Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 30 november 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

Inleiding

pp. 1–2

1. Aanleiding en doel

pp. 2–3

2. Hoofdlijnen van het westvoorstel

pp. 3–6

3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst

pp. 6–8

4. Verhouding tot Richtlijn 98/44/EG

pp. 9–11

5. Administratieve lasten

pp. 11

6. Vergelijking met het buitenland

pp. 11–12

7. Inwerkingtreding en gevolgen voor al verleende licenties

pp. 12

8. Artikelen

pp. 12

9. Overig

pp. 12–13

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling. De leden zijn van mening dat het wetsvoorstel bijdraagt aan het versterken van de innovatieve slagkracht van de plantenveredelaars. Deze leden zien het wetsvoorstel als een belangrijke stap in het verder in balans brengen van het octrooirecht en het kwekersrecht in de plantenveredeling. De leden van de VVD-fractie hebben ten aanzien van het voorstel nog wel een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de lang verwachte wijziging van de Rijksoctrooiwet in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling.

De leden van de CDA- fractie hebben het wetvoorstel met interesse ontvangen en hebben enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging. Over het voorstel hebben zij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling. Deze leden zijn verheugd met deze eerste stap om het kwekersrecht en octrooirecht beter in balans te brengen. Zij zien echter een noodzaak om verdere stappen te nemen richting een bredere veredelingsvrijstelling. Zij willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om de beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet op te nemen en de analyse van Raad van State inzake de verenigbaarheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht met de TRIPS-Overeenkomst. De leden steunen het wetsvoorstel, al hebben zij nog wel enkele vragen. De leden vinden dat analyse van Raad van State geen recht doet aan de werkelijkheid.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel waarmee een beperkte veredelingsvrijstelling wordt ingevoerd. Het grote belang van de voedselzekerheid vereist naar mening van deze leden verdergaande stappen om vrije veredeling mogelijk te maken, maar deze beperkte vrijstelling is een eerste stap daarin die zij van harte steunen. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.

1. Aanleiding en doel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorgestelde wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) is afgestemd met Curaçao en Sint Maarten. Betekent dit dat het wetsvoorstel dan ook geldt voor deze landen? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat artikel 53b op grond van artikel 133, tweede lid, van de ROW, niet bindend is voor Aruba. Waarom wordt het wetsvoorstel niet van toepassing verklaard op Aruba en wel op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Kan de regering aangeven op welke wijze deze openbare lichamen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie lezen dat deze veredelingsvrijstelling een voorziening is voor plantenveredelaars om met biologisch materiaal waarop octrooirecht rust, nieuwe plantenrassen te kweken of te ontdekken en te ontwikkelen zonder licentie van de houder van een octrooi voor een uitvinding met betrekking tot dat biologisch materiaal. De leden hebben twijfels over het woord «nieuw». De reden is dat «nieuw» een strikte definitie heeft in het octrooirecht. De absolute nieuwheid die in het octrooirecht geldt, kan niet in de plantenveredeling gebruikt worden aangezien in de selectiefase van de plantenveredeling het toekomstig ras vaak al bestaat als onderdeel van de brede populatie die ontstaat na een kruising. Het woord «onderscheidbaar» is gedefinieerd in het kwekersrecht en doet recht aan de praktijk van de plantenveredeling en past wat de leden van de VVD-fractie betreft beter in deze context. De leden horen graag van de regering of zij bereid is om het woord «nieuw» te vervangen door het woord «onderscheidbaar», anders overwegen deze leden een amendement op dit punt.

Nederland moet als lidstaat van de Europese Unie met betrekking tot intellectueel eigendom op de platenveredeling zich houden aan de Biotechnologierichtlijn 98/44/EG. Deze is eveneens leidend voor de Rijksoctrooiwet 1995. Waar onder het kwekersrecht concurrenten vrijelijk van elkaars rassen gebruik mogen maken voor het creëren en commercieel exploiteren van nieuwe rassen, geldt dat voor het gebruik van octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal een licentie van de octrooihouder nodig is. Aan de ene kant dient intellectueel eigendomsrecht beschermt te zijn, maar tegelijkertijd moeten kwekers de mogelijkheid hebben om met het beschermde eigendom nieuwe rassen te ontwikkelen. Nu frustreren de twee systemen van intellectueel eigendom met betrekking to plantenrassen elkaar. Is deze problematiek ook gaande in andere sectoren zo vragen de leden van de CDA-fractie en op welke wijze is deze problematiek daar aan de orde? Een deeloplossing voor dit probleem in de veredelingssector wordt nu gezocht in de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee in feite de bestaande onderzoeksvrijstelling dan wordt verruimd ten gunste van de plantenveredeling? En is dat niet al specifiek genoeg? Waarom is de veredelingsvrijstelling die nu in de Rijksoctrooiwet wordt geïntroduceerd veel breder dan de veredelingsvrijstelling in het kwekersrecht zo vragen de leden van de CDA fractie? Zowel betreffende het materiaal dat gebruikt mag worden en het tijdstip waarop dit materiaal beschikbaar komt?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de invloed die octrooien hebben op de voedselzekerheid. Octrooien op planten en dieren beperken de innovatie in de veredeling en daarmee de diversiteit van rassen voor voedselveredeling, deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat het kwekersrecht het leidende intellectuele eigendomsrecht voor de plantenveredeling moet blijven? Voor veredelaars van nieuwe gewassen is het heel belangrijk dat zij vrij gebruik kunnen maken van uitgangsmateriaal, zonder dat zij licenties nodig hebben of bang hoeven te zijn dat zij een patent schenden. Dat veredelaars nu tegen beperkingen in het uitgangsmateriaal aanlopen, komt door de ontwikkelingen met betrekking tot biotechnologie. Het invoeren van de beperkte veredelingsvrijstelling is geen oplossing voor dit probleem. Kan de regering dit bevestigen? Omdat de veredelingsvrijstelling alleen geldt tijdens de periode van veredeling, geeft deze geen garantie op het mogen commercialiseren van het nieuwe ras. Veredelaars geven aan dat dit een probleem voor hen vormt en innovatie zal belemmeren. Een kweker die gebruik heeft gemaakt van geoctrooieerd plantmateriaal is na jarenlang veredelen nog steeds geheel afhankelijk van de medewerking van de octrooihouder(s) om tegen billijke voorwaarden een licentie te verkrijgen voor de exploitatie van het ras. Een dwanglicentie is geen serieus alternatief. Hoe ziet de regering dit, en op welke wijze wil zij dit probleem oplossen?

