingssector en de mensen die daarin werken.
Zoals ik zei, was het in de Tweede Kamer vooral de PvdA die flink van leer trok tegen de keuzes die het vorige kabinet maakte: kwartetten met de allerarmsten, de staatssecretaris van de uitverkoop en de vraag wat er toch gebeurd was met het CDA. Daarom is het juist zo verbazend dat de PvdA na zes weken onderhandelen akkoord ging met een bezuiniging van 1 miljard op het ontwikkelingsbudget. Op 13 november zei de leider van de PvdA nog dat het kabinet met de bezuiniging op Ontwikkelingssamenwerking onder de fatsoensnorm is gezakt. Kan de minister aangeven hoe zij dat ziet? Gaat zij nu onfatsoenlijk beleid uitvoeren? Kan zij daarnaast aangeven wat het voor een kabinet betekent als onder de fatsoensnorm wordt geregeerd? Graag willen wij een reactie hierop.
Bijzonder pijnlijk in dit licht is de keuze om de klimaatgelden in de toekomst ook nog eens met het OS-budget te financieren. De CDA-fractie heeft daarmee grote moeite. Kan de minister aangeven hoeveel geld zij hieraan jaarlijks kwijt is? Hoeveel gaan bijvoorbeeld Infrastructuur en Milieu hieraan bijdragen? Dit, gezien de toezegging van de staatssecretaris.
Mevrouw Maij (PvdA): Mijnheer Buma heeft op 20 augustus gezegd dat het wel wat minder kan met ontwikkelingshulp. Als ik de berekening van het CPB goed nakijk, wil het CDA 0,5 miljard op ontwikkelingshulp bezuinigen. Ik begrijp dat mevrouw Mulder kritiek heeft op de Partij van de Arbeid, maar wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik begrijp de opmerking van mevrouw Maij, maar dan moet zij er wel bij zeggen dat het vanaf 2015 is. Wij houden ons aan de criteria die wij met elkaar internationaal hebben afgesproken. Afspraak is afspraak en wij kunnen alleen maar constateren dat de PvdA-fractie en de PvdA-minister hier onderdoor gaan. Dus zij houden zich niet aan afspraken.
Mevrouw Maij (PvdA): In het Catshuis had het CDA al 750 miljoen weggegeven. Ik begrijp de kritiek en het is allemaal moeilijk, maar laten we wel open en eerlijk tegen elkaar blijven.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): En als wij dan toch open en eerlijk zijn, moet er ook bij gezegd worden dat dit nog niet door de fractie was goedgekeurd en dat ik weet dat er sprake was van grote moeite met juist dit onderdeel. U bent heel gemakkelijk akkoord gegaan – dat geldt ook voor de VVD-fractie – met nivelleren. Daarvan hebt u achteraf spijt gehad. Ik geloof dat wij hierover nog wel eens samen hadden gesproken in een regering, in een vorige dan wel te verstaan.
Wel ziet de CDA-fractie een kans in samenvoeging van Economische Handel en Ontwikkelingssamenwerking. In het vorige kabinet hebben we al een stap gezet, namelijk die van hulp naar investeren. Die wordt breed gedragen door de huidige regeringspartijen. We weten dat de minister haar visie in een brief nader zal toelichten, maar de CDA-fractie is al erg nieuwsgierig en hoopt dat de minister vandaag al iets meer gaat zeggen over wat haar agenda is voor de komende jaren. De afgelopen jaren is coherent beleid gevoerd tussen Ontwikkelingssamenwerking en Handel. Neem het voorbeeld van Colombia, een transitieland. Op zijn laatste reis naar dat land kwam Ben Knapen terug met een portefeuille vol met orders voor het Nederlandse bedrijfsleven. Is dit het soort coherentie waarop de minister wil voortbouwen? Het CDA zou een dergelijke benadering van harte toejuichen. Graag horen we van de minister hoe zij hierover denkt.
De afgelopen twee jaar is de sector ontwikkelingssamenwerking ingrijpend gemoderniseerd. Er is gekozen voor minder landen met een scherpere focus op die onderwerpen waarvoor geldt dat Nederland daadwerkelijk het verschil kan maken, met meer inzet op samenwerking tussen de verschillende spelers in de sector en de kennis waarmee zij elkaar versterken. Wij hebben nog maar net de brieven gekregen van de projecten die in gang zijn gezet. De CDA-fractie is van mening dat die inzet overeind moet worden gehouden en de minister zegt ook dat ze dat wil, maar ze gaat dat wel doen met 1 miljard minder. Wij vragen ons dan ook af waar deze enorme bezuiniging zal neerslaan en wanneer de minister daarover duidelijkheid geeft. Welke gevolgen zal dat bijvoorbeeld hebben voor het beurzenprogramma van de Nuffic en het Global Fund? Moeten de contracten met de ngo's worden opengebroken? Andere partijen maakten daarover ook al opmerkingen. Wij vragen ons af hoe de minister dat wil doen. Hoeveel zal er worden gekort op de bijdragen aan VN-instellingen en welke gevolgen zal dat hebben voor de positie die Nederland internationaal inneemt?
De minister van Buitenlandse Zaken zei bij de start van het kabinet dat het imago van Nederland in het buitenland moet worden opgepoetst. Hoe voorkomt de minister dat het door de bezuiniging juist imagoschade oploopt? Wij horen in ieder geval graag van de minister of zij het speerpuntenbeleid overeind zal houden. Dat is voor de CDA-fractie van ontzettend groot belang.
De mensen in het land kennen het CDA als partij van de samenleving. Daarom hechten wij ook grote waarde aan betrokkenheid van die samenleving bij ontwikkelingssamenwerking. Het budget dat we hiervoor beschikbaar stellen, is een uiting van betrokkenheid van de gehele samenleving bij mensen die het minder hebben en bij de allerarmsten in de wereld. Als de samenleving dat niet meer zo ziet, hebben wij een serieus probleem. Het is daarom goed dat het SCP laat zien dat steeds meer mensen uit eigen initiatief projecten opstarten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Welke rol ziet de minister daarvoor en hoe kan ze een en ander eventueel ondersteunen?
Ik ga in op handel en export. We spreken vandaag over Ontwikkelingssamenwerking en Handel. Daarover is al het een en ander gezegd door de heer Leegte en mevrouw Maij. Wij sluiten ons van harte bij die woorden aan, want we moeten het echt hebben van onze concurrentiepositie en export. Wat kan de minister daaraan doen?
Op welke wijze wil de minister het bedrijfsleven vroegtijdig betrekken bij de totstandkoming van handelsverdragen in Brussel? Welke rol ziet zij voor zichzelf om handelsbelemmeringen af te bouwen en hoe wordt duurzaamheid hierbij betrokken, ook met het oog op de verschillende bestaande posten waarop een korting te verwachten is? Wientjes zei daar ook al het een en ander over. Wat is de visie van de minister daarop?
Ik ga in op het revolverend fonds dat belangrijk is voor ondernemers in ontwikkelingslanden en in Nederland. Dat fonds kan de economie daar versterken en werkgelegenheid creëren, wat ontzettend belangrijk is. Aandachtspunten voor ons ten aanzien van het fonds zijn de duurzaamheidscriteria, garantiestellingen, professioneel beheer – mensen met verstand van zaken moeten met die fondsen aan de slag gaan – maatschappelijk verantwoord ondernemen, draagvlak in onze samenleving en vrouwelijke ondernemers die in de Arabische regio ook de beschikking kunnen krijgen over kredieten. Dat is erg belangrijk: een hartenkreet van ons.
Ik kom op het budget voor internationale samenwerking en het fonds Internationale Veiligheid, waarover ook al het een en ander is gezegd. Kan de minister wat het nieuwe budget betreft ingaan op de afstemming met de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken? Wij hebben gelezen dat daarop een korting plaatsvindt en vragen ons af hoe dit verder wordt opgepakt. Wij weten dat er een brief onderweg is, maar misschien kan de minister daarover in dit overleg toch al iets zeggen. We vragen ons onder andere af of de Patriots van het budget moeten worden gefinancierd. Hoe zit het met de piratenbestrijding. In het Financieel Dagblad werd over de grondstoffen uit het Midden-Oosten geschreven dat de VS waarschijnlijk minder olie gaan importeren vanuit die regio. Dit zal de heer Leegte aanspreken. Als zij dan stoppen met de beveiliging van de transporten, hebben we weer een tekort van 5 miljard. Dat soort vragen hebben wij hierover.
Ik ga in op de financiële structuur in OS-landen, waarover ook collega Van Dijk al sprak. Wat gaat de minister daaraan doen? Van heel veel mensen heb ik gehoord dat er sprake was van een heel confronterende uitzending.
Wij zijn kritisch over de begrotingssteun. Kan de minister in overweging nemen om de begrotingssteun die op het programma stond voor Rwanda, in te zetten voor de samenleving aldaar? Ik doel dus op het inzetten daarvan voor de mensen in Rwanda en dus niet voor die overheid.
Graag horen wij van de minister hoe zij een en ander met betrekking tot de ODA ziet na 2015. Wij vinden het jammer dat dit niet in het regeerakkoord staat.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Er was sprake van een snelle formatie van de VVD en de PvdA, van een snelle start. Als wij echt keken naar het buitenlandbeleid, zagen wij echter dat er sprake was van verdeeldheid over de houding ten aanzien van het buitenland, onduidelijkheid over potjes en beleid en ongeloofwaardigheid door de grote broek die werd aangetrokken terwijl er eigenlijk historisch werd gekort op het buitenlandbeleid in brede zin. Dat gebeurde, terwijl Nederland een geschiedenis in ere te houden heeft.
In 1945 tekende Alexander Loudon namens Nederland het Handvest van de Verenigde Naties waarmee landen elkaar beloofden om de sociale en economische rechten van alle volkeren te bevorderen. Vele verklaringen volgden: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In de jaren zeventig beloofden de rijkere landen om een vast percentage van hun inkomen in te zetten om de allerarmsten in de wereld te steunen. En in het jaar 2000 kwamen de millenniumdoelen. Al deze verdragen kwamen er en al die beloftes werden gedaan met één doel voor ogen, namelijk ervoor zorgen dat ieder mens het recht heeft om zich te ontwikkelen. Ook een meisje uit Afghanistan moest naar school kunnen gaan en haar moeder moest de mogelijkheid hebben om te werken. Homo's in Uganda moesten hand in hand over straat kunnen gaan: ze moesten zichtbaar en zichzelf kunnen zijn. Ook een jonge ondernemer in Ghana moest een winstgevend bedrijf kunnen opzetten. De toevallige geboorteplek mocht mensen niet definiëren en evenmin hun toekomst bepalen. Dat alles is niet zonder resultaat gebeurd: het aantal sterfgevallen als gevolg van malaria is in de afgelopen tien jaar met 20% gedaald. Het aantal kinderen dat dagelijks overlijdt is verminderd met 12.000. Er sterven dus minder kinderen dan er ooit stierven. Van de kinderen In Sub-Sahara Afrika gaat nu 50% meer naar school dan in het jaar 2000. Wie denkt dat ontwikkelingssamenwerking niet werkt, heeft dus niet opgelet. Wie denkt dat we klaar zijn, vergeet de 1 miljard armen die deze wereld nog steeds rijk of arm is. Wie vindt dat ontwikkelingssamenwerking beter moet, heeft helemaal gelijk maar dat is geen reden om daarmee te stoppen.
40 jaar lang hebben kabinetten van alle kleuren hierin een voortrekkersrol vervuld. 40 jaar lang gaven wij 0,7% van ons inkomen, en vaak meer, aan mensen die onze steun nodig hadden. 40 jaar lang konden wij geloofwaardig oproepen tot een grotere inzet van andere landen. Vanwege onze eigen verworvenheden kwamen wij op voor gemarginaliseerde groepen die een stem gaven aan de stemlozen, de armen, de verwaarloosden. Wij waren het die lastige discussies over bijvoorbeeld seksualiteit altijd aangingen. Dat deden wij niet omdat wij die verdragen hadden getekend, maar wij tekenden die omdat Nederland die internationale verantwoordelijkheid voelde. Het voelde de verantwoordelijkheid om er ook buiten de grenzen van Europa en Nederland voor te zorgen dat mensen de kans kregen het leven in eigen hand te nemen, zodat ook zij langzamerhand op hun eigen kracht konden vertrouwen. Dat is een fundamentele liberale gedachte en een fundamentele sociaaldemocratische gedachte.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik deel de mening van de heer Sjoerdsma dat we moeten kijken naar het recht op ontwikkeling en naar kansen voor mensen. Deelt de heer Sjoerdsma ook mijn mening dat we ons eveneens moeten aanpassen aan de eisen van de tijd? Als we merken dat een bepaalde aanpak in 40 jaar niet datgene heeft gebracht wat we daarmee beoogden, is hij het er dan mee eens dat we die moeten aanpassen? In diverse rapporten van verschillende deskundigen is verklaard dat economische ontwikkeling veel meer doet voor de arme mensen in de ontwikkelingslanden dan alleen maar het geven van hulp in de vorm van scholing. Deelt de heer Sjoerdsma die opvatting?
De heer Sjoerdsma (D66): Volgens mij heb ik dat net gezegd. Ik heb aangegeven welke resultaten we de afgelopen jaren met ontwikkelingssamenwerking wisten te bereiken. We hebben zelfs een aantal millenniumdoelstellingen voortijdig behaald. Ik heb ook gezegd dat het niet perfect was en dat we juist daarom een verbeterslag moeten maken. Dat ben ik met u eens, maar ik ben niet van mening dat dit met minder geld moet gebeuren.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Als we het geld als uitgangspunt nemen in plaats van de doelen, bereiken we toch ook niet wat we willen? Het doel is, landen op eigen benen te laten staan. Als dat beter mogelijk is met economische ontwikkeling en leningen dan met subsidies, moeten we toch die weg inslaan?
De heer Sjoerdsma (D66): Dat ben ik niet met mevrouw De Caluwé eens.
Natuurlijk – de VVD vroeg het al – moet internationale samenwerking op de schop. Die moet moderner en effectiever worden, maar de VVD heeft deze liberale houding al jaren geleden losgelaten. In het verkiezingsprogramma van deze PVV-lightpartij werd zonder blozen 3 miljard geschrapt. Ik zei net al dat we de fractievoorzitter van de VVD hoorden zeggen: ontwikkelingssamenwerking, ach ja ... Het afkopen van schuldgevoel. Wat vindt de PvdA daar eigenlijk van? Op die partij rekenen wij toch een beetje. Kon de PvdA die 0,7% – die fatsoensnorm, die beloftes in het verkiezingsprogramma, die zaaltjes tijdens de campagne – zomaar loslaten? Die partij noemde de bezuiniging van 800 miljoen van het vorige kabinet beschamend. Mevrouw Mulder zei het net al. Er werd gesproken van kwartetten met de allerarmsten. De partij verweet het CDA dat het in de houdgreep zat van de PVV. Maar wat schetst onze verbazing? Nu kort de PvdA meer op ontwikkelingshulp dan de PVV ooit deed. Mijnheer Van Klaveren zou zijn vingers erbij aflikken.
De minister wil zich inzetten voor het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Vindt zij net als ik dat dit precies is wat het draagvlak ondermijnt: het op hoge toon beschuldigen van het vorige kabinet, er zelf nog 1 miljard bovenop doen en dat ervan afsnijden? Graag wil ik hierop een reactie.
Mijn fractie moedigt de minister graag aan om ook haar belofte te houden. Is zij bereid haar pogingen om het draagvlak te vergroten, te laten meten? Is zij het met D66 eens dat het aan de overheid is om de resultaten van ontwikkelingssamenwerking inzichtelijk te maken, wat onder andere het Verenigd Koninkrijk al doet? Pakt zij daarnaast de open data-agenda op en maakt zij al het door Nederland gefinancierde ontwikkelingsrelevante onderzoek vrij beschikbaar?
Het bedrag voor de klassieke OS – dat werd al genoemd – wordt overigens nog zwaarder gekort dan je op het eerste gezicht zou denken. De internationale klimaatgelden worden steeds meer koekoeksjong dat door de rest wordt opgegeten. Hoe vallen die kosten nu uit? Welk doel stelt het kabinet zich wat de private financiering betreft? Hoe zal de minister ervoor zorg dragen dat de klimaatfinanciering zo weinig mogelijk ten koste gaat van de klassieke OS?
Ik kom op de vrede en de veiligheid. Collega Mulder noemde deze punten ook al. Het kabinet wil Patriots naar Turkije sturen en de piraterijmissie voor Somalië voortzetten. Komt het geld daarvoor uit het nieuwe potje voor vredesmissies, of komt dit voor rekening van Defensie?
Het regeerakkoord bevat behalve bezuinigingen, veel onduidelijkheid. Zo ontbreken de woorden «maatschappelijk verantwoord ondernemen» volledig in het 80 pagina's tellende regeerakkoord. Gaat de minister deze leemte opvullen met een visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen, ketentransparantie en verduurzaming? Ik roep haar op om eerst met een visie te komen, met een plan met scenario's, voordat deze bezuinigingen worden ingevuld? Kan zij dat toezeggen? Zo ja, wanneer kunnen we dat plan van haar verwachten?
Deze uitdagingen zijn volgens D66 alleen aan te gaan in Europees verband. Ik hoop daarom dat de minister zich, net als haar ambtsgenoot, de heer Timmermans, een Limburgse Europeaan wil tonen. Welk initiatief gaat ze nemen om te komen tot echte Europese samenwerking op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking en wat zijn haar Europese doelstellingen? Er werd al gezegd dat samenhang cruciaal is. Naar eigen zeggen is dit de eerste minister ooit die naar ontwikkelingssamenwerking en handel in samenhang kijkt. Ik weet overigens niet of dat helemaal klopt, maar in dat streven vindt zij mijn fractie aan haar zijde. Zeker in de 21ste eeuw moeten we met één bril kijken naar buitenlandse politiek, Ontwikkelingssamenwerking, Economische Zaken, Veiligheid en Defensie, Landbouw en Milieu. Op welke wijze gaat het kabinet dit doen en kan de minister aangeven of zij ook dit streven naar meer samenhang meetbaar wil maken?
Er staan verschillende handelsmissies op de rol, wat ook al is gezegd. Kan de minister toezeggen dat we van elke missie een verslag krijgen met daarin expliciet aandacht voor deze minister als koopman, als dominee en misschien ook als klimatoloog, econoom en landbouwdeskundige? Ik wil er geen carnaval van maken, maar het zou goed zijn om dat in goede samenhang te bezien. Dan kunnen we misschien eens per halfjaar de complete lijst met de minister doorspreken.
Ik kom op de periode na 2015. De internationale gemeenschap komt dan met een nieuwe inzet voor Samenwerking en Handel met ontwikkelingslanden. Ik zei al dat ik van de minister verwacht dat zij in deze discussie voorop loopt en dat zij Europa achter haar agenda krijgt. D66 ziet dan een drieledige inzetbaarheid voor Nederland. In de eerste plaats moeten wij taboedoorbrekend blijven: bestrijden van hiv en aids, opkomen voor de seksuele gezondheid en reproductieve rechten en vrouwenrechten. Wij moeten in de tweede plaats een stem blijven geven aan de stemlozen, aan de 2,5 miljard mensen die leven van minder dan 2 dollar per dag. In de derde plaats is de 3D-benadering van belang. De aanpak die in Afghanistan zoveel navolging en steun kreeg, verdween vervolgens een beetje van het toneel. Wat zal de aanpak van de minister worden op het gebied van fragiele staten? Ziet zij bijvoorbeeld een missie in Mali voor zich?
Tot slot merk ik op dat de minister een moeilijke, zo niet onmogelijke taak heeft. Tegen een achtergrond van verdeeldheid heeft zij zich voorgenomen dat zij hetzelfde resultaat gaat bereiken met minder middelen. D66 ziet graag dat zij deze belofte waarmaakt.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Voordewind. Hij heeft vijf minuten de tijd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Vijf minuten voor zo'n belangrijk onderwerp. Ik ga het proberen.
Laat ik met iets positiefs beginnen. Dat is misschien wel aardig na het tranendal van de afgelopen twee uur. Ik complimenteer dit kabinet, met name de Partij van de Arbeid, met het feit dat het er opnieuw een minister van Ontwikkelingssamenwerking en Handel uit heeft gesleept. Dat is positief, dat geeft de allerarmsten in de wereld een stem in de ministerraad. Dat is belangrijk, ook voor een coherent beleid in die raad. De minister gaat niet alleen over Ontwikkelingssamenwerking maar ook over Handel. Ik hoop dat de minister – ik moedig haar daartoe aan – vooral gaat spreken over coherentie van beleid, ofwel het verminderen van de handelsbarrières als het gaat om Europa zodat die Afrikaanse landen vooral in Nederland en Europa kunnen investeren. Dat kan misschien veel meer bijdragen aan de ontwikkeling van die landen dan alles wat we met elkaar betalen aan Ontwikkelingssamenwerking.
Ik moet hierbij echter wel direct opmerken dat de PvdA ook voor een grote aderlating heeft gezorgd, namelijk het bezuinigen met 1 miljard op Ontwikkelingssamenwerking. We hebben de citaten van de collega's in de campagne allemaal uitgebreid aangehaald. Als de minister geïnteresseerd is, heb ik hier nog een lijstje met citaten liggen, al weet ik niet of dat veel om het lijf heeft.
Wij gaan aan de slag. De ChristenUnie heeft ook meegedacht over het revolving fonds. Ik verzoek de minister overigens wel om meer duidelijkheid te geven dan die welke ik van de Partij van de Arbeid heb gekregen. Zij heeft een brief geschreven. Zet de minister zich in om dit fonds ontwikkelingsrelevant te maken en om dat dus ten voordele te laten komen van de ontwikkelingslanden? Ik hoop op deze vraag een heel helder antwoord te krijgen.
Ten aanzien van de klimaatfondsen rekende de Algemene Rekenkamer voor dat het bedrag in het slechtste geval kan oplopen tot 1,3 miljard in 2020. We zagen dat de PvdA niet meeging met de motie die tot doel heeft slechts 50% van de OS-gelden te financieren. Wat zijn de grenzen van de minister ten aanzien van de inzet van particuliere middelen? Er zijn vier scenario's geschetst om de aanslag op het Ontwikkelingsbudget zo beperkt mogelijk te maken. Dat van die 50% heeft de PvdA niet gesteund. Ik hoop dat de minister dat in ieder geval wel doet of dat zij die ambitie uitspreekt.
Ik maak een zijsprongetje. Morgen gaan de deejays weer in het Glazen huis. Ik heb veel respect voor de deejays die Serious Request weer op de agenda zetten en daarmee fondsen binnenhalen voor het Rode Kruis. De traditie met een minister van de Partij van de Arbeid was die particuliere gelden te verdubbelen. Gelukkig hebben we weer een minister voor Ontwikkelingssamenwerking van de Partij van de Arbeid. Ik zie dan ook graag uit naar een positieve reactie van haar ten aanzien van het verdubbelen van die particuliere middelen na afloop van de periode in het Glazen Huis. Particulieren hebben dan in ieder geval hun best gedaan.
In de periode waarin we gezamenlijk in een kabinet zaten – met «we» bedoel ik de ChristenUnie, de PvdA en het CDA – hebben we kinderarbeid tot speerpunt gemaakt. Wil de minister dat beleid terughalen? Zij heeft een goede daad verricht toen zij op handelsmissie in Turkije was door daarover meteen met de ILO te spreken en daarvoor ook geld beschikbaar te stellen. Dat ging over de katoenpluk en de kinderarbeid in Turkije, een land waar sommigen van ons graag op vakantie gaan. Daar bestaat kinderarbeid echter nog steeds. De minister heeft dus haar eerste positieve signaal afgegeven. Wil zij ook toezeggen dat zij daarvan een speerpunt gaat maken?
De minister heeft toegezegd dat zij met verschillende sectoren om de tafel gaat, te beginnen met de schoenensector. We hebben echter ook de sectoren kleding, cacao, fruit, koffie, thee, tapijten en natuursteen. Dat zijn wat de kinderarbeid betreft allemaal risicosectoren. Is de minister bereid om met de risicosectoren – ik weet dat het er veel zijn – in gesprek te gaan om na te gaan of in de gehele keten, zoals dat ook door de OESO wordt gevraagd, geen kinderarbeid meer plaatsvindt?
Ik kom op de nieuwe agenda na 2014. Ik ben benieuwd wat de visie van de minister is op de periode na 2014. Ongetwijfeld zullen we die millenniumdoelstellingen niet behalen. We zullen er een aantal voort moeten zetten. Is de minister het met mij eens dat er moet worden gekeken naar het veel meer omzetten van bilateraal beleid – overheid naar overheid – naar het versterken van de sociale zekerheid. Dat is reeds deels in gang gezet. Collega Van der Staaij en ik hebben voor het Social Protection Programm in het verleden al 8 miljoen gereserveerd, maar we zouden dat veel verder kunnen uitbouwen om de mensen zelf in staat te stellen hun eigen ontwikkeling goed te laten verlopen door middel van het in het leven roepen van een sociaal zekerheidsstelsel.
Misschien mag ik nog kort iets zeggen over mijn reis. Ik heb daarover een rapport gemaakt. Graag zou ik dat uitdelen aan de collega's en de minister, zodat ze een indruk hebben van de vluchtelingenproblematiek in Libanon en Syrië.
De voorzitter: Mag ik u vragen om dat via de bode aan de minister te overhandigen na de inbreng van de collega's? Dat is wat rustiger voor de collega's die het woord nog willen voeren. Het woord is aan de heer Van Ojik. Ook hij heeft vijf minuten de tijd.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Wat is het toch moeilijk om niet meer te mogen interrumperen, maar nu mag ik in ieder geval vijf minuten het woord voeren.
Een van de mooie dingen van het Lenteakkoord was dat GroenLinks samen met D66 en de ChristenUnie een nieuwe aanslag op het budget voor Ontwikkelingssamenwerking van 750 miljoen ongedaan kon maken. Des te wranger is het om een halfjaar later een regeerakkoord te hebben waarin nota bene de Partij van de Arbeid met pijn in het hart een bezuiniging van 1 miljard doorvoert. Diederik Samsom spreekt van een steen op de maag, maar daar hebben we natuurlijk niets aan. De PvdA is hier een grens over gegaan. Zij had natuurlijk gewoon nee moeten zeggen, zoals ze dat tot voor kort deed. Rutte zou de formatie op dit punt heus niet hebben laten springen. Althans, dat denk ik. Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking is in enkele jaren tijd verworden tot een grabbelton waarmee financiële gaten kunnen worden gedicht. We hebben de Algemene Rekenkamer gevraagd om de gevolgen in kaart te brengen van het schrappen van nogmaals 1 miljard. Het kan niet anders dan dat de stapeling van bezuinigingen grote gevolgen heeft voor de mensen in ontwikkelingslanden. Het zijn mensen die met geld uit Nederland naar school kunnen gaan, met een bedrijfje kunnen starten enzovoorts. Kortom, mensen die kansen krijgen om zichzelf uit de armoede te trekken. Zij krijgen die mogelijkheid niet meer. Ik verzoek de minister, ons te informeren over de gevolgen van de huidige bezuinigingsronde waar we nog volop in zitten. Het is in feite de bezuinigingsronde van het vorige kabinet voor een bedrag van eveneens 1 miljard. Misschien kunnen we daaruit lessen trekken voor de nieuwe bezuinigingsmaatregelen. Bezuinigen is ook niet goed voor Nederland, nu machten als hij zijn gebaat bij een stevige inzet op internationale samenwerking. Nederland kan zich internationaal onderscheiden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De goodwill en de invloed die we daarmee verdienen, is enorm en die kans laten we nu lopen.
