Vastgesteld 19 oktober 2012
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1 |
Kan de minister aangeven waarom in de begroting 2013 geen verwijzing is opgenomen naar de uitgevoerde beleidsdoorlichting artikel 1 Waarborgfunctie? Antwoord: Omdat de begroting 2013 is bedoeld als vooruitblik op het beleid dat gevoerd zal worden in 2013 en de jaren daarna en de beleidsdoorlichting een terugblik is op het beleid dat gevoerd is in de periode februari 2007-oktober 2010. Dit wil overigens niet zeggen dat er geen gebruik is gemaakt van de uitkomsten van de beleidsdoorlichting. Zie ook het antwoord op vraag 3. |
2 |
Kan u alsnog uitgebreid aangeven welk gebruik van de uitkomsten van de beleidsdoor-lichting artikel 1 Waarborgfunctie is gemaakt voor de begroting 2013, indien dit, ondanks het ontbreken van een verwijzing, wel is gebeurd. Antwoord: Zie mijn antwoord op vraag 3. |
3 |
Welke nieuwe afspraken en verbeteringen zijn in gang gezet om beter inzicht te krijgen in de resultaten van het beleid, conform het antwoord op vraag 7 over de beleidsdoorlichting TK 33 189 nr. 2? Indien dit inzicht er nog niet is, kunt u aangeven hoe en wanneer u de Kamer gaat informeren over de resultaten van het beleid? Antwoord: Er is met de betrokken instituties intensief samengewerkt om de beleidscycli verder te verbeteren. Zo is het ministerie van BZK vertegenwoordigd in de vergaderingen van het presidium van de Kustwachtcommissie dat op grond van de Rijkswet Kustwacht, de afstemming op hoofdlijnen van het beleid, het beheer en de middelen van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied verricht. Hierbij is veel aandacht voor het opstellen van de begroting en de verantwoording en voor het gebruik van prestatie indicatoren. De samenwerking rond de totstandkoming van de jaarstukken van het RST is geïntensiveerd met daarbij extra aandacht voor de begroting en de verantwoording. Het inzicht in de werkzaamheden en resultaten van het RST is daarmee vergroot. |
4 |
Heef u een doelstelling gesteld om het aantal dienstreizen met bijvoorbeeld een bepaald percentage terug te brengen? Antwoord: Ik heb geen kwantitatieve doelstelling ingesteld ten aanzien van het aantal dienstreizen van ambtenaren van het ministerie van BZK. Wat betreft de overige departementen zijn zij zelf verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van dienstreizen. Bij elke dienstreis van een ambtenaar van BZK wordt nadrukkelijk gekeken naar de nut en noodzaak ervan. Daarbij is de insteek om terughoudend te zijn met het maken van dienstreizen en zo mogelijk gebruik te maken van videoconferentie of om gespreksonderwerpen mee te geven aan andere afreizende delegaties. |
5 |
Kan, ook cijfermatig uitgedrukt, worden toegelicht wat onder een passend reisgedrag voor bestuurders en ambtenaren moet worden verstaan? Antwoord: De effecten van een passend reisgedrag, zoals ook verwoord in mijn antwoord op vraag 4, zijn op dit moment nog niet meetbaar. |
6 |
Welk bedrag is het afgelopen jaar door Nederland uitgegeven aan financiële verplichtingen ten aanzien van de verschillende Koninkrijksdelen, uitgesplitst naar beleidsterrein (bijvoorbeeld justitie, onderwijs, etc.) en naar eiland? Antwoord: Met betrekking tot de financiële verplichtingen voor Caribisch Nederland verwijs ik u naar de antwoorden bij vraag 3 van de vaststelling van de begrotingsstaat voor het BES-fonds voor het jaar 2013 (Kamerstuk 33 400 H). Vanuit hoofdstuk IV zijn er,met betrekking tot de landen, in de begroting over 2012 financiële verplichtingen voor artikel 1 aangegaan voor een bedrag van € 63,6 miljoen en voor artikel 2 van € 57,8 miljoen. Onderscheid naar de verschillende eilanden en beleidsterreinen is niet mogelijk vanwege de uiteenlopende werkzaamheden binnen het gehele Caribisch gebied. Bij artikel 1 bedragen de financiële verplichtingen respectievelijk € 36,1 miljoen voor de Kustwacht, € 16,1 miljoen voor het RST, € 5,3 miljoen voor de Rechterlijke macht en € 6,1 miljoen voor de Koninklijke Marechaussee. Bij artikel 2 zijn de financiële verplichtingen voornamelijk voor de ontwikkelingsfondsen SONA, AMFO en FDA. |
7 |
Kan een overzicht worden gegeven van de voorwaarden die aan Nederlanders worden gesteld om zich in één van de overige Koninkrijksdelen te vestigen, en van de voorwaarden die aan Koninkrijksonderdanen worden gesteld, die zich in Nederland willen vestigen? Antwoord: De voorwaarden die aan Nederlanders worden gesteld om zich op Curaçao te vestigen worden bepaald door de landsverordening toelating en uitzetting (LTU) en de herziene instructie aan de gezaghebbers van de voormalige minister van Justitie. Nederlanders hebben altijd van rechtswege toelating tot het eiland voor een periode van 6 maanden (voorwaarden: geldig paspoort, retourticket, verblijfsadres, voldoende geldelijke middelen). Wil een (Europese) Nederlander in Curaçao werken, dan moet een aanvraag voor een verklaring van toelating van rechtswege worden ingediend. Daaruit moet onder meer blijken of de aanvrager met zijn werk op het eiland over voldoende middelen van bestaan zal kunnen gaan beschikken. Ook een verklaring omtrent het gedrag is nodig, huisvesting moet zijn