Vastgesteld 7 augustus 2013
De vaste commissie voor Defensie en de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties hebben op 3 juli 2013 overleg gevoerd met minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 juni 2013 inzake mogelijke melding(-en) van corruptie en financieel wanbeleid op Sint-Maarten in ambtsberichten door Nederlandse ambtenaren (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 34);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 5 juni 2013 inzake stand van zaken verontreiniging door de raffinaderij op Curaçao (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 30);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 juni 2013 inzake redenen voor het afgelasten van de Koninkrijksconferentie, de financiële situatie van Aruba en de screening van kandidaat-bewindspersonen op Curaçao en Sint-Maarten (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 32);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23 mei 2013 inzake de maatschappelijke en politieke situatie op Curaçao (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 29);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 juni 2013 met het verslag van de reis van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar Aruba van 8 tot en met 11 juni 2013 (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 36);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 juni 2013 betreffende informatie over de voortgang van het overleg met de minister-president van Sint-Maarten inzake de integriteit van het politieke bestuur (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 35);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 juni 2013 met informatie over de zesde voortgangsrapportage Curaçao (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 31);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 juni 2013 inzake evaluatie flexibele pool Koninklijke Marechaussee (Kamerstuk 30 176, nr. 31);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 2 juli 2013 over liquiditeit en leningen Curaçao en Sint-Maarten (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 40).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, Recourt
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke
De griffier van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, De Lange
Voorzitter: Recourt
Griffier: De Lange
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bosman, Fritsma, Heijnen, Van Raak en Recourt,
en minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 13.45 uur
De voorzitter: Ik heet de minister, de Kamerleden en de andere aanwezigen hartelijk welkom. Ik heb een paar mededelingen vooraf. Allereerst nemen wij met bloemen afscheid van een lid van de commissie. Dat is niet feestelijk. De heer Fritsma blijft, maar de heer Heijnen zal uit deze commissie vertrekken omdat hij een mooie andere functie gaat vervullen. Wij feliciteren hem daarmee van harte. Hij gaat terug naar school. Het is jammer dat hij deze commissie verlaat. Mijnheer Heijnen, u hebt niet zo heel lang in deze commissie gezeten, maar u hebt met uw ruime ervaring in Den Haag en het lokaal bestuur een rustige en prettige inbreng geleverd. Collega Van Raak zegt altijd: we moeten mensen in deze commissie hebben die niet in grote lijnen en filosofieën denken, maar die het praktisch willen aanpakken. Het gaat om mensen uit het lokaal bestuur, maar er zijn uitzonderingen. Heel veel dank, mijnheer Heijnen. U krijgt een bos bloemen.
(applaus)
De voorzitter: Volgens mij houdt de heer Heijnen wel van bloemen, maar niet van afscheid nemen. Een tweede huishoudelijk punt is dat ik de vergadering na drie kwartier moet verlaten wegens plotselinge, dringende werkzaamheden elders. De heer Bosman is bereid gevonden om de vergadering dan als voorzitter voort te zetten. Ik moet ook nog zeggen dat mevrouw Hachchi van D66 niet aanwezig kan zijn. Zij laat zich excuseren. We beginnen met de eerste termijn van de Kamer. Ik stel een spreektijd van vijf minuten per fractie voor, met twee interrupties. Er zijn echter weinig woordvoerders, dus we kunnen er een beetje ruimhartig mee omgaan. Het is uiteindelijk uw probleem als we uitlopen.
De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Dit algemeen overleg heeft voor de VVD een rode draad: wie is uiteindelijk verantwoordelijk? In de verschillende brieven van de minister komen de verschillende financiële posities van de landen aan de orde en die zijn voor alle landen niet echt rooskleurig. Aruba heeft net een downgrade gekregen van kredietbeoordelaar Standard & Poor's. Het kabinet van Aruba wil stappen zetten om de financiële positie van Aruba te verbeteren door herkapitalisatie. Aruba gaat nieuwe leningen aan tegen een lager tarief. Het IMF maakt zich echter zorg over de financiële ontwikkeling van Aruba. Vanuit Nederland is toestemming gegeven voor een lening van 433 miljoen gulden, oftewel 185 miljoen euro. Deze lening wordt uitgezet in het buitenland. Kan de minister aangeven voor hoeveel Nederland heeft ingeschreven? En op basis van welke informatie heeft de minister de overtuiging dat het een veilige lening is? Wie is uiteindelijk verantwoordelijk?
De begroting van Sint-Maarten is boterzacht en, zoals gebruikelijk, zeer laat ingediend. Het oordeel van het College financieel toezicht (Cft) was helder. Hoewel de afspraken die tijdens het bezoek van het college met Sint-Maarten zijn gemaakt, niet volledig naar de letter zijn nagekomen, is het Cft van mening dat met deze begroting op hoofdlijnen een belangrijke stap voorwaarts wordt gemaakt. Het Cft adviseert dan ook positief op deze ontwerpbegroting, met inachtneming van een aantal acties die ertoe moeten leiden dat de begroting inderdaad ten uitvoer wordt gebracht. Ik herhaal keer op keer dat de begroting van Sint-Maarten niet toekomstbestendig is, nu ook weer niet. In relatie tot de zinsnede «niet volledig naar de letter nagekomen» vraag ik mij af waar straks het financiële risico ligt; wie is uiteindelijk verantwoordelijk?
De VVD vindt het onacceptabel dat Sint-Maarten met een enorme vertraging begrotingen stuurt. Als ze dan beschikbaar zijn, kloppen ze van geen kant. Veel zaken ontbreken nog in de begroting. Bijvoorbeeld huur, gas, water en licht van de landsrecherche staan niet in de boeken. Belastingopbrengsten die vanaf januari ingeboekt hadden moeten worden, gaan nu pas halverwege het jaar lopen. Voor het Openbaar Ministerie staan er geen materiële kosten op de begroting en kloppen de getallen voor personeelskosten niet. Ik mag hopen dat het Cft ook dit soort zaken toetst en controleert. De VVD accepteert dit soort omissies niet. Welke garantie heeft de rijksministerraad dat de begroting voor 2014 wél op tijd zal zijn? Zijn ze daar al mee bezig op Sint-Maarten?
De slotverklaring van het bestuurlijk overleg op 2 november 2006 in Den Haag was duidelijk: de landen krijgen een schuldverlichting tot aan het niveau van de rentelastnorm, op voorwaarde van blijvende goede uitvoering van dit akkoord. Mag ik hieruit concluderen dat wij kunnen overgaan tot terugvordering van de schuldsanering als landen zich niet aan dit akkoord houden?
Ook ten aanzien van Curaçao mis ik de broodnodige transparantie. De constructies van verkapte leningen aan overheids-nv's, ook op Sint-Maarten, zijn dubieus volgens het Cft. Wanneer geven de landen openheid over de status van overheids-nv's en de risico's die de landen daadwerkelijk lopen? Mijn grootste zorg voor Curaçao is Aqualectra. De financiële gaten zijn enorm en er bestaat geen voorziening voor vernieuwing van generatoren. Ik durf hier te stellen dat Curaçao voor een half miljard gulden het schip ingaat, maar niemand heeft er zicht op. En: wie is uiteindelijk verantwoordelijk?
Nederland is onderdeel van het Koninkrijk. De grenzen van het Koninkrijk strekken zich uit tot in het Caribisch gebied. Nu blijkt dat de KMar op Sint-Maarten door de toenmalig minister van Justitie naar de backoffice is gedirigeerd. Het is voor iedereen duidelijk dat de minister van Justitie daar belang bij had. Gezien alle informatie die nu beschikbaar is, het WODC-rapport, de criminaliteitsbeeldanalyse of het recente Trafficking in Persons Report, wordt duidelijk dat er een groot probleem is met criminaliteit en mensenhandel. Dan is het onbestaanbaar dat aan de buitengrenzen van het Koninkrijk gerotzooid wordt door de minister van Justitie van Sint-Maarten, die betrokken was bij mensenhandel. Wordt het niet tijd dat de rijksministerraad verantwoordelijk wordt voor de instandhouding van de integriteit van de buitengrenzen van het Koninkrijk; wie is uiteindelijk verantwoordelijk?
Ik durf te zeggen dat Nederland uiteindelijk verantwoordelijk en aansprakelijk zal zijn. Dat is voor de VVD echter onverteerbaar. Er kan geen sprake zijn van verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid zonder dat Nederland – ja, heel duidelijk Nederland en niet het Koninkrijk – hier iets over te zeggen heeft. De landen kunnen zeggen dat ze autonoom zijn, maar dat zijn ze natuurlijk niet. Dat komt doordat Nederland uiteindelijk altijd verantwoordelijk is. Een land binnen het Koninkrijk kan dus nooit zeggen dat het autonoom is. Het gebruik van de waarborgfunctie is een middel van het Koninkrijk. Als Kamerlid kan ik het Koninkrijk niet opdragen om die waarborgfunctie te gebruiken. Ik kan wel vragen waarom de minister en de rijksministerraad geen gebruik hebben gemaakt van die waarborgfunctie. De minister kan dan uitleggen welke afspraken zijn gemaakt in het kader van redres en hoe de minister verbeteringen in de toekomst voor zich ziet.