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de vrijstelling niet geldt voor de commerciële exploitatie van nieuwe plantenrassen, verworven met deze vrijstelling. Onder de commerciële exploitatie is ook inbegrepen de aanmelding van het nieuwe plantenras voor het verkrijgen van een kwekersrecht of toelating. De leden zijn van mening dat de fase van aanmelding tot aan het moment van de verlening van een registratie onderdeel is van het kweekwerk. Ten eerste omdat tijdens het toetsen van nieuwe rassen voor het cultuur- en gebruikswaardenonderzoek de beste rassen worden geselecteerd. Ten tweede omdat tijdens de registratie door onderzoek wordt vastgesteld of de nieuwe aanmelding een ras genoemd mag worden. Pas nadat dit vastgesteld is, is er sprake van een ras, en daarmee een commercialiseerbare eenheid. Het toetsen van kandidaat-rassen kan wat de leden van de VVD-fractie betreft niet als commerciële exploitatie van het ras worden gezien en zou daarom onder de vrijstelling moeten vallen. Kan de regering motiveren waarom zij heeft gekozen om dit onderdeel buiten de vrijstelling te laten en is zij eventueel bereid dit aan te passen in het wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de PvdA zouden er voorstander van zijn om het woord «nieuwe» te vervangen door «onderscheidbare». De reden is dat «nieuw» een strikte definitie heeft in het octrooirecht. De absolute nieuwheid die in het octrooirecht geldt, kan niet in de plantenveredeling gebruikt worden aangezien in de selectiefase van de plantenveredeling het toekomstige ras vaak al bestaat als onderdeel van de brede populatie die ontstaat na een kruising. Het gebruik van het woord «nieuw» is dus in tegenspraak met het woord «ontwikkelen» in dezelfde zin. Het woord «onderscheidbaar» is gedefinieerd in het kwekersrecht en doet recht aan de praktijk van de plantenveredeling, zo vernemen de leden uit de sector.

De leden vragen in hoeverre het begrip «nieuw» zoals gebruikt in de Rijksoctrooirecht ook bruikbaar is voor plantenveredeling waar gedurende kruising en selectie al diverse rassen ontstaan. Zou «onderscheidbaar» niet een betere term zijn?

De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre de beperkte veredelingsvrijstelling veredelaars echt helpt. Als eenmaal een nieuw ras is ontwikkeld, zal immers alsnog een licentie verkregen moeten worden. De leden kunnen zich voorstellen dat een veredelaar van tevoren zekerheid hieromtrent zou willen hebben en ook zou willen weten tegen welke kosten hij gebruik kan maken van de licentie. In hoeverre voorziet de voorgestelde wijziging in deze onzekerheid? In hoeverre is het mogelijk al vóórdat er een nieuw ras klaar is voor vermarkting, bij weigering door de licentiehouder een dwanglicentie te verkrijgen? Dit om te voorkomen dat een plantseizoen verloren gaat?

De leden van de fractie van de PvdA viel de zin op dat «ten overvloede zij opgemerkt dat een veredelaar […]  er zich van moet vergewissen dat hij kan voldoen aan geldende wet- en regelgeving». De leden vragen hoe dit zou moeten: op een zaad is immers niet af te lezen of dit genetisch gemodificeerd is. De leden vrezen voor een situatie waarin veldproeven worden gedaan met genetisch gemodificeerd materiaal, zonder dat de veredelaar dit weet en daartoe ook niet de benodigde voorzorgsmaatregelen heeft genomen. In hoeverre is dit probleem te ondervangen? Bijvoorbeeld door uitsluiting van genetisch gemodificeerd materiaal? Door goede etikettering? De leden vragen in algemene zin of het niet raadzaam is op etiketten van zaaigoed te vermelden of en welke licenties daarop van toepassing zijn, om zo te voorkomen dat veredelaars onwetend zijn over het feit dat op plantmateriaal waarmee gewerkt wordt licenties rusten. De leden vragen of om die reden inschrijving van een verkregen licentie in het octrooiregister niet verplicht zou moeten zijn.