gegarandeerd, etc. Nederlanders mogen op het eiland blijven in afwachting van het besluit op hun aanvraag en ook al op de werkvloer aanwezig zijn. Op Sint Maarten is de Landsverordening toelating en uitzetting Nederlandse Antillen nog steeds van kracht. De regeling op Sint Maarten wijkt weinig af van die van Curaçao. Er zijn twee kleine verschillen: de periode van 6 maanden is recent met een beleidswijziging verlengd tot 1 jaar en de inkomenseisen voor de verklaring van rechtswege zijn versoepeld. In Aruba zijn de voorschriften/ voorwaarden waaraan personen die zich willen vestigen neergelegd In de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU). Toelating tot verblijf wordt in Aruba van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend. Nederlanders die voldoen aan de volgende voorwaarden hebben van rechtswege toelating: Personen van een van de landen van het Koninkrijk of van een aangewezen ander land of van een internationale organisatie; Personen die in dienst zijn geweest van Aruba of vóór 1 januari 1986 in dienst waren van de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Aruba en uit dien hoofde pensioen genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige personen; Militairen, gedurende de tijd dat zij in Aruba zijn gestationeerd; Nederlanders die gedurende langer dan vijf jaar onafgebroken in Aruba zijn toegelaten geweest van rechtswege of krachtens vergunning. Een toelating tot tijdelijk verblijf of bij vergunning heeft een duur van ten hoogste een jaar. Meest voorkomende verblijfsdoelen zijn: werk, gezinshereniging, rentenieren of studeren, stage lopen. Voorwaarde voor het verkrijgen van een werkvergunning, is dat de aanvraag tot verblijf (verblijfsvergunning) ook reeds is toegekend. Een herziening van de Landsverordening toelating en uitzetting ligt voor goedkeuring bij de Staten. In het voorstel is een aantal wijzigingen opgenomen met betrekking tot personen afkomstig uit een van de overige landen van het Koninkrijk. Onder meer om gezinshereniging makkelijker te maken. Tevens word voorgesteld om aan personen afkomstig uit een van de overige landen van het Koninkrijk die gedurende 10 jaar onafgebroken in Aruba toegelaten te zijn geweest de status van Arubaan te geven. Nederland stelt geen vestigingsvoorwaarden aan personen die afkomstig zijn van een van de andere landen van het Koninkrijk indien zij de Nederlandse nationaliteit bezitten. |
8 |
Kan een overzicht worden gegeven van verschillen in toetsing met betrekking tot naturalisatie in Nederland en naturalisatie in de overige Koninkrijksdelen? Antwoord: De toetsingscriteria die gelden voor naturalisatie in Nederland zijn niet anders dan die gelden in de overige Koninkrijksdelen. Deze toetsingscriteria zijn opgenomen in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Deze rijkswet gelden voor alle landen van het Koninkrijk. Alleen met betrekking tot het inburgeringvereiste is in de overige Koninkrijksdelen sprake van een «dubbele taaltoets». Naast het Nederlands wordt ook de taal die op het eiland naast het Nederlands gangbaar is, getoetst. In Aruba, Bonaire en Curaçao is dat het Papiaments. In Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba is dat het Engels. |
9 |
Op welke gebieden hebt u bij Aruba, Curaçao en Sint Maarten bereidheid gesignaleerd om gezamenlijk de voorwaarden te creëren om van meer samenwerking met Nederland een succes te maken? Verschilt deze bereidheid per eiland? Antwoord: Aruba ziet in het Koninkrijk mogelijkheden voor strategische partnerschappen die een essentiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de Arubaanse ambities en die een meerwaarde kunnen zijn bij hetgeen Aruba op eigen kracht kan bereiken zoals blijkt uit de Arubaanse toekomstvisie op het Koninkrijk. Het samenwerkingsprotocol dat Aruba en Nederland op 27 oktober 2011 hebben ondertekend beoogt vorm te geven aan deze strategische partnerschap tussen beide landen. In Sint Maarten is een aantal belangrijke stappen gezet om de resultaten van het samenwerkingsbeleid van de afgelopen jaren op het gebeid van onderwijs en jongeren duurzaam in de begroting vast te leggen, zoals ondermeer blijkt uit het aantrekken van onderwijsinspecteurs en leerplichtambtenaren, alsmede het integreren van het innovatiekantoor voor onderwijs in het ministerie van Onderwijs. Daarnaast zijn de Hoge Colleges van Staat opgenomen in de begroting als uitvloeisel van het samenwerkingsprogramma Institutionele Versterking van de Bestuurskracht. In Curaçao zijn er zowel bij IVB als OJSP zorgen of de ingezette verbeteringen na afloop van het samenwerkingsbeleid voortgezet zullen worden. De regering van Curaçao heeft daar tot nu toe voor zover bekend nog nauwelijks middelen voor vrijgemaakt. Gezien de huidige begrotingsdiscussie is dit ook geen gemakkelijke opgave. Wel is met de ondertekening van het project Verduurzaming van de Sociale Vormingsplicht invulling gegeven aan de wens tot meer integratie van de Sociale Vormingsplicht in de zorgstructuren van het reguliere onderwijs. |
10 |