De allerarmsten gaan fors meebetalen aan de klimaatverandering die wij hebben veroorzaakt. De Algemene Rekenkamer laat zien dat de minister nog niet een begin van een idee heeft over hoe deze toenemende last structureel kan worden bekostigd uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik roep haar nogmaals op, zich in te zetten om alternatieve financieringsbronnen aan te boren zodat het gehavende OS-budget bespaard kan blijven.
Ik kom op het doekje voor het bloeden, te weten het revolverend fonds: de terugkeer van de gevonden hulp. Als het aan de VVD ligt, komt dat geld namelijk ten goede van het Nederlandse bedrijfsleven. Als het aan de Partij van de Arbeid ligt, gaat dat naar het midden- en kleinbedrijf in Afrika. Wie trekt er aan het langste eind? Ik hoor het graag en breng in herinnering dat gebonden hulp 20 tot 25% duurder is dan ongebonden hulp. Juist om die reden zijn we daarmee gelukkig in hoge mate gestopt. Kan de minister toezeggen dat er straks niet weer voor uiteindelijk een bedrag van 750 miljoen aan gebonden hulp op haar begroting staat?
Ik maak een paar opmerkingen over de andere portefeuille, namelijk Buitenlandse Handel. We rekenen erop dat de minister een frisse start maakt op het ministerie dat de laatste jaren «het ministerie van belangenbehartiging van de BV Nederland» leek te zijn geworden. Vorig jaar is er een motie aangenomen van collega Peters waarin staat dat van bedrijven die profiteren van economische diplomatieke dienstverlening, zoals handelsmissies, een zogenaamde human rights due dilligence wordt verlangd. Dat is een soort risicoanalyse: een plan van aanpak op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik stel in dat kader drie vragen aan de minister.
Is zij bereid om toezicht te houden op het maken van een risicoanalyse door bedrijven overeenkomstig de OESO-normen?
De winning van grondstoffen veroorzaakt, zoals we weten, vaak een enorme ravage voor het milieu en de gemeenschappen waar dit plaatsvindt. De zwarte plassen rondom Shells activiteiten in Nigeria zijn daarvan een goed voorbeeld. Nee, ik moet zeggen een slecht voorbeeld. Is de minister bereid om zich in te zetten voor een EU-verbod op de import van grondstoffen waarbij de winning gepaard gaat met ernstige mensenrechtenschendingen?
De productie van de eerste generatie biobrandstoffen heeft grote gevolgen voor locale gemeenschappen en voedselproductie. Kan de minister helpen bij het bevorderen dat dergelijke projecten niet langer gefinancierd worden met ontwikkelingsgeld?
Multinationals die in ontwikkelingslanden rijk zijn geworden – anderen hebben daarover ook al gesproken, ik meen dat in ieder geval collega Van Dijk dat heeft gedaan – sluizen het geld naar belastingparadijs Nederland. Ik ben van plan om een motie in te dienen met als doel alle huidige en toekomstige belastingverdragen door te lichten op de negatieve effecten voor ontwikkelingslanden. Graag hoor ik een reactie van de minister daarop.
De minister heeft een interessante portefeuille waarin zij werkelijk werk kan maken van de coherentie tussen ontwikkelingsbeleid en andere vormen van buitenlands beleid. Mijn fractie en ik zien uit naar haar inzet hierop en wij zullen haar graag blijven aansporen.
De heer Leegte (VVD): Ik was nogal verbaasd dat GroenLinks in een interruptie op mijn inleiding zei dat zij voorstander is van het bevorderen van de welvaart. Gelukkig blijkt uit het betoog van GroenLinks dat daar niets van waar is, want zij blijft op de plaat hangen bij hulp geven en het tegengaan van handel. Vervolgens heeft zij het over een fonds dat is gericht op het eigen belang van Nederland. Wat is er mis met het bevorderen van je eigen belang als daaruit een handelsrelatie ontstaat waarvan beide partijen beter worden?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Als daaruit een handelsrelatie ontstaat waarvan beide partijen beter worden, is daar niets op tegen. Maar zo kritisch als u kijkt naar 40 jaar ontwikkelingsbeleid, zo stil bent u als het gaat om 40 jaar handelspolitiek. We hebben juist gezien dat het handelsbeleid van Nederland en dat van de Europese Unie hebben geleid tot steeds grotere ongelijkheid en het achterblijven van ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Daarover hoor ik u geen woord zeggen. We hebben dus een kabinet dat trots is op het feit dat Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel nu bij elkaar gebracht zijn. Ik steun dat, want ik vind het heel goed dat dit gebeurt. Ik hoor de VVD-fractie echter slechts benadrukken – ik heb dat eerder gezegd – dat ontwikkelingshulp niet heeft geholpen en dat handel vooral moet dienen om de welvaart in Nederland te bevorderen. Dat vind ik onbegrijpelijk.
De heer Leegte (VVD): Volgens mij heeft de VVD juist betoogd dat het omgekeerde het geval is, namelijk dat er ontwikkeling is gekomen dankzij handel. Kijk naar Korea: geen hulp, wel handel en een grote ontwikkeling. Ik vraag dus nogmaals aan GroenLinks wat er mis is met het eigen belang en waarom zij zo blijft hangen in aan de ene kant haar verhaal voor de bühne dat zij handel wil en aan de andere kant in het uiten van het feit dat zij tegen alle alternatieven is. Wat wil GroenLinks echt als het gaat om handel?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Wat zal ik zeggen? GroenLinks wil eerlijke handel waarvan beide partijen profiteren. Het probleem van de afgelopen 40 à 50 jaar is dat daarvan geen sprake is geweest. Natuurlijk zijn er landen die wel geprofiteerd hebben. Zuid-Korea is daarvan een voorbeeld, maar dat land krijgt geen ontwikkelingshulp van Nederland. Het gaat juist om de landen die hulp krijgen. De vraag zou moeten zijn hoe je ervoor kunt zorgen dat de effecten van die hulp niet teniet worden gedaan door bijvoorbeeld onze handel, onze investeringen en de financiële relaties. Dat is coherentie van beleid. Ik dacht dat het kabinet dat beoogde met het samenvoegen van die twee portefeuilles. Daarover het ik u niet gehoord, mijnheer Leegte.
De heer Leegte (VVD): Uw conclusie is dus dat handel helpt in bijvoorbeeld Zuid-Korea ... Dat is ook mijn conclusie.
De voorzitter: Deze discussie is hiermee afgerond.
Het woord is aan de heer Van der Staaij. Hij heeft ook vijf minuten de tijd.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik bleef nog even mijmeren over die zakgeldvergelijking van collega Leegte. Er zijn namelijk best mooie dingen te leren van de vergelijking met zakgeld, al schiet uiteraard elke vergelijking op bepaalde punten tekort. Mooi vind ik dat de heer Leegte zei dat zakgeld geen welvaartsvermeerdering oplevert. Dat is waar, maar dat laat precies zien dat een macro-economische maatstaf alleen vaak niet voldoet. Het is echter wel heel belangrijk dat er zakgeld wordt gegeven, dat jongeren met geld leren omgaan. Dat is het eerste punt.
Het tweede punt is dat uit allerlei onderzoeken blijkt dat er geregeld iets mis gaat met zakgeld. Dat wordt door jongeren heel vaak verkeerd besteed, maar dat is geen reden om te stoppen met het geven daarvan. Dat laat precies zien dat het gemakkelijk is om generaliserende opmerkingen te maken, maar dat die vaak geen recht doen aan de complexiteit daarvan. Je moet wel leren van dingen die mis gaan. Met zakgeld help je jongeren uiteindelijk om op eigen benen te staan en om dat te bereiken moet je helder en consequent zijn. De ene keer verdubbelen van het bedrag en de andere keer halveren, werkt niet. Wees helder en consequent. Er zijn dus wel degelijk goede lessen te trekken uit de zakgeldvergelijking.
De heer Leegte (VVD): Ik ben blij dat ik mijn interruptie heb bewaard. De SGP geeft precies aan wat de kern is van het probleem. De VVD zegt ook dat het veel beter is als die jongere gewoon gaat werken, als hij een baantje heeft waarmee hij waarde toevoegt aan het gezin: het gezinsinkomen gaat omhoog. Omdat het zijn eigen geld is, leert die jongere daarmee op een verstandige manier omgaan. Hij zal er dus voor zorgen dat hij dat geld niet weggeeft aan andere dingen. De heer Van der Staaij moet het toch met mij eens zijn dat het geven van zakgeld een soort overdreven luxe is waardoor het misbruik juist in de hand kan worden gewerkt?
De heer Van der Staaij (SGP): Ik begrijp dat dit een pleidooi is voor kinderarbeid. Het is duidelijk dat ik dat niet steun. Ik dacht even dat de heer Leegte slechts een vergelijking maakte op bepaalde punten, maar ik begrijp nu dat hij het zakgeld helemaal wil afschaffen en dat ik dat dus ook helemaal verkeerd heb gezien. Ik meen werkelijk waar – dat blijkt ook uit allerlei onderzoeken – dat het heel belangrijk is om kinderen te leren hoe ze met geld moeten omgaan. Ja, je moet juist bevorderen dat het op een goede manier gebeurt. Het gaat niet vanzelf en er gaan dingen mis, maar het is in de kern wel een goede zaak om hen op die manier aan te leren met geld om te gaan.
De heer Leegte (VVD): Ik begrijp dat wij het eigenlijk wel eens zijn. Wat we doen met zo'n revolverend fonds – de helft handel en de helft die gericht is op hulp – is precies datgene wat we zeggen. Het is goed om een baantje te hebben om te leren werken en welvaart toe te voegen. Ook is het handig om een beetje te leren met geld om te gaan. Die verantwoordelijkheid zit daarin. Volgens mij houdt het pleidooi van de SGP dus warme steun in voor het VVD-beleid. Ik kan het niet anders interpreteren.
De heer Van der Staaij (SGP): De SGP zegt – dat is niets nieuws, maar het is juist een blijvende lijn – dat handel inderdaad heel belangrijk is. In de banken van de middelbare school leerde ik al: geen hulp maar handel. Het kan niet alleen met hulpgeld gebeuren. Je moet echter niet van het ene naar het andere uiterste gaan. De VVD stelde een aantal jaren geleden in bijvoorbeeld de motie-Koenders/Terpstra voor om die uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking voor bepaalde fondsen te verdubbelen. Wij vroegen ons toen af of we dat moesten doen en of men wel wist of het effectief zou zijn. Blijf gewoon te allen tijde nuchter en verwacht het niet alleen van hulp en ook niet alleen van handel. Zorg voor een intelligente benadering op grond waarvan je voortdurend leert van wat er mis gaat en hoe het beter kan. Onderken echter wel – dat geldt voor alles, dus ook voor handel – dat je altijd risico's neemt. Ontwikkelingssamenwerking is evenmin als handel voor bange mensen.
De voorzitter: Ik zag wat vragende blikken. De twee VVD-collega's hebben gezamenlijk drie interrupties gehad. Mijnheer Van der Staaij, vervolgt u uw betoog.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik maak nog een zakgeldopmerking tot slot. Het is ook heel mooi – wij doen dat thuis ook – om kinderen niet alleen voor zichzelf zakgeld te geven maar eveneens om dat aan een goed doel te besteden. Daarmee leer je ze al op heel jonge leeftijd om niet alleen te kijken naar het eigen belang – dat gaat vaak wel vanzelf – maar om ook oog te hebben voor de medemens die het wat minder goed heeft. Dat gaat niet altijd vanzelf. Dat heeft ook te maken met draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Ik denk dat het ook een uitdaging is om dat draagvlak op peil te houden. Ermee stoppen en korten, gaat vanzelf. Om in te zien wat het nut en de waarde ervan zijn, moet je vaak iets doen. Ik vraag de minister hoe het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, ook voor de dingen die goed gaan, de komende tijd vergroot kan worden. Wij denken dat het belangrijk is om geen draagvlak te verwachten van allerlei organisaties die het weer met aparte bureautjes en instituties moeten doen maar juist van mensen uit de praktijk die zelf vertellen wat zij concreet doen en hoe zij daaraan op de beste manier invulling kunnen geven.
Ik begin nu met het uitspreken van mijn echte tekst, waarvoor ik nog twee minuten de tijd heb. Ik vat de punten samen die ik naar voren wil brengen op een groot aantal terreinen. Er staat de komende tijd veel te gebeuren en er gaat veel op de schop. Ik beklemtoon dat we niet in een blanco situatie zitten. We hebben op alle manieren medeverantwoordelijkheid genomen en kunnen daarvan niet onder druk van de crisis zomaar onze handen aftrekken. Dat noemen we de betrouwbare overheid. Wil de minister daarmee rekening houden bij de vormgeving van die bezuinigingen? Duidelijk is dat de SGP geen voorstander is van die grootscheepse bezuinigingen op Ontwikkelingssamenwerking. Zij is wel voorstander van het effectiever besteden van gelden, maar daarvoor heb je niet minder geld nodig. Wil de minister goed letten op het voorkomen dat goedlopende projecten worden gefrustreerd en dat we onze handen ergens van aftrekken zonder dat er in goede alternatieven is voorzien? Ik denk ook aan het loslaten van bepaalde onderwijsprojecten, wat al gebeurde, en houd een pleidooi voor het oog houden voor het beroepsonderwijs. Zonder toegesneden beroepsonderwijs zijn ook investeringen in bijvoorbeeld landbouw en de watersector vergeefse moeite. Hoe voorkomen we ook op dit terrein dat er kapitaalvernietiging plaatsvindt? Nederland en andere lidstaten trekken hun handen af van onderwijs. Wordt deze notie nauw betrokken bij de lopende onderhandelingen over de invulling van het EU-OS-budget? Kan de EU ook niet in de gaten springen die de lidstaten laten vallen?
Het is dus belangrijk om te weten waar de voorgenomen bezuinigingen hun beslag gaan krijgen. Wat ons betreft is het uitgangspunt en een belangrijk moreel punt dat die bezuinigingen zodanig neerslaan dat de allerarmsten daarvan het minste de dupe worden. Het liefst worden zij daarvan helemaal niet de dupe. Als je met die bril kijkt, kom je heel sterk uit bij vele internationale organisaties waaraan Nederland fors bijdraagt en die soms weinig effectief zijn. Denk aan UNDP en UNESCO die in het verleden vrij kritische rapporten hebben gekregen. We kregen weinig waar voor ons geld. Welke mogelijkheden ziet de minister om juist op die organisaties de korting te laten neerslaan?
Wij pleiten ervoor dat overheden in OS-landen worden geprikkeld om ernst te maken met het heffen van belasting. Particuliere en private bedrijven moeten fiscaal extra gestimuleerd worden om bij te dragen aan ontwikkelingssamenwerking. Ik noemde in interrupties al de Geefwet.
Ik zie de bezuinigingen vooral ten aanzien van het niet altijd effectieve multilaterale kanaal. Verdere bezuinigingen op maatschappelijke organisaties liggen niet in de rede, gelet op de doorgaans effectieve besteding van middelen. Wij zijn er echter wel voorstander van om te bezien hoe we juist na de huidige MFS-periode ook die organisatie kunnen aanzetten om meer eigen inkomsten te werven. Waarom zou dat op termijn niet verder omhoog kunnen? Organisaties moeten immers geen verlengstuk van de overheid worden. Wat is de reactie van de minister daarop?
Ik zie dat ik echt geen tijd meer heb, maar ik heb nog een interruptiemogelijkheid. Misschien kan ik de heer Van der Staaij van de SGP-fractie dan ook vragen hoe hij denkt over het revolverend fonds.
De voorzitter: Mijnheer Van der Staaij, ik ben bekend met uw creativiteit maar u weet als geen andere dat u dan uw negen voorgangers die interruptie had moeten meegeven. Maar ik zie zomaar enthousiaste reacties. Mijnheer Van der Staaij, u bent aan het eind gekomen van uw eerste termijn. U hebt uw tijd gebruikt.
De heer Sjoerdsma (D66): Mag ik de heer Van der Staaij vragen naar zijn mening over het fonds waarover hij het net had? Ik ben daar erg benieuwd naar.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik hoopte al dat een dergelijke vraag zou worden gesteld.
Het is een fonds van flinke omvang met veel potentie. Ik zie dat vooral als een soort garantiefonds dat bedrijven aanmoedigt en in staat stelt om wat meer risicovolle investeringen in OS-landen op te pakken. Ik vind het belangrijk om dat fonds niet te veel dicht te spijkeren maar om echt de ruimte te behouden met als doel, goed na te denken over de vraag hoe dat geld op de intelligentste wijze kan worden besteed.
De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Thieme. Ook zij heeft vijf minuten de tijd.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. We voeren vandaag wel een merkwaardig debat. We bespreken een begroting die nog niet bestaat en waarvan we weten dat daarin niet veel zal komen te staan, behalve een groot rood cijfer dat 1 miljard in de min aanduidt voor Ontwikkelingssamenwerking. De PvdA minister mag deze grove bezuiniging op de armsten in de wereld verdedigen. Ik heet haar welkom en wens haar daarbij succes.
Waar vorige kabinetten met de PvdA nog de pretentie hadden dat zij over de grenzen van ons landje heen keken en zich het lot van de allerarmsten aantrokken, staat de huidige minister voor Ontwikkelingssamenwerking vooral ten dienste van ons eigen bedrijfsleven. Ze verdedigt een beleid van welbegrepen eigenbelang in de Derde Wereld als een nieuwe VOC-mentaliteit en versoepelde criteria die gelden voor officiële ontwikkelingshulp. Handelsmissies en klimaatgelden vallen nu allemaal onder ontwikkelingshulp. Dat is extra schrijnend nu klimaatverandering en uitbuiting van natuurlijke hulpbronnen zware tol eisen van de ontwikkelingslanden. Het dodental van de orkaan die de Filippijnen begin deze maand trof, ligt boven de duizend. Natuurlijk is er geen directe link, maar we zullen steeds meer van deze tragische gebeurtenissen zien. Dat is niet te negeren. We moeten ons volgens een panel van deskundigen in Science opmaken voor miljoenen klimaatvluchtelingen. Toch zal de klimaatfinanciering die mensen in kwetsbare landen moet helpen beschermen tegen de gevolgen van bijvoorbeeld de stijgende zeespiegel, voortaan uit het zeer, zeer magere budget voor Ontwikkelingssamenwerking komen.
De fractievoorzitter van de partij van de minister noemde dat eerder «het zakken door de fatsoensgrens» en zo is het. Het is ronduit schandalig om dat hier toch te verdedigen. Klimaatslachtoffers ruil je niet in voor je hypotheekrenteaftrek. Onder de fatsoensnorm valt niets te ruilen. Het komt dan aan op principes. Daarop spreek ik de minister dan ook persoonlijk aan.
Bij het ontwikkelingswerk speelt landbouw een cruciale rol. Recht op voedsel is hierbij de kern. Ik wijs de minister op een aantal moties dat in dit huis is aangenomen. De Kamer wil dat ontwikkelingsgelden die besteed worden aan voedselzekerheid, ten goede komen aan kleine boeren en het ondersteunen van agro-ecologische landbouwpraktijken. De minister ging in haar eerste week als bewindspersoon op dit punt al in de fout. Ik noem de grootste handelsmissie ooit naar Brazilië. Daar werd het mantra van intensiveren van intensiveren ongegeneerd uitgedragen. Dit door Prins Willem-Alexander namens de regering versterkte standpunt over een groot Nederlands runderfokbedrijf, staat haaks op de wens van de Kamer om in te zetten op agro-ecologische landbouwpraktijken en ondersteuning van kleine boeren. Intensivering is niet de weg die we moeten inslaan om de voedselvoorziening van de wereldbevolking veilig te stellen. Dat stelt ook Olivier de Schutter, speciaal rapporteur op het gebied van Recht op Voedsel van de VN. Gaat de minister de aangenomen motie alsnog uitvoeren? Graag wil ik een toezegging op dit punt.
De Kamer heeft de regering via een motie opgedragen om op geen enkele manier meer bij te dragen aan financiering van megastallen in het buitenland. Het geld moet ten goede komen aan de allerarmsten. Ook deze motie is nog niet uitgevoerd. Ik wacht al 3,5 maanden op de antwoorden op mijn vragen over een gigantische megastal in Oekraïne, waar jaarlijks 111 miljoen plofkippen worden gefokt. Dat wordt mede mogelijk gemaakt met geld van de Nederlandse belastingbetaler en dat na aanname van mijn motie.
Er is in de afgelopen tien jaar via het Agentschap Altradius maar liefst 250 miljoen euro aan ontwikkelingsgelden aan exportkredietverzekeringen afgegeven aan dit megabedrijf. Dat gaat dus niet naar de allerarmsten, het is slecht voor mens, voor dier, voor de natuur en voor het milieu. Wanneer kan ik de antwoorden op mijn vragen tegemoet zien? En wanneer gaat de minister dit soort financiering stop zetten?
Om projecten te beoordelen die in aanmerking willen komen voor financiering uit het Fonds duurzaam water en het Fonds duurzaam ondernemen en voedselzekerheid worden criteria gebruikt met betrekking tot duurzaamheid. Ik wil van de minister de toezegging dat deze criteria worden aangevuld met de voorwaarde die de Kamer heeft geformuleerd dat het geld ten goede komt aan kleine boeren en agro-ecologische landbouw, en dus niet wordt besteed aan megastallen.
750 Miljoen uit het ontwikkelingsbudget wordt ingezet voor ons eigen bedrijfsleven, via het revolverend fonds. Wat onze fractie betreft, is dat geen ontwikkelingssamenwerking, maar verkapte staatssteun en maakt het de bezuiniging op de armsten in de wereld nog gênanter. Ik mag aannemen, maar ik krijg hiervan graag een bevestiging, dat de zojuist genoemde duurzaamheidscriteria ook gelden voor de investeringen in het buitenland die vanuit dit fonds gedekt worden. De brief die we hierover vandaag kregen, was nog veel te vaag.
Op de internationale duurzaamheidsconferentie Rio+20 zijn dit jaar afspraken gemaakt om te komen tot duurzame ontwikkelingsdoelen. Wat zal de inzet van de minister hierbij zijn? Is ze het met mij eens dat de SDG-doelstellingen de kans bieden om duidelijke, dwingende normen te stellen voor het gedrag van regeringen en bedrijven? Zal dat haar inzet zijn?
De vergadering wordt van 18.30 uur tot 19.30 uur geschorst.
De voorzitter: De heer Van der Staaij laat zich verontschuldigen, vanwege een kerstdiner.
De brief, genoemd in agendapunt 21, is inderdaad binnengekomen om 16.04 uur. Ik stel voor dat de commissie die brief meeneemt in de volgende procedurevergadering.
Minister Ploumen: Voorzitter. Allereerst een warm woord voor degenen die ik in deze Kamer nog nooit heb getroffen in de afgelopen vijf weken. Dat blijkt voor te komen! Ik kijk erg uit naar de samenwerking.
Ik begin met een korte inleiding. Daarna wil ik de vier pijlers van mijn beleid schetsen. De eerste pijler is de economische samenwerking, de tweede pijler mondiale publieke goederen, de derde pijler buitenlandse handel en de vierde pijler armoedebestrijding.
Dank voor de inbreng van de leden. Die zal ik voor een deel verwerken in mijn beantwoording nu. Voor zover die inbreng behulpzaam is voor de inrichting van toekomstig beleid, neem ik die graag mee. Ik heb ja gezegd tegen het regeerakkoord, dat ik ook ga uitvoeren, inclusief de bezuinigingen. Vanaf 2014 wordt het budget met jaarlijks 750 miljoen verlaagd, en vanaf 2017 is de bezuiniging ten opzichte van Rutte I jaarlijks 1 miljard, een korting van bijna 20%. Ik moet dus in de toekomst scherpe keuzes gaan maken. Daarom vraag ik de Kamer om mij daarvoor de tijd te geven tot dit voorjaar. Dat is een maand of drie. Ik ga wel een aantal uitgangspunten schetsen, zodat de Kamer een idee heeft waar ik heen wil. Maar voor een aantal uitwerkingen vraag ik om geduld tot het voorjaar.
Belangrijk is om even als uitgangspunt vast te houden dat de wereld van vandaag een heel andere wereld is dan die van vorige week, van vorig jaar, van twintig jaar geleden. Waren er eerst nog twee grootmachten die de dienst uitmaakten, zo is het allang niet meer. En gelukkig maar. Landen als Brazilië, China en India eisen wat mij betreft terecht hun positie op, niet alleen aan de onderhandelingstafel bij IMF en Wereldbank, maar ook in het maatschappelijke internationale debat. Vorig jaar sprak ik oud-president Lula van Brazilië, die mij een wijze les meegaf die ik de Kamer niet wil onthouden. Kijk, zei hij, jullie in Europa en in Amerika hebben het steeds over emerging countries, waaronder Brazilië. Maar jullie maken een grote fout: wij zijn niet emerging, wij zijn er al. Make no mistake, wij doen mee. Dat is al een van de veranderingen die we zien.
Een andere verandering is dat, waar de mensen in het Westen vroeger rijk waren en in het Zuiden arm, dit nu niet meer aan de orde is. Een groot deel van de arme mensen woont nu in middeninkomenslanden. Daarmee moet onze positie ten opzichte van die landen gaan verschuiven. Wat dat betreft is het about time dat wij nu één portefeuille hebben. Het streven naar beleidscoherentie is meen ik Kamerbreed al jaren een wens. Ik ben het met allen eens die zeggen dat dit een ambitieuze opdracht is, die niet altijd gemakkelijk zal zijn, maar we gaan het wel doen.
Ik zei al dat ik de Kamer vraag mij tijd te geven voor de uitwerking. De heer Van der Staaij vroeg of de contracten worden opengebroken en er is gevraagd naar de indeling van de budgetten. Ik ga dat eind maart tonen. De financiële keuzes volgen op beleidsinhoudelijke keuzes, en niet andersom.
Nog even over het nieuwe toneel. Nieuwe landen doen mee, eisen hun plek op, terwijl bestaande multilaterale instituties als de VN en OESO DAC soms moeite hebben om resultaten te boeken, en hun impact zien verschrompelen. Wat zijn de nieuwe problemen van deze tijd? Bevolkingsgroei leidt tot nieuwe tekorten in voedsel, water en grondstoffen. Steeds meer problemen trekken zich niets aan van landsgrenzen. Denk aan energieschaarste, klimaatverandering en de globale financiële crisis. Al die dingen hebben alles met elkaar te maken. Ook nieuw zijn de nieuwe ontwikkelingsdoelen: de MDG's lopen af in 2015. Er wordt hard gewerkt aan nieuwe doelstellingen, die we wereldwijd kunnen accepteren en waarbij we ons wereldwijd betrokken voelen. Dan bedoel ik niet alleen maar overheden, of wij zoals wij in deze Kamer zitten, maar alle burgers van de wereld, alle instituties van de wereld en de private sector. Het mooie van de MDG's was dat ze enorm mobiliserend hebben gewerkt, en dat we heel goede resultaten hebben bereikt. Maar we zijn er nog niet, dus het is echt tijd dat er een nieuw framework komt, waarop landen als Brazilië, India en China hun stempel kunnen drukken. Maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven moeten daaraan meedoen. We gaan nadrukkelijk zoeken naar innovatieve manieren van financiering. Nederland zal zich enorm gaan inzetten in het debat richting die nieuwe doelstellingen, hoe ze ook gaan heten. Nederland is trekker van de waterconsultaties, en we organiseren in het Vredespaleis de Wereldwaterdag. Ook het maatschappelijk debat moet natuurlijk plaatsvinden, en dat gebeurt gelukkig al. FMO, ISS, SID et cetera organiseren mede in overleg met BZ al consultatieprocessen en conferenties. Mijn oproep aan hen is om dat niet alleen maar bijeenkomsten van gelijkgezinden te laten zijn, maar daarvoor iedereen uit te nodigen. Mevrouw Maij vroeg in dat kader ook naar de bijeenkomst van OESO DAC, waarin over die doelstellingen is gesproken. De DAC-highlevelmeeting heeft in dat kader, vooruitlopend op 2015, aan het secretariaat gevraagd om een voorstel uit te werken voor een nieuwe maatstaf voor totale officiële ontwikkelingssteun, dus zeg maar een vernieuwde gemoderniseerde ODA. Zij gaan daarover in 2013 een rapport uitbrengen. Ik ben blij dat we in een nieuwe tijd ook nieuwe criteria kunnen hebben.
