Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
blz. |
||
A. |
Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel |
3 |
B. |
Begrotingstoelichting |
4 |
1. |
Leeswijzer |
4 |
2. |
Het beleid |
5 |
2.1. |
De beleidsagenda |
5 |
2.1.1. |
Beleidsmutaties |
6 |
2.2. |
Het beleidsartikel |
6 |
2.2.1. |
Algemene beleidsdoelstelling |
6 |
2.2.2. |
Verantwoordelijkheid minister |
6 |
2.2.3. |
Succesfactoren van beleid |
7 |
2.2.4. |
Budgettaire gevolgen van beleid |
7 |
2.2.5. |
Operationele doelstellingen |
8 |
3. |
Het verdiepingshoofdstuk |
11 |
3.1. |
Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting |
11 |
3.2. |
Integratie-uitkeringen |
15 |
3.3. |
Decentralisatie-uitkeringen |
15 |
3.4. |
Opbrengst lokale heffingen 2012 |
17 |
4. |
Bijlagen bij de begroting |
18 |
Bijlage 1 |
Beleidsmutaties |
19 |
Bijlage 2 |
Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2011–2012 |
20 |
Bijlage 3 |
Lijst met afkortingen |
21 |
Bijlage 4 |
Lijst met belangrijke termen en hun betekenis |
22 |
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2013 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2013. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2013.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2013 vastgesteld. Het begrotingsartikel dat in de begroting van het provinciefonds is opgenomen wordt in onderdeel B. van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
Wetsartikel 3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 6, vierde lid van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, hebben de provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen. Het in dit wetsartikel opgenomen bedrag is niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. Het bedrag wordt nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4. van deze memorie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies
De Staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers
De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.
De voorliggende toelichting bij de begroting 2013 van het provinciefonds kent de volgende indeling.
Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op hét beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling en nader geoperationaliseerde doelstellingen aan bod. Ook worden de hierbij behorende prestatie-indicatoren behandeld. De tabel Budgettaire gevolgen van beleid geeft inzicht in de integrale uitgaven die samenhangen met de algemene beleidsdoelstelling.
Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2012 naar de stand ontwerpbegroting 2013. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Verder wordt in dit hoofdstuk het provinciefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de opbrengst van lokale heffingen. Daarna volgen de bijlagen.
Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Begrotingsakkoord 2013
Gezonde overheidsfinanciën zijn van essentieel belang. Sinds het tot stand komen van het regeerakkoord 2010 is Nederland geconfronteerd met nieuwe onzekerheden en tegenvallende economische ontwikkelingen. Nederland is opnieuw in een recessie terecht gekomen en ook voor de komende jaren wordt een lage economische groei verwacht. Als gevolg hiervan dreigden de overheidsfinanciën voor 2013 verder te verslechteren. In de ontstane politieke situatie na de val van het kabinet hebben de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie de handen ineen geslagen en een begrotingsakkoord voor 2013 gesloten. Het akkoord behelst een aanvullend pakket van hervormingen, ombuigingen en lastenmaatregelen. De € 12,4 miljard aan saldoverbeterende maatregelen uit het begrotingsakkoord 2013 raken iedereen, ook de medeoverheden. Zo worden de medeoverheden met ingang van 2013 verplicht om te schatkistbankieren en werken de uitgavenverlagingen op de Rijksbegroting via de normeringssystematiek (trap op, trap af) evenredig door naar het gemeentefonds en het provinciefonds. Doordat de maatregelen voor het grootste deel neerslaan aan de inkomstenkant van de Rijksbegroting, heeft het begrotingsakkoord echter een relatief beperkte doorwerking op het accres.
In het Begrotingsakkoord is op het terrein van natuur een intensivering van € 200 miljoen opgenomen. De precieze invulling van deze intensivering moet nog worden opgesteld door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie in overleg met betrokken partijen. Ook zijn er verzachtende maatregelen in het begrotingsakkoord opgenomen ten aanzien van de korting op de BDU Verkeer en Vervoer.
Het begrotingsakkoord zorgt ervoor dat 2013, ondanks de demissionaire periode, in budgettair opzicht geen verloren jaar is. Gezien de demissionaire status van het kabinet dat deze begroting opstelt, is gekozen voor een sobere invulling van de beleidsagenda 2013, waarbij wordt ingegaan op de relevante ontwikkelingen die de begroting in financiële zin raken. In de artikelen wordt, zoals in andere jaren, de relevante financiële en beleidsinformatie die samenhangt met de voorgenomen uitgaven vermeld. Voor de cijferopstelling in het begrotingsjaar 2013 en zeker de jaren daarop volgend geldt dat deze moet worden bezien in de wetenschap dat een nieuw kabinet met beleid zal komen dat zijn weerslag heeft op deze periode.
EMU-saldo
Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor Rijk en de medeoverheden. De aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact waartoe in 2011 door de EU-lidstaten is besloten, wordt omgezet in nationale wetgeving. Voor het jaar 2013 geldt onverkort de norm van 0,5% van het BBP als plafond voor het EMU-tekort voor medeoverheden. Dit plafond is opgedeeld in een plafond voor het EMU-tekort van 0,38% BBP voor gemeenten, 0,07% BBP voor provincies en 0,05% BBP voor waterschappen. Voor de jaren 2014 en verder wordt een saldopad voor de EMU-norm van de medeoverheden afgesproken.
Schatkistbankieren
In het begrotingsakkoord is afgesproken om in 2013 verplicht schatkistbankieren zonder leenfaciliteit in te voeren voor gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen. Depositotarieven en inleentarieven worden geharmoniseerd. Door alle tegoeden binnen de collectieve sector te houden daalt de bruto schuld van de Nederlandse overheid. Daarnaast wordt voor medeoverheden door dit voorstel het risico dat ze lopen op hun uitzettingen geminimaliseerd.
Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 2.1.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2012 wordt verwezen naar bijlage 1. In tabel 3.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2012 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2013. De weergegeven mutaties worden in de verdiepingsbijlage (paragraaf 3) afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Onderzoek en Bijdragen organisaties |
||||||
1. Kosten Financiële-verhoudingswet |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Programma |
||||||
1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen |
– 1 539 |
– 450 286 |
– 32 909 |
– 32 909 |
– 32 909 |
– 32 909 |
2. Integratie-uitkeringen |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
3. Decentralisatie-uitkeringen |
115 697 |
457 303 |
47 318 |
37 430 |
31 134 |
40 062 |
Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2012) |
114 159 |
7 017 |
14 409 |
4 521 |
– 1 775 |
7 153 |
Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee operationele doelstellingen:
1. de provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;
2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – i.c. de Staatssecretaris van Financiën – zijn verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.
In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen: |
1 230 648 |
1 138 214 |
1 131 694 |
962 912 |
944 233 |
953 161 |
Uitgaven: |
1 230 648 |
1 138 214 |
1 131 694 |
962 912 |
944 233 |
953 161 |
Onderzoek en Bijdragen organisaties |
||||||
1. Kosten Financiële-verhoudingswet |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Programma |
||||||
1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen |
483 550 |
474 039 |
892 660 |
884 121 |
884 121 |
884 121 |
2. Integratie-uitkeringen |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
3. Decentralisatie-uitkeringen |
746 997 |
664 075 |
238 934 |
78 691 |
60 012 |
68 940 |
Ontvangsten: |
1 230 648 |
1 138 214 |
1 131 694 |
962 912 |
944 233 |
953 161 |
In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd.
Ontvangsten
Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 2.2.1. onder ontvangsten).
Ter informatie geeft figuur 2.2.2. het verloop van de uitkering uit het provinciefonds (totaal programma-uitgavenbedrag) per inwoner van 2001–2017 weer. De bedragen 2001 tot en met 2011 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2012 tot en met 2017 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.
Figuur 2.2.2. Uitkering provinciefonds in € per inwoner
De provincies ontvangen in 2013 uit het provinciefonds € 1 138 114 000 (programma-uitgaven). Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 68 per inwoner. Ten opzichte van 2012 betekent dit een mutatie van € – 6 per inwoner, onder andere veroorzaakt door het negatieve accres en door de eenmalige toevoeging van de onderuitputting 2011 van het Waddenfonds in 2012. De daling in 2012 komt door de beëindiging van de integratie-uitkering Rivierdijkversterking en de daling van de decentralisatie-uitkering Investeringsbudget stedelijke vernieuwing. De daling in 2011 komt vooral door de uitname van € 290 miljoen naar aanleiding van het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv). De daling van 2014 op 2015 is het gevolg van de beëindiging van de decentralisatie-uitkeringen ISV, externe veiligheid en bodemsanering. De stijging in 2010 komt voornamelijk door de stijging van het aantal decentralisatie-uitkeringen. De stijging in de jaren 2006 t/m 2009 komt voornamelijk door de omvang van het accres.
Operationele doelstelling 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
Motivering
De omvang van het provinciefonds ontwikkelt zich volgens de normeringssystematiek en door de toevoegingen en/of onttrekkingen aan het fonds in verband met taakmutaties. De normeringssystematiek houdt in dat het fonds meebeweegt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, volgens het principe «samen de trap op, samen de trap af». Op die wijze wordt het jaarlijkse groeipercentage (het zogenaamde accres) bepaald. Deze systematiek werkt sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Daarnaast zijn er jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. De fondsbeheerders stellen het accres vast en informeren de provincies door middel van circulaires. Daarnaast heeft het Rijk een verantwoordelijkheid bij het bepalen van de hoogte van specifieke uitnamen en/of toevoegingen als gevolg van taakmutaties, waarbij het kabinet handelt conform artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Activiteiten 2013
Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij is gerechtigd om agendapunten in te brengen. Zonodig kunnen ook andere bewindslieden dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen.
Prestatie-indicatoren
De vraag of de omvang van het provinciefonds als adequaat kan worden beschouwd, wordt beantwoord in het Bofv. Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringssystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het Bestuurlijk overleg aan de orde worden gesteld.
De totstandkoming van het nieuwe verdeelmodel per 1 januari 2012 en de herverdeeleffecten die hiermee samenhangen hebben de vraag opgeroepen of er behoefte is aan een onderhoudssysteem. De fondsbeheerders hebben een gezamenlijke werkgroep met IPO/provincies ingesteld om de behoefte hieraan en de vormgeving ervan verder te verkennen en uit te werken. Bij onderhoud kan een onderscheid gemaakt worden tussen onderwerpen die de komende jaren van belang zijn voor het provinciefonds vanuit veranderingen in het takenpakket of wijzigingen van de verdeelmaatstaven: de onderhoudsagenda. Bij een onderhoudsinstrument kan ook worden gedacht aan een signaleringsfunctie op basis waarvan besluitvorming kan plaatsvinden over het al dan niet uitvoeren van nader onderhoud. Uiteindelijk kan dit leiden tot een aanpassing van het verdeelstelsel. Het doel van de signaleringsfunctie is om te voorkomen dat er in de toekomst grote schoksgewijze aanpassingen in de verdeling noodzakelijk zijn.
Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.
Motivering
Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van maatstaven. Het Rijk is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem stelt provincies in staat hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.
Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld kan worden nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen.
Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.
Prestatie-indicator
Zie hiervoor bij «Prestatie-indicatoren» bij «Operationele doelstelling 1».
In paragraaf 3.1. wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2012 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2013 beschreven. De mutaties die hierin worden genoemd die betrekking hebben op de 1e suppletoire begroting 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 280 C, nr. 1) kunt u in genoemde begrotingsstukken terugvinden. De nieuwe mutaties worden toegelicht.
In paragraaf 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven en in 3.3 van de decentralisatie-uitkeringen. In 3.4. wordt ingegaan op de opbrengst van lokale heffingen in 2012.
Verplichtingen
Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2012 naar de stand ontwerpbegroting 2013.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Stand ontwerpbegroting 2012 |
1 116 489 |
1 131 197 |
1 117 285 |
958 391 |
946 008 |
946 008 |
Mutaties 1e suppletoire begroting 2012 |
48 107 |
– 19 484 |
– 18 484 |
– 20 209 |
– 21 409 |
– 21 409 |
Stand 1e suppletoire begroting 2012 |
1 164 596 |
1 111 713 |
1 098 801 |
938 182 |
924 599 |
924 599 |
Nieuwe mutaties |
66 052 |
26 501 |
32 893 |
24 730 |
19 634 |
28 562 |
Stand ontwerpbegroting 2013 |
1 230 648 |
1 138 214 |
1 131 694 |
962 912 |
944 233 |
953 161 |
Waarvan verplichtingenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Waarvan verplichtingenbedrag algemene uitkering |
483 553 |
474 039 |
892 660 |
884 121 |
884 121 |
884 121 |
Waarvan verplichtingenbedrag integratie-uitkeringen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Waarvan verplichtingenbedrag decentralisatie-uitkeringen |
746 995 |
664 075 |
238 934 |
78 691 |
60 012 |
68 940 |
Uitgaven
Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2012 naar de stand ontwerpbegroting 2013.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Stand ontwerpbegroting 2012 |
1 116 489 |
1 131 197 |
1 117 285 |
958 391 |
946 008 |
946 008 |
Mutaties 1e suppletoire begroting 2012 |
48 107 |
– 19 484 |
– 18 484 |
– 20 209 |
– 21 409 |
– 21 409 |
Stand 1e suppletoire begroting 2012 |
1 164 596 |
1 111 713 |
1 098 801 |
938 182 |
924 599 |
924 599 |
Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk: |
||||||
1) Monumenten (decentralisatie-uitkering) |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
2) Invoeringskosten Jeugdzorg (decentralisatie-uitkering) |
1 300 |
|||||
3) Bodemsanering (decentralisatie-uitkering) |
– 100 |
– 125 |
||||
4) Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering) |
– 178 |
– 177 |
– 102 |
|||
5) Sterke regio's (decentralisatie-uitkering) |
8 190 |
1 800 |
1 700 |
3 130 |
1 000 |
|
6) Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering) |
14 350 |
|||||
7) Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer (decentralisatie-uitkering) |
210 |
|||||
8) Bedrijventerreinen (decentralisatie-uitkering) |
4 303 |
6 036 |
10 611 |
13 202 |
||
9) Green Deal (decentralisatie-uitkering) |
1 131 |
|||||
10a) DU Ontwikkel / OEM Variabel (algemene uitkering) |
11 698 |
– 417 377 |
||||
10b) DU Ontwikkel / OEM Variabel (decentralisatie-uitkering) |
– 11 698 |
417 377 |
||||
11a) Accres tranche 2012 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
11b) Accres tranche 2013 |
– 14 378 |
– 14 378 |
– 14 378 |
– 14 378 |
– 14 378 |
|
12) Zuiderzeelijn REP-middelen (decentralisatie-uitkering) |
8 493 |
10 468 |
12 259 |
0 |
10 134 |
20 062 |
13) BTW correctie |
– 5 297 |
– 5 297 |
– 5 297 |
– 5 297 |
– 5 297 |
|
Totaal nieuwe mutaties |
66 052 |
26 501 |
32 893 |
24 730 |
19 634 |
28 562 |
Stand ontwerpbegroting 2013 |
1 230 648 |
1 138 214 |
1 131 694 |
962 912 |
944 233 |
953 161 |
Waarvan uitgavenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Waarvan uitgavenbedrag algemene uitkering |
483 550 |
474 039 |
892 660 |
884 121 |
884 121 |
884 121 |
Waarvan uitgavenbedrag integratie-uitkeringen |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Waarvan uitgavenbedrag decentralisatie-uitkeringen |
746 997 |
664 075 |
238 934 |
78 691 |
60 012 |
68 940 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
1) Monumenten (Decentralisatie-uitkering)
Vanaf 2012 wordt de regierol in het restauratiebeleid structureel gedecentraliseerd van het Rijk naar provincies. Hiervoor wordt een decentralisatie-uitkering monumenten gevormd. Deze uitkering zal met ingang van 2012 structureel 20 miljoen euro verdelen over de provincies. De sleutel voor de verdeling van deze gelden is het aantal rijksmonumenten in een provincie. Provincies bepalen welke rijksmonumenten worden gerestaureerd. Zij verbinden geldstromen van regionale partners, waaronder gemeenten en particulieren.
2) Invoeringskosten Jeugdzorg (decentralisatie-uitkering)
Voor de invoeringskosten voor de decentralisatie jeugdzorg naar gemeenten is in 2012 € 1,3 miljoen beschikbaar voor de provincies. Het geld zal worden gebruikt voor de financiering van onderzoek, experimenten en het transitiebureau. Het voor de provincies beschikbare geld zal in 2012 via een decentralisatie-uitkering worden verstrekt.
3) Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)
De stuurgroep van het convenant «Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties» is overeengekomen dat de projectmiddelen binnen het Uitvoeringsprogramma voor de jaren 2012 en 2013 door de partijen (waaronder de provincies) gedragen zullen worden. De budgetten van de decentralisatie-uitkering boden worden daarom voor de jaren 2012 en 2013 verlaagd met respectievelijk € 100 000 en € 125 000.
4) Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)
Voor het project Naardermeer wordt de decentralisatie-uitkering nationale gebiedsontwikkelingen in de periode 2013 t/m 2015 met in totaal € 0,457 miljoen verlaagd.
5) Sterke regio's (decentralisatie-uitkering)
Enkele regio’s en sectoren zijn economisch sterk ontwikkeld, maar extra inspanningen zijn nodig om de (internationale) concurrentiekracht van deze sterke regio’s te verstevigen. Via de decentralisatie-uitkering sterke regio’s ontvangen de projecten Groen Gas Hub Wijster (Drenthe), Cool Port (Zuid-Holland), OLV-Greenport (Noord-Holland) en Verduurzaming Waddenglas (Friesland) daarvoor middelen.
6) Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)
De provincie Zeeland ontvangt in totaal € 1,6 miljoen voor de projecten Maintenance Value Park in Terneuzen en Mobiliteitscentrum Zalco om de ruimtelijke economische structuur te versterken. Daarnaast ontvangt de provincie Zuid-Holland € 12,75 miljoen voor het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard.
7) Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer (decentralisatie-uitkering)
De provincie Flevoland ontvangt in 2012 € 210 000 als rijksbijdrage aan de werkmaatschappij Markermeer-IJmeer in de vorm van een decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds. De natuur in Markermeer-IJmeer moet weer tegen een stootje kunnen om de gevolgen van klimaatverandering en menselijk medegebruik op te kunnen vangen. Om dat doel te verwezenlijken is de Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer opgericht.
8) Bedrijventerreinen (decentralisatie-uitkering)
Betreft de decentralisatie aan provincies van de bedrijventerreinmiddelen voor 2012 voor projecten van nationaal belang die de economische structuur van Nederland versterken. Het gaat om de bedrijventerreinen Kennispark Twente, Aviolanda Woensdrecht, De Run Veldhoven, Stadshavens Vlissingen, Port Valley Rotterdam, Drechtsteden en Novio Tech Campus.
9) Green Deal (decentralisatie-uitkering)
Op 3 oktober 2011 is een Green Deal afgesloten met de provincies Flevoland, Groningen, Drenthe en Limburg. Het betreft de projecten DE-on (Flevoland), Energy College (Drenthe), Energy Academy Europe (Groningen) en Warmtenet Maastricht (Limburg). In totaal is in 2012 € 1,131 miljoen beschikbaar als decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds.
10a en b) DU Ontwikkel / OEM Variabel
In het nieuwe verdeelmodel van het provinciefonds per 1 januari 2012 wordt onderscheid gemaakt tussen beheer- en ontwikkeltaken, omdat beide andere verdeelcriteria vragen. Het beheerdeel omvat de vaste jaarlijks terugkerende kosten, bijvoorbeeld het betalen van de salarissen, onderhoud provinciehuis, wegen, groen, etc. Het ontwikkeldeel van het provinciefonds betreft taken zoals aanleg van nieuwe wegen, integrale gebiedsontwikkeling in het landelijk gebied, natuur en bodemsanering, maar ook taken met betrekking tot buitengewone groei en krimp. Om verdeeltechnische redenen is er voor gekozen om een deel van het bedrag dat gemoeid is met de ontwikkeltaken via een decentralisatie-uitkering (DU Ontwikkel/OEM variabel) uit te betalen aan de provincies.
In het verdeelmodel wordt er ook rekening mee gehouden dat provincies in staat zijn een deel van de hun taken (ijkpunten) te financieren met eigen inkomsten uit de zogenaamde «overige eigen middelen» (OEM). De OEM in het nieuwe verdeelmodel wordt samengesteld uit twee onderdelen. Er is een vast deel van 5,48% dat wordt verondersteld voor alle provincies. Dit vaste deel is op voorhand in mindering gebracht op alle maatstaven en op de nieuwe decentralisatie-uitkering. Voor het variabele deel is gekozen om 35% van de inkomsten uit energiebedrijven (situatie in 2016) mee te nemen met een fictief rendement van 3%. Dit deel wordt in mindering gebracht op de bovenstaand beschreven bedragen van de decentralisatie-uitkering.
De op deze manier ontstane «DU Ontwikkel / OEM variabel» bedraagt in 2012 € 416,545 miljoen. Dat is € 11,698 minder dan in de begroting van 2012 was vermeld. In 2013 bedraagt de uitkering € 417,377.
11a en b) Accres tranche 2012 en 2013
Het gemeente- en provinciefonds ontwikkelen zich evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. Het accres van tranche 2012 bedraagt – € 19,227 miljoen. Dat is € 8,175 miljoen meer dan waar bij voorjaarsnota 2012 vanuit werd gegaan. Het accres van tranche 2013 bedraagt – € 14,378 miljoen.
12) Zuiderzeelijn REP-middelen (decentralisatie-uitkering)
In het convenant Rijk – Noorden over de Zuiderzeelijn uit 2008 is onder meer vastgelegd dat € 300 miljoen rijksbijdrage wordt ingezet t/m 2020 voor een Ruimtelijk Economisch Programma (REP). Hiervan resteert thans nog € 107 miljoen aan niet-gecommitteerde financiële ruimte op de EL&I-begroting. In het Bestuurlijk Overleg EL&I – SNN op 18 januari 2012 is afgesproken om ook deze middelen over te dragen aan de regio.
13) BTW-correctie
In het Begrotingsakkoord is besloten dat het algemene btw-tarief per 1 oktober 2012 met 2 procentpunt wordt verhoogd. Gemeenten en provincies kunnen gebruik blijven maken van het btw-compensatiefonds (BCF). Dit houdt in dat gemeenten en provincies, via het BCF, voor ongeveer € 250 miljoen gecompenseerd worden voor de btw-verhoging. De btw-verhoging leidt tegelijkertijd via hogere prijzen tot een hogere prijsbijstelling (circa € 350 miljoen vanaf 2013). De prijsbijstelling is relevant voor de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Zonder verdere maatregelen zouden – via een hogere NGRU en daarmee een hoger accres – gemeenten en provincies twee keer gecompenseerd worden voor de btw-verhoging. Om dit te voorkomen worden het gemeentefonds en het provinciefonds vanaf 2013 verlaagd met het effect van de btw-verhoging op de prijsbijstelling (€ 70 miljoen, ongeveer 20 procent van € 350 miljoen). Voor het provinciefonds betekent dit een verlaging van € 5,297 miljoen.
Er is voor gekozen om het gemeentefonds en het provinciefonds te verlagen en niet de accressen te corrigeren, omdat dat er toe zou leiden dat er tot in lengte van dagen een correctiepost zou moeten worden opgenomen van € 350 miljoen. Dit is vergelijkbaar met de werkwijze die gekozen is voor de boeking van het weglekeffect van de bijstand vorig jaar. Dit effect is uit de accressen gehaald en rechtstreeks op de fondsen geboekt.
Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het provinciefonds in één keer bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt normaliter gesproken een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Tabel 3.2.1. geeft een overzicht.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Ontwerpbegroting 2012: |
||||||
Stand ontwerpbegroting 2012 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1e suppletoire begroting 2012: |
||||||
Wijziging betalingsverloop integratie-uitkeringen 2011 |
1 |
|||||
Stand 1e suppletoire begroting 2012 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Nog niet eerder opgenomen in een begroting: |
||||||
Stand ontwerpbegroting 2013 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. In tabel 3.3.1. is een overzicht opgenomen.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Ontwerpbegroting 2012: |
||||||
Bedrijventerreinen (Toppergelden) |
24 330 |
24 919 |
11 877 |
|||
Bodemsanering |
56 796 |
56 697 |
56 697 |
|||
DU Ontwikkel / OEM variabel |
428 243 |
|||||
Externe veiligheid |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
|||
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing |
59 034 |
60 636 |
55 456 |
|||
Julianasluis |
2 700 |
|||||
Nationale gebiedsontwikkelingen (Nota Ruimte en BIRK) |
2 262 |
6 762 |
7 962 |
762 |
||
Regeling cultuurparticipatie |
8 123 |
|||||
Regionale luchthavens |
934 |
934 |
934 |
|||
Waddenfonds |
28 878 |
36 824 |
38 690 |
40 499 |
28 878 |
28 878 |
Stand ontwerpbegroting 2012 |
631 300 |
206 772 |
191 616 |
41 261 |
28 878 |
28 878 |
1e suppletoire begroting 2012: |