Waarom is het samenwerkingsbeleid met Curaçao en Sint Maarten ten einde gebracht terwijl de samenwerking met Aruba steeds nieuw leven in geblazen wordt? Antwoord: De samenwerking tussen Nederland en Aruba is terug te voeren op het samenwerkingsprotocol dat vorig jaar gesloten is. Hierbij is echter geen sprake van samenwerking in financiële zin. Ook het samenwerkingsbeleid – via het FDA – wordt komende jaren beëindigd conform eerdere afspraken. In 2012 heeft de laatste storting aan het FDA plaats gevonden en zullen projecten de komende 2 jaar tot uitvoering worden gebracht. |
11 |
Welke vormen van hoger toezicht zijn er binnen het Statuut mogelijk? Antwoord: Het Statuut voorziet in een vorm van preventief toezicht vanwege het Koninkrijk, indien landen wijziging in hun Staatsregeling willen aanbrengen (artikel 44 Statuut). Het gaat dan om wijzigingen met betrekking tot de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de bevoegdheden van de Gouverneur, van de Staten en om de rechtspraak. De Gouverneur als Koninkrijksorgaan heeft enkele toezichthoudende taken, beschreven in de Reglementen voor de Gouverneur. De Koninkrijksregering kan wetgevende en bestuurlijke besluiten schorsen en vernietigen die in strijd zijn met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen welke verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is (artikel 50 Statuut). De Raad van State van het Koninkrijk moet daarover eerst worden gehoord. Artikel 51 Statuut geeft de Koninkrijksregering de mogelijkheid om actief in te grijpen in het landsbestuur van de Caribische landen. Door middel van een algemene maatregel van rijksbestuur kan – onder voorwaarden -een voorziening worden getroffen wanneer een orgaan in Aruba, Curaçao of Sint Maarten niet of niet voldoende voorziet in hetgeen volgens het Koninkrijksrecht of internationale recht moet verrichten. Zoals in genoemde nota vermeld, ligt er pas een taak voor het Koninkrijk als het feitelijk disfunctioneren van de instituties van het land niet meer kan worden hersteld door de interne controlemechanismen. Tenslotte is er nog artikel 29 Statuut dat het toezicht op geldleningen regelt: het aangaan of garanderen van een geldlening buiten het Koninkrijk ten name of ten laste van een van de landen geschiedt in overeenstemming met de regering van het Koninkrijk. Daarnaast kan ook worden gewezen op de Rijkswet financieel toezicht, die op basis van artikel 38 van het Statuut is vastgesteld. Deze samenwerkingsregeling bevat een toezichtsarrangement voor Curaçao en Sint Maarten, waarbij het College financieel toezicht aanbevelingen aan de besturen van de landen doet en adviezen aan de rijksministerraad uitbrengt, en de Koninkrijksregeringen aanwijzingen kan geven. Het betreft een tijdelijke regeling ten aanzien van landstaken, die in onderlinge overeenstemming tot stand is gekomen. |
12 |
Wat bedoelt u met de opmerking dat de AMvRB van de plannen van aanpak naar verwachting per 10 oktober 2012 met twee jaar wordt verlengd? Is er sprake van onzekerheid? Antwoord: Op het moment dat de tekst voor de begroting geschreven werd, had nog geen besluitvorming over de verlenging van de AMvRB plaatsgevonden. Conform de motie van het lid Leerdam c.s. van 14 april 2010 (Kamerstuk 32 213 (R1903)) en artikel 42 van de AMvRB, zijn beide Kamers van de Staten-Generaal gekend in het besluit tot verlenging van de AMvRB. Dit is op 7 juni gebeurd (kamerstuk 31 568, nr. 104). Het Koninklijk Besluit is op 31 juli 2012 getekend (Staatsblad nr. 363). De AMvRB is daarmee verlengd tot 10 oktober 2014. |
13 |
Kan worden toegelicht waarin het nog niet of onvoldoende functioneren van onderdelen van de landstaken zoals het korps Politie en het gevangeniswezen is gelegen waardoor het noodzakelijk wordt geacht de AMvRB Waarborging plannen van aanpak landstaken Sint Maarten en Curaçao twee jaar te verlengen? Antwoord: Het was noodzakelijk om de AMvRB met twee jaar te verlengen, omdat de plannen van aanpak niet binnen de werkingsduur van twee jaar uitgevoerd waren. Voor een toelichting op de stand van zaken van de uitvoering van de plannen van aanpak en het functioneren van de landstaken waar deze op van toepassing zijn, verwijs ik u naar de rapportages van de Voortgangscommissie Curaçao en Sint Maarten en de bijbehorende uitvoeringsrapportages van de verantwoordelijke ministers, die uw Kamer na ieder Ministerieel Overleg worden aangeboden (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 3 en 33 000 IV, nr. 77). |
14 |
Welke plannen van aanpak zijn geïmplementeerd en welke worden verlengd? Antwoord: Op dit moment zijn alle plannen van aanpak nog in uitvoering. De Voortgangscommissie adviseert het Ministerieel Overleg wanneer zij vinden dat een plan van aanpak is uitgevoerd. Van de Voortgangscommissies heb ik vernomen dat naar verwachting de meeste plannen van aanpak van Sint Maarten 2013 kunnen worden afgerond. De uitvoering van de plannen van aanpak Korps Politie Sint Maarten, Point Blanche, Korps Politie Curaçao en Sentro di detenshon i korekshon Korsow kost naar verwachting meer tijd. |
15 |
Kunt u de kosten aangeven die Nederland maakt door middel van inzet door Defensie voor de Sociale Vormingsplicht? Antwoord: Het ministerie van BZK draagt voor de duur van drie jaar maximaal € 1 mln. per jaar bij aan de Sociale Vormingsplicht Aruba. Uit deze middelen wordt ook de ondersteuning van Defensie betaald. |