De heer Sjoerdsma stelde een vraag over het imago van Nederland. Mijn inzet is om nadrukkelijk een plek aan tafel op te eisen met een inhoudelijke inbreng. Voor zover ik dat kan beoordelen, is dat gewaardeerd. Ik heb een uitnodiging gekregen om namens Nederland lid te blijven van de groep van gelijkgezinde landen die de 0,7% hoog in het vaandel hebben staan. Men begreep dat ik de komende jaren mijn ambitie inhoudelijk wil waarmaken. Ook zijn wij uitgenodigd voor een groep die zich op initiatief van de VS in het verband van OESO DAC gaat bezighouden met homo's, lesbo's en transgenders. 2012 heeft ons echt iets anders gebracht dan 1992, God zij dank! Op basis van ideeën en inzichten gaan we meedoen, en ik hoop uit het debat met de Kamer daarvoor veel inspiratie te krijgen. Mijn eerste bijeenkomsten met de Kamer geven daar alle aanleiding toe.
Nieuwe wereld, nieuwe landen, nieuwe economische verhoudingen. Extreme armoede concentreert zich in Sub-Sahara Afrika en in een aantal fragiele staten. Tegelijkertijd voorspelt het IMF dat de komende vijf jaar zeven Afrikaanse landen in de top 10 van snelst groeiende economieën staan: Mozambique, Ghana en Ethiopië. Maar ook landen als Vietnam, Zuid-Afrika en de Filippijnen horen in dat rijtje thuis. Wij hebben bij uitstek een open economie, wij zijn bij uitstek een land dat zich wil verhouden tot de wereld, dus dat geeft alle aanleiding om ons in de gecombineerde portefeuille van handel en ontwikkelingssamenwerking op een nieuwe manier te verhouden tot die landen.
Binnen die landen is natuurlijk ook het een en ander aan de hand. Ik zei het al: de armoede concentreert zich bij de middeninkomenslanden. Tegelijkertijd zie je dat in veel landen de middenklasse opkomt en haar plek opeist. Ik vind dat een heel goede ontwikkeling. Heel wat mensen in deze wereld zouden willen dat ze tot de middenklasse behoren. Ik ben daar eerlijk gezegd altijd heel trots op geweest. Om twee redenen. Om te beginnen is de middenklasse een economische marktkans voor producenten uit het eigen land. Je zou kunnen zeggen: het ontwikkelen van een thuismarkt, bijvoorbeeld voor boeren die hun spullen in eigen land willen verkopen. Ook voor het Nederlandse bedrijfsleven liggen hier kansen. Maar de middenklasse is ook belangrijk voor de democratie, en voor de ontwikkeling van democratische instituties in een land. No taxation without representation, een oud adagium, minstens zo oud als Adam Smith, dat zeker opgaat. Als een belastingsysteem in een land eerlijk en transparant tot stand komt, dan engageert dat burgers bij de besteding van die gelden, en in de democratie. Dat gaat allemaal niet zonder slag of stoot. In veel landen is de middenklasse in ontwikkeling, wat onze steun verdient. In veel landen vormt de middenklasse het maatschappelijk middenveld, zoals je dat in Nederland ook ziet. Dat middenveld zou zich wat mij betreft vooral moeten bezighouden met het zijn van een tegenmacht tegen de gekozen macht. Dat geldt niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen. De middenklasse is ook instrumenteel in de overgang die toch echt nodig is, zeg ik tegen het CDA en de VVD. Zelfs The Economist is nu erg tegen ongelijkheid, dus 2012 heeft ons ook wat dat betreft heel veel gebracht. Ongelijkheid in landen zelf moet worden bestreden, met onze hulp.
Make no mistake, ik gebruik hier grote woorden, maar bescheidenheid is op zijn plaats. Een van de elementen die het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking nogal heeft ondermijnd, is dat we te veel de indruk hebben gewekt dat we onze wens snel konden realiseren. Zo is het natuurlijk niet. Nederland alleen kan niet zo heel veel. We moeten eerlijk zijn over de tijd die het kost om instituties op te bouwen en te verstevigen, en om burgers gebruik te laten maken van hun democratische recht. Wij staan iedereen daarin bij, maar wij zijn niet de enige factor die daarin een rol speelt. Dat ontslaat ons overigens niet van de plicht om de inspanningen die we doen, niet alleen goed te doen, maar overstijgend goed te doen. We moeten proberen boven onszelf uit te stijgen.
Nog eens even over de meerwaarde tussen hulp en handel. Ik zeg steeds: hulp en handel zijn een heel goede combinatie. Het gebied waar ze meerwaarde hebben ten opzichte van elkaar, moeten we vergroten ten opzichte van wat het nu is. Maar we moeten wel reëel zijn: sommige dingen zijn nu eenmaal gewoon hulp, en sommige dingen zijn gewoon handel. Het onderhandelen over een vrijhandelsakkoord tussen de EU en Japan is handel, wat mij niet ontslaat van de plicht om er een stevige duurzaamheidsparagraaf in op te nemen. Het werken aan de armoede in Zuid-Sudan is hulp. Natuurlijk hopen we dat Zuid-Sudan de transitie kan maken, en dat we dat land ooit kunnen verwelkomen als onze handelspartner. Nu is het vooral zorgen dat de extreme armoede daar wordt uitgebannen, en dat iedereen daar hun rechten kunnen opeisen.
Ik zei al: mijn opdracht is wel om die overlap tussen hulp en handel zo groot mogelijk te maken, omdat ik denk dat we daarbij het meeste te winnen hebben. In ontwikkelingslanden liggen heel veel kansen, voor de landen zelf, maar ook voor Nederlandse bedrijven. Het is natuurlijk ontzettend belangrijk dat Nederlandse bedrijven, nu de groei hier en de export naar landen binnen Europa stokt – 75% van onze export gaat naar Europese landen, maar daar is de groei de afgelopen jaren niet heel erg groot geweest – hun nek uitsteken en over de verre grenzen gaan kijken. Dat is niet altijd even makkelijk. Ondernemen is risico nemen, zeker in OS-landen. Ik ga me daarom ervoor inzetten om het Nederlandse bedrijfsleven te begeleiden, voor zover ze dat nodig hebben, deuren te openen en te ondersteunen bij het investeren in markten in ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd moeten we nadenken hoe en waar de opbrengsten van investeringen van Nederlandse bedrijven terechtkomen. Het geld mag niet verdwijnen in de zakken van een handjevol oligarchen, iedereen zou er beter van moeten worden. We moeten ondernemen met oog voor klimaatverandering en milieuvervuiling. Iemand uit de commissie zei dat maatschappelijk verantwoord helemaal niet voorkwam in het regeerakkoord. Ik heb hier heel veel pagina's, waarin dat begrip heel vaak voorkomt. Het is namelijk een van de uitgangspunten van mijn beleid. Nederlandse bedrijven doen het al goed op dat terrein. Er gaat hier geen handelsmissie uit zonder dat in de briefing is gesproken over elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik heb mij voorgenomen om in samenwerking met collega Kamp van EZ te komen met een nieuwe beleidsnotitie over internationaal en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een heel aantal van de onderwerpen die door de commissie zijn genoemd, zullen daarvan onderdeel uitmaken, zoals kinderarbeid. Ik zeg dat nu alvast toe.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik krijg graag van de minister een visie op wat prins Willem-Alexander in Brazilië zei, namelijk dat de intensivering van de landbouw bijdraagt aan de voedselvoorziening in de wereld en hoe de regering daarnaar kijkt, mede in het licht van de discussie over megastallen en de aangenomen motie dat ontwikkelingsgelden niet mogen worden ingezet ter financiering van megastallen, maar juist ter bevordering van de kleinschalige ecologische agrarische sector in de ontwikkelingslanden zelf. Kan ik die toezegging krijgen?
Minister Ploumen: Dit is denk ik een goed moment om mevrouw Thieme te melden dat de brief over megastallen, die er al heel lang ligt – excuses daarvoor – in ieder geval nog voor het reces zal worden beantwoord. Ik hoop uw andere vragen over Brazilië nog voor het reces te beantwoorden. Ik wil er sowieso een gewoonte van maken om de vaart erin te houden. Natuurlijk ga ik straks nog iets zeggen over de manier waarop wij met voedselzekerheid willen omgaan.
Mevrouw Thieme (PvdD): Dank u wel.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mijn eerste interruptie. Ik vind het heel goed om te horen dat de minister ons in het voorjaar samen met minister Kamp een notitie gaat sturen over hoe ze omgaat met maatschappelijk verantwoord ondernemen. In mijn bijdrage heb ik verwezen naar de motie van Mariko Peters, die eigenlijk al een uitspraak heeft gedaan, met steun van de Kamer, om bedrijven die meedoen aan economische missies en profiteren van economische steun, een risicoanalyse te laten maken op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Kan de minister in haar brief op de uitvoering van de motie ingaan?
Minister Ploumen: Even om precies te zijn, in maart kom ik met de overkoepelende nota. In de loop van 2013 kom ik samen met collega Kamp met een notitie. We proberen niet alles tegelijk te doen. Dat is op zichzelf best moeilijk voor een ongeduldige minister, zoals ik ben. Maar zeker komen we terug op de motie van het Kamerlid Peters. Het is overigens wel duidelijk dat ook de bedrijven die nu meegaan op handelsmissies, zich houden aan de OESO-richtlijnen. Maar het kan geen kwaad om dat nog eens even te stipuleren in de nota.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik begrijp dat bedrijven die meegaan op missies moeten aangeven dat ze zich houden aan de OESO-richtlijnen die, voor zover ik weet, ongelooflijk ambitieus zijn. Ik zou niet zo snel durven zeggen dat bedrijven die meegaan op al die missies, zich nu al houden aan de OESO-richtlijnen. Ik denk dat daarvoor nodig is dat er toezicht is.
Minister Ploumen: Ik ben niet zo heel erg voor in het leven roepen van allerlei toezichthoudende organen. Ik citeer altijd de oud-voorzitter van de Raad van State, de heer Herman Tjeenk Willink, die ooit zei: met het toezicht zit het zo dat, als er een keeper in het doel staat, met een keeper daarachter en daarna nog één, omdat je denkt dat die eerste het allemaal niet goed weet, dan is het enige wat je bereikt dat er én heel veel keepers in het doel staan, én dat het heel druk wordt, maar vooral ook dat de eerste keeper niet meer oplet. Ik ben erg voor zelfregulering en het zich houden aan afspraken. Ik ga daar in de brief verder op in.
De voorzitter: De minister bedoelt waarschijnlijk de vicevoorzitter van de Raad van State. Ik zie dat dat het geval is.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Het punt is nu niet dat er meerdere keepers in het doel staan, maar dat er geen keeper in het doel staat. Dan is het soms erg makkelijk scoren.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister noemde daarnet de sectoren waarmee zij graag in gesprek wil gaan. Ik zat te broeden op een motie daarover, maar dit gaat veel sneller en scheelt papier. Ik begrijp dat de minister toezegt om met de risicosectoren in gesprek te gaan, zoals zij ook al heeft gedaan met de fabrikanten van kleding of schoenen, om afspraken te maken om in de hele keten kinderarbeidvrij te produceren. Als de minister dat bedoelt, hoor ik dat graag.
In die motie zou ik ook hebben verwezen naar het Europees beleid. De vorige minister van Buitenlandse Zaken heeft eerder gevraagd om onderzoek dat nu ergens in Brussel in een bureaula ligt. Kan de minister dat onderzoek uit die bureaula halen, om te kijken of wij in Europees verband producten met kinderarbeid kunnen weren?
Minister Ploumen: Vorige week heb ik het gesprek met de textielsector gestart. Ergens in het voorjaar is er een handelsmissie naar Bangladesh, onder andere over thema's als water en voedselzekerheid. Ik heb de textielsector uitgenodigd om mee te gaan op die missie, evenals maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met die problematiek. Dan kunnen we samen poolshoogte nemen. Daarmee zal niet alles meteen opgelost zijn, maar het geeft ons wel de gelegenheid om met onze counterparts in Bangladesh om de tafel te gaan. Ik heb onlangs de Kamervragen van de heer Voordewind over de schoenensector beantwoord. Ik zal even bekijken of ik met al die sectoren in gesprek moet of dat het ook op een andere manier kan, want we moeten ook de agenda's bewaken. Het onderwerp heeft wel mijn aandacht. Ik ga er intensief op inzetten.
Ik zal een paar dingen noemen die wij al doen op dat terrein, zodat de heer Voordewind weet dat er boter bij de vis komt. Uit het Mensenrechtenfonds wordt de Campagne Stop Kinderarbeid gefinancierd, met Child Labour Free Zones, waarover we net ook hebben gesproken. Er worden ook activiteiten ondernomen zoals het organiseren van een lobby voor de internationale conferentie in Uganda in april 2013, om meer steun te mobiliseren voor het concept van Child Labour Free Zones. Wij zullen de uitkomsten daarvan ook inbrengen bij de conferentie in Brazilië die dat in november allemaal moet afronden. We doen dit dus niet in isolement, maar de inzet is op globale schaal, want alleen dan werkt het, maar dat wil niet zeggen dat we het moeten laten als we soms iets alleen kunnen doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dank voor dit antwoord. Ik begrijp dat de minister heeft bepaald dat kinderarbeid een speerpunt is, los van hoe je dat allemaal moet wegen. Ik zie aan de houding van de minister dat zij hier heel serieus werk van gaat maken. Daar ben ik blij mee.
De Kamer heeft in 2009 een motie aangenomen om de huismerken van de supermarkten kinderarbeidvrij te krijgen. Dat heet het eerlijkesupermarktenconvenant. Kan de minister ook naar die motie kijken? Deze ligt er al jaren, maar is nog steeds niet uitgevoerd.
Minister Ploumen: Ik zeg graag toe dat ik daar zeker naar ga kijken.
Ik kom nog even terug op duurzaam investeren, waarvan wij al enkele elementen hebben besproken. Economische groei is voor mij ook verbonden met de strijd tegen armoede. Geld is gemunte vrijheid, was een adagium dat in feministische kring enorm veel opgang deed. Dat plaatst ook het debat over het zakgeld in een heel ander perspectief.
Economische groei betekent zelfredzaamheid. Dat betekent ook dat de condities gecreëerd moeten worden om die groei duurzaam maar ook rechtvaardig tot stand te laten komen, met een zo level mogelijk playing field. Dat heeft ook consequenties voor het onderhandelen over vrijhandelsakkoorden en de inrichting van het internationale economische systeem. Kijk wat er gebeurt bij de WTO. Niet veel, zal men zeggen, maar er lopen wel processen waar Nederland stevig op wil inzetten.
Wij willen goed economisch beleid in landen zelf stimuleren. Dat is een van de pijlers van mijn beleid, als het gaat om de vraag hoe hulp en handel elkaar kunnen versterken. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is daarbij enorm belangrijk. Daar hoort ook de Decent Work Agenda bij. Make no mistake, ook daarvoor is economische diplomatie heel belangrijk. In Bangladesh willen we ook met het Better Work Program beginnen. We proberen daar echt snel stappen te zetten.
De heer Van Dijk vroeg naar het rapport van SOMO, Action AID en Both ENDS, dat suggesties bevat voor de verbetering van het bedrijfsleveninstrumentarium. Ik ben bezig met de beantwoording van een brief van hen over die handelsmissies. Daarin geef ik ook aan hoe belangrijk duurzaamheid is en op welke manier dit punt een plek krijgt in het werk dat ik doe en ook in de economische diplomatie. Dat is ook een antwoord op de motie van de heer Voordewind over duurzame handelsmissies. Daar komen we in één pakket op terug. Ik zeg in ieder geval alvast toe dat ik naar aanleiding van dat rapport graag in gesprek ga met SOMO, Action AID en Both ENDS, zodat ik hun bevindingen kan meenemen in de nota over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en in de nota die ik in het voorjaar presenteer over mijn integrale beleid, waarin handelsmissies natuurlijk ook aan de orde komen.
Nu we het daar toch over hebben, zal ik meteen iets over die handelsmissies zeggen, waarover ook vragen zijn gesteld. Ik zeg heel graag toe om hier twee keer per jaar te spreken over handelsmissies. Ik zeg ook heel graag toe om van elke handelsmissie een schriftelijk verslag aan de Kamer te zenden. Het is een ambitieuze agenda. Deze stel ik samen in overleg met de Dutch Trade Board. Daarbij zal ook afstemming plaatsvinden met decentrale overheden, zodat wij effectief en efficiënt kunnen zijn. De eerstvolgende gaat naar Brunei en Singapore en dan komen er nog een heleboel. Ik informeer de Kamer daar graag over, want dan kunnen we elke keer even terug- en vooruitkijken. Dan hoor ik graag waar het wellicht op een andere manier zou kunnen en of de Kamer vindt dat de accenten in overeenstemming zijn met wat zij graag zou willen zien.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik had gevraagd naar twee specifieke punten op het gebied van de handelsmissies, te weten duurzaamheid en topsectoren. Worden deze daar standaard in meegenomen?
Minister Ploumen: Ja.
Ik kom nog even terug op de combinatie in mijn portefeuille. Ik heb tot nu steeds in redelijk huiselijke termen gesproken over hulp en handel, maar de leden weten allemaal dat deze terreinen ook vallen onder de beleidscoherentie. Een van mijn grote opdrachten is om niet alleen zelf te zoeken naar de meerwaarde van hulp en handel, maar ook mijn collega's in het kabinet daartoe aan te zetten. Ik moet zeggen dat de eerste vijf weken wat dat betreft zeer veelbelovend waren, omdat duurzame economische groei breed in het kabinet wordt ondersteund, zoals wij ook in het regeerakkoord hebben opgeschreven. Met minister Kamp spreek ik over duurzaam ondernemen. Met minister Schultz van Haegen en met staatssecretaris Mansveld over klimaat en met staatssecretaris Weekers over belastingen, maar daar kom ik zo nog op terug. Ik heb dus met verschillende collega's over die beleidsterreinen kunnen spreken. Ik zie de opmerkingen van de Kamer daarover echt als een aanmoediging.
Wat betreft coherentie zou ik mij op een beperkt aantal thema's willen concentreren, omdat we anders misschien van alles een beetje doen. Ik doe liever op vier terreinen zo veel mogelijk.
De heer Leegte (VVD): Ik heb nog een vraag over die handelsmissies. Wat ons betreft gaat het erom de handel te bevorderen. U zegt dat u gaat coördineren met die andere bewindspersonen. Kunt u dat ook tot uiting laten komen in de tweejaarlijkse rapportage aan de Kamer, zodat wij inzicht hebben in wat zij doen en middelen krijgen om uw collega's eventueel aan te sporen om een tandje harder te gaan? Kan bij dat beleid ook worden gekeken naar mijn vragen over de coördinatie met lagere overheden, die ook vaak missies hebben en die een eigen portefeuille hebben?
Minister Ploumen: Mijn ervaring met de collega's is tot nu toe dat zij weinig aanmoediging nodig hebben, maar wij hebben ons wel voorgenomen, al was het maar met het oog op de effectiviteit, om zo slim mogelijk met elkaars tijd om te gaan en elkaar ook boodschappen mee te geven, als ik het zo huiselijk mag zeggen. Ik zeg dat dus graag toe. Wellicht leent niet elk gesprek, bij elk bezoek, van elke minister zich daartoe, maar ik kan mij voorstellen dat men dat graag zal doen. Ook met de decentrale overheden maken wij afspraken, ook met het oog op de effectiviteit en de efficiency. Ik zal bekijken wat daarvoor de mogelijkheden zijn. We moeten ervoor oppassen dat we niet voortdurend lijstjes laten circuleren, dus het moet wel een beetje passen. Mijn indruk is dat men daar al redelijk alert op is, maar ik zal dat zeker nog extra doen.
Ik was gebleven bij mijn vier aandachtspunten met betrekking tot beleidscoherentie. Deze zijn wat mij betreft: handelsbeleid, landbouw, klimaat en milieu en financiële stromen. Dat zijn vier belangrijke onderwerpen die ik nader ga uitwerken.
Ik wil mijn beleid stoelen op vier pijlers. De eerste daarvan is economische samenwerking.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik dacht eigenlijk dat wij interrupties deden na een blokje, maar de minister gaat gewoon door.
De voorzitter: Nee, sorry, we hebben niet afgesproken dat de interrupties na een blokje komen. U kunt gewoon een interruptie plaatsen, maar we hebben wel afgesproken om de minister de kans te geven voor een inleiding. De minister is nu een half uur bezig met haar inleiding, dus het is aan u of u een vraag wilt stellen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Is dit wel nog steeds de inleiding?
De voorzitter: Ik begrijp dat de minister nu begint aan haar eerste pijler, zoals zij heeft toegelicht.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga helemaal terug naar het begin. De minister zei toen dat zij gewoon akkoord gaat met die bezuiniging van 1 miljard, want dat is kabinetsbeleid. Volgens mij moet de minister twee werelden of twee partijen verenigen die behoorlijk verschillend in dit debat staan. De Partij van de Arbeid noemt die bezuiniging pijnlijk en wil graag terug naar 0,7%, zodra dat kan, maar de VVD vindt die bezuinigingen prima en heeft niet zoveel met die 0,7%. Hoe staat de minister daarin?
Minister Ploumen: Ik ervaar het niet als twee werelden die niet met elkaar zouden kunnen spreken. Dat bewijzen wij elke dag. Ik heb benadrukt dat er in deze nieuwe tijd geen schotten meer zitten tussen hulp en handel. Elke minister moet willen dat er beleidscoherentie is, waar ik nog op terugkom, en dat financiële stromen eerlijk lopen. Wat ik het allerbelangrijkste vind en waar ik mij de komende jaren voor ga inzetten, is om maximale effectiviteit te krijgen. Hier zie ik toch echt de toegevoegde waarde van die combinatie. Het gaat bij hulpstromen allang niet meer alleen om hulpstromen die van Noord naar Zuid gaan. We spraken al eerder over remittances. Er zijn steeds meer private fondsen. Ook de private sector beweegt zich op dat terrein. De stroom heeft zich verbreed en is gevarieerder geworden. Ik vind dat we ons daartoe moeten verhouden.
Tegelijkertijd vind ik dat wij als wij willen dat ontwikkelingslanden een faire kans op duurzame economische groei krijgen, ook moeten meewerken aan de randvoorwaarden daarvoor. Dat zal uiteindelijk buitengewoon effectief zijn, niet alleen in termen van zeggenschap, maar ook in termen van eerlijke economische groei.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het een knap betoog. Er worden zaken mooi aan elkaar gekoppeld. Maar ik wil graag heel concreet weten of het standpunt dat deze bezuiniging pijnlijk is ook een kabinetsstandpunt is. Voert het kabinet de motie-Kox c.s. (33 400, letter M) uit die in de Eerste Kamer is aangenomen en waarin wordt verzocht om die 0,7% wel een richtsnoer te laten zijn, zodra er ruimte voor is?
Minister Ploumen: Ik dank de heer Van Dijk voor zijn complimenten.
Ik heb al eerder, ik denk in de eerste speech die ik hield, gezegd dat ik die bezuiniging pijnlijk vind. De opdracht om maximaal effectief te zijn, is voor mij dus ook een persoonlijke opdracht. Daar ga ik absoluut mee aan de slag.
Ik kom op de motie-Kox c.s. die in de Eerste Kamer is aangenomen. Het is allemaal niet toevallig. Ik vind het ontzettend belangrijk dat we de criteria vernieuwen. Wat mij betreft gaat het veel verder dan alleen maar de vraag of uitgaven voor vrede en veiligheid of voor klimaat daaronder mogen vallen. Daarmee loop ik vooruit op andere vragen die wellicht worden gesteld. Hier komen we ook nog wel over te spreken, maar stel dat er een nieuwe wereld is met nieuwe verhoudingen tussen landen, waarin Brazilië tegen Nederland zegt: hoezo emerging; wij zijn er allang, jullie zijn de beggars en wij zijn de choosers. Dan vraagt dat om een andere visie op internationale samenwerking, als we de discussie willen verbreden. Daarom is het zo belangrijk dat het OESO-DAC, mede op instigatie van Duitsland en Nederland, heeft gezegd dat het gaat bekijken hoe het de normen aan de nieuwe tijd kan aanpassen. Ze dateren immers uit 1970. Toen was er echt sprake van een andere wereld. Ik committeer mij heel graag aan het debat over de OESO-DAC-normen. Ik vind dat ze verbreed mogen worden. Het is belangrijk dat landen als China, Brazilië en Indonesië, die zelf donoren worden, ook bij dat debat worden betrokken. Die waren er gelukkig ook bij. Ik zal de Kamer graag met enige regelmaat informeren over de vraag of we er voortgang mee maken.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik nog iets concluderen?
De voorzitter: Nee, dank u wel, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is spijtig.
Mevrouw Thieme (PvdD): Naar aanleiding van de vraag van de heer Van Dijk, heeft de minister het over de toegevoegde combinatie. Die vraag refereerde eraan dat VVD en PvdA twee totaal verschillende werelden zijn die samen voor ontwikkelingshulp gaan. Wat is de toegevoegde combinatie? Zonder de VVD had de PvdA immers ook oog voor de nieuwe tijd. De PvdA had zich zonder de VVD ook beziggehouden met duurzame handel. Wat is er voor de PvdA nou zo inspirerend aan de VVD? Wat is de toegevoegde waarde van deze twee werelden die samen gaan regeren?
Minister Ploumen: Hebt u even, zou ik willen zeggen tegen mevrouw Thieme. De combinatie van hulp en handel vind ik heel inspirerend. Ik vind het heel inspirerend dat ik in de eerste vijf weken van mijn ministerschap op pad ben geweest met grote bedrijven in Nederland die zich ook in Brazilië zeer goed presenteren. Daar liggen marktkansen. Ze gaan op een manier te werk die past bij onze uitgangspunten van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Ik ben ook in Mali geweest, waar de situatie heel anders is. Mede op zijn aandringen, heb ik daar met de minister van Financiën de politieke situatie besproken. Ik heb het met hem ook gehad over de vraag hoe Mali verder uit de crisis kan komen.
Ik vind het belangrijk dat de schotten tussen hulp en handel afgebroken zijn, omdat die twee werelden elkaar nu leren kennen. Als de schotten zijn afgebroken, kan het veel effectiever zijn dan in een situatie van ieder voor zich. Het bedrijfsleven had zich zonder de inbreng van maatschappelijke organisaties niet zo snel het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen eigen gemaakt. Ik noem het voorbeeld van Unilever. Paul Polman, de topman van Unilever, zit in een van de high-level expert meeting panels rondom de MDG's en SDG's. Dat is de toegevoegde waarde die ik daarbij zie. Ik weet helemaal niet wat de heer Polman stemt. Het maakt mij niet zo veel uit of hij VVD of PvdA stemt. Wellicht maakt hij een andere keuze. Dat kan; we leven gelukkig in een vrij land. Maar wat mij betreft, is dit een meerwaarde.
Wil mevrouw Thieme een vervolgvraag stellen? Wij kennen elkaar nog niet zo lang, dus ik kan haar gedachten niet lezen. In Nederland bouwen we aan coalities. Nu is er een kabinet van PvdA en VVD. Dat doet het meeste recht aan de verkiezingsuitslag. Zowel de VVD als de PvdA heeft zelf allerlei gedachten ontwikkeld. Die gedachten zijn nu samengekomen in het regeerakkoord. Op dit terrein is het buitengewoon ambitieus. Het biedt ons allemaal een kans om de effectiviteit van onze inspanningen te maximaliseren.
De voorzitter: Mevrouw Thieme kennende, heeft zij een vervolgvraag.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik had het over de twee verschillende werelden van VVD en PvdA. Of is dit te kenschetsen als hulp versus handel? Of is handel voor deze minister opeens zo inspirerend omdat het kennelijk iets is wat bij de VVD hoort? Daar ging mijn vraag echter niet over. Ik wilde weten wat er voor deze minister nou zo inspirerend aan is om twee werelden van de twee totaal verschillende ideologieën van VVD en PvdA op het gebied van ontwikkelingshulp bij elkaar te brengen? Wat is er zo inspirerend aan om samen te regeren terwijl dat als gevolg heeft dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking ver onder het fatsoensniveau zal komen? Wat is de inspirerende toegevoegde waarde waardoor deze minister zegt: hier kies ik voor; hier ga ik voor staan, ondanks het feit dat ik een budget heb dat ver onder het fatsoensniveau zit?
Minister Ploumen: In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat je kunt samenwerken en inspiratie ontleent aan de mensen om je heen, of die nu precies hetzelfde denken als jij of niet. Dat geldt ook hiervoor.
Ik zal een voorbeeld uit de praktijk van de afgelopen vijf weken geven. Daarmee kom ik meteen op de vragen van de heer Van Dijk van de SP en de heer Van Ojik van GroenLinks. Ik zei al dat een van de vier belangrijke onderwerpen bij beleidscoherentie financiële stromen is. Ik was vanavond blij om te horen dat ook de Kamer daar enerzijds zorgen over heeft en anderzijds mogelijkheden ziet. We waren immers allemaal gechoqueerd naar aanleiding van de documentaire over Zambia. Ik heb de afgelopen weken een aantal keren met collega Weekers gesproken, die van de VVD is. Dat zeg ik erbij, want dan is het duidelijk waarom deze combinatie zo inspirerend is. We hebben twee dingen afgesproken. Die twee dingen kunnen enorm significant zijn voor de effectiviteit van onze hulpinspanningen. Ik heb al gezegd dat het ontzettend belangrijk is dat de middenklasse zich vertegenwoordigd voelt en dat een land in staat is om op een fatsoenlijke manier belasting te innen. Wij hebben een convenant gesloten en afgesproken dat het ministerie van Financiën en het ministerie van Buitenlandse Zaken – daarmee doel ik dus op collega Weekers en mij – samen zullen optrekken om de vijftien partnerlanden capaciteitsversterking te bieden opdat zij hun eigen belastingsystemen kunnen opbouwen, transparant maken en professionaliseren. Dat gaan wij samen doen.
Die eerste afspraak vond ik al tamelijk inspirerend, maar daar houdt het niet bij op. Wij hebben geconstateerd dat een aantal van de belastingverdragen al van jaren her dateren. Wij hebben gezegd: als wij allemaal vinden dat de wereld van vandaag echt anders is dan de wereld van tien jaar geleden, moeten we ook eens bekijken of een aantal van die verdragen niet opnieuw op hun merites moeten worden beoordeeld. Dat gaan we dus ook doen. De Kamer kan zeggen: het eerste gewin is kattengespin. Maar ik wou dat iedereen in de eerste vijf weken dit type afspraken kon maken. Dit is een onderwerp waarvoor wij ons allemaal jarenlang hebben ingezet en dat in deze constellatie blijkbaar te realiseren is. Dat vind ik heel erg inspirerend.
De heer Van Klaveren (PVV): Begrijp ik het nu goed dat het idee om belasting te innen in andere landen van de VVD kwam? Dat terwijl de VVD van oudsher toch streeft naar een kleine overheid die zich richt op kerntaken?
Minister Ploumen: Volgens mij vinden landen en burgers in het algemeen, welke politieke achtergrond ze ook hebben, dat het verstandig is om belasting te heffen om daarmee collectieve uitgaven te doen. Over de omvang van die belastingen wil nog weleens verschil van inzicht zijn. Collega Weekers en ik zullen ons niet bemoeien met de percentages aan belastingen in al die landen, maar wij zullen ons vooral bezighouden met de vraag hoe men ervoor zorgt dat er belastinginspecteurs komen, dat die hun werk goed doen en dat burgers inzicht krijgen in de besteding van belastingen. Dit betreft een visie van dit kabinet in de volle breedte.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit wel heel goed. Ik heb ook gevraagd wat de minister gaat doen om die landen beter te wapenen tegen belastingontduiking en -ontwijking. Ik begrijp dat zij nu met de staatssecretaris van Financiën een tour gaat maken! Nee, grapje. Ik begrijp dat zij gezamenlijk zullen optrekken in het kader van de capaciteitsontwikkeling van die landen voor de inning van belasting. Daarbij refereerde de minister aan de documentaire Stealing Africa, waarin te zien was dat het bedrijf de zaken bedonderde. Ik begrijp dat de staatssecretaris en de minister dat willen voorkomen in de toekomst. Is dat wat de minister bedoelt? Kan zij toelichten wat capaciteitsontwikkeling is?
Minister Ploumen: Ik zal het wat meer preciseren. Ten eerste gaat het vooral over de vraag hoe je een belastingsysteem opzet dat transparant is voor de eigen burgers. Misschien heb ik daar in mijn beantwoording iets te veel nadruk op gelegd. Of ze het nu leuk vinden of niet, het belastingsysteem moet wel transparant en eerlijk zijn. Ten tweede gaat het om het versterken van de onderhandelingscapaciteit van landen om zich ook op het internationale toneel goed te kunnen weren. Die twee dingen gaan samen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wanneer krijgen we hier bericht over? Er komt dus een programma. Krijgen we een brief daarover? Ontvangen we een schema? Hoe gaat dit eruitzien? Gaat hier geld naartoe? Wanneer horen we iets?
Minister Ploumen: Zo snel mogelijk, zeg ik even. We hebben namelijk heel veel plannen en moeten eerst bekijken hoe we dat in de tijd zullen uitzetten. Vanzelfsprekend wordt de Kamer geïnformeerd over de missie en wordt daarna verslag gedaan.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik vind het ook heel goed dat we ontwikkelingslanden gaan helpen om meer belasting te innen. De angel zit echter in het tweede punt, namelijk de belastingverdragen. Ik gun de minister uiteraard dat zij geïnspireerd raakt door gesprekken met haar collega, maar het is een beetje weinig als alleen maar wordt gezegd dat nog eens naar de belastingverdragen zal worden gekeken. We kennen namelijk het probleem. Het probleem is dat wij honderden van die belastingverdragen hebben, waarbij ontwikkelingslanden nauwelijks de mogelijkheid hebben om bronbelasting te heffen. Er is namelijk afgesproken dat ze dat niet doen. Dat geld komt in een brievenbusfirma in Nederland terecht. Dat is het ontwikkelings- en coherentieprobleem. De minister zegt nu alleen maar dat erover zal worden gesproken, maar komt dit dan ook expliciet aan de orde? We kennen immers het probleem.
Minister Ploumen: We kennen het probleem zeker. Misschien was ik niet precies genoeg toen ik zei dat we ernaar gaan kijken. Het idee is echter dat we ook in actie komen als we gekeken hebben. Dan gaat het over twee dingen. Het gaat allereerst over de bronheffing, die de heer van Ojik zojuist noemde. Als ik het goed heb, heeft collega Weekers toegezegd dat hij de Kamer eind januari een brief zal sturen waarin hij nader zal ingaan op lege bv's en de bredere problematiek. Ik kan mij voorstellen dat wij dat zullen betrekken bij het debatje dat we hier voeren.
Ik kom op de eerste pijler, de economische samenwerking. Ik zal mijn beantwoording hier en daar wat inkorten, zonder dat ik de leden van de commissie tekort zal doen.
Wat betekent economische samenwerking? Onderlinge handel en investeringen stimuleren, dus ook import uit ontwikkelingslanden bevorderen. Dan heb ik het ook over al die landen die mevrouw De Caluwé noemde. Dat vraagt om een multilaterale aanpak. WTO zit vast, muurvast. Dat betekent dat we nog sterker dan voorheen zullen inzetten op bilaterale akkoorden tussen de EU en andere landen. We willen ons ook hard maken voor een deelakkoord op handelsfacilitatie.
Onze inzet is om de minst ontwikkelde landen zonder tegenprestatie gebruik te laten maken van markttoegang voor diensten. Anders gezegd: het is een «anything but arms»-constructie maar dan voor diensten. Daarover wordt onderhandeld met de EU, de Verenigde Staten en negentien andere landen. We zullen voor de economische samenwerking al het gereedschap inzetten dat we kennen: handelsmissies, landenscans en publiek-private partnerschappen.
Om de economie van landen te versterken, wil ik ook het werken aan een betere infrastructuur, markttoegang, een sterke, transparante financiële sector en een sterk maatschappelijk middenveld ondersteunen. Daarbij willen we de expertise inzetten die wij hier in Nederland hebben binnen het maatschappelijk middenveld, bij het ministerie en bij het Nederlandse bedrijfsleven.
Over het bedrijfsleven gesproken ... Misschien is het goed als ik nu inga op de vraag van mevrouw Maij over Shell, in reactie op een vraag van het Kamerlid Vos van de Partij van de Arbeid. Heb ik Shell al gesproken over de kwestie van het UNEP-rapport en de opvolging daarvan? Wat is de stand van zaken wat betreft het UNEP-rapport? Ik heb morgenochtend een afspraak met Shell. Dan is dit een van de onderwerpen van gesprek. Over de opvolging van het UNEP-rapport moet gezegd worden dat een deel van de betrokken bedrijven, waaronder Shell, van goede wil is. Het wil de stappen die in dat rapport worden aangegeven waarmaken. Voor lokale ngo's en voor de Ogonigemeenschap is dat rapport een breakthrough. Het wordt breed gedragen, namelijk door het bedrijfsleven, de overheid en het maatschappelijk middenveld. Helaas heeft de reactie van de Nigeriaanse overheid nogal lang op zich laten wachten. Ook vanuit onze ambassade is er regelmatig contact. Als ik het wel heb, is er pas drie weken geleden een reactie gekomen. Er is pas onlangs binnen het ministerie van Oliezaken een eenheid opgericht die de schoonmaak namens de Nigeriaanse overheid zal coördineren, namelijk het Hydrocarbon Pollution Restoration Project. Het is wel goed nieuws dat dit is gedaan. Helpt het en ruimt het op, dan ben ik ervoor.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zal de minister niet vragen om te herhalen hoe het project heet. Ik kon het niet snel genoeg opschrijven. Mijn vraag is echter of de Nigeriaanse overheid er zelf aan mee betaalt.
Minister Ploumen: Daar ga ik niet op gokken. Dat weet ik niet. Ik dacht van wel, maar ik laat het de Kamer graag morgen voor 14.00 uur weten.
In dit kader vroeg de heer Van Dijk wat ik ga doen om OS-landen te wapenen tegen misstanden – dat waren zijn woorden – in het hele internationale financiële systeem en handelssysteem. We hebben al over het financiële systeem gesproken. Ik zal nog wat preciezer ingaan op het handelssysteem. Nederland houdt in de handelspolitiek wel degelijk rekening met het ontwikkelingsniveau van landen. Dat geldt ook voor de EU, maar Nederland is hierbij een van de voorvechters. Wij houden absoluut ook de ontwikkelingsdimensie in het oog. Ik geef een voorbeeld. In de EU-vrijhandelsakkoorden wordt rekening gehouden met ongelijkheid tussen verschillende partijen, de zogenaamde asymmetrie. Die kan zich vertalen in ongelijkheid in de mate van marktopening, dus hoe ongelijker hoe minder markttoegang. Gemiddeld wordt 90% als norm gehanteerd, maar Nederland hanteert 80%. Wij lopen op dat gebied dus voor. Bovendien pleiten we ook voor langere overgangstermijnen voor liberalisatie van producten uit ontwikkelingslanden. De heer Van Dijk heeft ongetwijfeld al begrepen uit mijn inbreng dat dit voor mij een punt van aandacht is, ook bij de EU-onderhandelingen. Daarbij moeten we wel realistisch zijn. Nederland is een van de 27 lidstaten. Als we niet uitkijken, zijn we wel heel lang aan het woord, zoals de Kamer inmiddels ongetwijfeld heeft gemerkt. Ik weet niet zeker of we gelijk krijgen, maar ik zal alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat het zo eerlijk mogelijk gebeurt. Een aantal onderhandelingen worden binnenkort gevoerd. Dat is een goed moment om dit onderwerp maar ook de duurzaamheidsparagraaf onder de aandacht te brengen van de andere lidstaten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Het gaat over de vrijhandelsverdragen met Brussel. Ik had gevraagd op welke wijze de minister daarbij het Nederlandse bedrijfsleven wil betrekken. Hoe komen de vrijhandelsverdragen tot stand? Welke rol ziet de minister om de handelsbelemmeringen die er dan nog zijn, af te bouwen?
Minister Ploumen: Mijn ervaring, ook al is die nog een beetje beperkt, is dat wij in Nederland vrij breed consulteren, ook in het kader van onze inzet daarbij. Soms dient men zich bij ons aan. Dan gaat het vaak over maatschappelijke organisaties, maar ook bedrijven hebben daar hun ideeën over. Een van de dingen die ik heel bijzonder vind aan deze portefeuille, is dat ik zowel het bedrijfsleven als maatschappelijke organisaties met regelmaat spreek over verschillende onderwerpen en dat het daardoor mogelijk is om goed vooraf te consulteren. Ook hierbij geldt dat er altijd een balans gevonden zal worden bij het welbegrepen eigenbelang, om maar iemand te citeren. Welbegrepen eigenbelang betekent vaak dat het voor ontwikkelingslanden een goede inbreng is. Ik vind met name de duurzaamheidsparagraaf heel belangrijk. In een eerder overleg met de Kamer spraken wij over de vrijhandelsakkoorden met Colombia en Peru, waarbij ook mensenrechtenissues aan de orde kwamen. Daarover wordt een brief naar de Kamer gestuurd. Deze voorbeelden laten zien hoe ik het graag zou willen doen.
Misschien is het goed om in dit kader iets te zeggen over Indonesië. Een aantal Kamerleden vroeg terecht speciale aandacht voor Indonesië en onze relatie met dat land. Indonesië en Nederland hebben immers een gedeeld verleden. Over en weer zijn er veel contacten, op verschillende dimensies, of het nou gaat over ontwikkelingssamenwerking of economische ontwikkeling. De economische groei in Indonesië is niet onopgemerkt gebleven. Leden spraken er al over. Het is een van de groeiende economieën van deze wereld. De andere kant van de werkelijkheid is dat nog steeds ruim 100 miljoen mensen moeten rondkomen van een bedrag van minder dan 2 dollar per dag. Ook binnen Indonesië zijn er grote verschillen in ontwikkeling tussen de verschillende regio's. Daarom is er nog steeds sterke behoefte aan capaciteitsopbouw.
Indonesië figureert op twee van mijn lijstjes, als ik het zo oneerbiedig mag zeggen. De eerste is de lijst van 29 economische focuslanden, dus landen waar we met voorrang handelsbetrekkingen mee onderhouden, versterken en aanknopen. De tweede is de lijst van partnerlanden. Indonesië is een zogenaamd profiel-3-land. Dat houdt in dat wij vooral investeren in de verdere economische ontwikkeling van dat land. Ik wil in de toekomst wat flexibeler omgaan met de lijst van partnerlanden. Hiermee geef ik meteen antwoord op de vraag die daarover is gesteld. In maart zal ik daar preciezer op ingaan. Op een zeker moment kunnen en willen landen op eigen benen staan. Dat past bij de benadering van een land als Indonesië waarbij wij uitgaan van de vraag wat het zou kunnen zijn. Dat wil niet zeggen dat je elkaar dan loslaat, want voor de Duitsers en voor de Fransen doen we ook nog weleens aan capaciteitsversterking, en andersom. Maar het betekent wel dat de relatie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking op een zeker moment afgebouwd kan worden en dat er dan meer een transitiefase komt, waarbij we de overgang van het ene naar het andere type land kunnen vergemakkelijken. Zo is dat nu bijvoorbeeld ook het geval bij een land als Vietnam of Colombia. In Vietnam lukt dat heel erg goed. Wat mij betreft, houd ik vast aan een lijst van ongeveer vijftien partnerlanden, maar daarbinnen kunnen wel wat verschuivingen optreden. Als een land op eigen benen kan staan, betekent dit dat er misschien plek komt voor een land waarvan Nederland vindt dat de extreme armoede stevig moet worden aangepakt. Wat dat betreft, wil ik dus iets flexibeler met die lijst omgaan. In maart zal ik de criteria et cetera gedetailleerder op een rij zetten.
De voorzitter: Mevrouw De Caluwé heeft een vraag.
Ik geef het voorzitterschap voor 30 seconden aan de heer Van Klaveren.
Voorzitter: Van Klaveren
Mevrouw De Caluwé (VVD): De minister gaf net aan flexibeler om te willen gaan met de lijst van partnerlanden. Ze zei dat, op het moment dat een partnerland afvalt omdat het zo fortuinlijk is om naar de transitiefase te gaan, er een ander land bij zou kunnen komen. De minister heeft het daarbij over een van de allerarmste landen. Denkt de minister daarbij ook aan landen in Noord-Afrika, bijvoorbeeld in de MENA-regio, waar wij gelet op veiligheid, immigratie en economische ontwikkeling een heel groot belang bij zouden hebben, ook al behoren zij niet tot de allerarmste landen in Afrika?
Minister Ploumen: Ik moet eerlijk zeggen dat het denken nog niet zo ver doorontwikkeld is dat ik echt al een beeld heb van mogelijke landen. Ik weet ook nog niet op basis van welke criteria we dat precies gaan doen. Mijn eerste insteek is wel dat het met name de allerarmste landen zouden moeten zijn. Dat heb ik net al gezegd. Ik zeg graag toe dat ik deze opmerking, net zoals alle opmerkingen, meeneem in de nota in maart. Ik zal ernaar kijken. Mijn idee is vooral om er de allerarmste landen een impuls mee te geven.
Voorzitter: Eijsink
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik begrijp het antwoord van de minister. Aan de ene kant gaat het om allerarmste landen, die het langste in een traject zouden zitten. Aan de andere kant valt er bij landen zoals in Noord-Afrika juist op korte termijn winst te behalen. Ik verzoek de minister om ook dat mee te nemen in haar overweging en om niet allereerst alleen maar te focussen op de allerarmste landen.
Minister Ploumen: Ik begrijp de zorgen van mevrouw De Caluwé. Die zijn al deels geadresseerd in het kader van het Matra-Zuid-programma. Het zou wel heel onredelijk van mij zijn om daar niet over na te willen denken. Dat zal ik dus ook doen. Maar nogmaals, mijn focus ligt echt op de allerarmste landen. Ook daarvoor geldt enige bescheidenheid. Achter deze tafel klinkt het heel kordaat om te zeggen dat ik daar flexibeler mee om wil gaan, zodat landen kunnen in- en uitstromen, maar we weten allemaal dat het kan gaan om processen die jarenlang inzet vergen. Wat dat betreft, wil ik dus wel realisme prediken.
Ik had het over economische samenwerking als een van de pijlers van mijn beleid. Dit is dus een goed moment om in te gaan op de twee vragen van de heer Van Dijk over de FMO. Ik parafraseer ze maar even. Waarom geen openbaarheid van projecten van de FMO? Krijgen lokale belanghebbenden toegang tot het klachtenmechanisme van de FMO en zou het Inspection Panel van de Wereldbank een voorbeeld kunnen zijn?
Ik begin met de laatste vraag. De FMO heeft besloten om in 2013 een onafhankelijk klachtenmechanisme op te zetten. Een nadere uitwerking zal plaatsvinden in overleg met stakeholders, waaronder ngo's. Ik juich dit zeer toe. Met ingang van 2013 zullen projecten die worden gecontracteerd, ontsloten worden op het internet. Hierbij worden kerngegevens van projecten gepubliceerd. Men gaat wel bekijken hoe het openbaringsbeleid verder vorm kan krijgen. Het beleid van de Wereldbank strekt daarbij tot voorbeeld. Ik ga ervan uit dat we daar in 2013 iets meer over kunnen melden. Maar de inzet is dus in de richting van hetgeen de heer Van Dijk aanhangt. Dat heeft ook mijn volledige instemming.
De tweede pijler is mondiale publieke goederen. We spraken er al over. Mondiale publieke goederen betreft datgene wat van ons allemaal is en waar we dus ook allemaal een gezamenlijke gedeelde verantwoordelijkheid voor dragen, wereldwijd. Het gaat daarbij om voedsel, klimaat en veiligheid. Voor een deel betreft het nieuwe problemen en voor een deel problemen die we of al hadden kunnen zien aankomen – zo oprecht moeten we ook zijn – of waar we al een tijd mee worstelen.
Ik ga mij daarbij vooral concentreren op voedsel en landbouw. Dat past ook bij onze inzet op voedselzekerheid. Verder zal ik mij concentreren op financiële stromen en klimaat en milieu. Ik zal ook op zoek gaan naar nieuwe manieren om geld op te halen. Laat ik daar eerst iets over zeggen, want vele leden van de commissie hebben daar iets over gevraagd. Er zijn met name vragen gesteld over de klimaatfinanciering. Mijn dank gaat als eerste uit naar de Algemene Rekenkamer, die in reactie op de motie van de heer Van Ojik onder andere bekeken heeft wat de impact op het budget is van het onderbrengen van de klimaatfinanciering. Overigens was dit in Rutte I ook al het geval. In die zin is het niet nieuw, maar het is wel goed dat we daar heel scherp naar kijken. Er is nog veel onduidelijk over de hoogte van het bedrag.
De leden van de commissie vroegen vooral of er iets te zeggen is over het aandeel van private financiering. Die vraag vind ik zelf ook heel belangrijk. Als minister heb ik daar twee belangen bij. Het eerste is het financiële belang. We willen zo veel mogelijk privaat financieren. Dat is een materieel belang. Het tweede belang is de betrokkenheid van de private sector bij het oplossen van klimaatproblemen. Het mooie van de debatten van de afgelopen twee decennia over deze problematiek is dat het niet exclusief een verantwoordelijkheid is die overheden op zich hebben genomen, maar dat we meer en meer zien dat de private sector er ook een steentje aan bijdraagt. Ook om die reden is het heel belangrijk dat de private sector een financieel deel op zich neemt.
Ik wil zo maximaal mogelijke inbreng realiseren. Het is nog relatief onduidelijk hoe die gelden zich zullen ontwikkelen. De Algemene Rekenkamer heeft dat goed op papier gezet. Of het nou 800 miljoen is of 200 miljoen, het is ontzettend belangrijk om de private sector daarbij te betrekken. Ik denk dat het ook ontzettend belangrijk is om een goede balans te vinden tussen onze ambities op het gebied van het brede klimaatbeleid, waarbij ik overigens goed samenwerk met de minister van I en M en met name de staatssecretaris van I en M. Natuurlijk heeft de staatssecretaris van I en M haar toezegging in Doha gedaan als lid van het kabinet en namens het kabinet. Wij trekken daarbij samen op.
De Algemene Rekenkamer zal de motie van de heer Van Ojik betrekken bij de lopende onderzoeken. Ik denk dat wij daar allemaal baat bij hebben. Ik heb de Algemene Rekenkamer gevraagd om niet alleen onderzoek te doen naar de gevolgen van de financiële set-up in de komende jaren voor ontwikkelingslanden en ontwikkelingsprojecten maar ook naar de effecten van ontwikkelingssamenwerking op Nederland, dus naar de terugverdieneffecten. Het lijkt mij goed om daar inzicht in te krijgen, want het CPB weet jammer genoeg niet zo veel van dat type plaatjes.
De heer Sjoerdsma (D66): De minister noemde de toezegging van staatssecretaris Mansveld in Doha om 200 miljoen euro aan internationale klimaatgelden te besteden. Zij zei daarbij dat die toezegging uiteraard is gedaan namens het kabinet waar zij deel van uitmaakt. Is die toezegging ook met de minister afgestemd? Eerder in haar betoog zei zij namelijk dat er nog veel onduidelijkheid is over internationale klimaatgelden. Zo zou het ook nog onduidelijk zijn hoeveel die ons zullen kosten. Waarom kiest dit kabinet er dan voor om ondanks die onduidelijkheid 200 miljoen euro toe te zeggen, ook gelet op de begroting, waarop voor volgend jaar slechts 80 miljoen is gereserveerd? Er is dus een gat van 120 miljoen. Dat geld zou dan ergens anders vandaan moeten komen. Graag wil ik hierop een toelichting van de minister.
Minister Ploumen: Het is van tweeën een. Als je zegt dat je ambitieus bent, moet je het er niet bij de eerste de beste gelegenheid bij laten zitten. Dat betekent dat ik deze inzet samen met collega Mansveld geformuleerd heb. Ik heb wel even goed bekeken hoe dit zich verhoudt tot de begroting. Ik merk dat ook de heer Sjoerdsma daar aandacht voor heeft. Het is dus misschien goed om precies aan te geven hoe die 200 miljoen is opgebouwd.
De ene helft komt uit klimaatprogramma's en was voorzien. Dat is dus iets meer dan die 80 miljoen, namelijk 100 miljoen. De andere helft betreft de zogenaamde «mainstreaming». Daar komen we straks bij het onderwerp vrouwen ook nog even over te spreken. Het gaat daarbij om gelden voor OS-activiteiten die klimaatrelevant zijn. Het kan daarbij gaan om bijdragen aan internationale organisaties, bijvoorbeeld IFAD. IFAD werkt veel met smallholders, dus kleine boerinnen en boeren, om op een sustainable manier de productie te vergroten met inachtneming van de klimaatverandering, waar zij soms op een heel individueel niveau mee te maken hebben. Het kan echter ook programma's rondom water betreffen die Nederland zelf doet. Zo hebben we die inzet bepaald. Dat hebben we in goede harmonie gedaan. Dat laat onverlet dat ik het wel zeer eens ben met de inzet van de heer Sjoerdsma en anderen dat er ook private partijen bij moeten worden betrokken. Ik ben het er ook mee eens dat het goed zou zijn dat we «as we go» zo scherp mogelijk krijgen hoe die commitments zullen oplopen.
De heer Sjoerdsma (D66): Dank voor dit antwoord. Ik heb goed gehoord wat de minister zei over de opbouw van die 200 miljoen. Ik begrijp echter niet helemaal – maar dat kan ook aan mij liggen – dat de Algemene Rekenkamer heeft gezegd dat die 200 miljoen niet helemaal viel te «mainstreamen». Dat heeft de Algemene Rekenkamer mij verteld. Hoe pakt het dan uit voor de rest van het geld?
De minister noemde het woord «ambitieus». Zij zei: als we ambitieus zijn, moeten we ook doorpakken. Ik vraag haar dan ook om de handschoen op te pakken en om aan te geven welk gedeelte private financiering zij voor de klimaatgelden wil regelen. Ik daag haar uit om met 50% te komen.
Minister Ploumen: Grote woorden vragen om grote woorden terug. Ik kan het de heer Sjoerdsma dus absoluut niet kwalijk nemen dat hij mij nu aan de tafel noodt om een openingsbod uit te brengen.
Ik geef eerst een antwoord op het eerste deel van zijn vraag. Dat klopt. De heer Sjoerdsma heeft de inbreng van de Algemene Rekenkamer helemaal goed begrepen. 100 miljoen, dus de helft, is mainstreaming. Dat kon ook niet de volle 200 miljoen zijn, want binnen de commitments was dat niet mogelijk. Daarom hebben wij ervoor gekozen om de 100 miljoen die al als bestaande verplichting was ingeboekt, te combineren met hetgeen verantwoord was. We zijn met 100 miljoen voor mainstreaming zelfs ietsje lager gaan zitten dan de Rekenkamer. Zo is dat bedrag dus opgebouwd.
Ik vraag toch enige coulance van de heer Sjoerdsma bij het noemen van man en paard en percentages. In vijf weken heb ik mij daar nog niet voldoende een beeld van kunnen vormen, maar ik verzeker de Kamer dat ik daar maximaal op zal inzetten. In gesprekken met private partijen heb ik ook grote welwillendheid ontmoet.
De voorzitter: We zijn nu bezig met de tweede pijler. Wellicht is het goed om de tijd een klein beetje in de gaten te houden. We hebben alle tijd om rond 21.45 uur te beginnen met een tweede termijn na een korte pauze van vijf minuten. Vindt de minister dat goed?
Minister Ploumen: Zeker.
Ik wilde toch nog even ingaan op de opmerkingen van mevrouw Thieme. Zij vroeg terecht – ik parafraseer – of er wel genoeg aandacht is voor kleine boeren en kleine boerinnen en hun manier van productie. Is dat wel voldoende geborgd? Wij doen het al. Als we dat niet zouden doen, zou ik mij daar wel voor inzetten. We zetten inderdaad scherp in op smallholder farming, dus kleine boeren en boerinnen. Dat gebeurt via IFAD maar ook via IFC. In het kader van het Global Agriculture & Food Security Program worden kleinschalige kredieten gegeven aan boerinnen en boeren. Daar is dus wel aandacht voor, ook omdat veel kleine boeren en boerinnen met name produceren voor de eigen consumptie en de lokale markt en dus vaak niet goed in staat zijn om de schokken, die zich ook voordoen op de lokale markt, op kleine schaal, op te vangen. Dat betekent dat de inzet op voedselzekerheid alleen maar groter wordt.
Daarbij vraag ik ook aandacht voor het vraagstuk van de waste. 30% van het voedsel gaat verloren voordat het de consument bereikt, en 30% wordt weggegooid door de Westerse consument. In 2050 zullen we ongeveer 9 miljard monden moeten voeden. Dat staat nog even los van de opvattingen die je kunt hebben over de vraag op welke manier dat zou moeten. In het kader van de schaarste aan middelen die er nu al is, is dat heel ernstig en is het heel belangrijk dat we er zowel hier als daar aandacht voor hebben. Soms is er immers sprake van onnodige verspilling.
Een ander onderwerp dat ik kort wil noemen, is de kwaliteit van het voedsel. Slechte voeding in de eerste drie jaren heeft desastreuze gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen. Dat heeft een centrale plek in ons beleid voor voedselzekerheid. Ik vat nog even samen wat we doen op het gebied van voedselzekerheid: verhoging van de productie, verbetering van de toegang tot voldoende calorieën, verbetering van de opname van calorieën, verhoging van de voedselkwaliteit, nutrition, marktverbetering en een beter ondernemingsklimaat voor boeren. Dat doen we met internationale organisaties maar ook bilateraal en met inschakeling van Wageningen Universiteit en bedrijven als DSM en FrieslandCampina.
De voorzitter: Mevrouw Thieme, dit is uw derde en laatste interruptie.
Mevrouw Thieme (PvdD): Dank voor de antwoorden over voedselzekerheid. Ik zou liever willen spreken over het recht op voedsel. De minister heeft het over het verhogen van de productie, maar op dat gebied is er een belangrijke vraag. Waar zet de regering op in? Zet zij in op intensivering, waar bijvoorbeeld ook Aalt Dijkhuizen van Wageningen Universiteit het over heeft? Of zet zij in op versteviging van de ecologische agrarische sector in die landen, omdat met name Olivier De Schutter, speciaal adviseur van de VN, heeft gezegd dat je juist daarop zou moeten inzetten? Graag hoor ik op dit punt de visie van dit kabinet?
Ik had ook een vraag gesteld naar aanleiding van de motie waarin wordt verzocht om geen belastinggeld naar megastallen in het buitenland te laten gaan. De Kamer heeft die motie aangenomen. We weten dat 250 miljoen euro naar de Oekraïne is gegaan voor een megakippenstal. Dat gaat ten koste van de lokale boeren en boerinnen daar. Gaat de regering ervoor zorgen dat dit soort financiering niet meer zal voorkomen? Afgelopen jaar is er namelijk meer dan 8 miljoen euro aan exportkredietverzekeringen uitgegeven.
Minister Ploumen: Ik heb twee korte antwoorden. Ik kan mij voorstellen dat ik nog nader terugkom op de vraag hoe we aankijken tegen het onderwerp voedselzekerheid of recht op voedsel, zoals mevrouw Thieme het noemt, en de uitwerking daarvan. Ik zie niet per se een tegenstelling tussen enerzijds het intensiveren of, als ik mijn eigen woorden kies, het verbeteren van de productie en een benadering waarin kleinschaligheid en respect voor de aarde en de hulpbronnen voorop staan. Ik zie die tegenstelling niet zo scherp. Maar nogmaals, ik zal er in maart graag nader op terugkomen als we uiteenzetten hoe we de komende periode zullen inzetten op het thema voedselzekerheid.
Ik kom op de motie die mevrouw Thieme noemde. Als ik het wel heb – zo niet, dan vraag ik om uitstel tot morgen 14.00 uur – wordt de brief daarover nu afgerond. Daar heeft de Kamer te lang op moeten wachten. Ik zal bekijken of de getallen die mevrouw Thieme zojuist noemde, ook zo beleefd worden door Buitenlandse Zaken. Die beantwoording komt er sowieso aan voor het kerstreces. Ik zal bekijken of het goed zou zijn om daar morgen voor 14.00 uur nog iets over te zeggen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik wil de minister bedanken voor de brief die wordt gestuurd. Ik snap dat zij zich daar, zeker als nieuwe minister, goed in moet verdiepen. In die brief wil ik graag de vraag beantwoord zien of er een einde komt aan deze vorm van financiering van megastallen, aangezien de Kamer een motie heeft ingediend waarin staat dat er geen geld naar dit soort projecten moet gaan. Die vraag heb ik ook gesteld bij mijn Kamervragen.
Ik hoorde de minister ook zeggen dat er ergens in maart een visie komt over de voedselzekerheid of het recht op voeding. Gaat dat ook over de verduurzaming van voedsel in het algemeen? Kan ik dat zo duiden?
Minister Ploumen: Ik verwijs hierbij naar de uitwerking van het speerpunt van OS-beleid. Dan beantwoord ik ook meteen de vraag daarover. Die speerpunten blijven. Voedselzekerheid blijft. In dat kader zal ik daar graag op ingaan.
Één punt wil ik de Kamer niet onthouden. De Kamer maakt zich namelijk terecht zorgen over de positie van vrouwen in ontwikkelingslanden. Ik zal het gelijk van de Kamer meteen adstrueren. De FAO heeft namelijk dit jaar becijferd dat de totale landbouwproductie stijgt met 2,5% tot 4% als vrouwen in ontwikkelingslanden dezelfde toegang hebben tot productiemiddelen als mannen. Dat lijkt mij significant en interessant genoeg om daar straks in ons beleid nadrukkelijker aandacht aan te besteden dan toe nu toe wellicht het geval was.
De derde pijler is de buitenlandse handel. Wij hebben daarover al een aantal dingen gezegd. De heer Leegte had een aantal bestuurlijke, institutionele vragen. Ik beantwoord die graag even eerst. De samenwerking tussen de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken op het gebied van handelsbevordering en economische diplomatie dateert uit de jaren vijftig. Ik wist dit niet; het is misschien ook leuk voor de Kamer om dit te weten. De samenwerking is dus al langjarig. Nu is de «politieke baas», om het zo maar te zeggen,voor het eerst gevestigd op het ministerie van Buitenlandse Zaken. De Haagse ambtenaren van het Directoraat-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen, het DG BEB, zijn overgegaan naar het ministerie van Buitenlandse Zaken. De heer Leegte vroeg wanneer de reorganisatie gestand gedaan wordt. While we speak zijn zij, geloof ik, aan het verhuizen. Ze steken de weg over en komen inhuizen. Bij het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft men heel graag plaats voor de ambtenaren gemaakt. Het is misschien goed om ook nog even te zeggen dat men tussen alle institutionele kwesties door erg uitkijkt naar de samenwerking, net als ik.
Collega Kamp en ik hebben een aantal afspraken gemaakt over de aansturing. Dit betekent dat wij en de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de buitenlandse investeringen dus, daar gezamenlijk verantwoordelijkheid voor dragen. Wij zitten dan ook in elkaars bestuursraad. Wij hebben afgesproken om deze constructie na een jaar te evalueren om te bekijken of het echt wel handig is. Mochten wij obstakels zien, dan hoort de Kamer daar ongetwijfeld van. Dit is dus allemaal in gang gezet en het loopt tot dusver allemaal soepeltjes.
Ik heb al gezegd dat buitenlandse handel ook handelsmissies en economische diplomatie bevat. Het gaat dus ook om het engageren van het midden- en kleinbedrijf in export. Wij moeten het mkb wijzen op mogelijkheden vlak over de grens, maar ook verder weg. Op mijn handelsmissies in Turkije en Brazilië heb ik kennis kunnen maken met echt geweldige bedrijven uit het mkb. Ik noem een bedrijf uit de Flevopolder dat heel succesvol wortels van witlof exporteert naar twintig landen. Dat is echt een bedrijf uit de categorie mkb. De markten zijn overal klein, want witlof is nergens heel populair, maar dit bedrijf exporteert voor een klein groepje fijnproevers. Op die manier heeft men een geweldig bedrijf opgebouwd. Dat bedrijf heeft het gewaagd om niet alleen naar Duitsland te gaan, maar ook naar Brazilië. Ik stel dit bedrijf steeds als voorbeeld voor andere bedrijven en moedig ze aan om eens over de grens te kijken. Bedrijven hebben namelijk vaak meer te bieden dan zij zelf in de gaten hebben. Er gebeurt van alles op dat gebied. Ik zal ook doorgaan met programma's zoals de MKB-Exportversneller en Partners for International Business. Ik spreek natuurlijk ook met enige regelmaat met MKB-Nederland om te bezien op welke wijze wij het mkb samen een duwtje in die richting kunnen geven.
Ik zeg nog één ding over de handelsmissies, omdat de Kamer daar toch redelijk precieze vragen over stelde. De inzet van het kabinet is om jaarlijks China, Brazilië, India, Rusland, de golfstaten en Turkije te bezoeken. Indonesië, Vietnam, Colombia, Zuid-Afrika en Zuid-Korea worden minstens één keer per twee jaar bezocht. Wij hebben hier een schema voor, maar houden ook de ontwikkeling van landen in de gaten, want ook dit moet een flexibele lijst zijn.
Kort zal ik nog iets zeggen over buitenlandse investeerders. 15% van de banen in de private sector in dit land is bij buitenlandse bedrijven. Nederland is wereldwijd de achtste ontvanger van buitenlandse investeringen. Als ik op handelsmissie ga, open ik dus niet alleen maar deuren voor bedrijven van ons daar, maar spreek ik ook met potentiële investeerders in Nederland. Dit hoort erbij, want ook in dat opzicht betekent buitenlandse handel binnenlandse banen. Ik wil de economische missies verbreden en ook organisaties op het vlak van sport, cultuur, onderwijs meevragen en soms ook maatschappelijke organisaties, zoals nu in het geval van Bangladesh gebeurt. Dit past goed bij een eerder aangenomen motie.
Mevrouw Maij (PvdA): Minister Ploumen somde heel snel de landen op waarnaar zij een keer per jaar of een keer in de twee jaar een handelsmissie beoogt te organiseren. In die lijst werd, als ik het goed gehoord heb, geen Afrikaans land opgesomd.
Minister Ploumen: Neem mij niet kwalijk. Vietnam is een transitieland. Op het lijstje van komend jaar staan in ieder geval twee Afrikaanse landen, namelijk Ghana en Kenia. Ik dacht dat het er zelfs meer zijn, maar dit zeg ik uit mijn hoofd. Ik zal voor 14.00 uur morgen checken of dit klopt. Die landen horen er nadrukkelijk ook bij. Ik hoor nu dat Zuid-Afrika ook op het lijstje staat. Ik dank mevrouw Maij voor haar interruptie
In dit blokje ga ik ook nog even in op exportfinanciering. De heer Leegte sprak daar al over. Nederlandse bedrijven hebben kapitaal nodig om de internationale avonturen aan te gaan en die tot een winstgevend, succesvol en maatschappelijk verantwoord einde te brengen. Ik heb de afgelopen weken veel contact gehad met bedrijven, onder andere met een aantal kapitaalgoederenexporteurs. Zij zeiden mij nogmaals dat de juiste exportfinanciering soms wel een probleem is. Mijn voorganger heeft de Kamer hierover een brief geschreven, waaruit blijkt dat Nederland veel goede dingen doet, maar dat Nederland het op een paar gebieden ook iets minder doet dan andere landen. Ik heb mij voorgenomen om in dit voorjaar nog eens even heel goed te bekijken of wij het goede doen op het vlak van het instrumentarium van de exportkredietverzekering en de exportfinanciering. Ik kom daar dus graag nader op terug.
De heer Van Dijk heeft een vraag gesteld over clustermunitie. Ik behandel die ook in dit blokje. Nederland is partij bij het Verdrag inzake clustermunitie uit 2009. Dat verdrag bevat een vergaand verbod op gebruik, productie en overdracht van clustermunitie met explosieve submunities. In maart en december 2011 hebben de Eerste en de Tweede Kamer door middel van moties opgeroepen tot een wettelijk verbod op aantoonbare directe investeringen in de productie, verkoop en distributie van clustermunitie. De minister van Financiën is hiervoor verantwoordelijk. Hem staat het Besluit marktmisbruik Wet financieel toezicht als kader voor zijn beleid ter beschikking. Op die manier kijkt hij ernaar. Uit onderzoek van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling, de VBDO, blijkt dat veel financiële instellingen en vermogensbeheerders al rekening houden met clustermunitie als grond van uitsluiting voor hun investeringen. Voor zover dergelijke belangen nog zouden bestaan, moeten die volgens de nieuwe wetgeving van Financiën binnen zes maanden van de hand worden gedaan. Ik zou dit even willen afwachten. Laten wij bezien of dit werkt. Als het nodig is, gaan wij weer in gesprek daarover met de Kamer.
De vierde pijler is armoedebestrijding. Ik zei al dat een nieuwe wereld ook vraagt om een gemoderniseerd, nieuw en transparant beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Transparantie gaat natuurlijk ook over open data, waar de heer Sjoerdsma over sprak. Hij maakte de vergelijking met DFID. Voor alles bestaat er een index, dus ook hiervoor is er een index. Op de Aid Transparency Index van 2012 staat inderdaad het Verenigd Koninkrijk, DFID, op één en Nederland op drie. Wij doen het dus best aardig, maar ik ben het zeer met de heer Sjoerdsma eens dat Nederland misschien nog wat meer kan doen. As we speak wordt er ook al wat meer gedaan. De resultaten van het monitoringskader op de speerpunten worden nu ontsloten, ook digitaal. Beter gezegd, dit gaat in 2013 gebeuren, maar dat is binnenkort. Ik deel dus het inzicht hierover van de heer Sjoerdsma. Ik wil hem dit met nadruk zeggen. Ik wil ernaar gaan kijken. Ik vraag echter wel zijn begrip voor het feit dat ik ook naar de budgettaire consequenties kijk. Wij zijn like minded over de inzet.
Een transparant beleid op ontwikkelingssamenwerking is één, maar wat ga je dan doen in dat beleid? Ik zei al dat ik een aantal grotere lijnen zal schetsen. Wij zullen daarover spreken in maart.
De speerpunten zijn en blijven water, voedselzekerheid of recht op voeding, seksuele reproductieve rechten, veiligheid en rechtsorde. Op die terreinen kan Nederland echt het verschil maken, want Nederland heeft op die terreinen expertise opgebouwd in de breedte in de samenleving. Nederland heeft op die terreinen echt toegevoegde waarde. Ik zei al dat daar een monitoringskader voor komt.
Ik ga nu even iets dieper in op het thema «vrouwen». Een jaar of vijftien geleden deed het concept van «mainstreaming» zijn intrede. Toen vroegen wij ons allemaal af wat precies mainstreaming is. Ik kan mij herinneren dat wij daar in de vrouwenbeweging toen erg tegen waren. De reden daarvoor was dat «mainstreaming» naar ons inzicht heel vaak ontaardde in «malestreaming». Wij zijn nu vijftien jaar verder. Mede dankzij de inzet van veel maatschappelijke organisaties en zeker ook dankzij vrouwenorganisaties is die vrees eigenlijk niet bewaarheid. Ik vind zelf dat er op heel veel terreinen vanzelfsprekend aandacht is voor de positie van vrouwen. In het Nederlandse beleid is gender ook een doorsnijdend thema. Seksuele en reproductieve rechten hebben niet alleen betrekking op vrouwen, maar gaan zeker ook over vrouwen. Ik zei al dat wij bij voedselzekerheid ook inzetten op programma's waarin boerinnen een nadrukkelijke plek krijgen. Resolutie 1325 van de VN is natuurlijk de leidraad voor de omgang met veiligheid en rechtsorde in dit verband.
Dit alles wil niet zeggen dat het nog allemaal een tikje beter kan. Ik ben zelf een groot fan – als ik dat zo mag zeggen, want alles is mij even lief, maar toch – van het programma FLOW want daarin zie je de rijkdom van vrouwenorganisaties over de hele wereld, van nieuwere organisaties, maar ook van organisaties die er al langer zijn. Heel bijzonder aan dat programma is de inzet om de krachten te bundelen. UN Women is binnen de Verenigde Naties de voorvechter voor de positie van vrouwen. Ik vind dat daar nog wel een tikkeltje bij kan. Ik kan mij dus heel goed vinden in het amendement dat op instigatie van mevrouw Maij van de PvdA werd ingediend en op Kamerbrede steun kon rekenen. Ik moet nog even bekijken of ik de dekking haal uit de opgeschorte begrotingssteun voor Mali of ergens anders vandaan. Ik kom hier zo op terug.
Mevrouw De Caluwé vroeg of wij genoeg oog hebben voor de expertise in Nederland en of wij die genoeg inzetten voor de speerpunten. Er bestaan reeds een aantal groepen van experts, met zowel interne als externe experts. Voor de vier speerpunten zijn kennisplatforms opgericht. Op het vlak van water werken wij veel samen met het Netherlands Water Partnership. Op het terrein van milieu en klimaat werken wij samen met de Dutch Sustainability Unit. Bij voedselzekerheid werken wij samen met Wageningen University. Er wordt dus echt zo veel mogelijk getapt uit de vaatjes van anderen, om het maar zo te noemen.
De heer Van Dijk vroeg of ik kan garanderen dat 30 miljoen aan het Global Partnership for Education buiten de bezuinigingen wordt gehouden. Ik onderschrijf het belang van het Global Partnership for Education. Dit speelt een grote en belangrijke rol bij het opvangen van de eerder ingezette afbouw van de Nederlandse bilaterale inspanningen op het gebied van basisonderwijs. Zoals de heer Van Dijk vast ook wel bij eerdere antwoorden heeft gehoord, doe ik nu liever geen toezeggingen over bepaalde bedragen en bepaalde prioriteiten, omdat financiering echt inhoud volgt, zoals ik al zei. Ik wil graag eerst strategische keuzes maken. In maart, of in het voorjaar, zal ik in de uitvoerige nota daarop terugkomen.
Gevraagd werd ook of het in het kader van malaria mogelijk was om een link te maken met de topsector Life sciences & Health. De heer Van Dijk heeft gelijk dat de expertise over malaria in Nederland disproportioneel – in de goede zin van het woord – groot is. Men weet ons te vinden. De Nederlandse ambassades worden regelmatig bevraagd. Wij hebben ook goede en inhoudelijke contacten met het The Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, net als met the GAVI Alliance. Binnen de topsector Life sciences & Health wordt er al samengewerkt voor meer onderzoek naar malaria en andere tropische ziektes. Dat werk is dus eigenlijk al in uitvoering.
Ik zei reeds dat ik de lijst met partnerlanden wat flexibeler wil gaan opvatten. Met uitdrukkelijke voorstellen daartoe kom ik in de beleidsnotitie. In dit verband had ik de stenen tafelen ter sprake willen brengen voor de heer Van der Staaij, maar misschien kan ik de heer Voordewind alsnog een genoegen daarmee doen. Die indeling is dus niet zoiets als de stenen tafelen.
De voorzitter: De rest voelt zich ook aangesproken, minister.
Minister Ploumen: Heel goed. Voordat je het weet zit je toch in een politiek debat. Ik zeg het zo: voor alle mensen van goede wil had ik iets over de stenen tafelen willen zeggen.
Wij hadden het over de lijst. In een eerder overleg heb ik al gezegd dat ik ook in het kader daarvan nog eens even heel goed wil gaan bezien of het aangewezen is om ook een meer regionale benadering te hebben. Als je bij een interruptie, zoals ik net heb gedaan, zegt dat de problemen geen rekening houden met landsgrenzen, moet je daar ook in je beleid nadrukkelijk naar kijken. Ook dit zal men dus terugvinden in de beleidsnota.
Het is misschien goed om iets te zeggen over Rwanda. Wij spraken daar eerder al over in deze commissie. Ik heb de commissie toen gevraagd om te wachten op de appreciatie van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van het rapport van de Group of Experts over de situatie in het Grote Merengebied en de daarin aangegeven betrokkenheid van Rwanda en andere landen. In dat overleg heb ik ook gezegd dat ik tamelijk in het begin van het volgend jaar een bezoek zal brengen aan Rwanda en de regio. Die twee dingen bij elkaar zouden wat mij betreft de basis vormen voor het debat met de Kamer hierover. Ik benadruk dat collega Teeven en ik nauw samenwerken wat betreft de hervorming van de justitiesector. Zeker in die context is dat ongelooflijk belangrijk. Ik heb de argumenten van de leden der Kamer de vorige keer gehoord en begrepen. Ik pleit ervoor om het bij opschorting tot nader order te houden. «Nader order» is dan wat mij betreft vrij snel, namelijk in het eerste kwartaal van 2013.
Ik ga nu ook nog even in op de fragiele staten. Wij hebben op dat vlak echt iets toe te voegen. Wij hanteren de 3D-aanpak. Dat is nog steeds onze leidraad. De inzet van het budget internationale veiligheid wordt in samenhang daarmee gecreëerd. De minister van Defensie en ik zijn op dit moment hard aan het werk om dat budget uit te werken. Net als over het revolverende fonds, mijn twee nieuwe instrumenten, informeer ik de Kamer daar graag over in maart. Ook hiervoor geldt dat wij het precies willen doen. Wij willen het goed doen omdat het allemaal een aantal jaren mee moet. Het moet ook maximaal effectief zijn. Ik heb alle opmerkingen van de commissie daarover gehoord en vraag de commissie om nog enige tijd. Dan zullen wij het daarna bespreken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): In de zaal hiernaast wordt er over hetzelfde onderwerp gesproken, maar in dat geval met minister Kamp. Hij beweerde net dat deze gelden, die 750 miljoen, toch echt voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn bestemd. Ik geef het maar even door aan deze minister en vraag tegelijkertijd haar reactie hierop. Ik zie namelijk licht tussen de breed aangenomen motie in de Kamer, de uitspraak van minister Kamp en wat deze minister zegt. Zij zegt dat het voor beide bedoeld is, dus zowel voor het mkb in Nederland als voor het mkb in Afrika, een ontwikkelingsland. De strekking van de motie was dat het geld richting Afrika moest gaan.
Minister Ploumen: Ik had het nog even over het fonds vrede en veiligheid, maar ik spreek ook graag over het revolverende fonds, want velen hier hebben hier woorden aan gewijd. Het is tamelijk overzichtelijk. In het debat over de regeringsverklaring is daar ook over gesproken. De partijleider van de heer Voordewind, de heer Slob, heeft een motie ingediend die aangenomen is. Voor mij zijn de tekst van de motie en de toelichting daarop van de minister-president leidend. Misschien is het goed om nog even te benadrukken hoe die tekst luidde. Dat is ook de lijn die in de Kamerbrief verwoord wordt, die ik de leden van de commissie heb gestuurd. De minister-president legt de motie op stuk nr. 48 en de uitwerking daarvan zo uit dat het fonds bedoeld is om het bedrijfsleven in Nederland de kans te geven om waar mogelijk samen met het lokale midden- en kleinbedrijf in de derde wereld de economie in de arme landen op te bouwen. Hij zegt: als wij de motie zo kunnen uitleggen, kunnen wij het oordeel over de motie aan de Kamer laten. Ik heb in de Kamerbrief heel nadrukkelijk gesproken over de ontwikkelingsrelevantie van dat fonds. Ik heb ook gezegd dat het met betrokkenheid van het lokale mkb en het mkb in ontwikkelingslanden is.
Ik wil hier nog enkele dingen aan toevoegen. Voor mij is het namelijk ook een beetje oncomfortabel om steeds het geduld van de leden te moeten vragen bij een onderwerp dat ons allen zo beweegt. Ik doe het toch en daarom geef ik nu nog even een paar uitgangspunten. Ik vind het daarnaast van belang – dit sluit mijns inziens aan op de opmerking die gemaakt werd – dat de inrichting van dat fonds een aanvulling moet zijn op bestaande instrumenten. Wij gaan niets doen wat al gedaan wordt. Het moet wat mij betreft een hoog risicoprofiel hebben. Natuurlijk staat dit soms op gespannen voet met het revolverende karakter van het fonds, maar dit moet wel kunnen. Ik vind echt dat wij moeten proberen om daar vernieuwing in aan te brengen. Vernieuwing betekent nu eenmaal een hoog risicoprofiel. Bovendien moet er flankerend beleid zijn voor het verbeteren van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden. Zonder een kadaster kom je bij wijze van spreken nergens. Ik vind het dus ook een verantwoordelijkheid van mijzelf om er in dit verband voor te zorgen dat er naast dit revolverende fonds ook flankerend beleid komt.
Tot slot. Ik overweeg om een prijsvraag uit te schrijven om een andere naam te vinden voor het revolverende fonds, want ten eerste klinkt het totaal niet aantrekkelijk en ten tweede wordt het natuurlijk revolverend, maar zou ik er liever een etiket opplakken in de trant van innovatief et cetera.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb de tekst met het gestoei van de heer Slob en minister-president Rutte over de precieze uitleg van de motie natuurlijk nog eens uitgebreid teruggelezen. Ze komen uiteindelijk tot de conclusie dat minister Ploumen dan maar duidelijkheid moet geven. Dat heeft zij gedaan. Dat is toch weer wat anders dan wat minister Kamp hiernaast zegt, namelijk dat het geld vooral voor het MKB-Nederland is. De motie was vrij helder geformuleerd, namelijk dat het ontwikkelingsrelevant moest zijn en dat het ten goede moest komen van het mkb in ontwikkelingslanden. In die motie stond ook de verwijzing dat je het MKB-Nederland natuurlijk bij de vormgeving kunt betrekking, maar uiteindelijk moet dit ontwikkelingsrelevant zijn en ten goede komen van ontwikkelingslanden. Bevestigt de minister dit of zegt zij dat het allebei kan, zowel MKB-Nederland als het mkb daar? Is het dan niet weer gebonden hulp? Gaan wij daarmee niet terug naar de jaren zeventig?
De heer Leegte (VVD): Ik heb een puntje van orde. Het is nogal ingewikkeld om te reageren op geluiden uit een ander WGO. Wij hebben namelijk geen idee wat daar speelt. De informatie die ik krijg, is anders dan wat hier gesteld wordt. Ik stel dus dat wij ons dus houden aan wat er feitelijk voorligt, namelijk de reactie van de minister. Wij moeten hier geen schimmig debat voeren, want dit lijkt mij aan alle kanten vreselijk ingewikkeld.