Kan de minister aangeven waarom de rijksministerraad geen gebruik heeft gemaakt van de waarborgfunctie gelet op de problemen met de begroting van Sint-Maarten? Ook nu voldoet deze namelijk niet aan de maatstaven van een goede begroting. Er is verbetering, maar absoluut niet in een aanvaardbaar tempo. Welke harde afspraken voor de begroting van 2014 worden nu al gemaakt?
De verantwoordelijkheidsvraag blijft rondzingen. De VVD heeft daar grote zorgen over, omdat er volgens haar een weeffout in het Statuut zit. De VVD heeft verschillende keren om visies op het Koninkrijk gevraagd en de wijze waarop Nederland erin zou moeten staan. De VVD wil een heldere keuze voor de toekomst maken. Daarom heb ik samen met Ronald van Raak van de SP een initiatiefnota geschreven over de wijze waarop wij, vanuit de visie van Nederland, de toekomst van het Koninkrijk zien. Wij zien veel voordelen in een gelijkwaardige positie van alle landen in het Koninkrijk, maar dan moet Nederland ook geen verantwoordelijkheid meer hebben voor het Koninkrijk. De waarborgfunctie is het struikelblok voor onze onderlinge relaties. Daarom stellen collega Van Raak en ik voor om het Koninkrijk om te vormen tot een gemenebest, een samenwerkingsverband op basis van gelijkwaardigheid waarin niemand zeggenschap heeft over een ander en waarin ook niemand verantwoordelijk is voor een ander. Ik overhandig deze initiatiefnota, Het Nederlandse Gemenebest: het Koninkrijk der Nederlanden van de toekomst, graag aan de minister. Deze nota gaat nu naar Bureau Wetgeving en zal na de zomer in de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties ter sprake komen. Ik verwacht niet dat de minister nu op de initiatiefnota zal reageren, maar die zal later zeker aan de orde komen.
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Bosman. Dan is nu het moment voor de feestelijke overhandiging van de initiatiefnota. Ik spreek een woord van waardering uit voor dit initiatief uit de Kamer, in dit geval van VVD en SP. Wij zullen hier nader over spreken in deze commissie. De minister heeft de initiatiefnota in ontvangst genomen. Hij hoeft hier niet direct op te reageren, maar misschien kan hij er in zijn eerste termijn enkele woorden aan wijden. Ook heet ik de nieuwe gevolmachtigde minister van Curaçao welkom. Er waren enkele logistieke problemen, maar hartelijk welkom, mevrouw Wiels.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. 10-10-10 had feestelijk moeten worden, maar dat was het niet. Het gaat nu wat beter tussen ons en de eilanden, maar dat kan elk moment weer veranderen. Dat komt door drie structurele problemen. Het eerste probleem is de financiën en de economie. Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zijn kleine landen in een moeilijk gebied, een gebied met veel belastingontduiking, mensenhandel, vrouwenhandel, wapenhandel, drugshandel en het witwassen van drugsgeld. Deze onderwereld heeft veel invloed op het economische en politieke leven. Een van de structurele problemen is volgens mij dat dit soort criminaliteit niet alleen een uitwas is die wij moeten bestrijden, maar een structureel onderdeel van het financiële en economische systeem.
Een tweede probleem is corruptie en vriendjespolitiek. Ik heb veel discussies gehad met de heer Wiels, maar ik heb ook altijd mijn waardering voor hem uitgesproken. Ik merkte namelijk dat hij als politicus opkwam voor het algemeen belang. Dat was uniek. Ik ben buiten de heer Wiels op een van de eilanden nog nooit een politicus tegengekomen die opkwam voor het algemeen belang, in ieder geval niet op die manier. Hij was een ideologisch bevlogen persoon. Dat is ook het probleem: fraude, corruptie en vriendjespolitiek zijn niet alleen een uitwas van het politieke systeem, maar structureel onderdeel van het politieke systeem.
Een derde probleem is de verantwoordelijkheid van Nederland. In het Statuut van 1954 is vastgelegd dat wij verantwoordelijk zijn voor mensenrechten, rechtszekerheid en goed bestuur. Uiteindelijk zijn wij ook verantwoordelijk voor de financiën, voor het geld. Die verantwoordelijkheid kunnen wij echter niet waarmaken. Wij hebben al vaak met de Nederlandse regering, met de ministers, gesproken over de invulling van de waarborgfunctie. Die waarborgfunctie wordt echter niet ingevuld, sterker nog, die wordt juist heel erg opengelaten. Er wordt mee gedreigd, maar uiteindelijk kunnen wij niet heel veel doen. Ja, wij kunnen het leger sturen, maar dat willen wij niet. Wij kunnen ook betalen, maar dat willen wij ook niet meer. Ik zie dus een aantal structurele fouten in het Koninkrijk. Als ik spreek met de mensen op eilanden, constateer ik dat de liefde er nog is. Wij staan echter wel op een breekpunt. Na 10-10-10 waren de verwachtingen hoog, maar die zijn niet waargemaakt. Wij kunnen ons niet nog een keer zo'n situatie veroorloven. Ik denk dat wij een andere weg moeten inslaan, want ik ben bang dat anders het lijntje breekt. Daarom heb ik samen met de heer Bosman van de VVD een gemenebestconstructie voorgesteld. Ik vind het heel belangrijk dat een partij van de coalitie en een partij van de oppositie samen dit initiatief nemen. Het is ook een voor de hand liggend initiatief omdat het ook de opvatting van onze partijen in de aanloop naar 10-10-10 weerspiegelt.
Een gemenebestconstructie kan in ieder geval een aantal problemen wegnemen, met name het probleem van de verantwoordelijkheid die wij hebben en die als een slagschaduw over onze verhoudingen met de eilanden hangt. Wij kunnen de eilanden nu hulp bieden, geld geven, maar door het verantwoordelijkheidsmechanisme worden er te vaak verkeerde dingen met het geld gedaan en nemen de bestuurders aan de overkant hun verantwoordelijkheid niet. In de gesprekken die ik heb gevoerd, valt hierover te praten met de eilanden. Op de eilanden, met name op Aruba, zeggen veel politici dat zij graag willen samenwerken. Als ik uitleg dat wij ook graag willen samenwerken maar dat wij die verantwoordelijkheid niet kunnen waarmaken, merk ik dat er behoefte aan en ook ruimte voor discussie is. Ik wil graag af van de huidige koninkrijksbanden en het Statuut en op naar een gemenebest van gelijkwaardige landen die op basis van gelijkwaardigheid samenwerken. Ik besef daarbij heel goed dat de hulp vaker van Nederland dan van andere landen zal komen, maar dat vind ik niet erg. Ik ben juist heel blij dat de landen en hun volkeren bij Nederland willen horen. Ik zoek wel naar een manier van samenwerken die niet alleen maar leidt tot ruzie en gedoe, maar juist tot samenwerking en het versterken van elkaar.
Wij gaan onze initiatiefnota bespreken, maar ook tegen de achtergrond dat wij andere landen eerder hebben uitgenodigd om een visie op het Koninkrijk te maken. Aruba heeft een duidelijke visie op het Koninkrijk. Curaçao en Sint-Maarten hebben nog niet aan die wens voldaan, maar ik hoop dat dit nog gebeurt. De Nederlandse regering heeft altijd gezegd: wij hebben zo'n visie niet nodig, want wij kunnen niet eenzijdig het Statuut opzeggen of veranderen. Dat geldt echter ook voor de andere landen. Daarom vind ik het heel belangrijk om met dit initiatief de discussie te starten en te laten zien dat ook Nederland een opvatting, een visie, heeft. Een visiestuk van Nederland moet meer zijn dan een opsomming van mogelijkheden, zoals nu. Het moet de opvatting zijn van de Nederlandse regering of, nog belangrijker, van het Nederlandse parlement. Daarom ben ik blij dat de heer Bosman en ik de discussie kunnen openen. Ik hoop dat wij de discussie in september vruchtbaar kunnen afronden, zodat Nederland voor de andere landen een verhaal heeft. Op die manier kunnen wij bekijken of wij een aantal structurele problemen kunnen oplossen.
De heer Fritsma (PVV): Ik heb de initiatiefnota nog niet gelezen, maar misschien kan de heer Van Raak of de heer Bosman een tipje van de sluier oplichten. Ik heb een vraag over het benadrukken van gelijkwaardigheid. Betekent dit dat niet alleen de Caribische gebiedsdelen de banden met Nederland eenzijdig kunnen verbreken, maar dat Nederland dit op basis van gelijkwaardigheid ook kan doen? Dat lijkt mij namelijk een elementaire vraag.
De voorzitter: We dreigen nu een notitie te gaan bespreken die we niet kennen – dat geldt ook voor de minister – naar aanleiding van de opmerkingen die de heer Van Raak zojuist heeft gemaakt, ongeacht de inhoud daarvan. Ik kan me voorstellen dat op deze vraag een antwoord volgt, maar daarna wil ik de discussie hierover stoppen. Ik zeg tegen de minister dat het aan hem is om te bepalen in hoeverre hij kan reageren op de inhoud van de notitie.
De heer Bosman (VVD): Het betreft een aantal gezamenlijke afspraken op basis van gelijkwaardigheid. Iedereen kan lid worden, maar ook zijn lidmaatschap opzeggen. Je kunt zelfs afspreken dat het lidmaatschap je kan worden ontzegd als je een aantal afspraken niet nakomt. Dat is echter onderdeel van een verdere standpuntverdieping.