16 |
In hoeverre heeft Aruba vooruitgang geboekt bij het implementeren van de aanbevelingen uit het WODC-rapport over de staat van het bestuur? Antwoord: De deugdelijkheid van het bestuur is primair een taak van het land zelf. Behandeling van het WODC-rapport heeft in mei en juni plaatsgevonden in de Staten. Het laatste debat werd geschorst en is nog niet afgerond. |
17 |
Kunt u de laatste stand van zaken geven wat betreft de aanwijzing van de Rijksministerraad aan Curaçao? Kunt u hierin meenemen hoe het staat met de financiën van Curaçao en of zij inmiddels voortgang hebben gemaakt met het op orde krijgen van de financiën? Kunt u tevens aangeven wat er gebeurt wanneer dit niet zo is? Antwoord: Aan de aanwijzing van de rijksministerraad is nog niet voldaan. Zo is de benodigde begrotingswijziging nog niet bij de Staten ingediend en zijn tot op heden noodzakelijke structurele maatregelen in de zorg en in het pensioenstelsel achterwege gebleven. Naar verwachting van het Cft zal ook 2012, ondanks wel genomen maatregelen (bijvoorbeeld start onderzoek overheidsNV’s) en effecten van de aanwijzing zoals het op slot gaan van het aangaan van nieuwe verplichtingen, met een aanmerkelijk tekort eindigen. Uit mijn gesprekken met de interim-regering is gebleken dat de interim-regering de ernstige zorgen van het Cft en de omvang en aard van de problematiek erkent. De interim-regering is ook op 12 oktober een sociale dialoog gestart met de sociale partners, waarbij met name aandacht geweest is voor het meerjarig financieel kader en de problemen en risico’s waarvoor het land Curaçao staat. Het Cft heeft ook aangegeven dat – indien structurele maatregelen uitblijven – Curaçao haar reserves teniet doet. De meerjarige prognose van tekorten lopen daarmee op tot ruim 400 miljoen per jaar vanaf 2014. Het betreft dan een cumulatie van problematiek die ernstige consequenties kan krijgen voor het publieke voorzieningenniveau danwel de hoogte van de belastingen voor de bevolking en het bedrijfsleven, daargelaten de invloed op de verdere financieel economische ontwikkeling van Curaçao. Ook de aanwas in aantal en omvang van het aantal financiële risico’s voor Curaçao maakt het noodzakelijk om te komen tot begrotingsevenwicht. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën uit oogpunt van het begrotingsevenwicht en de vermogenspositie op zowel korte als lange termijn staan dus onder hoge druk. De nieuwe coalitie, van welke signatuur dan ook, staat voor een enorme financiële en beleidsmatige opgave. De RMR zal dan ook de intensieve en indringende interactie ten aanzien van het begrotingsbeleid continueren tot het moment dat Curaçao wel voldaan heeft aan de aanwijzing, gegeven op 13 juli van dit jaar. Op verdere eventuele vervolgstappen wordt in dit verband niet vooruit gelopen. Ik ga er van uit dat de regering en de Staten van Curaçao de ernst en noodzaak tot verregaande maatregelen inzien en daar naar zullen handelen. |
18 |
Welke verantwoordelijkheden heeft de Gouverneur van Curaçao om ervoor te zorgen dat de aanwijzing van de RMR naar behoren wordt uitgevoerd? Heeft hij voldoende personele capaciteit tot zijn beschikking om deze taken naar behoren uit te voeren? Antwoord: De Gouverneur heeft geen specifieke bevoegdheden op grond van de Rijkswet financieel toezicht. Wel kan hij op grond van zijn reguliere bevoegdheden maatregelen treffen. Zo kan hij de landsregering adviseren en waarschuwen (als landsorgaan). Op grond van artikel 21 van het Reglement voor de Gouverneur van Curaçao kan de Gouverneur weigeren een landsverordening of landsbesluit te ondertekenen, als dat in strijd is met onder andere een rijkswet of de belangen van het Koninkrijk. In dat geval zal hij kunnen besluiten het besluit of landsverordening niet te ondertekenen en dit melden aan de Rijksministerraad, die een daartoe strekkend Koninklijk besluit voor advies voorlegt aan de Raad van State van het Koninkrijk. Als bij Koninklijk besluit besloten wordt dat er daadwerkelijk strijd is zal dit in het officiële publicatieblad bekend worden gemaakt en kan de desbetreffende landsverordening of het desbetreffende besluit niet in werking treden. De Gouverneur heeft nadat de aanwijzing is gegeven een brief gestuurd aan de landsregering waarin hij, verwijzend naar deze bevoegdheid, heeft aangegeven hoe hij de landsverordeningen en besluiten aan de aanwijzing zal toetsen. De Gouverneur van Curaçao heeft in het kader van de uitvoering van zijn taken geen verzoek gedaan voor extra capaciteit. |
19 |
Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van de Caribisch Nederland-week van oktober 2012? Antwoord: Allereerst merk ik op dat Caribisch Nederland geen onderdeel uitmaakt van de begroting van Koninkrijksrelaties (IV). Voor wat betreft de inhoudelijke behandeling van onderwerpen die vallen onder mijn verantwoordelijkheid verwijs ik u naar het hoofdstuk van BZK (VII) en het BES-fonds. Dit gezegd hebbende kan ik u informeren dat tijdens de Caribisch Nederland-week tal van afspraken zijn gemaakt tussen de eilanden en alle departementen, zowel bestuurlijk als op werkvloerniveau. Enkele voorbeelden zijn het voornemen tot dempen van de stijging van nutstarieven op Caribisch Nederland, tot aanpassingen in het belastingsysteem in het kader van bovengeraamde belastinginkomsten van het Rijk op Caribisch Nederland en overeenstemming over onderwijshuisvestingsplannen. Voor nadere informatie over de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende vakministers. |