||||||
Bodemsanering |
– 275 |
725 |
1 725 |
|||
Green Deal |
2 000 |
|||||
Nationale gebiedsontwikkelingen |
100 |
|||||
Waddenfonds |
66 491 |
|||||
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2011 |
2 |
|||||
Zwemwaterrichtlijn EU |
1 200 |
1 200 |
1 200 |
1 200 |
||
Stand 1e suppletoire begroting 2012 |
700 818 |
208 697 |
194 541 |
42 461 |
28 878 |
28 878 |
Nog niet eerder opgenomen in een begroting: |
||||||
Monumenten |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
Invoeringskosten Jeugdzorg |
1 300 |
|||||
Bodemsanering |
– 100 |
– 125 |
||||
Nationale gebiedsontwikkelingen |
– 178 |
– 177 |
– 102 |
|||
Sterke regio's |
8 190 |
1 800 |
1 700 |
3 130 |
1 000 |
|
Nationale gebiedsontwikkelingen |
14 350 |
|||||
Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer |
210 |
|||||
Bedrijventerreinen |
4 303 |
6 036 |
10 611 |
13 202 |
||
Green Deal |
1 131 |
|||||
DU Ontwikkel / OEM Variabel |
– 11 698 |
417 377 |
||||
Zuiderzeelijn REP-middelen |
8 493 |
10 468 |
12 259 |
10 134 |
20 062 |
|
Stand ontwerpbegroting 2013 |
746 997 |
664 075 |
238 934 |
78 691 |
60 012 |
68 940 |
In artikel 13, lid 5, van de Fvw wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In de volgende alinea wordt hiervan verslag gedaan.
In tabel 3.3.1. zien we dat bijna alle bij ontwerpbegroting 2012 en 1e suppletoire begroting 2012 opgenomen decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar integratie-uitkering of algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Alleen de decentralisatie-uitkering Waddenfonds is structureel. Voor deze decentralisatie-uitkering geldt dat deze niet aan alle provincies wordt uitgekeerd en nu nog niet kan worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering. Deze decentralisatie-uitkering kan dan ook nu niet worden omgezet in een algemene uitkering of integratie-uitkering. Van de nog niet eerder in een begroting opgenomen decentralisatie-uitkeringen wordt bij ontwerpbegroting 2014 bezien of ze kunnen worden omgezet naar integratie-uitkering of algemene uitkering.
Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.
In 2012 mogen de opcenten ten hoogste 105 procent bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten daar de opcenten variëren van 67,9% tot 95,0%. In 2012 is de opbrengst € 1,457 miljard.
De ontwikkeling van de opbrengst van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting wordt weergegeven in tabel 3.4.1.
|
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2011–2012 |
---|---|---|---|---|---|
Provinciale opcenten MRB |
1 401 |
1 432 |
1 456 |
1 457 |
0,1% |
1 Bron: BZK
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Bodemsanering (decentralisatie-uitkering) |
– 275 |
725 |
1 725 |
|||
Wijziging betalingsverloop integratie-uitkeringen 2011 |
1 |
|||||
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2011 |
2 |
|||||
Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2011 |
– 3 |
|||||
Nieuw Handelsregister |
– 73 |
– 73 |
– 73 |
– 73 |
– 73 |
– 73 |
Zwemwaterrichtlijn EU (decentralisatie-uitkering) |
1 200 |
1 200 |
1 200 |
1 200 |
||
Green Deal (decentralisatie-uitkering) |
2 000 |
|||||
Bijdrage budgetfinanciering BRK |
– 679 |
– 679 |
– 679 |
– 679 |
– 679 |
– 679 |
Waddenfonds (decentralisatie-uitkering) |
66 491 |
|||||
Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering) |
100 |
|||||
Accres tranche 2012 |
– 20 657 |
– 20 657 |
– 20 657 |
– 20 657 |
– 20 657 |
– 20 657 |
Monumenten (decentralisatie-uitkering) |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
Invoeringskosten Jeugdzorg (decentralisatie-uitkering) |
1 300 |
|||||
Bodemsanering (decentralisatie-uitkering) |
– 100 |
– 125 |
||||
Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering) |
– 178 |
– 177 |
– 102 |
|||
Sterke regio's (decentralisatie-uitkering) |
8 190 |
1 800 |
1 700 |
3 130 |
1 000 |
|
Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering) |
14 350 |
|||||
Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer (decentralisatie-uitkering) |
210 |
|||||
Bedrijventerreinen (decentralisatie-uitkering) |
4 303 |
6 036 |
10 611 |
13 202 |
||
Green Deal (decentralisatie-uitkering) |
1 131 |
|||||
DU Ontwikkel / OEM Variabel (algemene uitkering) |
11 698 |
– 417 377 |
||||
DU Ontwikkel / OEM Variabel (decentralisatie-uitkering) |
– 11 698 |
417 377 |
||||
Accres tranche 2012 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
8 175 |
Accres tranche 2013 |
– 14 378 |
– 14 378 |
– 14 378 |
– 14 378 |
– 14 378 |
|
Zuiderzeelijn REP-middelen (decentralisatie-uitkering) |
8 493 |
10 468 |
12 259 |
0 |
10 134 |
20 062 |
BTW-correctie |
– 5 297 |
– 5 297 |
– 5 297 |
– 5 297 |
– 5 297 |
|
Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2012) |
114 159 |
7 017 |
14 409 |
4 521 |
– 1 775 |
7 153 |
Moties Onderdeel A.1 Afgedaan
Omschrijving van de motie |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
Gewijzigde Motie Brinkman c.s.: Verzoekt de regering te stoppen met initiatieven die leiden tot één Randstadprovincie bestaande uit de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland |
Gemente- en provinciefonds |
De Tweede Kamer is op 11 november 2011 per brief geïnformeerd (TK 2011–2012, 28 750 nr. 42). |
Moties: Onderdeel A.2 In behandeling
Omschrijving van de motie |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
n.v.t. |
Toezeggingen: Onderdeel B.1 Afgedaan
Omschrijving van de motie |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
De minister zegt toe de nadere visie op vorming Randstadprovincie begin maart aan de Tweede Kamer toe te sturen. |
Gemente- en provinciefonds |
De Tweede Kamer is op 1 maart 2012 per brief geïnformeerd (TK 2011–2012, 33 047, nr. 3 en nr. 4) |
Toezegging: Onderdeel B.2 In behandeling
Omschrijving van de motie |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
n.v.t. |
AMvB |
Algemene maatregel van bestuur |
BBV |
Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten |
BCF |
BTW-compensatiefonds |
Bofv |
Bestuurlijk overleg financiële verhouding |
CBS |
Centraal Bureau voor de statistiek |
DU |
Decentralisatie-uitkering |
EMU |
Economische en Monetaire Unie |
FOG |
Financieel Overzicht Gemeenten |
Fvw |
Financiële-verhoudingswet |
GF |
Gemeentefonds |
IPO |
Interprovinciaal Overleg |
IU |
Integratie-uitkering |
MILH |
Monitor Inkomsten Lokale Heffingen |
MRB |
Motorrijtuigen belasting |
NGRU |
Netto gecorrigeerde Rijksuitgaven |
OEM |
Overige Eigen Middelen |
OSU |
Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen |
OZB |
Onroerende-zaakbelastingen |
PF |
Provinciefonds |
POR |
Periodiek Onderhoudsrapport |
UvW |
Unie van Waterschappen |
VNG |
Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
Accres |
Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek). |
Algemene uitkering uit het provinciefonds |
Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Cluster |
Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. |
Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds |
Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. |
Financiële-verhoudingswet (Fvw) |
Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het provinciefonds. Sinds 1 januari 1998 maakt de regeling voor het provinciefonds onderdeel uit van de Financiële-verhoudingswet. |
Integratie-uitkering uit het provinciefonds |
Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. |
IJkpunten |
Geobjectiveerde kostennormen per taakgebied, rekening houdend met structuurkenmerken, die voor alle provincies respectievelijk gemeenten beschikbaar zijn. |
Normeringsystematiek |
Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af». |
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) |
Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën. |
Uitkeringsbasis |
De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid). |
Uitkeringsfactor |
Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten. |
Uitkeringsjaar |
Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat. |
Verdeelmaatstaf |
Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen. |
Verdeelreserve |
Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend. |