De heer Fritsma (PVV): Ik wacht op de verdere behandeling van de initiatiefnota, maar ik was even nieuwsgierig naar dit specifieke punt.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Er staat een flink aantal brieven op de agenda. Eigenlijk valt de inhoud daarvan weg tegen de achtergrond van de presentatie van de initiatiefnota van collega Bosman. Hij had ook mij uitgenodigd om daaraan mee te werken, maar ik heb dat om twee redenen niet gedaan. Ten eerste wil ik mijn opvolgers niet voor de voeten lopen. Ten tweede – en dat is een veel belangrijkere reden – zitten wij naar mijn idee op basis van afspraken in een traject waarmee wordt beoogd om in 2014/2015 te komen tot een evaluatie van het Statuut dat op 10-10-10 in werking is getreden. Dat is in overleg met de landen binnen het Koninkrijk gebeurd. Volgens mij past het de regering om afspraken te maken over de wijze waarop de evaluatie wordt ingericht. Daarbij is het goed om te kijken naar de criteria die wij hanteren. Natuurlijk worden die ontleend aan de doelstellingen die wij beoogden met 10-10-10. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het presenteren van deze initiatiefnota ingrijpt in dat proces; die doorkruist het traject. Ik heb de minister wel opgeroepen om in koninkrijksverband de vraag aan de orde stellen of wij tot een versnelling van de evaluatie kunnen komen, omdat wij sinds 10-10-10 tegen belangrijke problemen zijn aangelopen. Die problemen zouden wij eigenlijk eerder willen tackelen dan na evaluatie. Tegen die achtergrond is het ongeduld dat tot uitdrukking komt door de presentatie van de nota ook mijn ongeduld. Ik had alleen voor een andere follow-up gekozen.
Ik ga nu in op een aantal van de geagendeerde brieven. Ik begin met de zesde voortgangsrapportage van de voortgangscommissie Curaçao aan het ministerieel overleg tussen 2012 en 1 januari 2013. Dat stuk gaat over de politie en de gevangenis op Curaçao en daarin wordt vastgesteld dat het aan capaciteit schort, in het bijzonder in de gevangenis. De minister zegt met de vorige minister van Justitie afspraken te hebben gemaakt over een plan van aanpak. Hij hoopt dat dit voor januari 2014 tot resultaat leidt. Hieruit blijkt volgens mij te weinig urgentie. Ook in een rapport van Transparency International wordt gewezen op belangrijke personele tekorten bij het Openbaar Ministerie en de politie. Er is dus sprake van een probleem dat door meerdere onafhankelijke instanties is gesignaleerd. Er is onvoldoende vertrouwen in het aanpakken van de problemen. Gecombineerd met de geldende budgettaire afspraken, namelijk een vacaturestop, roept dit bij de fractie van de Partij van de Arbeid de vraag op of politie en justitie op Curaçao over voldoende capaciteit, kennis en expertise beschikken die noodzakelijk is om hardnekkige problemen het hoofd te bieden.
We zijn ontzettend blij dat de lafhartige moord op Wiels niet tot een grote aantasting van de openbare orde of erger heeft geleid. Dat had namelijk zomaar gekund op zo'n klein eiland, met zo'n markant politicus. U moet zich voorstellen wat er zou zijn gebeurd als het in Nederland aan de orde was geweest. Ik maak me geen illusies, want ik herinner me 2002 nog heel goed. We kunnen er alleen maar bewondering voor hebben dat het niet gebeurd is. Het dwingt wel des te meer tot voortvarend onderzoek, het vervolgen van daders en het bieden van helderheid over de straf die de daders zullen krijgen. Naar mijn smaak is Nederland binnen het Koninkrijk verplicht om alles te doen om de Curaçaose autoriteiten te ondersteunen bij de vervolging en veroordeling van daders. Is de minister dat met mij eens en, zo ja, wat doet hij daaraan? Wat doet de minister om de capaciteit van politie en justitie op Curaçao eerder te bevorderen dan het perspectief dat hij in 2014 de thermometer er weer eens insteekt? Dat is eigenlijk het belangrijkste punt.
De heer Bosman heeft opmerkingen gemaakt over de financiële stand van zaken en daar sluit ik me kortheidshalve bij aan.
Transparency International heeft een aantal opmerkingen over toezicht gemaakt. Wat dat betreft zijn de landen binnen het Koninkrijk bastions van integriteit en vertrouwen. Daar heb ik met plezier kennis van genomen. Tegelijkertijd zijn toezichthouders en inspecties onderdeel van een kleine gemeenschap. Voor je het weet wordt druk uitgeoefend om niet stevig op te treden indien dat noodzakelijk is. Is het niet een idee om de toezichthouders, de inspecties, officieren van justitie en commissarissen van de politie binnen het Koninkrijk te laten rouleren? Dan krijgt iedereen een aanstelling voor een beperkte periode, een aantal jaar, waarna je vervolgens doorschuift naar het volgende land binnen het Koninkrijk. Op die manier kan de onafhankelijkheid die juist aan de top van dat soort organisaties moet worden geborgd, echt gerealiseerd worden. Is de minister bereid om op die suggestie in te gaan? Als hij daar nu niet kort op kan ingaan, dan misschien later wel uitvoeriger.
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ook de PVV-fractie wil naar aanleiding van de geagendeerde brieven graag een aantal zaken langslopen. Ik begin met de brief over mogelijke meldingen van corruptie en financieel wanbeleid op Sint-Maarten in ambtsberichten van Nederlandse ambtenaren. De minister geeft aan dat het moeilijk ligt en dat rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging aan de minister vergelijkbaar zijn met berichten van andere ambassades aan de minister van Buitenlandse Zaken. Deze vergelijking kan natuurlijk niet opgaan. Alleen al het feit dat heel veel Nederlands belastinggeld naar eilanden als Sint-Maarten gaat, heeft tot gevolg dat je dit eiland niet hetzelfde kunt behandelen of bezien als elk ander buitenland. De Nederlandse burger heeft immers het recht om te weten of zijn of haar belastinggeld wel goed is besteed. Als dat niet zo is, moet dat worden vastgesteld en moet er worden ingegrepen.
In diezelfde brief wijst de minister op het belang dat de Nederlandse betrekkingen met andere landen niet worden geschaad. Wat bedoelt de minister hiermee? Dit is toch veel te voorzichtig? Moet je dan voor de lieve vrede misstanden of corruptie onder de pet houden? De minister moet juist kiezen voor duidelijkheid. Misstanden als corruptie moeten wel degelijk aan de kaak worden gesteld. Dat mag best met openbare ambtsberichten, omdat misstanden het hele Koninkrijk der Nederlanden schaden en dus actief benoemd en bestreden moeten worden. Graag krijg ik op deze punten een reactie van de minister.
Ik kom op de brief over verontreiniging door de olieraffinaderij op Curaçao. Kan de minister garanderen dat geen cent Nederlands belastinggeld wordt uitgegeven om dit probleem op te lossen? Het betreft immers de verantwoordelijkheid van Curaçao. Bovendien is er al geld overgemaakt voor een milieudienst. Dat dit geld wellicht ook weer in een bodemloze put is verdwenen, mag natuurlijk niet wederom op het bordje van de Nederlandse belastingbetaler terechtkomen. Graag krijg ik hierop een reactie.
Ik kom op de brief over de maatschappelijke en politieke situatie op Curaçao. Die brief is geschreven naar aanleiding van de afschuwelijke moord op Helmin Wiels. Ook de PVV hoopt natuurlijk dat de daders van deze laffe misdaad snel gepakt worden. In dat licht is het hoopgevend dat men waarschijnlijk betrokkenen op het spoor is. De minister geeft in zijn brief aan dat er na de moord gelukkig geen ongeregeldheden waren, maar dat neemt niet weg dat de politieke situatie op Curaçao in algemene zin natuurlijk zeer zorgwekkend blijft. Daarbij kan ik ook wijzen op een interview dat voormalig premier Hodge recentelijk gaf. Zelfs hij geeft aan, geen licht meer te zien in de situatie. Hij bevestigde het beeld dat politici op Curaçao vooral heel goed voor zichzelf zorgen. Het gaat volgens Hodge niet om het algemeen belang, maar om wie je bent, wie je kent en wie je vrienden zijn. Het vernietigende resultaat hiervan zie je natuurlijk overal terug, in de financiële chaos, in rapporten over corruptie en noem maar op. Voor de PVV is het altijd duidelijk geweest dat zo'n land niet in het Koninkrijk der Nederlanden thuishoort. We wachten op het moment dat het kabinet dit ook inziet.
Ik ga verder met de wederkerigheid van toelatingseisen. Het verhaal is bekend: de Caribische gebiedsdelen stellen allerlei eisen aan Europese Nederlanders, maar andersom is Nederland niets minder dan een zoete inval voor iedereen uit het Caribisch deel van het Koninkrijk die hier maar wil komen. Ik weet dat er een wetsvoorstel van de heer Bosman ligt om hier iets voor te regelen. Mijn complimenten daarvoor, maar ik vind ook dat het kabinet wel degelijk een verantwoordelijkheid heeft om zich hiermee bezig te houden. De minister heeft toegezegd, de wederkerigheid rond toelatingseisen te gaan bespreken. Alleen Aruba heeft echter gereageerd op een uitnodiging daartoe. Is dit nu anders? Is er inmiddels gerappelleerd bij de andere eilanden om de zaak te bespreken? Het mag natuurlijk niet stagneren. Graag krijg ik hierop een reactie.