20 |
Kan nader inzicht gegeven worden in de omvang van de personele ondersteuning van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Voldoet deze ondersteuning? Antwoord: De ondersteuning van de Kabinetten op de eilanden wordt verantwoord in begrotingshoofdstuk 2B. |
21 |
Kunt u aangeven wat voor u een aanvaardbare balans is tussen de mate van autonomie en de verantwoordelijkheid van het Koninkrijk? Antwoord: Die balans dient gevonden te worden in overleg tussen de Koninkrijkspartners en wordt uiteindelijk – indien nodig – bepaald in de rijksministerraad. Hier is geen ultieme waarheid, anders dan dat bij het handelen van het Koninkrijk de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur – en daarmee het welbevinden van de burgers van het Koninkrijk – centraal staat. In de kern is dat aan de orde geweest bij het geven van de aanwijzing aan Curaçao. |
22 |
Op welke wijze heeft de regering zorg gedragen voor het waarborgen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur uit het Statuut tijdens de recente politieke crisis op Curaçao en de daaruit voortvloeiende machtswisseling? Antwoord: De landen van het Koninkrijk zijn zelf verantwoordelijk voor het waarborgen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur. Gedurende de recente crisis op Curaçao ben ik voortdurend op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Geconstateerd mag worden dat het proces dat heeft plaatsgevonden na het demissionair worden van het Kabinet Schotte conform de regels van de staatsinrichting van Curaçao is verlopen. Dit heeft geresulteerd in een interim-kabinet dat is aangetreden in overeenstemming met de wens van een meerderheid van de Staten en dat ook het vertrouwen geniet van de meerderheid van de Staten. |
23 |
In hoeverre is er op Curaçao de afgelopen periode sprake geweest van een ernstige inbreuk op fundamentele rechten en vrijheden of een situatie waarin rechtszekerheid of deugdelijk bestuur niet langer gewaarborgd waren en de interne controlemechanismen feitelijk dis-functioneerden? Antwoord: De afgelopen periode hebben er voor zover bekend geen ontoelaatbare inbreuken op fundamentele rechten of vrijheden van burgers plaats gevonden, noch hebben zich omstandigheden voorgedaan die aanleiding waren voor een reële vrees daarvoor. Wel heeft zich gedurende enkele weken op Curaçao een situatie voorgedaan waarin een meerderheid van de Staten, op formele gronden die werden verondersteld terecht te zijn, werd gehinderd om de gebruikelijke en gewenste parlementaire controle uit te oefenen op de inmiddels demissionair geworden regering. Deze situatie, die ontstond doordat de voorzitter van de Staten en het demissionaire kabinet de legitimiteit van de meerderheid van de Staten betwistten, is inmiddels – mede door toedoen van de Statenmeerderheid – rechtgetrokken. De interne controlemechanismen hebben dus uiteindelijk voor redres gezorgd. |
24 |
Kan nader toegelicht worden wat ermee bedoeld wordt dat de waarborgtaak via het samenwerkingsbeleid geborgd moet worden? Op welke wijze gebeurt dit momenteel? Antwoord: Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn op basis van het Statuut zelf verantwoordelijk voor onder andere goed bestuur, rechtszekerheid, economische ontwikkeling, onderwijs en overheidsfinanciën. In de afgelopen jaren is het samenwerkingsbeleid erop gericht om de landen te ondersteunen bij het zelf waarmaken van hun verantwoordelijkheden op de genoemde terreinen. In het beleidsartikel waarborgfunctie in hoofdstuk IV worden uitgaven begroot «ter preventieve invulling» van de waarborgfunctie. Zoals in de nota over de waarborgfunctie (Kamerstukken 2010–11, 32 850 nr. 2) verwoord kunnen onderlinge afspraken tussen de verschillende landen om medewerking van personele en materiele aard te verlenen zeer effectief zijn om deugdelijk bestuur of bescherming van de mensenrechten te bevorderen. Plan Veiligheid heeft als doel de rechtshandhavingsketen van de voormalige Nederlandse Antillen te verbeteren. Daarnaast wordt door middel van het Onderwijs en Jongerensamenwerkingsprogramma (OJSP) gewerkt aan het zodanig toerusten van de jeugd van de landen Curaçao en Sint Maarten dat deze na voltooiing van hun schoolloopbaan in staat is deel te nemen aan de arbeidsmarkt en volwaardig te participeren in een voortdurend veranderende samenleving. Door middel van het samenwerkingsprogramma IVB (Institutionele versterking van de Bestuurskracht) wordt gewerkt aan het versterken van het bestuur en de bestuurskracht op Curaçao en Sint Maarten. Met het SEI (Sociaal-economisch Initiatief) wordt gewerkt aan de versterking van het financieel-economische beleid van de eilanden en het wegwerken van sociaal-economische achterstanden. Daarnaast worden via de subsidies aan de Antilliaanse Medefinancieringsorganisatie (AMFO) tot eind 2012 activiteiten van non-gouvernementele organisaties gefinancierd die armoedebestrijding en het verbeteren van de uitgangspositie van jongeren als doel hebben. Ten slotte worden via het Fondo Desaroyo Aruba – FDA- projecten gefinancierd om het bestuur, het onderwijs, de rechtshandhaving en de overheidsfinanciën op Aruba te versterken. De laatste jaren van het samenwerkingsbeleid staan in het teken van het «verduurzamen» van de resultaten: die maatregelen nemen die ook na afloop van het samenwerkingsbeleid van nut blijven voor de landen. Van belang is dat de landen hiervoor voldoende geld reserveren op de begroting zodat zij hun verantwoordelijkheden ook na afloop van het samenwerkingsbeleid waar kunnen maken. |