In de memorie van toelichting staat een verklaring wat de grenzen zijn van «kweken of ontdekken en ontwikkelen». Daarin staat dat de periode dat kandidaat-rassen getoetst worden (voor kwekersrechtverlening of registratie voor marketing) daar niet onder begrepen is. De leden van de fractie van de PvdA vragen of dit juridisch wenselijk of zelfs juist is. Immers voordat een ras getoetst is kan juridisch niet gesproken worden van een ras. Pas ná een zogenaamde test op «distinctness,uniformity and stability» (DUS-test) kan voor groente- en akkerbouwgewassen gesproken worden van een onderscheidbaar ras. De toetsing is ook – zeker bij akkerbouwgewassen – integraal onderdeel van het selectieproces. Tijdens die fase worden de laatste keuzes gemaakt of een kandidaat-ras gecommercialiseerd gaat worden of niet. De leden van de fractie van de PvdA dringen aan op het aanpassen van de memorie van toelichting zodat de vrijstelling ook geldt voor de periode van officiële toetsing.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de nieuwe situatie de octrooihouder een sterke positie krijgt, aangezien deze aan het begin van het (veredelings)traject vrijelijk kon beschikken over plantenmateriaal. Zij vragen de regering op deze constatering te reageren.

De leden van de D66-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe het niet laten gelden van de vrijstelling voor commerciële exploitatie zich verhoudt tot artikel 50 van de Zaaizaad- en plantgoedwet.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel gesproken wordt over «nieuwe» plantenrassen. Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen voor de formulering «andere» of «onderscheidbare» rassen, zo vragen deze leden. Wat zijn de consequenties van het gebruikt van het woord «nieuwe» dat in het licht van het kwekersrecht een specifieke betekenis heeft?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom ervoor is gekozen om de aanmelding van het nieuwe plantenras voor het verkrijgen van een kwekersrecht of toelating ook te beschouwen als commerciële exploitatie? Klopt het volgens de regering dat er pas sprake is van een nieuw plantenras na vaststelling hiervan in de registratieprocedure? Zo ja, is het volgens de regering dan mogelijk om het toetsen van kandidaat-rassen onder de vrijstelling te laten vallen? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader toe te lichten hoe de voorgestelde beperkte veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zich precies verhoudt tot de vrijstelling in het kwekersrecht, zoals opgenomen in de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (artikel 57, derde lig, aanheft en onder c). Wat zijn de verschillen en overeenkomsten en hoe vullen beide vrijstellingen elkaar aan, zo vragen deze leden?

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat onder commerciële exploitatie ook de aanmelding van nieuwe plantenrassen voor het verkrijgen van een kwekersrecht of een toelating wordt begrepen. Waarom is ervoor gekozen om deze aanmelding, in feite de toets of een kandidaat-ras daadwerkelijk een nieuw ras mag worden genoemd, ook onder de commerciële exploitatie te trekken? Het is immers duidelijk dat ook na aanmelding en verkrijging van het kwekersrecht materiaal van het ras niet in het handelsverkeer gebracht mag worden. Daarbij komt dat tijdens het toetsen van nieuwe rassen voor het cultuur- en gebruikswaardeonderzoek de beste rassen worden geselecteerd en de fase van aanmelding tot eventuele verlening van het kwekersrecht meer hoort bij de selectieprocedure (en in die zin onderdeel is van het kweekwerk) dan bij de fase van commerciële exploitatie. De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een toelichting op dit punt en vragen of de regering bereid is de toelichting aan te passen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben twijfels of de term «nieuw» die met betrekking tot plantenrassen wordt gehanteerd in het wetsvoorstel, wel de juiste term is. De Raad van State alsmede juristen hebben erop gewezen dat de verordening nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht, spreekt over het kweken van «andere» rassen. In het kwekersrecht wordt er gesproken over «onderscheidbare» rassen. Kan de regering bevestigen dat de term «nieuw» in het kwekersrecht een specifieke betekenis heeft, en dat deze betekenis verschilt van het gebruik van «nieuw» in het octrooirecht? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om in deze aan te sluiten bij het octrooirecht en niet bij het kwekersrecht, en welke consequenties heeft dit strengere begrip van «nieuw» voor de veredelaars?

3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst

De Raad van State is van oordeel dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling niet te verenigen is met de TRIPS-Overeenkomst en de Biotechnologierichtlijn. Het internationale advocatenkantoor Hogan Lovells en Plantum stellen echter dat de introductie van een kwekersvrijstelling in het octrooirecht niet in strijd is met de TRIPS-Overeenkomst en/of Biotechnologierichtlijn. Kan de regering de verschillen in opvatting nader duiden zo vragen de leden van de VVD-fractie?

De conclusie in het rapport van de Raad van State, namelijk dat een volledige kwekersvrijstelling in het octrooirecht niet in overeenstemming is met artikel 30 Trips, doet volgens verschillende juridische specialisten geen recht aan Artikel 27 van de TRIPS -Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In het rapport van de Raad van State is artikel 27 niet genoemd. Kan de regering een beoordeling geven van de passendheid van een volledige kwekersvrijstelling binnenartikel 27 van de TRIPS overeenkomst, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA?

De leden merken op dat gesproken wordt van ontwikkelperiodes van 5 tot 15 jaar. Uit de veredelingsbranche horen zij dat de ontwikkelingsfase steeds korter wordt door nieuwe kweek- selectiemethodes. De leden schrikken dan van de opmerking dat het enkele jaren zou moeten duren alvorens een toelating te verkrijgen. In hoeverre is het mogelijk deze toelating te versnellen?

De leden van de SP-fractie krijgen graag een beschouwing over India en andere landen in de wereld waar de TRIPS-Overeenkomst kennelijk geen belemmering vormt voor het verkrijgen van kwekersrecht en/of een volledige kwekersvrijstelling en het inperken van octrooirechten betreffende levend materiaal.

Graag ontvangen de leden een overzicht van landen waar dit ook het geval is, en een juridische onderbouwing waarom dit daar kennelijk goed mogelijk is. Ook ontvangen de leden graag een overzicht van landen waar in WTO verband procedures tegen gestart zijn of juist niet.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de regering nader in wil gaan op de reactie van de Europese Commissie op de beperkte veredelingsvrijstelling in de Franse en Duitse wetgeving en op reacties of procedures in de WTO hiertegen.

Invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 wordt niet mogelijk geacht wegens strijd met de TRIPS-Overeenkomst en de richtlijn. Kan een nadere schets worden gegeven waarom dat niet mogelijk wordt geacht zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de CDA-fractie merken op dat hier slechts naar de mogelijk van artikel 30 van het TRIPS verdrag is gekeken terwijl artikel 27 lid 3 sub b van het TRIPS verdrag mogelijk ook ruimte biedt. De leden van de CDA-fractie zien graag een nadere toelichting op dit punten evenals de (on)mogelijkheden van de richtlijn zelf.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering meent dat enkel een invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet mogelijk is. De regering wijst hierbij op Europese richtlijnen1 en de TRIPS-Overeenkomst.2 De aan het woord zijnde leden constateren echter dat dit niet noodzakelijkerwijs het geval hoeft te zijn en refereren hierbij aan een artikel van universitair hoofddocent intellectuele eigendom mr. P.A.C.E. van der Kooij, waarin hij concludeert dat «het TRIPS-verdrag zich niet verzet tegen de opneming in een octrooiregime van een volledige kwekersvrijstelling.»3 Zij vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er verschillende visies bestaan over de juridische haalbaarheid van de volledige veredelingsvrijstelling op basis van de TRIPS-Overeenkomst. Is de regering bereid om op dit punt duidelijkheid te vragen door de vraag of de TRIPS-Overeenkomst ruimte biedt voor een volledige veredelingsvrijstelling in de plantenveredelingssector, voor te leggen aan een internationaal panel?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of op basis van de uitspraak van het WTO-panel uit 2000, dat in de memorie van toelichting wordt aangehaald, geconcludeerd kan worden dat een veredelaar die op basis van de voorgestelde beperkte veredelingsvrijstelling een onderscheidbaar plantenras heeft ontwikkeld, in het geval hij geen licentie voor commerciële exploitatie heeft, na afloop van het octrooi niet onmiddellijk tot commerciële exploitatie over mag gaan, maar eerst een bepaalde periode moet wachten?

De leden van de SGP-fractie vinden een beperkte veredelingsvrijstelling een goede eerste stap, maar nog onvoldoende om de verstoorde balans tussen het octrooirecht en het kwekersrecht te herstellen. Er liggen verschillende opties op tafel voor verdere stappen, waaronder een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Biotechnologierichtlijn. Voor een constructief maatschappelijk en politiek debat over een eventuele uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Biotechnologierichtlijn is het van groot belang om te weten of een dergelijke veredelingsvrijstelling niet in strijd hoeft te zijn met de TRIPS-Overeenkomst.

De leden van de SGP-fractie hebben in dit verband kennisgenomen van de juridische analyses van de (on)mogelijkheden van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het licht van internationale regelingen door zowel het ministerie van Economische Zaken (toen EL&I; bijlage bij Kamerstuk 27 428, nr. 182) als de Raad van State (in advies bij voorliggende wetsvoorstel). De leden vinden dat deze analyses geen recht doen aan de werkelijkheid. Beide analyses gaan voorbij aan artikel 27, lid 3, van de TRIPS-Overeenkomst.

Voor planten, inclusief hun eigenschappen, en plantenrassen geldt in de eerste plaats artikel 27, lid 3, van de TRIPS-Overeenkomst. De leden willen er daarbij op wijzen dat het in artikel 27, lid 3, onderdeel b, gaat om «planten» en niet om de engere formulering «plantenrassen» zoals genoemd in artikel 53, onderdeel b, van het Europees Octrooiverdrag en artikel 4, lid 1, van de Biotechnologierichtlijn. Artikel 27, lid 3, onderdeel a, biedt landen de ruimte om planten, inclusief hun eigenschappen, niet octrooieerbaar te verklaren. Artikel 27, lid 3, onderdeel b, vraagt wel om een doeltreffende bescherming van plantenrassen door octrooien, een andere doeltreffend stelsel of een combinatie van beide. Een dergelijk doeltreffend stelsel is het Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV)-verdrag en de Europese Verordening inzake het communautaire kwekersrecht (2100/94 EG), inclusief de daarin opgenomen uitgebreide veredelingsvrijstelling. Zoals aangegeven biedt artikel 27, lid 3, onderdeel b, ook ruimte voor een combinatie van bijvoorbeeld de octrooibescherming en de uitgebreide veredelingsvrijstelling uit het kwekersrecht. Op basis van artikel 27 van de TRIPS-Overeenkomst kan dus wel worden gesteld dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Biotechnologierichtlijn in overeenstemming is met de TRIPS-Overeenkomst. De leden van de SGP-fractie verwijzen hiervoor naar bijvoorbeeld de conclusie van de heer Van der Kooij in de European Intellectual Property Review (P. van der Kooij, «Towards a breeder’s exemption in patent law?», EIPR, Issue 11, 2010): «Finally, a breeder’s exemption (...) in patent law would certainly be «TRIPS-proof», (...)».

De leden van de SGP-fractie hebben eerder al gevraagd of de regering de Raad van State ook zou willen laten kijken naar artikel 27, lid 3, van de TRIPS-Overeenkomst (Kamerstuk 32 472, nr. 14). Dat is helaas niet gebeurd. De leden vragen de regering in te gaan op de genoemde analyse op basis van artikel 27, lid 3, van de TRIPS-Overeenkomst, al dan niet na ingewonnen advies van bijvoorbeeld de Raad van State.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien de invoering van de beperkte veredelingsvrijstelling als een belangrijke stap, maar zeker niet als oplossing voor het probleem. De introductie van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zou wel de belangrijke toegang tot biologisch materiaal en plantenveredeling mogelijk maken. Onder deze uitgebreide veredelingsvrijstelling mag een veredelaar beschermd biologisch materiaal gebruiken om nieuwe plantenrassen te ontwikkelen en te vermarkten. In tegenstelling tot wat de Raad van State heeft geoordeeld, wijzen meerdere juristen erop dat de uitgebreide veredelingsvrijstelling wél mogelijk is onder het TRIPS-verdrag. Kan de regering ingaan op de mogelijkheden die artikel 27(3)b biedt om een brede veredelingsvrijstelling in te voeren?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag een nadere duiding van UPOV. Dit internationale verdrag gaat uit van het kwekersrecht, en kan wel onder TRIPS bestaan. Betekent dit niet dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling gewoon mogelijk is onder het TRIPS-verdrag? Kan de regering nader ingaan op de gevolgen van UPOV voor ontwikkelingslanden? Welke belemmeringen kunnen zij onder dit verdrag ervaren? Wat is het beleid van de Europese Commissie wanneer er bi- of multilaterale handelsverdragen worden afgesloten, wordt er hierbij aangedrongen op het overnemen van UPOV 91? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dat?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen er nogmaals op wijzen dat de onbedoelde uitbreiding van de biotechnologierichtlijn naar de plantenveredeling de oorzaak is van de huidige problemen. Dit maakte het voor het eerst mogelijk om patenten aan te vragen op eigenschappen, en daarmee ook op rassen. Het kwekersrecht werkt wereldwijd goed om innovatie in plantenveredeling en de snelle ontwikkeling van nieuwe plantenrassen te bevorderen, deelt de regering die mening?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er dan ook op dat de oplossing voor de hand ligt: het octrooieren van (eigenschappen van) planten en dieren moet verboden worden. Dat garandeert de vrijheid voor veredelaars om gebruik te maken van uitgangsmateriaal. Het garandeert bovendien de vrijheid van boeren – ook en vooral in ontwikkelingslanden, om hun geoogste zaden weer te gebruiken voor teelt van nieuwe gewassen – zonder dat zij daarbij bang hoeven te zijn voor rechtszaken die tegen hen zouden worden aangespannen worden door multinationals. Kan de regering nader ingaan op de mogelijkheden die artikel 27 van het TRIPS-verdrag biedt om planten en dieren uit te sluiten van patenteerbaarheid? Welke stappen zouden er voor nodig zijn, en welke mogelijkheden ziet de regering hiertoe? In het TRIPS verdrag staat dat deze bepaling vier jaar na inwerkingtreding van het verdrag geëvalueerd zou worden. Is dit inderdaad gebeurd, en zo ja, kan de regering de bevindingen van deze evaluatie kort weergeven? Kan de regering tevens aangeven of artikel 27(3)b de laatste jaren onderwerp van WTO-besprekingen is geweest, en zo ja, in welke zin en wat de inbreng van Nederland in deze besprekingen is geweest? Welke mogelijkheden bestaan er om in bilaterale handels- en investeringsverdragen voorwaarden op te nemen om octrooien op planten en dieren aan banden te leggen?