De urgentie is meer dan duidelijk. Kijk alleen maar naar problemen met de openbare orde die worden veroorzaakt door jongeren uit de voormalige Antillen; het loopt echt gierend uit de hand. Ik wijs ook op het vuurwapenbezit in Rotterdam, het gebruik van geweld, roofovervallen, zedendelicten en alle andere ellende waarbij Antillianen zwaar zijn oververtegenwoordigd. Dit maakt toelatingseisen urgent. Niet alleen de toelating moet gereguleerd worden zodat er geen criminelen Nederland binnenkomen, maar ook uitzetting van criminelen die hier al zijn moet geregeld worden. Erkent de minister de noodzaak daartoe? Ik wijs daarbij ook op de Handelingen betreffende het wetvoorstel-Verdonk, waarmee deze zaak moest worden geregeld. Het toenmalige kabinet en alle andere partijen gaven aan: intrekken is prima, maar de problemen moeten dan op een andere manier worden bestreden. We zijn nu vijf à zes jaar verder, maar de problemen zijn gewoon niet op een andere manier bestreden; de problemen zijn niet opgelost. Erkent de minister dat? En wat zegt dat in de visie van de minister over het toch weer mogelijk maken van het intrekken van het verblijfsrecht voor deze categorie mensen?
Minister Plasterk: Voorzitter. Ik ga eerst in op de statelijke verhoudingen. We hebben eerder gesproken over het evalueren van de staatkundige verhoudingen die per 10-10-10 gecreëerd zijn. Ik ben met de Kamer in gesprek over de manier waarop wij de evaluatie vormgeven. Alleen dat is al van belang; wat wordt de procedure, wie gaat evalueren en wat wordt de vraagstelling van de evaluatie? Daarover is advies gevraagd aan de Raad van State. Dat is het ordentelijke traject dat ik hierbij wil volgen. Het is in ieder geval voor de regering en wellicht ook voor regeringspartijen – die gaan er natuurlijk zelf over – ontijdig om het nu te doorkruisen door al standpunten in te nemen die vooruitlopen op de evaluatie. Ik zal de initiatiefnota die mij zojuist is overhandigd zeker met interesse lezen. De Kamer gaat natuurlijk zelf over het moment van behandelen daarvan, maar ik kan nu al zeggen dat de Nederlandse regering geen standpunt zal innemen dat zich onttrekt aan de ordentelijke procedure die wij in het kader van de evaluatie gaan vastleggen. De regering zal dus ook niet, vooruitlopend daarop, voor welk scenario dan ook kiezen. Dat is een procedurele reactie, maar ik kan er zo ook inhoudelijk nog wel iets over zeggen.
De heer Bosman (VVD): Ik voel mij enigszins aangesproken door de minister. En terecht; dat is geen probleem. In de afgelopen twee jaar hebben wij constant discussies gehad over wat Nederland wil. Dat is ook mijn antwoord op een vraag van collega Heijnen. Natuurlijk zijn er allerlei processen in gang gezet en worden er allerlei discussies gevoerd, maar collega Van Raak en ik misten iedere keer het volgende in de discussie. Wij wachten op alle landen van het Koninkrijk met een mening, maar wat wil Nederland? Daarom hebben wij onze initiatiefnota als discussiestuk neergelegd. Wij willen helemaal niet zeggen dat dit het moet worden, maar ik denk dat Nederland het recht en de verantwoordelijkheid heeft om te zeggen: wat willen wij? Die discussie moeten wij in gelijkwaardigheid in het hele Koninkrijk, in alle openheid en eerlijkheid, kunnen voeren.
Minister Plasterk: Ik ben slechts een nederig dienaar van de Kroon. In die context hebben wij harde afspraken gemaakt. Een daarvan is dat de Nederlandse regering niet eigenstandig, anders dan in de rijksministerraad, debatten voert over of zich intern beraadt op het Koninkrijk en de Koninkrijksrelaties. In de rijksministerraad is vanzelfsprekend een grote meerderheid van Nederlandse ministers aanwezig. Mede om die reden is expliciet en nadrukkelijk afgesproken dat de Nederlandse minsterraad zich niet eerst gaat beraden op zijn standpunt over zaken die een week later in de rijksministerraad aan de orde komen, want dan staat de meerderheid reeds vast. Natuurlijk staat het eenieder als volksvertegenwoordiger vrij om nota's te schrijven, maar ik zeg wel op voorhand dat de Nederlandse regering zich gebonden houdt aan de afspraken die ook procedureel over het behandelen van standpunten ten aanzien van het Koninkrijk zijn gemaakt. De rijksministerraad is daarvoor de aangewezen plek.
De heer Van Raak (SP): Dit legt heel mooi het probleem bloot dat wij in het Koninkrijk hebben. Wij vragen de regering van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten om een mening te hebben over de toekomst van het Koninkrijk, maar volgens de opvatting van de minister kan de Nederlandse regering in de huidige verhoudingen blijkbaar geen opvatting hebben. Dat is natuurlijk heel raar. Ik vind het belangrijk om dat te doorbreken en een meerderheid van het parlement te laten bekijken in hoeverre wij tot een opvatting kunnen komen. Het is toch helemaal niet vreemd dat ook de Nederlandse regering, als gelijkwaardige partner binnen het Koninkrijk, een opvatting heeft? Als dat niet kan, blijkt daarmee dan niet juist dat de verhoudingen op dit moment niet gelijkwaardig zijn?
Minister Plasterk: Nederland is meer dan een gelijkwaardige partner in het Koninkrijk. Numeriek en qua plek in de besluitvormingsprocedure in de rijksministerraad is Nederland de zwaarstwegende partner in het Koninkrijk. Des te meer dwingt dat mij om mij te houden aan de afgesproken procedures. Ik zal de initiatiefnota met interesse doorlezen, maar mij wel houden aan de in het Koninkrijk vastgelegde procedure voor de evaluatie van 10-10-10. Daar kan de initiatiefnota wat de regering betreft altijd bij betrokken worden.
Ik loop nu de vragen van de afzonderlijke sprekers langs. De heer Bosman vroeg voor hoeveel Nederland op de lening aan Aruba heeft ingeschreven. Nederland heeft daar niet op ingeschreven. Wellicht helpt het om toe te lichten dat sprake is van twee verschillende leningen. In dit geval betreft het een buitenlandse lening die Aruba eigenstandig tegen marktrente aangaat. Die lening passeert de rijksministerraad – dat moet trouwens ook – maar de toets is of het Koninkrijk niet in verlegenheid wordt gebracht, omdat een lening in dubieuze regimes wordt aangegaan of anderszins het buitenlands beleid van het Koninkrijk wordt geraakt. Nederland neemt hier ook geen financiële verantwoordelijkheid voor. Dat is anders als men voor een lopende inschrijving in aanmerking wil komen. Dat doet men op het lage renteniveau dat voor Nederland geldt, omdat Nederland zich er dan uiteindelijk aan verbindt. Om die reden is ook een apart protocol opgesteld door de minister van Financiën en mijzelf met de minister van Financiën en de minister-president van Aruba. Er is gesteld dat men, om daarvoor in aanmerking te komen, moet voldoen aan de criteria die op de internationale markt en binnen het Koninkrijk gelden. Dat verwijst naar een toets die te maken heeft met solvabiliteit, liquiditeit en de deugdelijkheid van de openbare financiën. Het zal te zijner tijd ook nadrukkelijk getoetst worden.
De heer Bosman (VVD): Voor mijn duidelijkheid vraag ik het volgende. Ik ben financieel waarschijnlijk niet heel goed onderlegd, maar Aruba heeft de kans om tegen heel lage rente via Nederland te lenen maar doet dat niet. De minister zegt net dat je aan een aantal voorwaarden moet voldoen als je bij Nederland wilt lenen. Heeft Aruba dan het idee gehad: wij gaan niet voldoen aan de criteria van Nederland, dus wij lenen maar ergens anders? Wat zou voor Aruba de reden kunnen zijn om niet voor de allerlaagste rente in Nederland te gaan?
Minister Plasterk: Voor de laagste rente komt alleen de herfinanciering van de staatsschuld in aanmerking. Dat kan via de lopende inschrijving van Nederland, dus tegen een lagere rente. Het gaat niet om andere leningen; die komen daar niet voor in aanmerking. We moeten dat te zijner tijd toetsen. Ik heb in de Antilliaanse pers gelezen dat door akkoord te gaan met deze lening, een uitspraak zou zijn gedaan over de overheidsfinanciën op Aruba. Dat is echter niet het geval. De rijksministerraad heeft uitsluitend marginaal getoetst op de vraag of er geen prangende reden van buitenlands beleid was om het autonome land Aruba te weerhouden van het aangaan van deze eigen lening tegen marktrente. De toets over de lopende inschrijving komt echter nog.
Er is een vraag gesteld over de begroting van Sint-Maarten. De gouverneur heeft die begroting vorige week teruggestuurd naar de minister van Financiën, nadat die hem ter ondertekening was aangeboden. De reden is dat de begroting eigenlijk achterhaald is, omdat een deel van de begrote belastingontvangsten niet meer gerealiseerd kan worden. Overigens blijven de uitgaven ook flink achter waardoor de vrees voor onevenwichtigheden misschien ongegrond lijkt. Dat is ambtelijk ook al door het Cft bevestigd. Voor wat betreft de toekomst van de financiën, varen wij natuurlijk op het advies van het Cft. Ik heb de oproep aan het Cft aangehoord, maar het is niet aan mij om daar nu op te reageren. Het is ook aan het Cft om te beoordelen of de noodzaak bestaat tot een aanwijzing op financieel terrein. Ik heb het woord «aanwijzing» al eerder in de mond genomen, dus ik zou er niet van schrikken als men dat adviseert. Maar goed, dat is ter beoordeling van het Cft. Er moet wel heel wat gebeuren, willen wij het advies van het Cft overrulen. Wij volgen dat advies in principe zeer serieus op.
De heer Bosman vroeg naar de minister van Justitie van Sint-Maarten.
De heer Bosman (VVD): Het ging om de landsgrenzen. Het probleem is dat op Sint-Maarten een minister van Justitie is geweest die verantwoordelijk was voor de integriteit van de landsgrenzen, maar die belang had bij minder straffe controles. Als dat soort zaken spelen, is het dan geen koninkrijkstaak? Wie is uiteindelijk verantwoordelijk?
Minister Plasterk: Ik vind ook dat er grote vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de situatie dat een minister van Justitie mede-eigenaar is van etablissementen die wellicht van dubieus allooi zijn en politiek verantwoordelijk is voor het verstrekken van inreisvergunningen voor met name medewerksters van dergelijke etablissementen. Dat creëert minimaal de schijn van belangenverstrengeling. Hoe dan ook, die situatie is er nu niet meer. Ik heb de nieuwe minister van Justitie vorige week gesproken. Wij kenden hem al als staatsraad. Ik heb de indruk dat hij het punt van integriteit zeer serieus wil oppakken. Dat is nuttig en nodig. Ik zie ernaar uit. Ik ben het ermee eens dat het voortduren van de bestaande situatie dubieus geweest zou zijn, ook voor de landsgrenzen van het Koninkrijk. De commissieleden hebben mij dan ook verschillende malen gevraagd of ik niet van bovenaf moest ingrijpen, met verwijzing naar de waarborgfunctie. Ik constateer twee dingen: ik heb dat niet gedaan en deze minister van Justitie zit er nu niet meer. Soms kunnen andere wegen, waaronder de publiek geuite zorg van de Kamer, ook een bijdrage leveren aan een verandering. Wij zullen dat nooit met mathematische zekerheid weten, maar die verandering heeft nu in elk geval plaatsgevonden.
De heer Bosman (VVD): Ik zou dit los willen koppelen van de ambitie van de lokale minister. Het gaat mij niet om de persoon, maar het automatisme dat wij hebben. Je ziet dat een minister van Justitie de zeggenschap heeft om de marechaussee naar de backoffice te dirigeren. Is er vanuit de rijksministerraad geen garantie te geven dat zij kan bepalen dat de marechaussee echt een frontofficetaak heeft en actief de buitengrens van het Koninkrijk dient te bewaken?
Minister Plasterk: Daar ben ik het mee eens. De vorige minister van Justitie heeft ook wat publieke uitingen over de rol van de marine gedaan waarover wij zorgen hadden en dus in de rijksministerraad gesproken hebben. Wel zit er altijd een periode tussen het moment waarop je iets signaleert en daarover je zorgen uitspreekt en het moment waarop je ingrijpt. Soms heeft zoiets een aantal maanden nodig. Ik heb afdoende redenen om te denken dat de minister van Justitie die er nu zit, het onderwerp integriteit hoger op de agenda heeft staan dan voorheen.
De heer Bosman heeft nog enkele opmerkingen gemaakt over de waarborgfunctie en de verantwoordelijkheid van Nederland, maar de heer Van Raak heeft die ook gemaakt. Ik zal die vragen gemeenschappelijk beantwoorden.
Ik kom nu op de vragen van de heer Van Raak.
De voorzitter: Dan excuseer ik mij nu en draag ik het voorzitterschap over.
Voorzitter: Bosman
De voorzitter: De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Plasterk: Voorzitter. De heer Van Raak vroeg aandacht voor integriteit, corruptiebestrijding en vriendjespolitiek. Dit is een belangrijk onderwerp. De heer Van Raak verwees met warme woorden naar de opstelling van de heer Wiels. Zoals de Kamer weet, deel ik die herinnering – dat is het inmiddels – aan de keuze van de heer Wiels. Het moment waarop hij mij tijdens ons eerste gesprek overtuigde dat hij het beste voorhad met zijn land, was ook het moment waarop hij de integriteit centraal stelde. Als je eenmaal weet dat er mensen in de regering zitten die slechts het landsbelang en niets dan dat voorop hebben staan, kun je vervolgens nog wel van mening verschillen over de manier waarop je dat vormgeeft, maar weet je in ieder geval zeker dat je over hetzelfde aan het praten bent en dat mensen geen geheime agenda hebben waarmee zij proberen om zichzelf, familie of vrienden op een andere manier te begunstigen. Ik heb dus zeer grote waardering voor deze opstelling. De heer Wiels was gelukkig niet de enige die het landsbelang vooropstelde. Ik kom veel meer integere mensen tegen, ook op Curaçao. Ik had over de hele breedte vertrouwen in de regering die daar door de heer Wiels is neergezet. De huidige regering is voor een groot deel een voortzetting daarvan, ook in personele zin. Ik vertrouw erop dat die het beste met het land voorheeft. Wij werken er goed mee samen.
Ik wil ook nog iets zeggen over onze waarborgfunctie en onze verantwoordelijkheid voor bepaalde zaken. Ik probeer die twee begrippen enigszins te scheiden. Het Koninkrijk waarborgt democratie, mensenrechten en goed bestuur, maar dat betekent niet dat het Koninkrijk daarvoor verantwoordelijk is. Artikel 43, lid 1 zegt dat de landen verantwoordelijk zijn voor deze elementen. In lid 2 staat dat uiteindelijk het Koninkrijk deze elementen waarborgt. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid bij de landen ligt. Mocht het helemaal van de rails lopen, zonder dat er de mogelijkheid is dat de landen een verkeerde situatie redresseren, dan treedt het Koninkrijk in de waarborgfunctie. Wij hebben het al vaker gehad over de vraag wanneer het acuut is en welke instrumenten je dan hebt. Daarover kun je lange gesprekken voeren. Niet zo lang geleden heb ik in de Eerste Kamer ook uitgebreid hierover gesproken. Ik ben het ermee eens dat het instrument van fysiek ingrijpen op allerlei zeer grote bezwaren zou stuiten. Ons instrumentarium is daarmee dus niet onbeperkt.
De vraag die hier echter aan voorafgaat, is wanneer de waarborgfunctie acuut wordt. Ik denk niet dat wij in alle gevallen waarin in een ander land van het Koninkrijk iets gebeurt wat wij onverstandig vinden, onmiddellijk naar de waarborgfunctie kunnen grijpen. Het probleem moet structureel, van grote reikwijdte en niet te repareren zijn voordat dit aan de orde komt. De volgende vraag is welke instrumenten je daarvoor hebt. Je kunt bijvoorbeeld bij Algemene Maatregel van Rijksbestuur een bewindspersoon uit zijn functie zetten. Daarmee grijp je vrij diep in in de bestuurlijke verhouding ter plekke. Je moet daarvoor de zetten daarna doordacht hebben. Wat doe je als dit lokaal tot politieke spanningen leidt? Hoe vul je je verantwoordelijkheid verder in als dit verder escaleert? Dit is een discussie waarover wij lang kunnen spreken.
De heer Van Raak (SP): Ik vrees dat wij dat ook moeten doen. De minister geeft heel helder aan waarom de mogelijkheden van Nederland zo beperkt zijn. In gesprekken met de bestuurders van de eilanden merk ik dat de waarborgfunctie voor hen niet het probleem is. Zij willen best zonder. Het paspoort, dat is een groot probleem. Zij willen graag een Nederlands paspoort houden. Ik zou zeggen: als je een Nederlands paspoort wilt, moet je je ook aan de Nederlandse regels houden. Maar waarom blijft de regering zo vasthouden aan de waarborgfunctie? Heeft dat bijvoorbeeld iets te maken met de Verenigde Staten? Willen die welllicht niet dat Aruba, maar met name ook Curaçao en vooral Sint-Maarten autonome landen worden, waarop Nederland en de Verenigde Staten geen grip meer hebben?
Minister Plasterk: De waarneming dat men slechts hecht aan het paspoort, is niet de mijne. Als ik spreek met de bestuurders van de drie andere landen in het Koninkrijk, merk ik dat zij hechten aan het Nederlanderschap, dus het paspoort en alles wat daarmee te maken heeft, maar ook aan de betrokkenheid van Nederland bij justitie en het financiële stelsel. Het vertrouwen van de internationale financiële markten en van bedrijven die bereid zijn om zich te vestigen, denkt men slechts te krijgen als men weet dat er sprake is van een rechtsstaat. Bedrijven investeren niet voor een termijn van vijf jaar, maar voor twintig of dertig jaar. Zij willen weten dat zij in een stabiele situatie belanden. De bestuurders van die landen vinden het mede daarom van belang dat zij rechtsstatelijk en qua financieel toezicht verknoopt zijn met Nederland. Dat is de huidige situatie. Er zijn diverse politieke stromingen die vinden dat de situatie op termijn, bijvoorbeeld over tien jaar, anders zou moeten zijn, maar dit is de situatie nu. Men hecht dus aan meer dan alleen het paspoort. Dat zou ik een iets te cynische weergave vinden van de opvattingen aan de andere kant van de oceaan.