25 |
Wat is de aard en achtergrond van de taakstelling van € 2 mln. per jaar die op artikel 1 nog vanaf 2014 moet worden ingevuld? Hoe is deze taakstelling voor 2013 ingevuld en waar is dit terug te vinden in de begroting? Antwoord: De taakstelling van € 2 mln. per jaar komt voort uit de taakstelling van «Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO’s». De taakstelling is vanaf 2014 en dus niet al ingevuld voor 2013. In 2013 zal worden besloten op welke wijze de taakstelling zal worden ingevuld. |
26 |
Wat is het totaalbedrag dat wordt bijgedragen aan de Kustwacht? Antwoord: Voor 2013 staat op Hoofdstuk IV een bedrag van € 36,2 miljoen. Hier staat een verwachte inkomstenpost van € 4,85 miljoen van de bijdragen van de Landen voor 2012 tegenover. Voor een uitgebreide toelichting over de financiering van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden, verwijs ik u graag naar de brief van d.d. 21 oktober 2011 (TK 2011–2012, 33 000 IV, nr. 35). |
27 |
In hoeverre heeft Nederland controle en invloed op het geld, de uitvoering en de efficiency van het Recherche Samenwerkingsteam? Welk bedrag is hiermee gemoeid? Antwoord: Het beleid en de jaarstukken van het RST worden vastgesteld door de ministers van Justitie (en Veiligheid) van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland en de minister van BZK gezamenlijk in het halfjaarlijkse Justitieel Vierpartijenoverleg. Voor 2013 is een bedrag van € 16,1 miljoen in de begroting opgenomen voor het RST. |
28 |
Waaruit vloeit de nog in te vullen taakstelling Waarborgfunctie van € 2 mln. voort en hoe zal die naar verwachting worden ingevuld? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 25. |
29 |
Hoeveel mariniers zijn er gestationeerd op Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Welke taken vervullen zij daar? Antwoord: Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Defensie. Hiervoor verwijs ik u dan ook naar de begrotingsbehandeling van Hoofdstuk X. |
30 |
Moet uit de zinsnede dat het in kleine gemeenschappen van belang is dat rechters en officieren enige afstand hebben tot de gemeenschap, in verband waarmee Nederland rechters en Officieren van Justitie ter beschikking stelt, worden afgeleid dat lokale functionarissen die afstand doorgaans niet bewaren? Antwoord: Nee. |
31 |
Kunt u aangeven waarom het apparaatbudget op artikel 2 «Bevorderen autonomie koninkrijkspartners» in de begroting 2013 met ongeveer 12% (€ 1,1 mln.) wordt verhoogd? Antwoord: Volgens mijn berekeningen is het apparaatbudget van artikel 2 ten opzichte van de begroting 2012 verhoogd met € 169 000. |
32 |
Kunt u per land aangeven hoeveel geld er tot nu toe is betaald en gaat worden betaald voor de schuldsanering? Wat is het totaalbedrag en wanneer zijn de betalingen afgerond? In welke vorm wordt de schuldsanering uitgevoerd, bijvoorbeeld in de vorm van een kwijtschelding, lening of directe betaling aan de eilanden? Antwoord: De schuldsanering is opgebouwd uit twee onderdelen, namelijk de sanering van schuldtitels en de sanering van betalingsachterstanden. De totale schuldsanering bedroeg € 1,12 miljard. De sanering van schuldtitels bedroeg voor het Land Nederlandse Antillen € 624 miljoen en voor Curaçao € 354,4 miljoen. De betalingsachterstanden bedroegen respectievelijk € 95,9 miljoen voor het Land en € 47,1 miljoen voor de BES-eilanden. De laatste betalingen hebben in 2012 plaatsgevonden. De betalingen hebben door tussenkomst van het CFT rechtstreeks plaatsgevonden aan derden. |
33 |
Wat is het uiteindelijke doel van de bevordering van de autonomie van de koninkrijks-partners? Antwoord: In de begroting is de doelstelling aangegeven, namelijk het ondersteunen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij het verbeteren van het bestuur, de rechtszekerheid, de economische ontwikkeling, het onderwijs en de overheidsfinanciën. Na 10 oktober 2010 is de invulling van ondersteuning wel wezenlijk anders. De beëindiging van het samenwerkingsbeleid is hierbij de belangrijkste beleidswijziging. Dat betekent dat de landen Curaçao en Sint Maarten de volledige beleids- en financiële verantwoordelijkheid gaan dragen voor onder andere de economische ontwikkeling en het onderwijs. Nederland kan uiteraard – op verzoek – wel kennis en ervaring inbrengen, zoals zo kenmerkend in de relatie tussen Aruba en Nederland. |
34 |