De voorzitter: Ik ben het zeer met u eens, maar ik had deze opmerking niet gemaakt, omdat de minister al op deze wijze reageerde op de vragen van de heer Voordewind. Mijnheer Leegte, u hebt helemaal gelijk. Volgens mij is dit in lijn met de beantwoording door de minister, maar het is goed dat u dit opmerkt.
Minister Ploumen: Ik wil nogmaals benadrukken dat de brief die ik naar aanleiding van vragen van de Kamer heb gestuurd, leidend is. Het is misschien goed om nog even iets te zeggen over de uitwerking. Wij zullen dit zo snel mogelijk gaan doen. Verder gaan wij een brede groep mensen en organisaties engageren. Er werden hiervoor ook suggesties gedaan, maar natuurlijk zitten daarbij MKB-Nederland, financiële instellingen, maatschappelijke organisaties, maar ook het netwerk van Afrikaanse ondernemers waarover ik de Kamer een brief heb doen toekomen. Ik vind het namelijk wel belangrijk dat wij zo breed mogelijk consulteren. Nogmaals, de tekst in de brief is voor mij leidend. Die is een-op-een geïnspireerd door de motie-Slob en de reactie van de minister-president daarop.
De heer Sjoerdsma (D66): Een prijsvraag vind ik wel een sympathiek idee. Ik noemde het in mijn eerste termijn al het «wonderfonds», want alles leek in dat fonds te kunnen, maar dat is misschien wat te optimistisch. Wellicht zoekt de minister een enigszins realistischere naam. Ik heb begrip voor het feit dat de minister geduld vraagt voor de invulling van het vrede- en veiligheidsfonds. Zij is immers pas sinds vijf of zes weken bezig. Zij kan wel gedetailleerd ingaan op de uitgangspunten van dat revolverende bedrijfslevenfonds. Kan de minister schetsen welke uitgangspunten wat haar betreft gelden voor het vrede- en veiligheidsfonds?
Minister Ploumen: Eerlijk gezegd zijn we nog echt niet zo ver. De minister van Defensie en ik zullen binnenkort een overleg daarover hebben. Als dit allemaal afgerond is, gaan wij verder werken aan de inzet. Ik verwacht dat wij daar geen jaar over gaan doen, maar dat wij ergens in maart met een voorstel zullen komen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil de minister ook niet dwingen tot heel gedetailleerde uitspraken. Kan zij misschien wel ingaan op de vraag of zij voorziet dat bijvoorbeeld Patriotachtige uitzendingen uit dat fonds betaald zouden kunnen worden?
Minister Ploumen: Er zijn heel veel vragen te stellen over de invulling van dat fonds. Er kunnen ook heel veel opties op tafel komen. Ik houd dus toch maar even vast aan het feit dat de minister van Defensie en ik dat gaan uitwerken in samenspraak met de minister van Buitenlandse Zaken.
De voorzitter: Mevrouw Mulder, dit is uw derde interruptie!
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Is het denkbaar dat het revolverende fonds – dit is een groot fonds – uiteenvalt in meerdere fondsen met meer specifieke doelstellingen? Ik vraag dit opdat niet van tevoren de onderhandelingen met iedereen op slot worden gezet en men echt openstaat voor alle creatieve en goede ideeën.
Minister Ploumen: Zoals ik er nu over denk, wil ik inderdaad alle opties open houden, zowel wat betreft de aard als de modaliteit. Er is namelijk heel veel mogelijk. Misschien is er ook nog iets mogelijk wat wij nu nog niet weten, om het zo maar even te zeggen, en wat in het kader van dit fonds wellicht ontwikkeld kan worden. Ik wil mij dus niet vastleggen op aantallen, op een of meerdere modaliteiten. Ik wil de ruimte zo groot mogelijk houden. Dat doe ik vooral vanuit het oogpunt van zo veel mogelijk effectiviteit. Overigens geldt voor beide fondsen dat zij ingaan per 2014. Als wij in het voorjaar met voorstellen komen, hebben wij echt tijd om het debat hierover te voeren en eventuele wijzigingen en verbeteringen aan te brengen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ben blij om dat te horen, want in de gesprekken die ik hierover met de verschillende partijen gevoerd heb, bleek dat er sterke behoefte is aan iets tussen microfondsen en fondsen vanaf 100.000-plus in. Ik kan mij voorstellen dat dit misschien niet overal geldt. Hoe ga je dat dan weer combineren met Nederlandse bedrijven? Ik zou het fijn vinden als Nederlandse bedrijven ook kunnen mee-eten uit deze ruif.
De voorzitter: Mijnheer Van Ojik, uw derde interruptie.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Bij alle discussie die we tot nu toe hebben gehad over het revolverende fonds, te beginnen bij het debat over de regeringsverklaring, is er één vraag die steeds niet wordt beantwoord, ook niet in de brief die wij op 14 december van de minister hebben gekregen, namelijk de vraag of er een verplichting is om het geld straks via het Nederlandse mkb te besteden. Dan gaat het namelijk om gebonden hulp. Wij weten heel veel over gebonden hulp en in het verleden hebben wij daar een einde aan gemaakt. Het moet voor de regering toch mogelijk zijn om die vraag met een heel eenvoudig «ja» of «nee» te beantwoorden?
Minister Ploumen: Het hoort, zoals gezegd, een beetje in deze fase van de ontwikkeling van beide fondsen. Wat ik net zei over het risicoprofiel et cetera en wat er in de brief staat betreft de huidige stand van zaken. Wij gaan aan de slag. Ik heb u gehoord en ik neem alle op- en aanmerkingen graag mee.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Met alle respect, maar dit illustreert mijn punt. Natuurlijk wordt het ontwikkelingsrelevant. Ik heb al eerder gezegd: het moest er nog bijkomen dat het niet ontwikkelingsrelevant was. Het staat immers op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking. Stel je voor dat het kabinet zou zeggen: het hoeft niet ontwikkelingsrelevant te zijn! Wat mij betreft is dit een vanzelfsprekendheid. De simpele vraag of er een verplichting is om het via het Nederlandse midden- en kleinbedrijf te besteden – dan gaan wij straks terug naar 750 miljoen gebonden hulp op de begroting van minister Ploumen – moet inmiddels toch beantwoord kunnen worden? Dit is de zesde week na de publicatie van het regeerakkoord!
Minister Ploumen: We zijn inderdaad zes weken verder. Ik heb echter ook nog een aantal andere dingen gedaan en dat geldt ook voor mijn collega's. Ik zeg dit niet om flauw te doen. Dit wordt een belangrijk instrument op de begroting van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het is een significant bedrag. Wij willen goed bekijken hoe wij dit zo effectief mogelijk kunnen inzetten, binnen de kaders die ik beschreven heb in de brief. Nogmaals, as soon as possible. Ik kan mij uw ongeduld voorstellen. Ik vind het ook vervelend om steeds te moeten zeggen: wij zijn aan het uitwerken. Maar ik vraag toch nog even uw geduld en vertrouwen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter.
De voorzitter: Mijnheer Van Ojik, volgens mij is uw vraag beantwoord. Het spijt me, maar ik ga naar de heer Van Dijk, die de gelegenheid krijgt voor een laatste interruptie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit wordt een cliffhanger, geloof ik. Wij zullen het volgen. Ik heb nog een vraag over het andere fonds, dat voor internationale veiligheid. De minister zegt dat zij een en ander nog gaat uitwerken, maar kan zij nu al zeggen wat zij vindt van de kritiek dat je moet oppassen voor vermenging van humanitaire hulp met militaire actie?
Minister Ploumen: Jazeker. Daar was ik eigenlijk net aanbeland. De heer Van Dijk en de heer Van der Staaij vroegen hiernaar naar aanleiding van een interview met de directeur van het Rode Kruis. Het staat buiten kijf dat ik tegen een vermenging ben van humanitaire hulp met militaire inzet. Dat is iets anders dan het propageren van de 3D-benadering. Toegang voor neutrale hulpverleningsorganisaties zoals het Rode Kruis tot conflictgebieden is cruciaal. Als de Nederlandse regering vindt dat andere regeringen zich daar niet aan houden – neem Sudan – dan spreekt zij hen daarop aan. De 3D-benadering is een geïntegreerde benadering. Wij doen dit al een aantal jaren en wij hebben daarmee ook succes geboekt. Dat zal wel de leidraad van het fonds worden. Laat ik hierover nog één ding opmerken. Ik begrijp de zorgen van de directeur van het Rode Kruis over de risico's die humanitaire hulpverleners lopen, heel goed. Ik ben ook tegen vermenging. Zelfs als er niet gemengd wordt, overkomt hulpverleners wel eens iets heel ergs. Net zo goed als dat in Nederland verwerpelijk is, is dat ook internationaal verschrikkelijk. Onder welk etiket we dat doen, is allemaal niet zo interessant. Wij moeten inzetten op maximale veiligheid voor hulpverleners. Helaas moeten wij constateren dat het er de afgelopen jaar niet beter op is geworden. Dit is absoluut een aandachtspunt voor maatschappelijke organisaties.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is een aandachtspunt, dat klinkt mooi. Het is dus een probleem, dat erkent de minister. Die vermenging vindt nu al plaats, waardoor verleners van humanitaire hulp een doelwit worden. Dat heeft ook te maken met die 3D-benadering. Deelt de minister mijn mening dat deze vermenging absoluut vermeden moet worden? Zij mag dit niet in het luchtledige laten hangen.
Minister Ploumen: Ik ben wel een beetje ongelukkig met de wijze waarop de heer Van Dijk de 3D-benadering verbindt aan vermenging van humanitaire hulp en militaire interventies. Ik denk dat dit echt niet aan de orde is. De situatie in conflictgebieden is complex, maar dat hoef ik u niet te zeggen. Niet al die interventies vinden op hetzelfde moment op dezelfde plek plaats. Het gaat om een geïntegreerde benadering waarin aandacht is voor alle oplossingsinterventies voor een conflict. Ik verzet mij even tegen de vermenging daarvan. Natuurlijk steun ik het pleidooi om samen met maatschappelijke organisaties allerlei codes te operationaliseren om de veiligheid van hulpverleners te maximaliseren.
De voorzitter: Mijnheer Leegte, uw derde interruptie.
De heer Leegte (VVD): Is de minister klaar met het stukje over het revolverende fonds?
Minister Ploumen: Ja, de minister is er wel klaar mee, maar ik weet niet of dat voor u ook geldt.
De heer Leegte (VVD): Dan zijn wij nog niet klaar. Hoewel de VVD er niet een groot voorstander van was, is het in het debat over de regeringsverklaring gelukt om het fonds te splitsen, waarbij de helft bestemd is voor exportbevordering. Ik heb de minister gevraagd of zij kan toezeggen dat zij middelen als private equity, garantstellingen, concessionele financieringen en exportkredietverzekeringen aan de doelstelling van het fonds kan koppelen, daar waar het gaat om exportbevordering. Voor ons zijn dat belangrijke elementen. Ik denk dat de minister over het stukje heen heeft gelezen. Ik neem aan dat zij het met mij eens dat dit instrumenten zijn die hierbij goed zouden passen.
Minister Ploumen: De heer Leegte loopt een beetje vooruit op de zaken. Ook tegen hem wil ik zeggen dat de tekst van de Kamerbrief leidend is. Ik heb op een eerder moment in mijn betoog in een wat ander kader – voor the time being wil ik het daar ook laten – wel iets gezegd over het level playing field in verband met exportkredieten en de positie van de Nederland. Ik heb in dit kader toegezegd dat ik ernaar zal kijken. Ik probeer alle schijn dat ik ergens op vooruit zou lopen te vermijden. Ik doe dat namelijk ook niet. Ik zal autonoom, op basis van een brief van mijn voorganger, kijken naar het bedrijfsleveninstrumentarium. Ik zeg dit ook in antwoord op vragen van mevrouw De Caluwé.
De heer Leegte (VVD): De minister spreekt over een hoogrisicofonds en het zo groot mogelijk maken van de ruimte. Ik word dan een beetje zenuwachtig. Immers, want ons betreft is die ruimte al heel groot. Ik heb er behoefte aan om die een beetje in te perken in dit debat. Ik vraag nadrukkelijk om die link met dat fonds wel te leggen. Kan de minister ten minste toezeggen dat zij ruim voorafgaand aan de brief over het fonds met dat instrumentarium komt? Mocht het instrumentarium onvoldoende ingevuld worden, dan kunnen wij altijd nog een koppeling maken, zonder de middelen van het fonds daaraan te verbinden.
Minister Ploumen: Ik wou toch maar even vasthouden aan de Kamerbrief, de motie-Slob en het antwoord van premier Rutte in de regeringsverklaring. Ik vraag nu ruimte van de Kamer en dan is het niet meer dan fair om straks in de uitwerking van de verschillende instrumenten de Kamer ruimte te bieden voor inbreng.
De voorzitter: Mag ik u vragen af te ronden?
Minister Ploumen: Dat kan. Dan ga ik een paar vragen opzij schuiven en laat ik het aan de Kamerleden over of ze daarop nog willen terugkomen. We waren bij armoedebestrijding. Ik weet dat er altijd belang wordt gehecht aan de vraag voor welke kanalen je kiest bij armoedebestrijding: bilateraal, multilateraal, dus met landen samen, via het maatschappelijk middenveld? In de nota zal ik zeker op deze kanaalkeuze ingaan. Een en ander is afhankelijk van de inhoudelijke keuzes die wij zullen maken. Bij bilaterale hulp wordt maximaal gebruikgemaakt van Nederlandse kennis en kunde. Dat kanaal biedt ook de mogelijkheid tot politieke dialoog, die soms zeer aangewezen is. Een van de dilemma's – ik houd het even bij dilemma's – die ik daarbij zelf ervaar, is het volgende. Aan de ene kant leent het bilaterale kanaal zich voor het behalen van zichtbare resultaten op de speerpunten die wij via open data beschikbaar kunnen stellen. Aan de andere kant is het planten van vlaggetjes niet altijd de beste en effectiefste manier om internationale samenwerking vorm te geven. Ik moet hierin een goede balans vinden. Een aantal leden zei al iets over multilaterale instellingen. De effectiviteit is niet altijd onomstreden. In 2009 is er een evaluatie geweest. Naar aanleiding daarvan worden met enige regelmaat scorecards bijgehouden en beoordeeld. Als ik het goed heb, komt er weer zo'n pakket in 2013. Het is goed om daarover met elkaar te spreken. Dat helpt mij bovendien weer bij de keuze voor multilaterale kanalen, voor zover ze dienstig zijn aan de inhoudelijke keuzes.
De voorzitter: Mijnheer Sjoerdsma, uw laatste vraag.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik zal het kort houden. Mijn vraag ging niet zozeer over open data in de zin van vlaggetjes planten. Ik vind het een kerntaak voor de Nederlandse regering om te laten zien wat zij met belastinggeld doet. Als zodanig zie ik het ook als een kerntaak voor de Nederlandse overheid om inzichtelijk te maken welke resultaten er geboekt worden bij ontwikkelingssamenwerking.
Minister Ploumen: Excuses aan de heer Sjoerdsma. Ik heb op geen enkele manier zijn pleidooi voor open data willen verbinden aan het planten van vlaggetjes. Ik ben voor open data. Je ziet echter dat landen nogal eens de neiging hebben om heel nadrukkelijk een vlaggetje te planten op een subonderdeel van een bijzaak, om het zo te zeggen. Ze denken dat dit past bij het creëren van draagvlak. Daar ga ik in ieder geval niet aan meedoen. Ik zie echter wel het belang in van transparantie. Hoe opener de data, hoe minder groot het dilemma.
Ik wil ook nog iets zeggen over maatschappelijke organisaties. Ook in een gemoderniseerde ontwikkelingssamenwerking is de invloed en inbreng van ngo's onontbeerlijk. Bovendien, ook al zou ik dat niet vinden, de ngo's zijn er nu eenmaal; een force on their own. Nederlandse organisaties hebben steeds vaker nog andere financieringsbronnen dan alleen de overheid. Ik juich dat ook toe. Ik zei het al eerder, ik vind ngo's belangrijk. Ze moeten transparant zijn, verantwoording afleggen en een gewortelde achterban hebben; ook de commissie zei er al het een en ander over. Ze moeten niet bang zijn om met gevoelige kwesties om te gaan of deze aan te kaarten. Ik wil de inzet van mijn beleid op maatschappelijke organisaties in functie van de inhoudelijke keuzes zien. Net zomin als ik bij andere onderwerpen hierover iets gezegd heb, zeg ik ook in dit geval niets over de omvang van de middelen, simpelweg omdat ik daar nog niet aan toe ben. Ik kan de Kamer wel alvast zeggen dat er geen MFS-3 komt. Dat lijkt mij namelijk een weg die wij niet moeten gaan. Het is goed dat er nu meer partnerschappen zijn. Het is ook goed dat ze op basis van onderwerp geordend zijn. Niet goed is het feit dat het systeem weinig flexibiliteit kent. Ik zou het meer willen harmoniseren... Nee, dat is het verkeerde woord. Ik wil bekijken hoe wij elkaar strategisch kunnen versterken op thema's. Dat kunnen de speerpunten zijn, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. Ik wil de meerwaarde dus op een andere manier benutten. Ik wil ook voorkomen dat wij met MFS-3 een weg inslaan die alleen maar leidt tot meer controle, meer cijfers en minder open data.
Mag ik nog één ding zeggen over de Europese Unie?
De voorzitter: Heel even.
Minister Ploumen: Ik was aangenaam verrast – ik heb het een aantal jaren iets minder nauwkeurig gevolgd – door het feit dat de EU flinke stappen heeft gezet ten aanzien van het versterken van de effectiviteit. Er is een Agenda for change gekomen, een moderniseringsagenda. Dat maakt dat ik ook serieus ga kijken naar de vraag hoe wij met en binnen de EU kunnen werken aan de doelstellingen van het beleid zoals ik dat in maart graag aan de commissie zal doen toekomen.
De voorzitter: Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn. Ik zie dat de heer Van Klaveren nog een vraag heeft.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik zou ook graag antwoord krijgen op gestelde vragen. Volgens mij heb ik niet één antwoord gekregen. Ik heb gevraagd in hoeverre de steun van 3 miljoen voor Gaza geoormerkt geld was en welk label daar dan aan hing. Hoeveel geld is er gegaan naar de Israëlische slachtoffers van het Hamasgeweld? Ik heb nog een vraag gesteld. Er ligt een rapport waaruit blijkt dat de Palestijnen doorgaan met de verheerlijking van terrorisme. Er ligt ook een motie waarin de regering wordt opgeroepen om steun stop te zetten. Hoe denkt de minister hierover? Een andere vraag is waarom het kabinet 18 miljoen begrotingssteun geeft aan het voormalige Opper-Volta. Het land voldoet nog steeds niet aan de criteria. Waarom geven wij nog steeds steun? Een laatste vraag gaat over SNV. Waarom zo veel geld naar een club die niet eens een CBF-certificaat heeft? De minister sprak net nog over transparantie en de noodzaak daarvan.
Minister Ploumen: Excuus, maar er zijn nog een paar vragen die ik niet beantwoord heb, zeg ik meteen tegen de commissieleden.
Ik begin bij de noodhulp aan Gaza. Er is drie miljoen extra ter beschikking gesteld voor medische hulp aan slachtoffers van het geweld in Gaza. Een bedrag van 2 miljoen was een ongeoormerkte bijdrage aan UNRWA en 1 miljoen is beschikbaar gesteld via het Nederlandse Rode Kruis. Noodhulp wordt beschikbaar gesteld op basis van een aantal criteria: neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Noodhulp is in principe vraaggestuurd en wordt verleend waar de nood het hoogst is. Met deze extra bijdrage hebben wij gereageerd op appeals van het Rode Kruis en van de Verenigde Naties. Aangezien noodhulp neutraal is, komen in principe alle slachtoffers voor hulp in aanmerking, ook Israëlische slachtoffers, mits hierom gevraagd is. Zowel MDA in Israël als de regionale afdeling van de Palestijnse Rode Halve Maan in Gaza verleent humanitaire hulp. Er wordt dus zowel in Israël als in Gaza humanitaire hulp gegeven. De Nederlandse bijdrage via het Nederlandse Rode Kruis is eveneens voor beide beschikbaar.
Ik kom op de begrotingssteun aan Burkina Faso – zo heet dat land – van 18 miljoen. We zijn aan het afbouwen. Het land was een van de partnerlanden. Nu is het dat niet meer. In het kader daarvan wordt de begrotingssteun afgebouwd.
Wat SNV betreft: deze stichting heeft het afgelopen jaar een stevig veranderingsproces doorgemaakt. Dat is goed. Het was ook nodig. SNV heeft geen keurmerk omdat zij geen fondsen werft bij particulieren. Een deel van de financiële middelen haalt zij bij de overheid en een ander deel op de markt. De stichting verantwoordt de financiële huishouding via de daartoe geëigende kanalen, zoals een jaarverslag en accountantsverslagen.
De heer Van Klaveren (PVV): In Nederland hebben wij sinds 1925 een onafhankelijke toezichthouder: het CBF. Dat controleert goede doelen. In de loop der jaren hebben wij honderden miljoenen aan SNV gegeven. Deze club weigert gewoon om het CBF-certificaat te omarmen. Dat geldt overigens ook voor het clubje dat net ter sprake kwam, Both ENDS. Is de minister van plan om SNV aan te zetten om openheid van zaken te geven en transparanter te werk te gaan dan nu? Immers, het feit dat men geld op de markt ophaalt maar daarnaast geld van de overheid krijgt, noopt wat ons betreft tot meer transparantie.
Minister Ploumen: Dat CBF-keurmerk, dat inderdaad gelukkig al zo lang bestaat en zich ook steeds verder ontwikkeld heeft, is een keurmerk voor goededoelenorganisaties. Het is een kwaliteitskeurmerk, zo zou je kunnen zeggen, voor burgers die aan een goed doel willen doneren. Het CBF kent allerlei controles. Men kijkt naar transparantie en betrekt daar natuurlijk ook de jaarverslagen en de accountantsrapporten bij. SNV is in dat opzicht geen goededoelenorganisatie. Het is een organisatie die haar geld deels van de overheid krijgt en daarover ook volledig verantwoording aflegt, net zoals alle andere organisaties dat moeten doen. Ik zou ook niet weten waarom zij dat niet zou moeten doen. Daarnaast probeert zij als private partij in de markt opdrachten te verstrekken. Via het jaarverslag geeft zij hierin inzicht. Dus: het CBF-keurmerk is er voor goede doelen en SNV verantwoordt zich via de instrumenten die passen bij haar rol. SNV is geen organisatie die fondsen werft in Nederland.
De voorzitter: Dank u wel. Ik heb de indruk dat de meeste vragen beantwoord zijn. In de tweede termijn kunnen de leden moties indienen. Dat moeten zij wel doen binnen de spreektijd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had nog één interruptie tegoed. Ik heb gevraagd naar Serious Request, in het bijzonder de verdubbelingsactie. Verder vraag ik om een reactie op het rapport.
Minister Ploumen: Dat betreft een reactie op het rapport dat ik van de heer Voordewind heb gekregen. Een van de problemen die hij hierin aankaart, gaat over ongeregistreerde vluchtelingen. Zonder nu en detail hierop in te gaan, wil ik de heer Voordewind toezeggen dat de problematiek mijn aandacht heeft. Begin 2013 spreek ik een van de topmensen van UNHCR. Ik zal dit onderwerp opbrengen. Ik weet dat UNHCR hiermee ook bezig is. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten. Sorry voor mijn korte antwoord, maar ik wil de voorzitter niet te zeer ontrieven.
De voorzitter: De leden!
Minister Ploumen: Volgende week zaterdag ga ik naar Serious Request. Ik ga natuurlijk ook collecteren. Wij hopen allemaal op goed weer, voor de collectanten maar ook met het oog op zo veel mogelijk mensen op straat. Serious Request kiest altijd zelf een onderwerp. Dit onderwerp van moeder- en babysterfte ligt mij na aan het hart. Wij doen er zelf ook heel veel aan. Wat dat betreft steunen wij ook het Rode Kruis. De laatste jaren is het bedrag niet verdubbeld. De regering ziet het als een initiatief van de deejays en het Nederlandse publiek. Ik roep ook iedereen op om te geven. Zelf ga ik dat ook doen. Ik ga ook collecteren. Dat is mijn bijdrage aan deze fantastische, mobiliserende actie.
De vergadering wordt van 21.53 uur tot 22.00 uur geschorst.
De voorzitter: Ik heropen de vergadering en geef eerst het woord aan de heer Van Klaveren. Zijn spreektijd is zes minuten, inclusief het voorlezen van moties.
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. In eerste termijn wees de PVV al op de werken van mevrouw Moyo en de heren Easterly en Djankov. Zij zetten helder uiteen dat ontwikkelingshulp corruptie stimuleert, afhankelijkheid creëert en verkeerde regimes in het zadel houdt. Ook het principiële punt dat het geen taak van de Nederlandse Staat is om structurele ontwikkelingshulp te geven maakt dat de PVV zegt: stop met het weggeven van Nederlands belastinggeld, stop met alle ontwikkelingshulp, behoudens noodhulp.
Wij hebben zowel het CDA als D66 horen zeggen dat Rutte II zo veel bezuinigt, ook ten opzichte van Rutte I. Hoewel Rutte I ook niet onze steun kreeg op dit punt, is dat feitelijk onjuist. Rutte I boekte in zijn periode meer dan 3 miljard, alle jaren bij elkaar opgeteld. Rutte II met zijn revolverend fonds van een kwart miljard komt helaas niet verder dan 2,5 miljard. Ik zal dus niet mijn vingers erbij aflikken. Dat kon op dit punt al niet tijdens Rutte I en al helemaal niet bij Rutte II. Netto is de bezuiniging in 2017 ten opzichte van 2013 ook maar 200 miljoen. Wat ons betreft is dit het zoveelste onderhandelingsresultaat van de VVD waarover niet echt naar huis te schrijven is.
Wij hoorden de VVD vandaag nog een paar gekke dingen zeggen. Zo wil men samen met de socialisten van de SP miljoenen steken in ontwikkelingsclub Global Fund, dat enige tijd geleden zijn zaakjes zo slecht op orde had, dat er voor miljoenen gefraudeerd werd. Verder is het teleurstellend dat de VVD niet durft aan te geven of zij de hulp aan de Palestijnen nu wel of niet wil stopzetten, nu blijkt dat de verheerlijking van terrorisme maar doorgaat; ronduit slapjes. Ten slotte blijkt de VVD het opzetten van belastingdiensten in het buitenland inmiddels te rekenen tot een kerntaak van de Nederlandse Staat. Dat is bijna surrealistisch.
Dan de PvdA. De naïviteit van de PvdA inzake de Arabische Winter is schokkend. De slechte positie van de vrouw in de Arabische wereld zal nooit veranderen zolang de islam daar dominant is. Je kunt honderd projectjes opzetten en er van alles tegenaan gooien, maar structureel zal er helemaal niets veranderen. De maakbaarheid van de samenleving in Nederland werkt niet en de maakbaarheid van de samenleving internationaal al helemaal niet. De PVV is duidelijk: geen Nederlands belastinggeld naar ontwikkelingshulp, vandaar de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er nog vele miljarden worden uitgegeven aan ontwikkelingshulp;
overwegende dat dit geld beter in eigen land kan worden gestoken;
verzoekt de regering, behoudens noodhulp, zo spoedig mogelijk te stoppen met alle door de belastingbetaler gefinancierde ontwikkelingshulp,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28 (33400-V).