4. Verhouding tot Richtlijn 98/44/EG

De leden van de VVD-fractie lezen dat over de toelaatbaarheid van een beperkte verdelingsvrijstelling advies is gevraagd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft laten weten hier in het eerstvolgende verslag op grond van de Biotechnologierichtlijn op terug te komen. Kan de regering aangeven wanneer het verslag verwacht wordt en of zij bereid zijn het verslag voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?

De leden van de SP-fractie vragen welke stappen de regering reeds heeft genomen heeft om herziening van de Biotechnologierichtlijn te bepleiten in Europa om volledige kwekersvrijstelling te bereiken en welke stappen zij nog gaat nemen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de komst van de Biotechnologierichtlijn de reikwijdte van artikel 3 Rijksoctrooiwet 1995 is veranderd en ook de TRIPS-Overeenkomst heeft ingeperkt. Is dat aan de orde geweest bij de komst van de Biotechnologierichtlijn? De leden van de CDA-fractie vragen of, aangezien de reikwijdte van de Rijksoctrooiwet 1995 wordt bepaald door de Biotechnologierichtlijn, de problematiek van kwekersrecht en octrooirecht voor de komst van de Biotechnologierichtlijn niet speelde? De leden van de CDA-fractie zien graag een nadere toelichting op dit punt. Kan de uitbreiding die de Biotechnologierichtlijn heeft gebracht, te weten de mogelijkheid van octrooi op kweekmethoden en individuele eigenschappen van planten, niet weer worden teruggebracht? Welke impact heeft de uitwerking van de Biotechnologierichtlijn op andere sectoren zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kent de Biotechnologierichtlijn een bepaling die uitdrukkelijk voorziet in een beperkte veredelingsvrijstelling? Of kan een veronderstelling worden geïnitieerd?

De heer Trojan stelt dat systeemaanpassingen van de Biotechnologierichtlijn 98/44/EG ingewikkeld zijn en dat deze zo beperkt mogelijk en zo plantenspecifiek mogelijk van aard dienen te zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of op deze wijze ook naar de mogelijkheden binnen het systeem op zich is gekeken. Want hoewel de Biotechnologierichtlijn 98/44/EG geen expliciete veredelingsvrijstelling kent zou naar mening van de leden van de CDA-fractie wel uit de richtlijn kunnen worden afgeleid dat de richtlijn de mogelijkheid van een beperkte veredelingsvrijstelling heeft. In de richtlijn zijn enkele bepalingen opgenomen, die van belang zijn voor de reikwijdte van de bescherming met het oog op een in de Rijksoctrooiwet 1995 op te nemen beperkte veredelingsvrijstelling. Het gaat dan om de bepalingen over a. dwanglicenties (artikel 12 van de richtlijn) en b. over depot van en toegang tot biologisch materiaal in verband met octrooiaanvragen (artikel 13 en 14 van de richtlijn). De leden van de CDA-fractie ontvangen zoals gezegd graag een nadere analyse met betrekking tot de reikwijdte van de vrijstelling in deze. En als deze bespiegeling leidt tot een andere uitleg van de mogelijkheden binnen het systeem van de Biotechnologierichtlijn 98/44/EG is er bereidheid om deze bij de evaluatie van de richtlijn in te brengen?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat in deze memorie een redelijke uitleg van artikel 12 van de richtlijn is, welke niet afwijkt van het systeem. De leden van de CDA-fractie vragen wat de bandbreedte van de uitleg zou kunnen zijn. Of anders gezegd, kan een beschouwing worden gegeven over de verhouding tussen artikel 12 en het systeem van de richtlijn als geheel. Ook vragen de leden waarom een beperkte veredelingsvrijstelling eerder ontbrak, immers wordt gesteld dat de beperkte veredelingsvrijstelling onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van één van de expliciet in de richtlijn opgenomen uitzonderingen namelijk inzake dwanglicenties.

Ook wordt in de memorie van toelichting gesteld dat Artikel 12, 3e lid van de richtlijn een beperkte veredelingsvrijstelling veronderstelt, maar deze uitspraak lijkt niet gebaseerd te zijn op feiten. Verder wordt gesteld dat artikel 12 dan enkel een zinvolle betekenis heeft indien een kwekersrechtelijke vrijstelling of octrooirechtelijke veredelingsvrijstelling wordt voorondersteld voor een dergelijke situatie. Wat is de definitie van een dergelijke situatie zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere beschouwing van het advies van Raad van State om de beperkte veredelingsvrijstelling nader te bezien in verhouding tot artikel 13 van de Biotechnologierichtlijn 98/44/EG, gelezen in samenhang met artikel 15 van de verordening 2100/94 aangezien daar expliciet onderscheid wordt gemaakt tussen handelingen voor experimentele doeleinden en handelingen met als doel het kweken of ontdekken en ontwikkelen van andere rassen. Waarom is deze uitleg / begripsbepaling niet gebruikt ter aanpassing van de Rijksoctrooiwet 1995 zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat het verschil tussen kwekersrecht met zijn onafhankelijke innovatie en het octrooirecht met zijn afhankelijke innovatie heeft geleid tot de situatie waarin we als Nederland en/of Europa op het gebied van plantenveredeling nu verkeren.  Klopt het dat dankzij de kwekersvrijstelling in het kwekersrecht het mogelijk is om zonder toestemming van de kwekersrechthouder te komen tot verbeterd biologisch materiaal ten opzichte van het gebruikte kwekersrechtelijk beschermde plantenras in elk geval tot aan de fase van commerciële exploitatie van dat materiaal? Klopt het dat een licentie dan evenmin nodig is voor commerciële exploitatie daarna van een aldus ontwikkeld nieuw plantenras  en dat pas een licentie nodig is indien het nieuw ontwikkelde plantenras wezenlijk is afgeleid van het oorspronkelijke kwekersrechtelijk beschermde plantenras (op grond van artikel 57 en 58 Zaaizaad en Plantgoedwet 2005)?

Klopt het dat dit verschil juist de problematiek bloot legt? Immers ontbreekt de veredelingsvrijstelling in het octrooirecht waardoor het niet mogelijk is om zonder toestemming van de octrooihouder te komen tot een verbeterd plantenras ten opzichte van de gebruikte geoctrooieerde uitvinding. Wat verandert het voorliggende wetsvoorstel daarin? Met andere woorden, zou een andersom redenering juist in casu plantenrassen niet beter passend zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Is de definitie van biologisch materiaal niet te ruim zo vragen de leden van de CDA fractie. Wat houdt deze term precies in en waarom wordt niet de term teeltmateriaal gebruikt zoals in de Zaaizaad en Plantgoedwet 2005? Op welke (on)mogelijkheden stuit de uitwerking van het wetsvoorstel als de term biologisch materiaal vervangen zou worden door teeltmateriaal afkomstig van een plantenras of door biologisch materiaal afkomstig van plantenrassen? Of is de wet breder bedoeld zodat ook biologisch materiaal anders dan afkomstig van planten gebruikt kan worden? Bijvoorbeeld een gepatenteerde eigenschap die in een micro-organisme zit kan dan zo maar ingebouwd worden in een plant, bijvoorbeeld met als doel een toepassing in de biobased economy zo vragen de leden van de CDA fractie. Of was dat de intentie van de veredelingsvrijstelling (of van de veredelaars)? Verder vragen de leden van de CDA-fractie of door het gebruik van de term biologisch materiaal de voorgestelde veredelingsvrijstelling niet veel breder van reikwijdte wordt dan de huidige vrijstelling onder het kwekersrecht. In het kwekersrecht wordt namelijk alleen het gebruik van teeltmateriaal waarop kwekersrecht rust vrijgesteld voor de verdere ontwikkelingen van nieuwe rassen. Waarom wordt er in het nieuwe artikel 53b van het octrooirecht dan nu gesproken over biologisch materiaal, ook van bacteriën en andere organismen? Dit is toch veel meer dan alleen materiaal van planten? Zal het ook beschikbaar stellen van biologisch materiaal anders dan van planten, dus ondermeer afkomstig van bacteriën en virussen, geen negatieve gevolgen hebben voor de industriële, bio-based en bio-farmaceutische industrie? Hoe kan de regering dit garanderen?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben moeite met de constatering van de regering dat artikel 12 van de richtlijn een beperkte veredelingsvrijstelling veronderstelt. Kan de regering aangeven of deze veronderstelling is getoetst bij de Europese Commissie, zo vragen deze leden. Zij vragen de regering voorts om bij de bespreking van het eerstvolgende voortgangsverslag op grond van de Biotechnologierichtlijn aandacht te vragen voor het ontbreken van een expliciete verwijzing naar de mogelijkheid van een beperkte veredelingsvrijstelling in deze richtlijn. Is de regering bereid om ervoor te pleiten om de beperkte veredelingsvrijstelling expliciet als uitzondering op te nemen in de Biotechnologierichtlijn, zodat de Europese regelgeving op dit punt voor harmonisatie kan zorgen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om aan te geven of zij de mogelijkheid van artikel 12 om een dwanglicentie te verkrijgen, als een serieus alternatief zien. Komt het vaak voor dat er door een plantenveredelaar een beroep wordt gedaan op dit artikel en dat er via de rechter een licentie wordt afgedwongen, zo vragen deze leden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het klopt dat de Europese Commissie geen formeel advies heeft gegeven over het voorliggende wetsvoorstel. Hoe groot acht de regering de kans dat de Europese Commissie naar aanleiding van het eerstvolgende voortgangsverslag op grond van de Biotechnologierichtlijn alsnog met een advies komt over het onderliggende wetsvoorstel, zo vragen deze leden.

5. Administratieve lasten

De genoemde richtlijn treft in artikel 12 een voorziening voor het geval dat een houder van een kwekersrecht of van een octrooirecht dit recht niet kan exploiteren zonder op een octrooi, respectievelijk kwekersrecht van eerdere datum inbreuk te maken. In dat geval mag, voor zover noodzakelijk een dwanglicentie gevraagd worden voor de niet-exclusieve exploitatie van het kwekersrecht, respectievelijk het octrooirecht en mits voor die licentie een redelijke vergoeding wordt betaald. Wie bepaalt wat redelijk is zo vragen de leden van de CDA-fractie? Waarom is inschrijving van licentie niet verplicht? De leden van de CDA-fractie zien graag een nadere toelichting waarom zelfs aanmelding van een nieuw plantenras voor het verkrijgen van een kwekersrecht of toelating onder commerciële exploitatie valt. De kwekersvrijstelling onder het kwekersrecht impliceert het vrijstellen van materiaal dat kwekersrechtelijk beschermd is en dus op de markt is. De voorgestelde veredelingsvrijstelling in het octrooirecht stelt materiaal al veel eerder beschikbaar. De leden van de CDA-fractie zien graag een uiteenzetting of deze bepaling geen valse concurrentie in de hand werkt?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader toe te lichten welke besparing van kosten en tijd nu precies wordt gerealiseerd met het onderhavige wetsvoorstel. Kan de regering aangeven welke voordelen een beperkte veredelingsvrijstelling heeft ten opzichte van de huidige situatie waarin, vooruitlopend op een licentie voor ontwikkeling, al begonnen kan worden met de veredeling, mits het benodigde biologisch materiaal beschikbaar is voor de plantenveredelaar?

6. Vergelijking met het buitenland

De leden van de VVD-fractie lezen dat de beperkte veredelingsvrijstelling in overeenstemming is met de vrijstelling zoals deze is ingevoerd in de octrooiwetten van Duitsland en Frankrijk. De Raad van State meent dat in de wetgeving van deze landen niet de argumentatie is gebruikt dat de Biotechnologierichtlijn een beperkte kwekersvrijstelling veronderstelt. De regering is de mening toegedaan dat de memorie van toelichting een zelfstandige onderbouwing van het wetsvoorstel bevat en niet noodzakelijk is de juridische onderbouwing van deze twee landen uiteen te zetten. De leden van de VVD-fractie zijn van opvatting dat om een goede vergelijking te maken tussen de landen een adequate juridische onderbouwing nodig is. Kan de regering alsnog aangeven hoe het de beperkte verdelingsvrijstelling in Duitsland en Frankrijk (juridisch) geregeld is in relatie tot het voorliggend wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de verschillen en overeenkomsten met betrekking tot beperkte vrijstelling zoals deze is ingevoerd in de octrooiwetten van Duitsland en Frankrijk zijn? In tegenstelling tot Duitsland en Frankrijk heeft Nederland bij de implementatie van de Biotechnologierichtlijn niet de beperkte veredelingsvrijstelling geïntroduceerd. Waarom niet vragen de leden van de CDA-fractie? De leden van de CDA-fractie vragen hoe (inter)nationaal wordt omgegaan met het risico van monopolisering van beschikbaarheid van genetisch materiaal? Welke rol/positie kent Nederland in de zaadveredeling nu en welke verbetering brengt het voorliggende wetsvoorstel daarin, zo vragen de leden van de CDA fractie.

7. Inwerkingtreding en gevolgen voor reeds verleende licenties

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoeveel licenties er al gegeven zijn voor plantmateriaal (niet zijnde methoden van ontwikkeling) in Nederland, en welk deel hiervan in handen is van welke Nederlandse bedrijven.

8. Artikelen

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in de wettekst de formulering «biologisch materiaal» is gekozen en niet de formulering «teeltmateriaal afkomstig van een plantenras». Kan de gekozen bredere formulering mogelijk onbedoelde effecten hebben?

9. Overig

De regering gaat in het wetsvoorstel niet in op de gevolgen voor het vestigingsklimaat en concurrentiepositie van verdelingsbedrijven en biotechnologiebedrijven in Nederland. Kan de regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie, alsnog aangeven wat het wetsvoorstel betekent voor het vestigingsklimaat en concurrentiepositie van deze bedrijven?

De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven het doel om plantmateriaal beschikbaar te hebben voor ontwikkeling van nieuwe rassen en betreuren het feit dat het Kwekersrecht niet leidend kan blijven. De leden hebben begrip voor de nodige aanpassingen van de Rijksoctrooiwet en vragen of onder de nieuwe regels er ook voor niet-plantenveredelaars zoals universiteiten ruimte zal zijn? Is het voor hen bijvoorbeeld toegestaan te publiceren over bevindingen van onderzoek aan gelicenceerd plantmateriaal, dit is immers geen commercialisatie van het product? En hoe zouden ze dan moeten omgaan met de uitkomsten van dit onderzoek?

De leden vragen in hoeverre boeren (bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden) gebruik mogen maken van gelicenceerd materiaal bij kruising voor eigen gebruik en/of voor lokale handel? Valt dit wel of niet onder «commerciële exploitatie»?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Peen