Kunt u de successen en de teleurstellingen van de samenwerkingsprogramma's kort omschrijven? Antwoord: Om meer inzicht te krijgen in de stand van zaken van de samenwerkingsprogramma's zijn deze in 2011 tussentijds geëvalueerd. De evaluatierapporten zijn naar de Kamer verzonden. De belangrijkste conclusie uit de tussentijdse evaluatie van het Onderwijs en Jongeren Samenwerkingsprogramma (OJSP) is dat de «goede dingen» gebeuren. Belangrijke onderwijsvernieuwingen zijn in gang gezet. Tegelijkertijd wordt geconcludeerd dat de effectiviteit, efficiëntie en duurzaamheid nog onvoldoende zijn. Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie is een actieplan opgesteld waarin de prioriteiten benoemd staan voor de laatste fase van het samenwerkingsprogramma. In het actieplan zijn de resultaten gericht op wat er merkbaar verbetert in de klas en op duurzame verbeteringen. De belangrijkste conclusie uit de tussentijdse evaluatie van het samenwerkingsprogramma Institutionele Versterking van de Bestuurskracht (IVB) is dat in Sint Maarten hard is gewerkt aan de nieuwe staatsinrichting. Nu de transitie naar Land heeft plaatsgevonden is het echter zaak de focus te verleggen naar het primaire ontwikkelingsdoel van IVB, namelijk deugdelijkheid van Bestuur. In Curaçao ontbreekt het door de breedte van doelstellingen van het IVB aan focus. De evaluatoren bevelen aan om prioriteiten te benoemen met haalbare doelen en de regie over het IVB programma te versterken. Deze aanbevelingen zijn daarom verwerkt in de actieplannen voor IVB Sint Maarten en Curaçao die naar Uw Kamer zijn verzonden. Uit de tussenevaluatie van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) van Curaçao kwam onder andere naar voren dat de individuele projecten doorgaans goed lopen. Er bestaat echter een risico dat de overkoepelende doelstellingen niet volledig behaald zullen worden door problemen op uitvoeringsniveau, doordat de duurzaamheid van de maatregelen in het SEI niet voldoende is gewaarborgd en doordat er te weinig aandacht is geweest voor het definiëren en meetbaar maken van de resultaten van het SEI. In 2011 is daarop door het ministerie van BZK met Curaçao en USONA overlegd hoe de conclusies van de tussenevaluatie kunnen worden geadresseerd. In een binnenkort te tekenen addendum wordt daar concreet invulling aan gegeven. De komende periode staat in het teken van het «verduurzamen» van de resultaten: die maatregelen nemen die ook na afloop van het samenwerkingsbeleid van nut zijn voor Curaçao en Sint Maarten en hiervoor voldoende geld reserveren op de begroting. Na afloop van het samenwerkingsbeleid zal een eindevaluatie plaatsvinden. |
35 |
Is de landsverordening Sociale Vormingsplicht nog van kracht op Curaçao en Sint Maarten? In hoeverre wordt deze door de landen gefinancierd en nageleefd? Antwoord: Curaçao heeft de landsverordening Sociale Vormingsplicht (SVP) van de Nederlandse Antillen overgenomen. Ook de Sociaal Vormende Dienstplicht, die wordt uitgevoerd met ondersteuning van Defensie, maakt sinds 2010 deel uit van de Curaçaose SVP. Nederland financiert momenteel in het kader van het Onderwijs en Jongeren Samenwerkingsprogramma het project Verduurzaming SVP 2012–2013. Dit project heeft als doel het aantal drop-outs te verminderen, de SVP te integreren in het reguliere beroepsonderwijs en de handhavings- en zorgstructuur voor de SVP-doelgroep te versterken. Curaçao is in 2012 gestart met het overnemen van de exploitatiekosten van de SVP inclusief de Sociaal Vormende Dienstplicht door hiervoor structureel ruim ANG 6 miljoen op de eigen begroting te reserveren. De instroom in de kanstrajecten heeft, vanwege het beperkte aantal beschikbare plaatsen, tot nu toe grotendeels op basis van vrijwilligheid plaatsgevonden. Voor de Sociaal Vormende Dienstplicht worden jongeren wel opgeroepen per brief en via de media. Jongeren die uit de trajecten uitvallen worden opnieuw opgeroepen door het projectbureau SVP, waarbij in overleg wordt bekeken welk kanstraject het meest geschikt is voor de betreffende jongere. Sint Maarten heeft ook de landsverordening SVP van de Nederlandse Antillen overgenomen. Er is (nog) geen nieuwe landsverordening opgesteld voor Sint Maarten. Sint Maarten heeft wel een eigen succesvolle variant op de SVP ontwikkeld, het Youth Development Program (YDP). Nederland financiert het YDP-project binnen het Onderwijs en Jongeren Samenwerkingsprogrammamet ANG 1,6 miljoen [nog omrekenen]. Het YDP richt zich op de begeleiding naar de arbeidsmarkt van jongeren die om wat voor reden dan ook vroegtijdig het voortgezet onderwijs hebben verlaten. Het YDP is geïntegreerd in het reguliere onderwijs dus wanneer jongeren het programma succesvol afronden hebben zij een startkwalificatie op de arbeidsmarkt. Wanneer de SBO-school, ook een project dat binnen OJSP wordt uitgevoerd (volledig gefinancierd met Nederlands geld, ANG 9 561 000), af is, zullen de opleidingen die binnen YDP worden aangeboden in de school worden ondergebracht. |
36 |
Hoe verloopt de handhaving van de leerplichtlandsverordening op de luchthavens van Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Antwoord: De handhaving van de leerplichtlandsverordening behoort tot de verantwoordelijkheid van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. |