De heer Van Klaveren (PVV): Ten slotte wil ik nog even terugkomen op de bewering van mijn GroenLinkscollega dat het salaris van partijgenoot Farah Karimi minder zou zijn dan een ton. Volgens het recentste jaarverslag van Oxfam Novib is haar salaris bij een volledig dienstverband € 124.233. Aangezien mevrouw 36 uur werkt, komt het salaris uit op € 100.881, meer dan een ton dus. Wat ons betreft is dat droevig veel voor iemand die werkt bij een hulpclub.
De voorzitter: Naar ik begrijp, is de bijdrage van de VVD in tweeën gesplitst. Beide sprekers hebben ieder drie minuten.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Evenals de minister begin ik graag met The Economist. De minister zei met een kwinkslag naar de VVD: zelfs The Economist is tegen ongelijkheid. Daarbij kan ik alleen het volgende aantekenen. Ik lees ook The Economist. Heel vaak staan daar artikelen in van Afrikaanse economen. Ook zij geven aan dat herverdeling geen oplossing is en dat het terugdringen van ongelijkheid het beste is gediend bij een gelijkwaardige behandeling, meer handel en minder steun aan lokale machthebbers. Dat wil ik graag meegeven aan de minister.
Wat de economische expertise op ambassades betreft: het kabinet heeft eerder aangegeven deze te willen versterken. Ik heb in mijn eerste termijn aan de minister gevraagd om de inzet van experts uit het bedrijfsleven op ambassades en het ministerie te overwegen. Ik vraag haar om hierover in overleg te treden met het bedrijfsleven. Hoe staat zij daar tegenover?
Dan kom ik even terug op de brief van 1 juni 2012 van minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken waarin hij schrijft hoe hij de begroting voor 2013 wil vormgeven en hoe hij wil aangeven in hoeverre aan de doelen is tegemoetgekomen. Kan de minister alsnog met een aanvulling komen, conform de bijlage in de genoemde brief?
Dan het MWO-beleid. De minister wil hier veel aandacht aan geven, zo begrijp ik. Ik wil haar echter meegeven dat zij moet oppassen met het stapelen van allerlei regelingen voor met name het mkb. Dan wordt deelname immers ondoenlijk. Kan de minister een soort cafetariamodel toepassen voor het mkb waarbij wordt bekeken wat er van toepassing is al naar gelang de situatie en de investering?
Ik wil nog graag terugkomen op Rwanda. De minister heeft de Kamer gevraagd om de evaluatie en de appreciatie van het rapport van de Group of Experts van de VN af te wachten. Voor de totale bilaterale hulp wil ik dat best doen, maar ondertussen mag Rwanda de dans niet ontspringen. Met name in de begrotingssteun heeft de VVD onvoldoende vertrouwen. Wij begrijpen dat de justitiesector belangrijk is, zoals de heer Teeven zei. Dat kan echter ook via andere kanalen gesteund worden, met name via het bilaterale.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Het interruptiedebatje dat de heer Van der Staaij van de SGP in zijn eerste termijn aanving, slaat de spijker op de kop. Het was natuurlijk vreselijk geestig en de minister reageerde er ook op, maar het gaat hierom: er zijn partijen die de bevoogding zoals we die kennen, hoog in het vaandel hebben staan, die de ontwikkelingslanden als kinderen zien aan wie we zakgeld geven, terwijl de visie van de VVD is dat we andere landen aanspreken op hun eigen kracht, spullen maken en handeldrijven en met elkaar de welvaart verhogen. Deze laatste lijn zouden we allemaal moeten volgen.
Ik dank de minister voor haar toezeggingen. Ze zal twee keer per jaar een AO Handelsmissies houden, waarbij we, in haar woorden, kijken wat de successen zijn en hoe we ermee verdergaan in de betreffende landen. Ze zal ook een verslag geven over wat andere bewindspersonen, die vaak in het buitenland zijn en vertegenwoordigers uit het buitenland ontvangen, doen om de export te bevorderen. Tevens zal ze aangeven hoe ze met lagere overheden coördineert. Veel dank daarvoor.
Over één punt maakt de VVD zich zorgen, namelijk de ruimte die, boven op de motie-Slob, lijkt te ontstaan met betrekking tot het revolverende fonds. Ik dien daarom de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het regeerakkoord is afgesproken om een revolverend fonds op te richten dat in drie jaar tijd wordt gevuld vanuit de OS-begroting tot 750 miljoen euro;
overwegende dat dit fonds ten goede moet komen aan het bedrijfsleven in Nederland en in ontwikkelingslanden;
overwegende dat het fonds revolverend moet zijn;
verzoekt de regering, met een uitwerking van het regeerakkoord op dit punt te komen, daarbij mee te nemen wat de mogelijkheden zijn om de middelen private equity, garantstellingen, concessionele financiering en exportkredietverzekeringen aan de doelstellingen van het fonds te koppelen en de Kamer hierover uiterlijk in april 2013 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Leegte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29 (33400-V).
De heer Leegte (VVD): Daarmee wil ik de minister bedanken voor haar beantwoording in eerste termijn.
De voorzitter: Met uw instemming, collega's, doen we geen interrupties in tweede termijn. Ik had u dat niet gezegd, maar u neemt me dat vast niet kwalijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik heb de minister gevraagd wat haar beleid is, omdat ze de PvdA en de VVD moet zien te combineren. Tot mijn teleurstelling moet ik constateren dat de minister wel de woorden van de PvdA overneemt, namelijk dat de bezuiniging van 1 miljard pijnlijk is, maar tegelijkertijd de daden van de VVD overneemt, namelijk 1 miljard snoeihard bezuinigen. Maar goed, wie weet ontstaat er nog een verandering in dat opzicht. Dit regeerakkoord was al niet zo heel solide.
De minister heeft wel een aantal goede toezeggingen gedaan, bijvoorbeeld over de capaciteitsontwikkeling in ontwikkelingslanden, waarmee ze samen met haar collega van Financiën aan de slag gaat. Kan de minister al zeggen wanneer we daar iets over horen? Ze zegt steeds: u hoort er nog van. Ze zegt echter niet wanneer. Dat is ook voor de griffier niet handig, want die kan het dan niet notuleren.
De voorzitter: Daar letten we echt wel op, mijnheer Van Dijk. Gaat u verder.
De heer Jasper van Dijk (SP): De griffier van een andere commissie komt altijd naar me toe en zegt dan: je moet vragen wanneer, want anders ... Zeer terecht.
Ik heb zorgen over het fonds Internationale Veiligheid. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het kabinet vanuit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking 250 miljoen euro wil vrijmaken voor militaire missies;
van mening dat het vermengen van humanitaire hulp met militaire missies de hulpverlening buitengewoon kan bemoeilijken doordat de hulpverlening deel wordt van de humanitaire strategie;
verzoekt de regering, af te zien van het plan om 250 miljoen vanuit Ontwikkelingssamenwerking vrij te maken voor internationale missies,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30 (33400-V).
De heer Jasper van Dijk (SP): Ook over het bedrijfsleveninstrumentarium heeft de minister een aantal goede toezeggingen gedaan. Ze gaat aan de slag met de aanbevelingen van SOMO over het klachtenmechanisme, openbaarheid van informatie en al die eisen. Ik heb hier een motie liggen waarin al die eisen en voorwaarden voor het bedrijfsleveninstrumentarium staan. Ik ga deze motie niet indienen, in de hoop dat de minister straks zegt dat ze die eisen straks serieus zal meenemen. Overigens is «meenemen» een verkeerd woord. Het moet natuurlijk «overnemen» zijn. Mocht de minister een niet-bevredigend antwoord geven, dan hoort ze nog van mij bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken, later deze week. Ik wacht vol spanning af.
We hebben amendementen ingediend. De minister komt daarop nog terug. Haar reactie op een amendement van mevrouw Maij frappeerde me wel. Ze zei: dat is interessant, maar misschien moet alleen de dekking anders. Dat vond ik interessant, want de indiener van een amendement bepaalt wat de dekking is. De minister mag daarover een mening hebben, maar als die dekking volgens haar anders moet, moet ze het amendement gewoon ontraden.
Ook op het punt van malaria was de minister toeschietelijk. Ze zei dat dit deel uitmaakt van het lifesciencesbeleid. Er is echter nog wel discussie over de precieze invulling. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat jaarlijks ongeveer 700.000 mensen overlijden door malaria;
constaterende dat er tekenen zijn van verminderde aandacht op Europees beleidsniveau voor malariaonderzoek en -bestrijding;
overwegende dat Nederland beschikt over veel kennis en expertise op het gebied van malariaonderzoek en -bestrijding;
verzoekt de regering, het nationaal malariabeleid te herijken teneinde mondiaal een effectievere Nederlandse bijdrage te kunnen leveren aan malariaonderzoek en -bestrijding,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31 (33400-V).
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb, tot slot, nog twee punten. De minister moet nog even haar antwoord op mijn vraag over onderwijs verhelderen. Ze zei: ja, onderwijs is belangrijk en ook de bijdrage van 30 miljoen is belangrijk. Vervolgens zei ze dat ze nog wat tijd en ruimte wilde om haar nieuwe visie uit te werken. Staat die 30 miljoen nu wel of niet? Ik krijg graag nog antwoord op die vraag.
Ook ten aanzien van wapenhandel en clustermunitie vroeg de minister nog wat tijd. Mijn concrete vraag was of de minister bereid is om een lijst te maken van bedrijven die investeren in clustermunitie. Dat verzoek is gedaan door vermogensbeheerders. Die moeten we ten dienste zijn, zodat ze duidelijkheid hebben en niet in de verkeerde bedrijven investeren.
De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Maij. U hebt nog vijfenhalve minuut.
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Ik zal proberen niet de volle vijfenhalve minuut te gebruiken. Ik dank de minister hartelijk voor haar ruime beantwoordingen van de vele vragen. Ik kan me voorstellen dat er een aantal dingen is blijven liggen waarover we in de toekomst verder zullen praten. Dat zal ik graag doen, samen met de collega's en de minister.
Ik wil nog een paar kleine inhoudelijke punten maken. De minister heeft gesteld dat ondernemen in ontwikkelingslanden een risico is, nog meer dan ondernemen in het algemeen in de door haar genoemde landen Nederland, Duitsland en Frankrijk. Dat heeft deels te maken met het level playing field. Overigens zou daarvoor misschien een ander, Nederlands woord gevonden kunnen worden, bijvoorbeeld via een wedstrijd. O, ik hoor dat het «gelijk speelveld» is. Het heeft deels ook te maken met de omgeving in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld de lokale overheid. Kan de lokale overheid voldoende steun geven als er corruptie wordt gesignaleerd of als ze daar zelf aan meedoet? Is ze sterk genoeg om lokaal het gelijke speelveld voor de mkb-ondernemingen, waarvan er vele op lokaal terrein investeren, te helpen ondersteunen? Bedoelt de minister dat als ze zegt dat ze zal proberen om flankerend beleid te ontwikkelen?
De minister heeft gezegd dat grondstoffen een publiek goed zijn. Ik ben dat van harte met haar eens. Ze vormen een natuurlijke bron voor rijkdom maar ook voor conflicten. We zien dat onder meer in Congo en in een aantal andere landen. Zet de minister, ook in het kader van het gelijke speelveld, wat betreft natuurlijke hulpbronnen in op duurzame winning, duurzaam beheer en financiële transparantie?
Collega Van Dijk wees al even op de amendementen waar de minister positief tegenover zei te staan, maar waarvoor ze wellicht een andere dekking in gedachten heeft. Als de minister die heeft, hoor ik het graag van haar. Dan kunnen we het amendement daar eventueel op aanpassen. Dat kan nog, omdat we er pas later deze week over zullen stemmen.
Ik heb, tot slot, gevraagd of UN Women een nationaal comité in Den Haag zou kunnen krijgen en of de minister dat steunt. De minister heeft daarop nog niet geantwoord. Met de collega's van het meerpartijeninitiatief «gender» heb ik met het oog daarop een motie opgesteld, die ik samen met mevrouw De Caluwé en de heer Sjoerdsma indien. Tegen hem zeg ik dan ook maar: was sich liebt, das neckt sich een beetje.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 70% van de arme mensen in de wereld vrouw is;
constaterende dat er ondanks wereldwijde afspraken om de rechten, kansen en veiligheid van vrouwen en meisjes te verbeteren, nog maar beperkte vooruitgang is geboekt;
overwegende dat UN Women de initiatieven van de VN op het gebied van vrouwenrechten, gendergelijkheid en empowerment van vrouwen samenbrengt;
verzoekt de regering, voor de behandeling van de begroting voor 2014 te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de vestiging van een nationaal comité van UN Women in Nederland te faciliteren en wat de financiële consequenties zouden zijn, en de Kamer tijdig te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Maij, De Caluwé en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32 (33400-V).
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. We hebben veel vragen gesteld aan de minister. We zijn blij dat ze bij een heel aantal punten heeft aangegeven wanneer ze op de vragen zal ingaan. Zo zullen we in het voorjaar van 2013 bespreken hoe een en ander met betrekking tot het klimaat financieel precies in elkaar steekt en hoe de minister dat in de toekomst ziet. We zijn er ook tevreden over dat de minister de door staatssecretaris Knapen ingezette beleidscoherentie wil voortzetten. Dat is heel goed. We begrijpen dat we in maart een nota krijgen over de invulling van de bezuinigingsoperatie. Ons is opgevallen dat de minister aangaf dat ons imago in het buitenland geen probleem is en dat de 0,7% definitief losgelaten kan worden. We hebben van de minister begrepen dat ze actief gaat inzetten op de herziening van de ODA. We ontvangen in de nota, in het voorjaar, graag een wat uitgebreidere toelichting hierop. Het is erg belangrijk dat er in onze samenleving weer draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking komt. Een goed maatschappelijk debat kan daar heel goed aan bijdragen.
De speerpunten blijven recht overeind. Dat vinden we heel mooi. We zouden het nog mooier vinden als de financiering ook recht overeind blijft. Daarover ga ik straks een motie indienen.
We hadden ook nog een vraag over kleinschalige particuliere initiatieven. We kregen daarover ook een vraag vanuit het veld. Er zou geld beschikbaar worden gesteld vanuit de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking. Wil de minister dit voortzetten? Ook hierover zal ik een motie indienen.
Ik heb het ook gehad over het instrumentarium voor handel en export. Het budget daarvoor zou eventueel verhoogd worden. De minister gaf aan dat ze in het voorjaar met een brief daarover komt. We hopen dat ze onderzoek wil doen naar een dergelijke verhoging in omringende dan wel concurrerende landen. We geven de minister de suggestie mee om de suggesties uit de motie van de heer Leegte daarin mee te nemen.
Ik kom op de diplomatieke ondersteuning voor Nederlandse ondernemers in het buitenland. We zullen daarop bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken nog ingaan, maar graag horen we van de minister hoe ze die ziet en hoe ze concreet duurzaamheid en topsectoren bij handelsmissies wil betrekken. Misschien kunnen we daarop in een AO eens uitgebreid ingaan.
Ik ga richting de moties, want volgens mij raak ik een beetje door mijn tijd heen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat dit kabinet 1 miljard euro bezuinigt op het budget voor Ontwikkelingssamenwerking;
constaterende dat de gekozen Nederlandse speerpunten volgens het regeerakkoord overeind zullen worden gehouden;
van mening dat dit nieuwe beleid nog maar net in gang is gezet en dat korting hierop zou leiden tot ineffectief beleid en verkwisting van ontwikkelingsgeld;
verzoekt de regering, niet te korten op de vier speerpunten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (33400-V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de betrokkenheid van de Nederlandse samenleving bij ontwikkelingssamenwerking nog steeds groot is;
constaterende dat in de samenleving een groot aantal nieuwe kleinschalige en particuliere initiatieven op hun eigen manier uiting geven aan deze betrokkenheid;
van mening dat ontwikkelingssamenwerking een zaak is van de hele Nederlandse samenleving en dat middels deze kleinschalige initiatieven daaraan uiting wordt gegeven;
verzoekt de regering, haar visie te geven op de wijze waarop de betrokkenheid van de samenleving kan worden versterkt en daarbij te onderzoeken op welke manieren giften aan particuliere initiatieven kunnen worden gefaciliteerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (33400-V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Algemene Rekenkamer de Nederlandse overheid opriep tot een consequente houding ten aanzien van de inzet van algemene begrotingssteun;
constaterende dat de Nederlandse regering de afgelopen jaren een zeer kritische lijn heeft gevolgd ten aanzien van dit instrument;
constaterende dat de regering 1 miljard euro bezuinigt op het budget voor Ontwikkelingssamenwerking;
verzoekt de regering, geen nieuw geld uit te geven aan algemene begrotingssteun;
verzoekt de regering tevens, zich ook internationaal in te zetten voor een verdere beperking van de inzet van dit instrument,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 35 (33400-V).
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Als ik nog een paar seconden heb ...
De voorzitter: U hebt nog heel even, maar niet meer dan een paar seconden. Dat wordt een cursus snellezen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Op het fonds Internationale Veiligheid komt de minister ook in maart terug. Dat is voor ons erg belangrijk. Naar aanleiding van dat vreselijke programma over Zambia heeft de minister actie ondernomen. We vinden het hartstikke mooi dat de minister dat heeft opgepakt. We zijn daar heel blij mee.
Dit waren de punten van de CDA-fractie vandaag.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Sjoerdsma. U hebt nog drieënhalve minuut. Uw tijd gaat nu in.
De heer Sjoerdsma (D66): Vierenhalve minuut, dacht ik.
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik begon dit debat met een verwijzing naar de PvdA en de VVD: ze hebben een historische korting op OS doorgevoerd. Maar wat zagen we nog meer, tijdens dit debat? We zagen twee VVD-woordvoerders en één PvdA-woordvoerder die, vreemd genoeg, elkaar helemaal niet interrumpeerden. Dat is raar, want ze waren het over niets met elkaar eens: niet over het mkb, niet over OS, niet over handel en niet over duurzaamheid. Ach ja, verdeeldheid, verdeeldheid, verdeeldheid. Die zagen we dan ook terug bij deze minister. Zelfs deze minister kan met haar inzet niet verploumen, pardon verbloemen, dat ze een bijna onmogelijke opdracht heeft gekregen, namelijk om de verdeelde visies van de PvdA en de VVD in zich te verenigen.
Er is verdeeldheid in beleid. Het is cruciaal dat de minister eerst in maart met een visie komt voordat bezuinigingen worden doorgevoerd. Er is ook verdeeldheid over fondsen. Er was nu nota bene een VVD-motie nodig om opheldering te krijgen over het revolverende fonds. Verder was er ook onduidelijkheid over het fonds voor vrede en veiligheid en over de klimaatgelden. Ik wens de minister dan ook heel veel succes met deze uitdaging.
Ik kom op mijn moties. Ik heb er vier. Ze hebben betrekking op resultaten, klimaatgelden, onderzoek en draagvlak. De eerste motie gaat over onderzoek.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wenselijk is dat ontwikkelingsrelevant onderzoek een zo breed mogelijke verspreiding geniet;
verzoekt de regering, al het door de Nederlandse overheid gefinancierde ontwikkelingsrelevante onderzoek digitaal en vrijelijk ter beschikking te stellen en te bevorderen dat door de Nederlandse overheid gefinancierde organisaties dit eveneens doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36 (33400-V).
De heer Sjoerdsma (D66): De tweede motie gaat over de resultaten van ontwikkelingssamenwerking.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het een kerntaak is van de Nederlandse overheid om verantwoording af te leggen over de besteding van Nederlands belastinggeld;
verzoekt de regering, een zo goed mogelijk inzicht te geven in de besteding van de ontwikkelingsgelden en de resultaten daarvan door digitale publicatie ter beschikking te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma, Voordewind, Agnes Mulder, Jasper van Dijk, Van Ojik en Thieme.
Zij krijgt nr. 37 (33400-V).
De heer Sjoerdsma (D66): De derde motie gaat over de klimaatgelden.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens de Rekenkamer de internationale klimaatgelden kunnen oplopen tot 510 miljoen euro in 2017;
verzoekt de regering, de Kamer in het voorjaar van 2013 te informeren over de wijze waarop de klimaatgelden zo min mogelijk ten koste van ontwikkelingsprogramma's zonder klimaatdoel gaan, door:
− het scenario waarin het bedrijfsleven 50% van deze klimaatdoelen financiert, verder uit te werken;
− bij de vormgeving van het zogenaamde «revolverend fonds» te onderzoeken in welke mate dit kan bijdragen aan de benodigde publieke bijdrage voor het genereren van private bijdragen aan deze klimaatfinanciering;
− de mogelijkheid voor het genereren van inkomsten die voortvloeien uit nieuwe maatregelen die overwogen worden in het kader van het internationale klimaatbeleid, zoals een heffing op scheepsbrandstoffen of vliegtuigbrandstoffen, in kaart te brengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma, Voordewind, Van Ojik en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (33400-V).
De heer Sjoerdsma (D66): De vierde motie gaat over draagvlak.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister heeft aangegeven het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking te willen vergroten;
verzoekt de regering, een nulmeting uit te voeren naar het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, deze meting jaarlijks te herhalen en zich te houden aan de uitspraak om het draagvlak te vergroten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (33400-V).
Ik zie een signaal voor een interruptie, maar we doen nu geen interrupties. Het spijt me. Het woord is aan de heer Voordewind. Hij heeft nog precies twee minuten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar inzet, ook nu uitgesproken, met betrekking tot kinderarbeid. Ik had twee moties, maar die ga ik nu niet indienen. De ene motie ging over de risicosectoren. De minister gaat daarover in gesprek. De andere motie ging over child labour free zones. De minister heeft gezegd dat ze dat punt zal ondersteunen. Dat scheelt dus weer papier.
Over het revolving fund krijgen we geen duidelijkheid. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag van collega Van Ojik of dat een verplichting is. Daarom dien ik de volgende heel simpele motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gebonden hulp maar beperkt ten goede komt aan ontwikkelingslanden;
verzoekt de regering, geen gebonden hulp te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (33400-V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Over de klimaatfondsen zegt de minister dat ze in het voorjaar nog met een ambitie komt. Misschien kan de Kamer haar toch middels de volgende motie, als die het haalt, aanzetten om te komen met die ambitie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bijdrage voor internationale klimaatfinanciering in het regeerakkoord expliciet ten laste komt van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking;
verzoekt de regering, na te streven dat maximaal de helft van het klimaatfinancieringsbudget uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking zal worden gefinancierd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 41 (33400-V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): De laatste motie gaat over social protection, een belangrijk instrument om de sociale zekerheid in landen te versterken. Eerder hebben we daarover een amendement ingediend, waarin het ging om een bedrag van 8 miljoen. Ik heb van de Nederlandse ambassade begrepen dat Zimbabwe er nu uit gaat vallen, terwijl dat een pilotprogramma was. Dat betreur ik. Ik krijg daarop graag nog een reactie van de minister. Ik kom tot de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de EU, de ILO, de Wereldbank, de G20 en een breed VN task team recent het belang van social protection voor armoedebestrijding en economische ontwikkeling hebben benadrukt en ernaar streven dit een apart doel van de post 2015-ontwikkelingsagenda te maken;
constaterende dat met Nederlandse steun momenteel alleen al in Ethiopië, Mozambique en Zimbabwe 1,5 miljoen extreem kwetsbare huishoudens via social protection programma's de kans wordt geboden te overleven, aan de armoede te ontsnappen en een bijdrage aan lokale economische ontwikkeling te leveren;
overwegende dat Nederland met zijn stelsel voor sociale zekerheid uitgebreide ervaring en kennis heeft die ten goede kan komen aan ontwikkeling van sociale zekerheidsprogramma's elders;
verzoekt de regering, social protection breed in te zetten in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 42 (33400-V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ten slotte had ik de eerlijke supermarkten bij de minister onder de aandacht gebracht. Misschien kan ze daarop in haar tweede termijn nog reageren. Heeft ze de inzet om de motie daarover alsnog uit te voeren? De minister zegt in het voorjaar in gesprek te gaan met de UNHCR, maar ik weet dat de situatie nu dringend is. Ik verzoek de minister om echt te kijken naar andere kanalen dan alleen de UNHCR, juist om de niet-geregistreerden te bereiken.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik dank de minister. Ze heeft veel ambitie op het gebied van coherentie, maatschappelijk verantwoord ondernemen, belastingverdragen et cetera. Dat is heel goed.
Twee raadsels zijn in dit debat niet opgelost. Het eerste is het raadsel van de 1 miljard bezuiniging, die pijn doet bij de PvdA en bij de minister. Als die zo'n pijn doet, waarom is er dan geen «nee» gezegd? Dat raadsel is helaas niet opgelost. Ik vrees dat dat ook niet meer zal gebeuren voor 23.00 uur. Het tweede raadsel is dat van het revolverende fonds, een term met een mooie alliteratie overigens. Van de VVD weten we het nu: die heeft een motie ingediend om het te binden. De VVD, die altijd kritiek heeft op het gebrek aan doelmatigheid van de hulp, kiest nu voor een modaliteit die bewezen ondoelmatig is. Dat weten we in ieder geval. We moeten echter nog even wachten op wat de minister wil.
Ik dien drie moties in, als dat in de resterende minuut kan. Ik zal het heel snel doen. Het is goed dat de minister met de staatssecretaris van Financiën gaat praten over belastingen. Ik wil haar daarbij graag een duwtje in de rug geven. Ik dien de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland met 93 landen verdragen heeft die buitenlandse investeerders korting geven op belastingen;
verzoekt de regering, alle lopende belastingverdragen afgesloten met derde landen door te lichten op negatieve effecten voor OS-landen en hier staande praktijk van te maken bij het afsluiten van nieuwe belastingverdragen;
verzoekt de regering tevens, de Kamer hier voorafgaand aan de aankomende Voorjaarsnota over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (33400-V).
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mijn tweede motie gaat over een vraag die ik aan de minister had gesteld maar die niet beantwoord is. De motie luidt als volgt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het regeerakkoord verregaande bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking zijn doorgevoerd;
overwegende dat het vorige kabinet-Rutte ook al forse bezuinigingen heeft doorgevoerd op ontwikkelingssamenwerking;
overwegende dat lessen getrokken kunnen worden uit deze vorige bezuinigingsronde, om zodoende de schadelijke effecten van de nieuwe bezuinigingen te minimaliseren;
verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de gevolgen voor ontwikkelingslanden en -programma's van de bezuinigingen van het vorige kabinet-Rutte en de Kamer hiervan verslag te doen voorafgaand aan de Voorjaarsnota,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik, Sjoerdsma en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 45 (33400-V).
Mijnheer Van Ojik, u kunt uw laatste motie vast heel snel voorlezen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mijn derde en laatste motie luidt als volgt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het VN Ruggie-raamwerk en OESO-richtlijnen staten verplichten om op naleving van mensenrechten toe te zien;
overwegende dat van bedrijven die profiteren van economische diplomatieke dienstverlening of andere overheidssteun, wordt verlangd dat zij conform het VN Ruggie-raamwerk en OESO-richtlijnen een «human rights due diligence»-proces uitvoeren;
verzoekt de regering, er toezicht op te houden dat bedrijven die profiteren van economische diplomatieke dienstverlening of andere overheidssteun, een «human rights due diligence»-proces uitvoeren en de OESO-richtlijnen naleven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 46 (33400-V).