De heer Van Raak heeft ook gevraagd waarom de regering zo aan de waarborgfunctie hecht. Ik sta nu voor het Statuut, waaraan ik mijn trouw betuigd heb toen ik deze functie aannam. Dat laat onverlet dat je het Statuut en de verhoudingen kunt evalueren. Dat gaan wij ook doen. In die context zal blijken of de regering dit op de lange termijn op dezelfde manier wil blijven vormgeven.
De heer Heijnen vroeg naar de gevangenis op Curaçao. Wij ondersteunen waar wij kunnen. In principe is dit een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Navarro scherp op het netvlies staat dat dit een punt van aandacht is. Dit is typisch zo'n situatie waarin de mensenrechten in het geding komen en het Koninkrijk daarop wordt aangesproken, maar de uitvoering van deze kwestie ligt bij het land Curaçao. Wij kunnen dat desgevraagd ondersteunen met expertise en anderszins.
Dat hebben wij ook gedaan bij het onderzoek naar de moord op de heer Wiels, zeg ik in antwoord op de volgende vraag van de heer Heijnen. Nederland heeft hierin actieve ondersteuning geleverd. Mensen van het RST zijn betrokken geraakt om onder aansturing van de lokale politie mee te werken aan het oplossen van de moord. Zoals in de media te zien is geweest, heeft dit er in ieder geval toe geleid dat op een aantal punten vooruitgang is geboekt met betrekking tot de directe daders. Het onderzoek is nog niet afgelopen. Nog steeds wordt hieraan actief ondersteuning verleend.
De heer Heijnen (PvdA): Ik kom even terug op de gevangenissen. Wij hebben de zesde voortgangsreportage gehad, die dateert van februari 2013. Daarin staat dat er op enig moment vijf vacatures van afdelingshoofden op die gevangenis zijn. Deze taken worden op dat moment vervuld door waarnemers. Dit wordt gekwalificeerd als onverantwoord en zeer alarmerend. Het zal niet leiden tot uitvoering van het plan van aanpak, maar tot achterstand en achteruitgang, verslechtering van de huidige, al precaire situatie. Het is niet acceptabel. De commissie adviseert het ministerieel overleg om te bespreken welke maatregelen nodig zijn, zowel voor zeer korte als langere termijn. Mijn simpele vraag aan de minister luidt: is dat gebeurd? Wat is het resultaat? Of moeten wij hiervoor wachten tot maart 2014?
Minister Plasterk: Er is sindsdien vrij uitgebreid contact geweest met staatssecretaris Teeven. Hij zit met een heel andere, in zekere zin spiegelbeeldige problematiek, sluitende gevangenissen. Je zou zeggen dat het mes dus aan twee kanten snijdt. Juist in de leidinggevende functies, waarin het grootste probleem zit, zouden mensen kunnen worden gevonden die in staat en bereid zijn om naar de andere kant van de oceaan over te stappen om daar te helpen om de problemen op te lossen. Het gesprek daarover loopt. De salarisschalen daar zijn anders dan die hier en dat levert dus een kostenpost op. Met deze bezuinigingen ligt het voor Justitie noch voor Binnenlandse Zaken direct voor de hand om de rekening hiervan op te pakken. Ik ben nog aan het bekijken of het toch mogelijk is om mensen die hier boventallig zouden kunnen geraken, in te zetten om de problematiek daar op te lossen. Ik ben het eens met de urgentie van wat de heer Heijnen zojuist voorlas. Dat ziet niet zozeer op het aantal fte als wel op de expertise, juist in managementfuncties en leidinggevende functies. Misschien zouden wij op dat gebied iets kunnen betekenen.
De heer Heijnen (PvdA): In de brief die u hebt geschreven naar aanleiding van deze voortgangsrapportage, wordt voorgesteld om de zevende en de achtste samen te voegen. Dat zou betekenen dat wij begin 2014 een volgende voortgangsrapportage krijgen. Is de minister bereid om een tussenbericht te maken waarin de commissie onder leiding van de heer Marijnen – of een opvolger van hem – ons op de hoogte stelt van de verbetering die dan hopelijk heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld voor het eind van het jaar?
Minister Plasterk: Dat kan ik toezeggen. Misschien kan ik dit combineren met een antwoord op de volgende vraag, namelijk over het rouleren van de toezichthouders. De rechters en de officieren van justitie worden ter beschikking gesteld voor de duur van in beginsel drie jaar, met eventueel een verlenging. Daarin zit dus al een roulatiesysteem. De heer Heijnen heeft ook een aantal andere functionarissen genoemd. Het zijn verschillende categorieën en de landsverantwoordelijkheid ligt per functie verschillend. Ik zou ze even op een rijtje moeten zetten om de heer Heijnen hierop een systematisch antwoord te geven. Als ik dat kan combineren met het andere verzoek, stuur ik de Kamer hierover na het zomerreces op enig moment een brief, misschien in het najaar.
De heer Heijnen (PvdA): Als u mij toestaat wil ik de minister één voorbeeld geven. De heer Huurman is tijdelijk op Curaçao aan het werk geweest als inspecteur gezondheidszorg. Hij heeft daar bevindingen gedaan die mede tot zijn vertrek hebben geleid. Hij was sowieso tijdelijk aangesteld, maar dit roept toch de vraag op in hoeverre functionarissen in die positie op zo'n klein eiland niet onder zo'n grote druk komen te staan dat het verstandig is om dergelijke functies structureel onafhankelijk te organiseren, bijvoorbeeld door roulatie.
Minister Plasterk: Dank voor deze toelichting. Ik neem dit mee in het schriftelijke antwoord dat ik zojuist heb toegezegd.
Tot slot reageer ik op de woorden van de heer Fritsma. Hij heeft aandacht besteed aan de brief over de ambtsberichten die ik heb gestuurd. Volgens mij bestaat er tussen ons geen misverstand over de verrottende werking die corruptie op een land en een stelsel heeft. Daar gaat het dus niet om. De vraag was of ik kan toezeggen dat ik alle ambtsberichten die ik hierover krijg, publiek zal maken. Ik heb in deze brief uiteengezet wat de verschillende categorieën zijn van de berichten die ik krijg. De heer Fritsma verwijst naar één categorie. Als de vertegenwoordiging van de Nederlandse regering aldaar een brief of informatie krijgt, kan het zijn dat ik die in een penibele situatie breng als ik deze informatie met naam en toenaam onmiddellijk openbaar maak. Ik heb in de brief slechts begrip gevraagd voor het feit dat dit niet kan. Dat komt niet doordat ik het betreffende land niet in verlegenheid zou willen brengen, hoewel dat inderdaad vers twee is, maar doordat ik de Nederlandse vertegenwoordiger in verlegenheid zou brengen als het onmiddellijk in de krant verscheen zodra iemand hem geïnformeerd had over een misstand. Dat is namelijk wel het logische gevolg van het publiek maken van zo'n bericht. Ik kan de heer Fritsma zeggen dat wij de berichten die wij krijgen, wel allemaal serieus nemen en verwerken. Er zijn inderdaad patronen te herkennen: het is met de integriteit niet goed genoeg gesteld. Ik vat het zo heel zuinig samen.
De heer Fritsma maakt zich verder zorgen over eventueel Nederlands geld dat naar het oplossen van de situatie rond de Isla-raffinaderij gaat. Het is altijd interessant om de situatie hier te vergelijken met die aan de overkant van het Binnenhof. Daar moet ik de rug rechthouden tegenover geachte afgevaardigden die het liefst willen dat wij de hele zaak oplossen, inclusief de consequenties daarvan. Overigens is er ook daar consensus over dat niet aan de orde is dat Nederland dit zou doen. De lijn aan de overkant is dus dezelfde als hier: wij maken ons zorgen over de situatie rond de Isla-raffinaderij en de gevolgen voor milieu en volksgezondheid. Wij bespreken dit regelmatig met de regering aldaar. Laatst heb ik dat met premier Hodge en daarna met minister-president Asjes gedaan. Wij bieden daarbij onze steun aan in de vorm van advies en expertise, wanneer daarom gevraagd wordt van de zijde van de regering van Curaçao. Wij doen dit met name vanuit de gedachte dat wij niet de indruk willen wekken dat Nederland het probleem daar kan gaan opruimen. Ik ben het namelijk met de heer Fritsma eens dat deze zaak reeds eerder, naar ik meen in de jaren tachtig, in juridische zin is afgewikkeld. Daarmee is het een kwestie geworden waarvoor het land Curaçao verantwoordelijk is. Ik wil daar niet in treden. Ik ga die verantwoordelijkheid niet overnemen, ook niet financieel. Wel is dit een milieusituatie die voor de omwonenden buitengewoon onwenselijk is en die plaatsvindt binnen ons Koninkrijk. Wij voelen ons dus wel in morele zin betrokken bij deze zaak. Ik probeer te doen wat ik kan om vanuit Nederland bij te dragen aan een oplossing.
De heer Van Raak (SP): Die ene gulden heeft de regering van Curaçao natuurlijk wel opgezadeld met een probleem van een miljard om de zaak schoon te krijgen. Klopt mijn inschatting dat het Venezolaanse PDVSA wel wil investeren in de schoonmaak, maar dan ook de raffinaderij wil hebben in plaats van huren? Als dat het geval is, kan Nederland hierin dan geen rol spelen en samen met Venezuela bekijken hoe wij dit probleem, dat uiteindelijk door Nederland is gecreëerd, kunnen oplossen?
Minister Plasterk: De concessie loopt tot 2019. De regering van Curaçao bekijkt nu wat er daarna zou moeten gebeuren. In die onderhandelingen wil ik mij op geen enkele manier begeven. Ik wil daar dus ook geen verdere uitspraken over doen. Ook de taxatie van de opstelling van Venezuela laat ik aan de heer Van Raak.
De heer Fritsma verwees naar het interview van de heer Hodge over de toestand op Curaçao. Laat ik allereerst zeggen dat ik buitengewoon goed met de heer Hodge heb samengewerkt. Ik heb grote waardering voor zijn opstelling. Hij was op dat moment leider van een zakenkabinet. Ik heb dit interview enigszins gezien als het markeren van een overstap naar een andere functie, die van politiek leider van de PAR. Hij doet in dit interview namelijk ook uitspraken over de huidige minister-president. Ik probeer uit de partijpolitiek te blijven en houd mij hier verder buiten. Laat ik nog eens zeggen dat ik zeer goede contacten heb met de heer Asjes, de minister-president van Curaçao. Ik ben ervan overtuigd dat hij de lijn van het zakenkabinet ook inhoudelijk wil voortzetten, inclusief de goede samenwerking met Nederland. Dat stel ik zeer op prijs en daaraan zal ik van mijn kant alles bijdragen.
Ten slotte sprak de heer Fritsma over de migratie tussen de eilanden en Nederland. Ik zou het wetsvoorstel van de heer Bosman op dit punt willen afwachten. Laat ik hieraan toevoegen dat er geen acute toename van de migratiestroom is. Het land Curaçao loopt niet leeg richting Nederland. Wij gaat het wetsvoorstel van de heer Bosman behandelen als het er ligt. Los van het reguleren van migratiestromen denk ik dat het in de toekomst voor jonge mensen die hier hoger beroepsonderwijs komen genieten aantrekkelijk wordt om weer terug te gaan en met de opgedane kennis bij te dragen aan de groei van het eigen land. Ik weet dat de regering van Curaçao, evenals die van Aruba en Sint-Maarten, dat ook wenst. Er is nogal wat te verbeteren, al is het maar in de informatievoorziening. Ik spreek in Nederland woonachtige Curaçaoënaren die weinig zicht zeggen te hebben op de vacatures die daar zijn, terwijl ik anderzijds van Curaçao hoor dat men daar de beste mensen nodig heeft, maar dat die niet meer terug willen. De nieuwe gevolmachtigde minister heeft zich voorgenomen om actiever te zijn ten aanzien van de gemeenschap in Nederland. Wij kunnen al veel bereiken door ervoor te zorgen dat de mensen die hier wonen, goed opgeleid raken en vervolgens weer de wegen vinden om in hun eigen land een baan te vinden. Dat zou goed zijn voor henzelf en voor het land. Dat lijkt mij een tweede weg om te bewandelen op het gebied van migratie.
De heer Fritsma (PVV): Dat klinkt mooi: opleidingen volgen en teruggaan naar het land van herkomst om daar de zaak op te bouwen. De praktijk is echter dat van alle jongens van Antilliaanse afkomst 55% weleens is aangehouden, zo blijkt uit cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dat zijn de feiten. Op basis daarvan heb ik eens teruggelezen wat er gebeurde met het wetsvoorstel-Verdonk om criminelen gedwongen terug te sturen. Dat zijn heel interessante Handelingen. Het kabinet en alle partijen zeiden toen dat het goed was dat die wet werd ingetrokken. De PVV vond overigens dat die moest blijven bestaan, omdat je het probleem volgens ons wel oplost door mensen terug te sturen. Het kabinet en alle partijen zeiden dat dit weliswaar grote problemen waren, maar dat die dan maar op een andere manier moesten worden opgelost. Zes jaar na die vergadering kunnen wij concluderen dat de problemen niet zijn opgelost, maar erger zijn geworden. Zegt dat niet dat er weer een wet moet komen om criminelen wel gedwongen terug te sturen? Nogmaals, die noodzaak moet inmiddels wel zijn aangetoond, nu zes jaar na intrekking van die oorspronkelijke wet is gebleken dat de problemen helemaal niet zijn opgelost, maar juist erger zijn geworden. Graag wil ik hierop een reactie.
Minister Plasterk: Laten wij misverstanden voorkomen. Jongeren met een Antilliaanse achtergrond zijn inderdaad oververtegenwoordigd in een aantal verkeerde statistieken. Dat wordt door niemand weersproken. Kennelijk heeft dit onder meer te maken met het feit dat mensen hier komen in de verwachting dat alles hier goed zal gaan en dat zij zo een opleiding in kunnen glijden, terwijl een deel van hen niet de vooropleiding of taalbeheersing heeft om de opleiding aan te kunnen. Dat legt een plicht op ons aan twee kanten van de oceaan om ervoor te zorgen dat er een goede aansluiting is tussen het middelbaar onderwijs dat men daar heeft genoten, en de opleiding die men hier vervolgens aantreft en de verwachtingen daarover.
Verder moeten wij oppassen dat niet de verkeerde getallen door elkaar heen gaan lopen. Het feit dat 55% van de jongeren contact heeft gehad met de politie, betekent niet dat 55% van de jongeren crimineel is. Niet iedereen die weleens contact heeft gehad met de politie, is onmiddellijk crimineel. Samen met een paar andere groepen is deze groep overigens inderdaad oververtegenwoordigd. Dat moeten wij ook niet ontkennen.
Ik ben geen jurist, maar er waren destijds goede juridische gronden om vraagtekens te zetten bij die plannen om criminelen gedwongen terug te sturen. Als de heer Fritsma hierover wil doorspreken, zou hij dat met collega Opstelten of collega Teeven moeten doen. Dit is namelijk hun portefeuille. Dit onttrekt zich verder aan de portefeuille Koninkrijksrelaties.
De heer Heijnen (PvdA): Anders dan de heer Fritsma, en misschien ook anderen aan tafel, geloof ik niet in terugsturen als middel om een hardnekkig probleem van criminaliteit onder jongeren op Curaçao en in Nederland aan te pakken. In Nederland betreft het onder meer Antillianen, op Curaçao in de aard der zaak uitsluiten Curaçaoënaren. Mijn beeld is dat hier twee zaken spelen. Ten eerste maakt de zelfstandigheid van de landen binnen het Koninkrijk dat er minder evidente gemeenschappelijke inspanning is om dat probleem aan te pakken, zowel hier als daar. Ten tweede zijn de maatregelen die hier in het verleden zijn genomen, niet effectief gebleken. Er wordt betwijfeld of de miljoenen aan projecten gewerkt hebben. Dat leidt tot het stellen van de vraag wat er nu gebeurt. Is er aandacht voor Antilliaanse criminele jongeren, hier of daar? Wordt er gezocht naar effectievere methoden om dat aan te pakken? Het feit dat wij het middel van terugsturen afwijzen, ontslaat ons niet van de plicht tegenover onze burgers en tegenover die jongeren om perspectief te bieden op veiligheid en een toekomst.
De voorzitter: Ik constateer dat wij een beetje van de agenda afwijken. Ik laat het antwoord aan de minister.
Minister Plasterk: Het onderwerp van de problematiek rondom in Nederland woonachtige Antillianen, om die verzamelaanduiding maar te gebruiken, ligt voor een deel op het terrein van Justitie en voor een deel op het terrein van Sociale Zaken, waar het gaat om integratie. In principe wil ik daar dan ook naar verwijzen. Overigens gebeurt er wel degelijk iets. In de grootste Antillianengemeente, Rotterdam, wordt een actief beleid gevoerd. Er is ook een groep van Antillianengemeenten die gezamenlijk bekijken hoe zij het leven voor de in hun stad woonachtige mensen beter kunnen maken en tegelijkertijd ervoor kunnen zorgen dat er geen verkeerde situaties ontstaan. Wie hier het fijne van wil weten, moet ik inderdaad naar mijn collega's verwijzen.
De voorzitter: Dank u. Wij gaan nu een korte tweede termijn houden.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Wij zullen zien hoe de discussie over de gemenebestconstructie die de heer Bosman en ik aan de minister hebben overhandigd, gaat verlopen. Of er nu een gemenebest komt of dat het huidige Koninkrijk blijft bestaan, er blijft een structureel probleem met de waarborgfunctie. Uiteindelijk dragen wij de verantwoordelijkheid voor goed bestuur. Ik heb de minister gevraagd of hij mijn opvatting deelt dat sinds de jaren negentig zowel in de economie en de financiële wereld als in het bestuur criminele elementen zijn geïnfiltreerd, en dat fraude en corruptie geen uitwas, maar onderdeel van het systeem zijn. Als Nederland een verantwoordelijkheid draagt voor die economische, financiële en politieke systemen in het kader van het Koninkrijk, moeten wij hierop een antwoord hebben. Is de minister dat met mij eens? En wat is dan zijn antwoord?
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor de antwoorden, in het bijzonder die over de capaciteitsproblemen in de gevangenis van Curaçao. Ik heb in eerste termijn ook gewezen op het rapport van Transparency International. Daarin staat dat politie en landsrecherche volledig ontoereikende middelen hebben om hun taken effectief te kunnen uitvoeren. In zijn brief van 2 juli verwijst de minister naar de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao om actie te ondernemen. Hij wil hierover op constructieve wijze contact blijven onderhouden met de regering. Ik begrijp die opstelling, maar die is tegelijkertijd onbevredigend. Ik wil dat de minister hierover op effectieve wijze contact blijft onderhouden, zodat het daadwerkelijk leidt tot aanpak van dit serieuze probleem dat in het rapport van TI aan de orde wordt gesteld.
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik heb een korte opmerking en een openstaande vraag.
Mijn opmerking gaat over het intrekken van verblijfsrecht van hier aanwezige Antillianen. Nogmaals, toen het wetsvoorstel om mensen gedwongen terug te sturen werd ingetrokken, heeft het toenmalige kabinet gezegd dat het deze problemen op een andere manier zou gaan oplossen. Als je er dan na zes jaar achter komt dat de problemen alleen maar erger zijn geworden, komt toch weer de noodzaak op tafel om te kijken naar een wet om criminelen terug te sturen. Ik zal dit inderdaad aankaarten bij de collega's van deze minister die over Veiligheid en Justitie gaan.
De vraag die nog openstaat, gaat over de wederkerigheid. Alleen Aruba is ingegaan op een uitnodiging om dit te bespreken. Mijn vraag was of inmiddels andere eilanden al hebben gereageerd. Zo niet, is er dan gerappelleerd? Hier speelt een groot Nederlands belang.
De voorzitter: Even een precisering: welke wederkerigheid bedoelt u?
De heer Fritsma (PVV): Over de toelatingseisen.
Voorzitter: Van Raak
De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Ik kom nog even terug op het roulatieschema dat collega Heijnen besprak. De minister schrijft in zijn brief ten aanzien van ambtsberichten en dergelijke dat de informatievoorziening die hij heeft op het departement, niet altijd wordt gerubriceerd en bij elkaar gelegd. Het plan is om mensen om de zoveel tijd op roulatiebasis naar de verschillende plekken in de landen te sturen. Hoe gaat de minister er in de toekomst voor zorgen dat de informatie die beschikbaar is – en dat ook moet zijn – op twee duidelijke stapels komt te liggen? Alle positieve informatie moet aan de ene kant gelegd worden, alle negatieve informatie aan de andere kant, en als het negatieve kantje te hoog wordt, moet er iets gebeuren. Dat is dus de vraag. De informatie is beschikbaar, maar wordt niet benut, ook niet voor mensen die er opnieuw naartoe gaan. Elke rechter of medewerker die nu naar het land gaat, vindt opnieuw het wiel uit. Dat is zonde. Voor iedereen die daar nieuw is, is dit een nieuwe frustratie, terwijl die frustratie er de afgelopen tien jaar al is geweest. Als wij bepaalde zaken willen oplossen of sneller aanpakken, moeten wij de beschikbare informatie structureler benutten en gebruiken voor mensen die daarheen gaan. Misschien moet het ministerie dan uiteindelijk ook concluderen dat er een probleem is en dat wij dat moeten aanpakken.
Voorzitter: Bosman
Minister Plasterk: Voorzitter. Ik kom terug op het voorstel voor een gemenebest. De heren Bosman en Van Raak zijn zich bewust van de asymmetrie die daarin zit. In feite komt dit erop neer dat Nederland besluit om alle banden door te snijden. Dat doe je namelijk met een gemenebest. De postzegel is dan zo'n beetje het enige wat je dan nog gemeenschappelijk hebt. Wellicht vullen de leden dit op een andere manier in, maar hoe dan ook zal er ook instemming van de andere kant van de oceaan moeten zijn.
Ik wil in ieder geval één randvoorwaarde stellen aan de verschillende scenario's. Je kunt het verband losser of vaster maken of op de huidige mate van intensiteit houden, maar er zit altijd een wederkerigheid in. Naarmate je meer gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebt, is er ook meer gemeenschappelijke zeggenschap nodig. Alleen de lusten en niet de lasten is inderdaad geen optie. Los daarvan kan er op zich heel veel. Ik heb de neiging om hiermee enigszins ontspannen om te gaan. Suriname heeft er destijds voor gekozen om niets meer met Nederland te maken hebben en volledig onafhankelijk te zijn. Dat kan. Het is de vraag of het land daarvan beter is geworden, maar het is een optie. Nederland heeft dat destijds ook niet geblokkeerd, eufemistisch gezegd.
Ik deel de zorg over criminele elementen die de bovenwereld raken. Het zijn kleine landen met open economieën in een kwetsbare streek van de wereld. Ze liggen halverwege tussen het drugs producerende Zuid-Amerika en het drugs consumerende Noord-Amerika. Dit trekt allerlei volk met verkeerde bedoelingen aan. De regeringen van de landen doen hun uiterste best om te voorkomen dat elementen uit de onderwereld de bovenwereld raken. Overigens is dit probleem in Nederland ook niet voor eeuwig en altijd opgelost. Ik deel de zorg hierover. Ik ben blij dat de regeringen in alle drie de landen dit erkennen en onder ogen zien. Zij willen hiermee samen aan de slag. Daarmee is het natuurlijk nog niet opgelost.
De heer Heijnen verwees naar mijn brief over de gevangenissen. Hij proeft een zekere terughoudendheid in de formuleringen. Dat heeft ermee te maken dat ik niet de indruk wil wekken dat wij nu de problemen in de gevangenis op Curaçao gaan oplossen.
De heer Heijnen (PvdA): Het ging in dit verband om de landsrecherche en de politie, waarover Transparency International het heeft. Eerder hadden wij het inderdaad over de gevangenissen, maar daarop had de minister wat mij betreft een bevredigend antwoord.
Minister Plasterk: Bij de landsrecherche en de politie zijn vrij veel mensen met een Nederlandse achtergrond in dienst. Dat is prima. Wij hebben op het gebied van justitie wel een aantal gedeelde koninkrijksverantwoordelijkheden. Wij doen hieraan wat wij kunnen. Ik weet dat minister Opstelten vorige week nog naar Aruba geweest is. Daar heeft hij uitgebreid gesproken met de drie andere ministers van Justitie. Zij hebben enkele overeenkomsten getekend om nog inniger met elkaar samen te werken op dit terrein.
De heer Fritsma heeft aangekondigd dat hij het onderwerp migratie bij de collega's zal aankaarten. Naar aanleiding daarvan plaats ik een kleine kanttekening. Ik betrapte mijzelf erop dat ik zojuist het woord «Antillianen» overnam, dat van de zijde van de Kamer werd genoemd. Op zichzelf is dat een term die tot voor kort volledig legitiem was, maar soms merk ik dat men dit als verzamelnaam niet op prijs stelt. Die kanttekening wil ik even plaatsen. Het is aan ieder van de leden om zijn eigen woorden te kiezen, maar als ik ze overneem, is dat slechts in reactie daarop. Ik streef ernaar om de aanduidingen te gebruiken waaraan men zelf de voorkeur geeft, namelijk Curaçaoënaren, Arubanen, Sint-Maartenaars en Caraïbische Nederlanders.
De wederkerigheid van de toelatingseisen komt aan de orde bij het behandelen van het wetsvoorstel van de heer Bosman.
Ten slotte heeft de heer Bosman in reactie op het voorstel van de heer Heijnen om te rouleren, gezegd dat wij er wel voor moeten zorgen dat informatie en kennis niet verloren gaan. Dat lijkt mij ook. Ik zit te denken over een manier waarop wij dit structureel zouden kunnen organiseren. Misschien kunnen wij dit op enig moment nader bespreken. Ik kan mij voorstellen dat wij dit aan de orde stellen in de werkgroepen die aan de komende Koninkrijksconferentie werken. Het is in ons gemeenschappelijk belang dat men daar goed beslagen ten ijs komt. Is dat een goede context om dit onderwerp te bespreken?
Voorzitter: Van Raak
De heer Bosman (VVD): Het gaat mij ook om het Nederlandse belang hierin. Ik kan mij voorstellen dat Nederlandse ambtenaren of werknemers die terugkomen, even een A4'tje inleveren waarop staat wat hun functie was, met welke mensen zij contact hadden, tegen welke zaken zij aanliepen en in welke projecten geen beweging zit. Die basisinformatie kan dan worden gebruikt om verder te zoeken. Er hoeven niet gelijk hele dossiers te worden aangelegd, maar er zou in ieder geval bekendheid moeten zijn met wat er speelt.
Minister Plasterk: Dat lijkt mij alleszins een goede suggestie. Wij moeten dit even ergens beleggen, want iemand moet organiseren dat zo'n korte debriefing plaatsvindt en dat die op de goede plek terechtkomt. Wij nemen dit mee.
Voorzitter: Bosman
De voorzitter: Dank u. Dan zijn wij aan het einde gekomen van dit overleg.
De minister heeft twee toezeggingen gedaan. Hij zal voor het einde van dit jaar nader ingaan op de voortgang van de mogelijke Nederlandse bijdrage aan de oplossingen van de problematiek van de gevangenis op Curaçao. Hij zal in die brief ook ingaan op de mogelijkheid van roulatie van sleutelfiguren op ambtelijk niveau binnen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.
Ik bedank de mensen op de tribune, de collega's en natuurlijk de minister en zijn ondersteuning.
Sluiting: 15.07 uur.