37 |
Hoeveel technische bijstanders zijn er in het kader van het programma Institutionele versterking en bestuurskracht werkzaam op Curaçao en Sint Maarten? Waar in de eilandelijke overheden zijn zij werkzaam en wat is hun functie? Antwoord: In Sint Maarten zijn er geen uitgezonden technische bijstanders meer werkzaam op basis van het samenwerkingsbeleid IVB. Ook in Curaçao heeft een flinke reductie plaatsgevonden. Op dit moment zijn er binnen het IVB-programma van Curaçao nog drie technische bijstanders werkzaam bij de Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) in de functies teamleider, expert en accountant. |
38 |
Kunt u aangeven of de Sociale Vormingsplicht op Aruba al sprake is van een succes? Antwoord: Het Sociale Vormingtraject Aruba is op 14 november 2011 van start gegaan. Vanuit Hoofdstuk IV wordt hier voor een periode van drie jaar maximaal € 1 miljoen per jaar aan bijgedragen. Met de Arubaanse regering is afgesproken dat er na een jaar een evaluatie wordt uitgevoerd naar de behaalde resultaten. Wel kan ik u vast mededelen dat 29 jongeren verdeeld over twee lichtingen het traject tot nu toe succesvol doorlopen. |
39 |
Kunt u aangeven hoeveel de initiële aanlegkosten voor glasvezel tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius zijn? Komt dit geld op enig moment terug? Antwoord: De totstandkoming van de internetverbinding is vastgelegd in een bestuurlijk akkoord van november 2008. Op 18 augustus 2010 is vervolgens een protocol gesloten tussen Nederland (staatssecretaris BZK), Saba en Sint Eustatius waarin onder meer is opgenomen dat Nederland de initiële aanlegkosten zou financieren. In 2011 heeft ministerie van Binnenlandse Zaken 6 miljoen USD ter beschikking gesteld voor de aanleg van de zeekabel. Onlangs heb ik een extra financiële bijdrage toegezegd van 1,2 mln. euro in 2012 en 1 mln. euro in 2013 om de zeekabel toekomstvast en werkend op te leveren. De totale investering van BZK komt daarmee op 8,8 mln. USD. Het belang van de glasvezelverbinding is veelzijdig. Deze draagt bij aan een verbetering van de sociaal, economische en culturele ontwikkelingen van de eilanden en vergroot de betrouwbaarheid van de communicatieverbindingen (ook van belang voor zorg en veiligheid). Hierbij zijn de eilandelijke en rijksoverheid gebaat. De betere bereikbaarheid resulteert in een efficiëntere manier van werken, ook voor de rijksdienst aldaar. Dit levert tevens kostenbesparingen op voor de rijksoverheid. |
40 |
Wat zijn de resultaten van de Sociale Vormingsplicht, bezien naar aantallen aanmeldingen, uitvallers, geslaagden en doorstromers naar vervolgopleidingen en/of werk? Antwoord: Indien wordt gedoeld op de Sociale Vormingstraject Aruba, dan verwijs ik u naar vraag 38. |
41 |
Wordt er door de autonome landen ook geleend via de overheids-nv's? Zo ja, bij wie en voor welk bedrag? Heeft het CFT hier controle over? Antwoord: Hieromtrent heb ik u geantwoord en kunt u informatie vinden in de antwoorden op de kamervragen van het lid Bosman (VVD) inzake het artikel «Geld gratis onderwijs is lening RdK». |
42 |
Wie draagt het financieel risico voor de overheidsleningen van Sint Maarten en Curaçao? Antwoord: Nederland draagt het financiële risico voor de overheidsleningen van Sint Maarten en Curaçao. Jaarlijks worden de aflossingen en rente door Curaçao en Sint Maarten naar Nederland overgemaakt. Dit wordt verantwoord op artikel 2 van H IV. |
43 |
Welk bedrag is door Nederland in totaal aan schuldsanering besteed? Antwoord: Zie mijn antwoord bij vraag 32. |
44 |
Kan een overzicht worden gegeven van alle voorwaarden die door Nederland aan de sanering van schulden en betalingsachterstanden zijn verbonden? Antwoord: Een overzicht van alle voorwaarden die aan de sanering van schulden en betalingsachterstanden zijn verbonden zijn opgenomen in het Overgangsakkoord van 12 februari 2007 (art. 13–15) en het Bestuursakkoord van 28 augustus 2008 (art. 14–15). Nederland, het Land Nederlandse Antillen, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben hierin nadere afspraken gemaakt over het vervroegd overnemen van een gedeelte van de geconsolideerde schuld van het Land en de betalingsachterstanden van de betreffende eilandgebieden. De belangrijkste voorwaarden waren: De geconsolideerde schuld per 31 december 2005 omvat, conform het system of National Accounts (SNA), alleen de schuldtiteks (van uitstaande leningen) tussen de overheid en andere partijen. Ook de betalingsachterstanden per 31 december 2005 bevatten alleen achterstallige betalingen van de overheid aan derden. De bestuurders van het Land N.A., Sint Maarten en Curaçao blijven in de transitiefase verantwoordelijk voor zowel de juistheid van de opgaaf van de te saneren schuldtitels respectievelijk de rekeningen horend bij de achterstallige betalingen. De budgethouder in Nederland gaat pas over tot het geven van een betalingsopdracht indien aan alle vereisten is voldaan. Dit betekent dat het schuldoverzicht door een externe accountant moet zijn goedgekeurd en dat ten aanzien van de betalingsachterstanden uit het rapport van deze accountant blijkt dat aan alle criteria is voldaan. |