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Ook ik wil de minister bedanken voor haar antwoorden. De minister heeft ons toegezegd dat ze dit voorjaar uitgebreid zal ingaan op de visie van het kabinet op het recht op voedsel en op de wijze waarop ze uitvoering zal geven aan de aangenomen moties waarin wordt gevraagd om in te zetten op agro-ecologische landbouwpraktijken en ondersteuning van kleinschalige boeren en boerinnen, en om op geen enkele wijze meer bij te dragen aan de financiering van megastallen in het buitenland. Als ik de minister goed beluister, bevestigt ze tijdens dit debat toch de indruk dat ontwikkelingssamenwerking vooral ten dienste staat van ons eigen bedrijfsleven. Ik noem hierbij ook het revolverende fonds. De minister heeft het steeds over de positieve link tussen handel en hulp. We hebben nog een apart debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat is een buitengewoon belangrijk debat, dat ik ook zeker zal voeren, maar ik wil toch wel graag van dit kabinet weten of het in dat debat meer gaat doen dan voorgaande kabinetten aan de vele negatieve en risicovolle economische activiteiten van ons bedrijfsleven, zoals milieuvervuiling en het onttrekken van grondstoffen zonder daarvoor een eerlijke prijs te betalen.
Het kabinet spreekt over duurzame handel. In dat kader wil ik het volgende verzoek doen, mede namens de collega's Voordewind, Van Ojik en Sjoerdsma.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er binnen het budget voor Ontwikkelingssamenwerking een revolverend fonds wordt opgericht van 750 miljoen euro voor investeringen in ontwikkelingslanden;
overwegende dat er voor andere fondsen uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking, zoals het fonds Water voor Ontwikkeling en het fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid, gebruik wordt gemaakt van duurzaamheidscriteria (het zogenaamde FIETS-model);
verzoekt de regering, deze duurzaamheidscriteria ook van toepassing te verklaren voor het nog op te richten revolverende fonds,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Voordewind, Van Ojik en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (33400-V).
De minister heeft gevraagd om een enkele minuut te schorsen om naar de moties te kunnen kijken. Ik verzoek de leden om in de zaal te blijven, zodat we straks zo snel mogelijk kunnen doorgaan.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter: De minister zal eerst nog even kort ingaan op de gestelde vragen en daarna op de moties en de amendementen. Ik dank de collega's voor de enorm collegiale samenwerking tot zover. Wellicht kunnen wij die voortzetten in het laatste deel van de vergadering. Ik vraag de leden om niet al te veel interrupties te plegen en rekening te houden met de mensen die de ondersteuning verzorgen en ook graag naar huis willen. Desalniettemin staat de goede beantwoording voorop. Morgen vindt er nog een plenaire behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken en van een stukje van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking plaats. Mochten er nog zaken zijn, hebben de leden morgen wellicht nog een mogelijkheid om die te berde te brengen.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de leden der Kamer voor al hun vragen, amendementen en moties. Ik beantwoord eerst nog even een aantal openstaande vragen. Daarna ga ik, met uw goedvinden, in op de amendementen en de moties.
Mevrouw De Caluwé vroeg om de expertise van de private sector te benutten. Ik zie dit als een ondersteuning van het beleid dat wij voeren met de topsectoren, waarin zowel overheid, bedrijfsleven als kennisinstellingen samenkomen. In de naaste toekomst zie ik de publiek-private samenwerking op allerlei terreinen alleen maar verder toenemen.
Mevrouw De Caluwé stelde ook nog een vraag over de doelen en het moment waarop die gerapporteerd kunnen worden. Ik parafraseer de vraag nu even. Ik kan haar toezeggen dat dit zal zijn in het voorjaar van 2013.
Mevrouw Mulder en de heer Leegte spraken over het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit zal ik ook bekijken in het kader van de bredere visie waarmee ik in het voorjaar kom. Ik ga dan ook in op de exportfinanciering. Ik zeg dit tegen de heer Leegte. Op de combinatie van duurzaamheid en handelsmissies kom ik verder terug in de toegezegde brief over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Mevrouw Maij vroeg of de overheid gaat meebetalen aan het hydrocarbon pollution restoration project in Nigeria. De opzet is om te komen tot een gezamenlijke financiering van de oliemaatschappijen en de Nigeriaanse autoriteiten. Voor zover mij bekend, wil Nigeria hieraan bijdragen.
De heer Van Dijk had een vraag over de clustermunitie. Zoals ik al zei, heeft de minister van Financiën maatregelen in voorbereiding die ertoe moeten leiden dat financiële instellingen die in Nederland gevestigd zijn, zich niet inlaten met de financiering van productie, verkoop of distributie van clustermunitie. In Nederland zijn er geen bedrijven actief op het vlak van clustermunitie, zelfs niet meer op het gebied van gewone munitie. Wij hebben het dus per definitie over buitenlandse bedrijven. Zover reikt ons toezicht niet. Wij kunnen dus niet voldoen aan het verzoek van de vermogensbeheerders. Dat verzoek is overigens niet aan mij gedaan, hetgeen klopt, omdat dit bij de minister van Financiën hoort. Dit wil niet zeggen dat ik afzijdig blijf. Ik wacht echter graag eerst zijn voorstel daaromtrent af.
De heer Leegte riep op om het stapelen van regels voor het mkb te voorkomen. De OESO-richtlijnen vormen het uitgangspunt, ook van het mkb. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf om de verwachtingen die daaruit voortvloeien in hun ketens op het gebied van mensenrechten, milieu, arbeidsomstandigheden en het voorkomen van corruptie vorm te geven. Daarmee is het vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Ik hecht aan dat laatste. De administratieve lasten willen wij natuurlijk allemaal zo beperkt mogelijk houden en een stapeling daarvan voorkomen. Ik kan echter niet uitsluiten dat de noodzaak om risico's te beheersen in sommige ketens en sectoren zich slecht verhoudt met de schaal van het mkb. Daar moeten wij gewoon eerlijk over zijn.
Ik kom nu op de amendementen en begin met het amendement-Van Dijk op stuk nr. 19 over de verhoging van de bijdrage aan het Global Fund. De dekking voor dit amendement wordt gezocht in het niet verstrekken van een deel van de bijdrage aan veiligheid, goed bestuur en rechtsorde voor Burundi. Ik ontraad de aanneming van dit amendement, want de veiligheid en de rechtsorde zijn speerpunten in Burundi. Burundi is een land in opbouw. Ik zei net al dat het een langetermijninspanning vereist. In de perceptie van de bevolking neemt de veiligheid in Burundi wel toe. Juist om excessen te beperken, investeren wij in die sector en in democratische instituties. Ik ontraad het amendement dus vanwege de aangewezen dekking.
Het amendement-Van Dijk op stuk nr. 20 beoogt de bijdrage aan UNAIDS te verhogen met 2 miljoen. De dekking wordt wederom gezocht in Burundi. Ik ontraad dit amendement met dezelfde argumentatie, namelijk dat ik het korten op de veiligheidssector in Burundi onwenselijk vind. Ik ontraad dit amendement dus vanwege de dekking.
Ik kom nu op het amendement-Van Dijk op stuk nr. 21. De Nederlandse bijdrage van 1,4 miljoen aan het PPIAF in 2012 is geschrapt. Via dit amendement worden de vrijkomende middelen toegekend aan UNHCR. Ik ontraad dit amendement, maar ik ben graag bereid om te zoeken naar middelen om de bijdrage aan UNHCR te verhogen. Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat de aangewezen dekking technisch niet correct is, omdat dit in een ander artikel wordt verwoord. Ik zal bekijken of wij kunnen zoeken naar 1,4 miljard, pardon, ik bedoel 1,4 miljoen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan waren wij het toch nog eens geworden over de bezuinigingen!
Minister Ploumen: Met het amendement-Van Dijk op stuk nr. 22 wordt beoogd om 3,179 miljoen toe te kennen aan UNHCR. De dekking hiervoor wordt gezocht in de uitgaven voor goed bestuur in Indonesië. Ik ben positief over de verhoging, maar ontraad dit amendement vanwege de dekking. In Indonesië is de bijdrage juist gericht op de versterking van het juridische systeem. Dat is cruciaal in de huidige ontwikkelingsfase van het land. Ik steun dus de wens, maar ben het niet eens met de dekking.
Ik kom nu op het amendement-Maij c.s. op stuk nr. 26 over FLOW. Dit was eerst het amendement op stuk nr. 23. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. Ik ben positief over de ophoging van de bijdrage aan het FLOW-programma. De dekking uit artikel 2.4 is mogelijk. Ik laat het oordeel dus graag aan de Kamer over.
Het amendement-Maij c.s. op stuk nr. 24 beoogt de bijdrage aan UN Women in 2013 te verhogen met 2 miljoen euro. Ik ontraad dit amendement voor 2013. Ik zou het graag als ondersteuning van het beleid voor 2012 willen zien. Als de indieners dus bereid zijn om 2013 in 2012 te veranderen, zie ik dit als ondersteuning. Ik ben het dus eens met het amendement voor 2012, maar niet voor 2013. Mag ik in dezen een advies geven, of is dit staatsrechtelijk volstrekt buiten de orde?
De voorzitter: Ik geef mevrouw Maij even de kans om te reageren, anders wordt het verwarrend.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik begrijp het niet helemaal. Betekent dit dat de minister er dit jaar middelen voor beschikbaar heeft en het dus dit jaar nog zou willen doen?
De voorzitter: Ik geloof dat de minister dat wilde horen.
Minister Ploumen: Dan ga ik verder met het amendement op stuk nr. 25 van de heer Van Dijk en mevrouw De Caluwé over het Global Fund. Ik ontraad de aanneming van dit amendement. Het betreft een extra bijdrage aan het Global Fund van ruim 9 miljoen. De dekking wordt gezocht in het niet verstrekken van een bijdrage aan goed bestuur voor Rwanda. Nogmaals, ik deel de zorgen over de verminderde betrokkenheid van Rwanda. Daarom hebben wij de begrotingssteun ook opgeschort. Ik wil graag de consensus met de like minded donoren Duitsland, Verenigd Koninkrijk en België niet doorbreken, want een alleingang is minder effectief. Na het VN-rapport in januari en na mijn bezoek kom ik met een nadere appreciatie. Voor nu ontraad ik de aanneming van dit amendement.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog een feitelijke mededeling. Dit amendement wordt gewijzigd. Het bedrag wordt verlaagd van 9,5 miljoen naar 8 miljoen. De ondertekening wordt ook verbreed. Dat zal de minister nog zien.
De voorzitter: Daar kan de minister nu uiteraard niet op reageren.
Minister Ploumen: Het amendement-Mulder c.s. op stuk nr. 27 gaat ook over het verhogen van verplichtingen. Dit amendement beoogt 1,5 miljoen in te zetten via maatschappelijke organisaties in Rwanda. Dit zou een verschuiving moeten zijn van de opgeschorte begrotingssteun. Kan dit amendement worden aangehouden? Ik zal hierop terugkomen als ik de Kamer informeer over mijn reis daar naartoe. Dan zal ik mijn oordeel daarover geven.
Dan kom ik bij de moties. Ik ontraad de motie-Van Klaveren op stuk nr. 28. Ik ontraad eveneens de motie-Leegte op stuk nr. 29 over het revolverende fonds. Dit geldt voor alle andere moties die over het revolverende fonds gaan. Ik zeg dit er maar vast bij. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief. Ik houd in dit verband graag nog even de ruimte. Vanzelfsprekend zeg ik graag toe dat ik in april in dit verband met een brief kom en waar mogelijk eerder.
De heer Leegte (VVD): Ik begrijp niet helemaal waarom de minister mijn motie ontraad. Ik zou zeggen dat die eigenlijk ondersteuning van het beleid is. Deze onderdelen heeft de minister zelf ook genoemd. In de brief van de minister staat ook dat het fonds gaat over exportbevordering. De minister ontraad nu deze motie, maar zegt zelf in het debat dat wij het kadaster gaan stimuleren. Dat moet mijns inziens worden ontraden. Wij gaan geen kadaster stimuleren, maar de helft van het fonds gebruiken voor exportbevordering. In deze motie verzoek ik de minister om deze elementen mee te nemen. Als ik de motie zo uitleg, is die volgens mij ondersteuning van het beleid.
Minister Ploumen: Het is vervelend als hier misverstanden over bestaan. Ik meld daarom voor alle helderheid dat ik geen kadaster ga steunen uit de middelen van het revolverende fonds. Het steunen van een kadaster is nooit revolverend in mijn ervaring. Daarom noemde ik wat in de motie staat, flankerend beleid. Ik excuseer mij voor het geval dat dit niet duidelijk was. Het succes van het fonds hangt wat mij betreft ook af van het flankerend beleid. Het is mijn verantwoordelijkheid om straks met voorstellen in dezen te komen. Ik ontraad de aanneming van de motie toch, omdat ik in mijn reactie op de inbreng van de heer Leegte heb gezegd dat ik mij niet wil vastleggen op modaliteiten over hoeveel wij gaan doen en wat de aard ervan is. Nogmaals, ik houd vast aan mijn pleidooi om ruimte te houden. Ik wil nu niet zeggen dat ik deze modaliteiten niet ga inzetten, maar ik houd graag de ruimte om te bekijken op welke manier ik dat ga doen. Ik zeg echter graag toe dat de brief zo snel mogelijk komt.
In de motie-Van Dijk op stuk nr. 30 wordt de regering verzocht om af te zien van het plan om 250 miljoen van ontwikkelingssamenwerking vrij te maken voor internationale missies. Het betreft een overheveling vanuit de begroting van Defensie. Het gaat echt om 3D en dat is echt iets anders dan het combineren van humanitaire hulp met militaire inzet. Ik ontraad de aanneming van deze motie dus.
De motie-Van Dijk op stuk nr. 31 gaat over malaria. Kan deze motie worden aangehouden? Ik wil graag even met mijn collega van VWS hierover overleggen. De motie gaat namelijk over nationaal beleid en herijking. Daar heeft de minister van VWS opvattingen over die ik graag even wil horen. Ik verzoek de heer Van Dijk dus om deze motie aan te houden.
De motie-Maij c.s. op stuk nr. 32 gaat over het huisvesten van een nationaal comité van UN Women. Ik ga ervan uit dat de indieners een onderzoek beogen waarin met een neutraal perspectief wordt gekeken naar de mogelijkheden. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid. Het is altijd verstandig om even te bekijken welke mogelijkheden er zijn en wat de effectiviteit en de financiële consequenties daarvan zijn.
In de motie-Mulder op stuk nr. 33 wordt de regering verzocht om niet te korten op de vier speerpunten. Deze motie ontraad ik. Ik verwijs hiervoor heel graag naar mijn nota die in het voorjaar zal komen. Ik zal daarin ook hierop ingaan, maar ik wil daar nu niet op vooruitlopen.
De motie-Mulder op stuk nr. 34 gaat over de betrokkenheid van de samenleving en de mogelijkheden waarop giften aan particuliere initiatieven worden gefaciliteerd. Ik ontraad de aanneming van deze motie, want ik ben eigenlijk wel tevreden over de manier waarop wij dat nu doen.
In de motie-Mulder op stuk nr. 35 wordt de regering verzocht om geen nieuw geld uit te geven aan algemene begrotingssteun. Deze motie ontraad ik, omdat ik niet wil vooruitlopen op mijn nota in maart. Ik wil graag in samenhang met andere landen hiernaar kijken. Ik wijs in dit verband even op het onderzoek van de IOB dat vorige week maandag of de maandag daarvoor uitgekomen is. In dat onderzoek staat een aantal aanbevelingen over de effectiviteit van begrotingssteun.
Dan kom ik op de motie-Sjoerdsma op stuk nr. 36. Ik sta heel sympathiek tegenover deze motie. Ik kan de reikwijdte niet helemaal overzien, omdat onderzoek soms ook vertrouwelijk is of niet ontsloten kan worden. Kan de heer Sjoerdsma deze motie dus even aanhouden, zodat wij dit scherp kunnen krijgen?
De heer Sjoerdsma (D66): Zodra het vertrouwelijk is of niet ontsloten kan worden, heb ik daarvoor natuurlijk alle begrip.
Minister Ploumen: In dat geval zie ik de motie als ondersteuning van beleid en ook als aanmoediging.
De motie-Sjoerdsma c.s. op stuk nr. 37 gaat over transparantie, digitale publicatie en open data. Ik zie deze motie als ondersteuning van het beleid, waarvoor dank.
De motie-Sjoerdsma c.s. op stuk nr. 38 gaat over internationale klimaatgelden en mogelijke scenario's. Ik ontraad deze motie, want ik wil liever niet vooruitlopen op de internationale onderhandelingen. Ik heb al eerder gezegd dat de temporisering van bijdragen ook nog niet duidelijk is. Voordat ik besluit op welke manier ik dit allemaal ga doen, wil ik die onderhandelingen even afwachten.
De motie-Sjoerdsma op stuk nr. 39 over de nulmeting wil ik ontraden, want de NCDO doet dit onderzoek al. In het kader van de beperkte middelen stel ik voor om aan te sluiten bij wat er is. Staatsrechtelijk is dit misschien helemaal niet aan de orde, maar misschien kan daaraan nog wel een vraag van de heer Sjoerdsma toegevoegd worden, als hij dit graag ziet. Het is een omnibusachtig onderzoek. Die suggestie geef ik hem dus graag mee.
In hun motie op stuk nr. 40 verzoeken de heren Voordewind en Van Ojik om geen gebonden hulp meer te geven. Ik ontraad deze motie. In het beleid van Nederland is er zo min mogelijk gebonden hulp. Ik vind de term «gebonden hulp» ook een beetje een vorm van «oud denken», als ik het zo mag zeggen, wat ik overigens volstrekt niet gewend ben van deze indieners. Ik wil er niet badinerend over doen, maar ik wil van dit soort etiketten af. Die dwingen namelijk ofwel de ene ofwel de andere kant in een positie. Ik wil echt met een open mind en met effectiviteit voor ogen kijken naar de nieuwe architectuur. Dit komt ook in de nota van het voorjaar. Ik ga ervan uit dat wij het tegen die tijd echt nog eens daarover zullen hebben, als men daar echt behoefte aan heeft.
De voorzitter: Dit is een klein beetje uitlokking.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister spreekt over «oud denken». Vindt zij ook dat 0,7 oud denken is?
Minister Ploumen: U hebt mij horen spreken over een nieuwe manier van kijken naar hulp en handel om de schotten en de emoties die er over en weer waren, te slechten. Ik wil dus nog niet aan de slag met een aantal ingediende moties. Ik vraag de leden der Kamer om mij de gelegenheid te geven om met nieuwe instrumenten te komen. Ik laat daarna graag aan het oordeel van de Kamer over of zij dit wenselijk vindt of niet.
Ik vind de motie-Voordewind op stuk nr. 41 sympathiek. Dat kan men zich voorstellen. Ik vind ze echter ook een beetje prematuur, omdat de internationale afspraken nog niet duidelijk zijn. Ik verwijs hierbij naar mijn oordeel over een eerdere motie.
De voorzitter: Minister, u zegt dat de motie op stuk nr. 41 prematuur is. Ontraadt u de motie? U hebt geen duidelijk oordeel gegeven over de motie.
Minister Ploumen: Ja, sorry, ik ontraad de motie op stuk nr. 41 dus om dezelfde reden als ik de andere motie ontraden heb.
Graag vraag ik de heren Voordewind en Van Dijk om hun motie op stuk nr. 42 aan te houden. Wat daarin staat, komt namelijk wel terug in onze debatten over mijn nota in het voorjaar. Ik kan mij voorstellen dat het verstandig is om hier en detail op in te gaan.
Graag vraag ik ook de heren Van Ojik en Van Dijk om hun motie op stuk nr. 44 aan te houden. Wij beginnen nu met het onder de loep nemen van een aantal belastingverdragen. Daarna rapporteren wij daarover. Graag zou ik naar bevind van zaken bekijken hoe wij de rest van het debat aanvliegen.
De motie-Van Ojik c.s. op stuk nr. 45 gaat over het instellen van onderzoek naar de gevolgen van de bezuinigingen van kabinet-Rutte I voor ontwikkelingslanden en programma's. Deze motie zie ik als ondersteuning van ons beleid. Wij monitoren namelijk voortdurend de resultaten, ook in het kader van de financiële middelen die wij daarvoor ter beschikking hebben gesteld. Deze motie past dus in ons monitoringskader en in de voortgangsrapportage op de speerpunten die wij dit voorjaar aan de Kamer zullen doen toekomen.
De motie-Van Ojik op stuk nr. 46 ontraad ik. In de dialoog met het bedrijfsleven komen deze onderwerpen nadrukkelijk aan de orde. Bedrijven onderschrijven de OESO-richtlijnen. Ik zou niet willen kiezen voor een inspectie of een norm op code, want dit leidt allemaal tot stapeling en administratieve lasten. Ik benadruk nogmaals dat de OESO-normen worden onderschreven. Ik zei dit reeds in mijn inbreng. Het is een nadrukkelijk onderwerp van de dialoog met de betrokken bedrijven.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Als die richtlijnen worden onderschreven en er dus eigenlijk, zoals blijkt uit het antwoord van de minister, geen probleem is, is de motie ondersteuning van het beleid. Ik begrijp de combinatie van «ze doen het al» en «ik ontraad de motie» niet.
Minister Ploumen: Wij zijn het voor een deel eens. Ik ontraad de motie omdat de heer Van Ojik in deze motie verzoekt om toezicht te houden om te zien of de bedrijven dit doen. Als ik dit zou toezeggen, zou dit leiden tot een toezichtmechanisme. De Kamer gaat dan natuurlijk ook vragen of ik daadwerkelijk toezicht heb gehouden en wat de bevindingen daarvan zijn. Dan stapelen wij, terwijl dit in de dialoog al nadrukkelijk aan de orde komt.
Dan kom ik tot slot op de motie-Thieme c.s. op stuk nr. 43 over het revolverende fonds. In lijn met mijn eerdere inzet in dit verband, ontraad ik ook deze motie. Ik zeg ook deze indieners toe dat ik echt zo snel mogelijk met een brief kom waarin alles staat wat er rondom dat fonds te bespreken is.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik geef dan hier alvast aan dat ik deze motie in afwachting van die brief zal aanhouden.
De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Thieme stel ik voor, haar motie (33400-V, nr. 43) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik houd mijn motie over malaria op stuk nr. 31 ook aan.
De voorzitter: Op verzoek van de heer Jasper van Dijk stel ik voor, zijn motie (33400-V, nr. 31) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter: Ik verzoek iedereen om nog even te blijven zitten, want ik wil graag overgaan op de zes toezeggingen van de minister.
1. De Kamer ontvangt in de loop van 2013 een nieuwe beleidsnotitie over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, inclusief de uitvoering van de motie-Peters en de intensivering van de landbouw.
2. De minister stuurt in maart 2013 een integrale beleidsnota naar de Kamer waarin ook de nadere uitwerking van het revolverende fonds en het fonds vrede en veiligheid wordt meegenomen.
3. De minister zegt de Kamer toe, een schriftelijk verslag te sturen van alle handelsmissies.
4. De minister informeert de Kamer op zo kort mogelijke termijn over de inspanning met betrekking tot de capaciteitsontwikkelingen voor belastingindiening in ontwikkelingslanden.
5. De Kamer ontvangt voor het kerstreces een brief over de uitvoering van de motie-Thieme over het niet meer financieren van megastallen uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking.
6. De minister informeert de Kamer over de uitkomsten van haar gesprek met UNHCR over de noodhulp aan Syrië en de problematiek van niet-geregistreerde vluchtelingen.
De heer Sjoerdsma (D66): De minister zei dat wij haar niet moeten vastpinnen op de klimaatgelden. Zij wil daarop terugkomen. Wanneer zal die gelegenheid zich voordoen?
Minister Ploumen: Het hangt een beetje af van de internationale onderhandelingen. Ik kom daarop terug, want ik doe graag een toezegging die ik gestand kan doen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik had een opmerking over hetzelfde punt.
De voorzitter: De minister heeft verder toegezegd, een aantal kleine vragen morgen per brief te beantwoorden. Gezien het tijdstip herhaal ik die toezeggingen nu niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had gevraagd of de minister bereid was om de motie over de eerlijke supermarkten uit te voeren. Zij zou daar in de tweede termijn op terugkomen. Misschien kan dit ook per brief.
Minister Ploumen: Mag ik daar morgen voor 14.00 uur op terugkomen?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja.
De voorzitter: De minister komt hier dus morgen voor 14.00 uur op terug. Wij hebben een zes uur durend wetgevingsoverleg gevoerd met 47 interrupties, 19 moties en 9 amendementen. As we speak wordt de prijsvraag uitgeschreven voor een nieuwe naam voor het revolverende fonds. Ik dank de ondersteuning van de Kamer hartelijk. Ik dank verder de minister, de medewerkers en het publiek op de publieke tribune voor de vasthoudendheid. Last but not least dank ik de collega's voor hun collegialiteit, zes uur lang. Heel veel dank daarvoor.
Sluiting 23.13 uur.
Agenda.
1. Nota van Wijziging begroting Buitenlandse Zaken, inclusief de vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2013
33400-V-15 – Nota van wijziging d.d. 07-12-2012
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
2. Deel Ontwikkelingssamenwerking van de begroting Buitenlandse Zaken 2013
33400-V – Begroting d.d. 18-09-2012
minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal
3. Deel Ontwikkelingssamenwerking van de antwoorden op feitelijke vragen over de begroting Buitenlandse Zaken 2013
33400-V-11 – Brief regering d.d. 09-11-2012
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
4. Deel Ontwikkelingssamenwerking Homogene Groep Internationale Samenwerking 2013
33401 – Brief regering d.d. 18-09-2012
minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal
5. Deel Ontwikkelingssamenwerking van de antwoorden op de feitelijke vragen over de HGIS-nota 2013.
33401-3 – Brief regering d.d. 12-11-2012
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
6. Uitvoering tweede fase inzake ontsluiting OS-gegevens
33000-V-158 – Brief regering d.d. 04-07-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
7. Verslag van de VN Conferentie over Duurzame Ontwikkeling van 20-22 juni 2012 in Rio de Janeiro (Rio+20)
30196-182 – Brief regering d.d. 05-07-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
8. Modernisering van de ontwikkelingssamenwerking
32605-102 – Brief regering d.d. 04-07-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
9. Verslag bezoek aan Colombia: van «Aid naar Trade» in de praktijk
32605-105 – Brief regering d.d. 05-07-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
10. Criteria voor subsidieverlening Fonds Duurzaam Water (FDW) en Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV)
32605-107 – Brief regering d.d. 06-07-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
11. Toezegging m.b.t. de capaciteit op het gebied van gender en mensenrechten op het ministerie
32735-69 – Brief regering d.d. 03-07-2012
minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal
12. Reactie op verzoek commissie inzake het Local Government Capacity Programma van VNG International
32605-67 – Brief regering d.d. 03-02-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
13. Toezending landenprogramma's van het Local Government Capacity Programme 2012–2016 van VNG International.
32605-111 – Brief regering d.d. 04-10-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
14. Aanbieding overzicht van de voorwaarden die de EU hanteert bij het verlenen van begrotingssteun
21501-04-148 – Brief regering d.d. 24-10-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
15. Informatie over de verhouding in toepassing van conditionaliteit op partnerlanden Rwanda en Ghana
29237-143 – Brief regering d.d. 01-11-2012
minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal
16. Bevindingen discussie maatschappelijk middenveld in internationale samenwerking
32605-112 – Brief regering d.d. 22-10-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
17. Toelichting op de Disaster Risk Reduction (DRR) van de faciliteit Wereldbank en het EU SHARE initiatief
32605-113 – Brief regering d.d. 24-10-2012
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
18. Afschrift van de brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer over het voornemen tot (mede-)oprichting door de Staat van een vereniging ter ondersteuning van het internationale collectief «Initiative on the Voluntary Principles on Security and Human Rights» (VPs)
2012Z20089 – Brief regering d.d. 22-11-2012
minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
19. Exportfinanciering en ondersteuning export
31985-16 – Brief regering d.d. 05-09-2012
staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
20. Verslag van de economische missie naar Irak, 2–7 juni 2012
33000-XIII-193 – Brief regering d.d. 05-07-2012
staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
21. Kabinetsreactie op position paper NABC Nog te ontvangen brief