Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 Februari 2013
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties verzocht bij brief van 23 januari 2013 om een brief die ingaat op de berichtgeving in de pers dat de Staten van Curaçao individuele ministers financieel aansprakelijk willen stellen voor eventueel wanbeleid. Hierover kan ik u het volgende meedelen.
De Staten van Curaçao hebben een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht de Raad van Advies van Curaçao om advies te vragen over alle mogelijkheden die het Wetboek van Strafrecht, het Burgerlijk Wetboek en de principes van deugdelijk bestuur bieden om bestuurders persoonlijk aansprakelijk te stellen indien er sprake is geweest van wanbeheer. Specifieke aandacht wordt gevraagd voor enkele juridische aspecten, zoals artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek Curaçao, artikel 2:344 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao en de beginselen van behoorlijk bestuur. Ook wordt de Raad van Advies gevraagd om in het advies maatregelen aan te bevelen – middels wetgeving of op andere wijze – waarmee het parlement of de regering iedere bestuurder aansprakelijk kan houden voor (daden van) wanbeleid, geldverspilling en overtreding van de wet.
Dit onderwerp betreft een landsaangelegenheid. De vraag refereert aan Curaçaos recht. Het is aan de Curaçaose organen om deze vraag te beantwoorden. Het is niet aan mij als Nederlandse minister mij daarover uit te laten. Hetzelfde geldt voor de vraag of terugwerkende kracht mogelijk is.
Tenslotte vraagt u of Nederland hierbij een rol kan spelen. De enige rol van Nederland zou kunnen bestaan in het verlenen van hulp en bijstand, in de vorm van juridische expertise, indien – ik schrijf dit met nadruk – daarom vanuit Curaçao wordt gevraagd.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk