Ontvangen 23 oktober 2012
Inleiding
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de fracties hebben gesteld.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd. De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben met afkeuring kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de inzet van de regering niet. Het wetsvoorstel heeft naar de mening van deze leden een enorme negatieve maatschappelijke impact. Bovendien achten de leden van de PVV-fractie het onverantwoord om op deze wijze en met deze snelheid dit soort vergaande wetswijzigingen door te voeren. De leden van de PVV-fractie zullen verdere vragen over het onderhavige wetsvoorstel aan de regering stellen gedurende de plenaire behandeling van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij spreken hun goedkeuring uit over de bij algemene maatregel van bestuur voorgenomen wetswijzigingen. Deze leden merken op dat tijdens de procedurevergadering van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2012 is afgesproken dat de leden van de Kamer bij deze inbreng vragen kunnen stellen over de maatregelen betreffende de AOW, die door de VVD- en PvdA-fracties zijn afgesproken in het recente deelakkoord. De vragen van de leden van de D66-fractie zullen met name hierop betrekking hebben.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de voorgestelde Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd. Deze leden kunnen zich vinden in de aanpassing van de diverse andere wetten aan de eerder besloten stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat er voor uitkeringsgerechtigden een onwenselijk inkomensgat ontstaat tussen de sociale zekerheids- en overige uitkeringen en het ingaan van de AOW. De leden van de ChristenUnie-fractie willen nog graag enkele vragen voorleggen aan de regering.
In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.
Gelet op de vragen die door verschillende fracties zijn gesteld over dit wetsvoorstel in relatie tot het deelakkoord merk ik op, dat de in dit akkoord genoemde voorstellen op het gebied van de AOW geen gevolgen hebben voor het onderliggende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel keurt enkel het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd (Stb. 2012, 361) goed, waarin sprake is van een technische doorvertaling van de hogere AOW-leeftijd in aanpalende wetgeving. Dit Besluit is tevens aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 16).
Er kan echter nog niet vooruit worden gelopen op de concrete uitwerking van de voorstellen uit het deelakkoord. In het algemeen kan ik om uw Kamer gerust te stellen wel aangeven dat mogelijke voorstellen om de AOW-leeftijd sneller te verhogen, er niet toe leiden dat de desbetreffende wetten in dat geval opnieuw zouden moeten worden aangepast. De wetswijzigingen die zijn opgenomen in het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd betreffen de wijziging van de AOW-leeftijd van 65 jaar in een verwijzing naar het nieuwe artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet (AOW), zoals opgenomen in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328). In dit artikel is de term «pensioengerechtigde leeftijd» opgenomen. De desbetreffende wetten worden hiermee op dusdanige manier aangepast dat zij automatisch aansluiten op een verhoging van de AOW-leeftijd.
Verder bevat het deelakkoord voorstellen om de voorschotregeling af te schaffen en een overbruggingsregeling te introduceren. Op de uitwerking daarvan kan nu niet vooruit worden gelopen. Wel zal regering de voorschotregeling niet eerder afschaffen dan nadat er duidelijkheid is over het ontwerp van de overbruggingsregeling.
De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat door deze wet de delegatiegrondslag in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd vervalt. Hierdoor kan niet langer per algemene maatregel van bestuur de Algemene Ouderdomswet (AOW) worden gewijzigd na inwerkingtreding van artikel I, II en V van de Wet verhoging AOW- en pensioenleeftijd. De leden van de VVD-fractie vragen hoe ver de reikwijdte van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel strekt. Is het zo dat door deze wet ook andere wetten aangepast zullen worden, bijvoorbeeld de Werkloosheidswet (WW), de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Algemene nabestaandenwet (ANW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en/of arbeidsongeschikte werklozen (IOAW)?
Deze leden vragen of er daarnaast nog andere wetten zijn (bijvoorbeeld buiten het sociale domein), die aangepast dienen te worden. Zo ja, welke wetten zijn dat?
De AOW is een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. De leeftijdsgrens van 65 jaar is daardoor diep geworteld in het Nederlandse recht en speelt ook op tal van andere terreinen een rol. De verhoging van de AOW-leeftijd vraagt daarom ook om aanpassingen op andere terreinen dan de AOW en de aanvullende pensioenen. In de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328) is al aangekondigd dat de benodigde wijzigingen zullen worden geregeld in een separaat aanpassingstraject. Dit houdt in dat op grond van artikel V, eerste lid, van die wet door de wetgever aan de regering de bevoegdheid is gegeven om bij algemene maatregel van bestuur wetten te wijzigen voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van die wetten of ter voorkoming van onaanvaardbare gevolgen.
Het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd voorziet in het aanpassen van de relevante wetten aan de verhoogde AOW-leeftijd. Artikel I van het onderhavige wetsvoorstel behelst de goedkeuring van dat Besluit. De door de leden van de VVD-fractie genoemde wetten zijn in voornoemd besluit aangepast. Naast deze en andere wetten die onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen, dienen ook wetten te worden aangepast van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze wetten zijn, met uitzondering van fiscale regelgeving en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, alle opgenomen in het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de aangekondigde wijzigingen van de voorgestelde wetten ertoe leiden dat in de toekomst (bij een mogelijke aanpassing van de Wet verhoging AOW-en pensioenrichtleeftijd) deze wetten niet opnieuw gewijzigd moeten worden. Kan de regering toelichten of de regering daarmee rekening houdt in het onderhavige wetsvoorstel? De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat de koppeling met de AOW-leeftijd (onafhankelijk van hoe deze in de toekomst zich zal gaat ontwikkelen) middels deze wijziging in één keer en ook voor de toekomst wordt geregeld.
De wetswijzigingen die zijn opgenomen in het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd betreffen de wijziging van de gefixeerde AOW-leeftijd van 65 jaar in een verwijzing naar het nieuwe artikel 7a van de AOW, zoals opgenomen in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328). In dit artikel is de term «pensioengerechtigde leeftijd» opgenomen. De desbetreffende wetten worden hiermee op dusdanige manier aangepast dat zij automatisch aansluiten op een mogelijk snellere verhoging van de AOW-leeftijd. Hierdoor hoeven de desbetreffende wetten in dat geval niet opnieuw te worden aangepast.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering zich voldoende bewust is van de verstrekkende gevolgen van het wetsvoorstel.
Het voorliggende wetsvoorstel keurt enkel het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd goed, waarin sprake is van een technische doorvertaling van de hogere AOW-leeftijd in met name de bepalingen van die wetten die regelen dat het recht op uitkering eindigt bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Zoals tijdens de parlementaire behandeling van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd al aan de orde is gekomen, deelt de regering de mening dat de verhoging van de AOW-leeftijd een grote impact heeft op de Nederlandse samenleving en dat, mede gelet daarop, de gehanteerde doorlooptijden zeer kort zijn. De AOW-leeftijdsgrens is diep geworteld in het Nederlandse rechtsbestel. De ontstane politieke realiteit van het Begrotingsakkoord, dat voorziet in verhoging van de AOW-leeftijd met ingang van 2013 heeft de regering voor de opdracht geplaatst een afweging te maken tussen enerzijds de eisen die in redelijkheid aan een zorgvuldige voorbereiding van wetgeving kunnen en moeten worden gesteld en anderzijds de dringende noodzaak om die wetgeving op zo kort mogelijk termijn tot stand te laten komen teneinde de voorbereidingstijd voor alle betrokkenen in de samenleving, werkgevers en werknemers, uitkerings- en pensioengerechtigden, cao-partijen en pensioenuitvoerder zo lang mogelijk te doen zijn. De regering is van mening dat er sprake is van een redelijke afweging van belangen en dat daarin een juiste en evenwichtige balans is gevonden.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld dat in al de desbetreffende artikelen de leeftijdsaanduiding van «65 jaar» wordt vervangen door de omschrijving «de pensioengerechtigde leeftijd» De voorheen rotsvaste pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar wordt hiermee ingeruild voor een variabele pensioenleeftijd, nader bepaald in artikel 7a van de AOW. Hiermee wordt in de visie van de leden van de PVV-fractie een stuk zekerheid van de Nederlandse burger afgenomen. Deze leden vragen dan ook wat de gevolgen zijn voor de langere termijn voor de burger. Wat zijn de gevolgen van het wetsvoorstel voor het vertrouwen dat de burger heeft, en mag hebben, in het pensioenstelsel?
De regering deelt de mening van deze leden niet dat een stuk zekerheid voor de Nederlandse burger wordt afgenomen. Bij de parlementaire behandeling van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is aan de orde gekomen dat de betaalbaarheid van de AOW op lange termijn steeds meer onder druk komt te staan door maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening. In de komende jaren versterken de demografische gevolgen van de naoorlogse geboortegolf en de forse daling van de bevolkingsgroei sinds het eind van de jaren zestig elkaar. Onder invloed van ontgroening zal de beroepsbevolking vanaf 2010 kleiner worden, terwijl het aantal 65-plussers naar verhouding snel toeneemt. Tegenover één AOW-gerechtigde stonden in 1957 nog ruim zes mensen in de leeftijd van 20 tot 64 jaar. Inmiddels is de verhouding één op vier, en op het hoogtepunt van de vergrijzing zal de verhouding bijna één op twee zijn. Dat betekent dus dat de grijze druk – de verhouding tussen 65-plussers en de potentiële beroepsbevolking – oploopt tot 50%. Dit is drie keer zo hoog als in de tijd dat de AOW werd ingevoerd. De verhoging van de AOW-leeftijd is dus een noodzaak juist om de AOW van de komende generaties zeker te stellen, zonder dat toekomstige generaties met onbetaalbare lasten worden opgezadeld. De AOW als volksverzekering is de basis van het pensioenstelsel, waarop Nederlanders kunnen vertrouwen. Met de verhoging van de AOW-leeftijd met ingang van 2013 wordt een robuust pensioenstelsel bereikt dat ook voor de jongere generatie beschikbaar blijft.
Wat is de mening van de regering over het gegeven dat vanaf 2013 de AOW-leeftijd geen gelijke tred meer houdt met de pensioengerechtigde leeftijd?
Naast de AOW-leeftijd wordt een pensioenrichtleeftijd in de fiscale wetgeving en een pensioenleeftijd op grond van de Pensioenwet gehanteerd. De pensioenleeftijd op grond van de Pensioenwet dient alleen voor de financiering van de pensioenregeling en heeft geen verdere gevolgen. In de parlementaire stukken van de behandeling van de Wet verhoging AOW-en pensioenrichtleeftijd is ingegaan op het feit dat de AOW leeftijd en de pensioenrichtleeftijd in de fiscale wetgeving geen gelijke tred meer houden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er met het onderhavige wetsvoorstel toestemming wordt gegeven om wetten te wijzigen voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van die wetten of ter voorkoming van onaanvaardbare gevolgen. Kan de regering hiervan voorbeelden geven? Op welke manier zou dit kunnen spelen ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel?
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt geen toestemming gegeven om wetten te wijzigen. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd goed te keuren. De grondslag voor het desbetreffende Besluit is gelegen in de tijdelijke delegatiegrondslag van artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtlijn (Kamerstukken I 2011/12, 33 290, G) destijds is aangegeven, zou aanpassing van bestaande wetgeving een nieuw wetsvoorstel vergen dat niet zou kunnen worden afgerond binnen een zodanig kort tijdsbestek dat alle betrokkenen zich nog goed kunnen voorbereiden op deze wijzigingen. Met het oog daarop is op advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, bij wijze van «noodprocedure» in artikel V van die wet de tijdelijke delegatiebepaling opgenomen. Het nut van deze delegatiebepaling is dat deze voorziet in de mogelijkheid de noodzakelijke technische aanpassingen van bestaande wetgeving binnen korte tijd te kunnen realiseren, door middel van een algemene maatregel van bestuur die in deze aanpassingen voorziet. Dit geldt overigens slechts voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van die wetten of ter voorkoming van onaanvaardbare gevolgen. Overigens dient op grond van deze zelfde delegatiebepaling, na het tot stand komen van de algemene maatregel van bestuur, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht weken, een voorstel van wet tot goedkeuring van deze algemene maatregel van bestuur aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te worden gezonden.
Het aanpassen van de pensioengerechtigde leeftijd in aanpalende wet- en regelgeving is dan ook nu in het Besluit (dit betreft een algemene maatregel van bestuur) geregeld, maar dit dient bij wet te worden goedgekeurd. Indien de in het Besluit opgenomen wetten niet zouden zijn aangepast, sluiten deze wetten niet meer aan op de verhoogde AOW-leeftijd. In de sociale zekerheidswetten wordt nu bijvoorbeeld geregeld dat uitkeringen doorlopen tot aan de verhoogde AOW-leeftijd, voor zover de uitkeringsgerechtigde gedurende deze periode aan de uitkeringsvoorwaarden voldoet.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen nog graag enkele vragen voorleggen aan de regering. De Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd behelst het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd. Hierin wordt beschreven dat daar waar mogelijk in de wetgeving «65 jaar» vervangen is door «de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet». Kan de regering toelichten in welke wetten en om welke redenen aanpassing van de genoemde leeftijdsgrens niet in alle wetten heeft plaatsgevonden?
Betreft dit alleen de wijzigingen in leeftijdsafhankelijke regelingen in de fiscale wetgeving en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers of ook nog andere wetten?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat de leeftijdsgrens in deze andere wetten alsnog tijdig aan de verhoogde AOW-leeftijd wordt aangepast.
De verhoging van de AOW-leeftijd vraagt om aanpassingen op andere terreinen dan de AOW en de aanvullende pensioenen. Naast de wetten die onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen, dienen ook wetten te worden aangepast van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze wetten zijn, met uitzondering van fiscale regelgeving en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, alle opgenomen in het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd.
Deze leden vragen voorts op welk termijn de regering verwacht dat de aanpassing van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers aan de verhoging van de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd kan worden gerealiseerd.
Het is de bedoeling om het wetsvoorstel per 1 januari 2013 in werking te laten treden. Het is nog onzeker of het wetsvoorstel vóór dat moment de Tweede en Eerste Kamer zal zijn gepasseerd, vandaar dat het wetsvoorstel terugwerkende kracht kent tot en met 1 januari 2013.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarnaast wat de stand van zaken is rond het aanpassen van aanvullende pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen door sociale partners aan de verhoging van de AOW-leeftijd. Hoeveel aanvullende pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen zijn inmiddels aangepast en hoeveel regelingen moeten er nog worden aangepast?
Wat betreft het aanpassen van de aanvullende pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen door sociale partners is ondermeer in de memorie van antwoord van de wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd reeds ingegaan op de vraag bij hoeveel collectieve en individuele regelingen is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar (Kamerstukken I 2011/12, 33 290, C).
De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor het onderhavige wetsvoorstel van de voorstellen op het gebied van de AOW, zoals die in het deelakkoord tussen de PvdA- en VVD-fracties naar voren zijn gekomen. De leden van de CDA-fractie verzoeken om een nadere specificatie hiervan.
De leden van de D66-fractie constateren dat bij algemene maatregel van bestuur een aantal wetten is gewijzigd om deze wetten te laten aansluiten op de in het begrotingsakkoord afgesproken verhoging van de AOW-leeftijd. Deze leden zijn benieuwd naar de wisselwerking met de door de VVD- en PvdA-fracties in het deelakkoord afgesproken snellere verhoging van de AOW-leeftijd. Zou de snellere verhoging betekenen dat al deze wetten opnieuw aangepast moeten worden, of zijn de desbetreffende wetten op dusdanige manier aangepast dat zij automatisch aansluiten op een eventueel snellere verhoging van de AOW-leeftijd?
In paragraaf 1 (vooraf) is aangegeven dat de voorstellen op het gebied van de AOW, zoals die in het deelakkoord tussen de PvdA- en VVD-fracties naar voren zijn gekomen geen gevolgen hebben voor het onderliggende wetsvoorstel. Op de concrete uitwerking van de voorstellen uit het deelakkoord kan echter nog niet vooruit worden gelopen. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar deze paragraaf.
Deze leden zijn voorts benieuwd hoe het bereikte deelakkoord zich verhoudt tot artikel II van het onderhavige wetsvoorstel waarin de delegatiebepaling wordt ingetrokken.
Artikel II van het wetsvoorstel bepaalt dat de tijdelijke delegatiegrondslag waarbij de wetten die aanpassing behoeven aan de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gewijzigd, vervalt. Na inwerkingtreding hiervan is het niet meer mogelijk van deze delegatiegrondslag gebruik te maken. Dat is echter ook niet nodig. Door de tekst van de gewijzigde wetten loopt de leeftijd zoals bedoeld in die wetten gelijk op met de pensioengerechtigde leeftijd in de AOW, ook als deze leeftijd wordt gewijzigd.
De leden van de PVV-fractie vragen zich sterk af hoe de regering in de toekomst omgaat met pensioengaten, die ontstaan door het vervroegde verhogen van de AOW-leeftijd op deze korte termijn. Wat is de reactie van de regering op het feit dat in de visie van de leden van de PVV-fractie de gelegenheid voor veel mensen onvoldoende is om zich op het verhogen van de AOW-leeftijd voor te bereiden? Hoe gaat de regering om met financiële problemen van mensen, die hierdoor ontstaan?
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat de voorschotregeling de mogelijkheid biedt om een voorschot op de AOW te krijgen vanaf de 65e verjaardag, maar dat betrokkenen dit wel relatief snel uit eigen zak moeten terugbetalen. Bestaande gevallen, personen, die in de veronderstelling waren met 65 met pensioen te kunnen gaan, worden getroffen door dit leenstelsel. Wat is de visie van de regering op de situatie van al die mensen, die het niet kunnen bolwerken na hun 65ste en die al blij zijn dat zij met hun 65ste met verwacht pensioen kunnen gaan?
De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de vormgeving van de door VVD- en PvdA-fracties in het deelakkoord aangekondigde overbruggingsregeling. Blijft bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het verkrijgen van een voorschot bestaan?
Op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd1 krijgen mensen vanaf
1 januari 2013 te maken met een verhoging van de AOW-leeftijd met één of meerdere maanden. De verhoging van de AOW-leeftijd is noodzakelijk. Nederland vergrijst en ontgroent: de beroepsbevolking krimpt en het aantal 65-plussers neemt toe. Het is daarom noodzakelijk dat iedereen langer doorwerkt. Alleen zo kan, ook voor toekomstige generaties, het draagvlak voor de AOW worden veiliggesteld. Daarnaast stijgt de levensverwachting: elke generatie leeft langer dan de vorige. Mensen leven langer en krijgen dus steeds langer AOW. Verhoging van de AOW-leeftijd is dan ook noodzakelijk.
Bij de verhoging van de AOW-leeftijd is de regering zich ervan bewust geweest dat de verhoging tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die weinig voorbereidingstijd hebben en weinig mogelijkheden om het verlies te compenseren. Om de overbrugging voor deze mensen te versoepelen zijn overgangsmaatregelen genomen.
• De verhoging wordt geleidelijk ingevoerd. In de periode 2013–2015 wordt de AOW-leeftijd jaarlijks met één maand verhoogd. Dit geleidelijke invoerpad geldt voor iedereen.
• De mensen die onder het sociaal minimum dreigen te komen, kunnen een beroep doen op de (bijzondere) bijstand.
• De periode waarin nieuwe AOW’ers recht kunnen krijgen op partnertoeslag is verlengd tot 1 april 2015. Hiermee wordt voorkomen dat mensen geboren in november en december 1949 door de verhoging van de AOW-leeftijd het recht op partnertoeslag verliezen.
• In de wet Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt eveneens een tijdelijke voorschotregeling geïntroduceerd. Het deelakkoord bevat een voorstel om deze voorschotregeling af te schaffen en een overbruggingsregeling te introduceren.
In antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie wordt in paragraaf 1 (vooraf) aangegeven dat op de uitwerking daarvan nu niet vooruit kan worden gelopen. De regering benadrukt daarbij dat de voorschotregeling niet eerder zal worden afgeschaft dan nadat er duidelijkheid is over het ontwerp van de overbruggingsregeling.
Verder bestaat in bepaalde situaties de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een inkomensvoorziening op grond van de IOAW, die kan worden aangevraagd bij de gemeente. De IOAW is een inkomensvoorziening op minimumniveau voor mensen die op of na hun 50ste jaar werkloos zijn geworden en nadien de volledige WW-duur hebben doorlopen. De IOAW kent geen vermogenstoets, wel een partnerinkomenstoets. Als er geen recht op IOAW bestaat, het aanvullend pensioen niet naar voren kan worden gehaald, er geen eigen inkomen, geen eigen vermogen en geen verdienende partner aanwezig is, kan recht bestaan op een bijstandsuitkering.
De overbruggingsregeling is, zo menen de leden van de D66-fractie, in feite gelijk aan de bijstandsregeling maar dan met een hogere inkomensgrens. Hoeveel personen kunnen gebruik maken van deze overbruggingsregeling, die niet onder de voorwaarde van de reguliere bijstand viel? Voor hoeveel extra personen is deze overbruggingsregeling een vangnet?
In paragraaf 1 (vooraf) is aangegeven dat de voorstellen op het gebied van de AOW, zoals die in het deelakkoord tussen de PvdA- en VVD-fracties naar voren zijn gekomen geen gevolgen hebben voor het onderliggende wetsvoorstel. Op de concrete uitwerking van de voorstellen uit het deelakkoord kan echter nog niet vooruit worden gelopen. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar deze paragraaf.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de verhoging van de AOW-leeftijd nauw samenhangt met de consequenties voor de aanvullende pensioenen. In dat licht bezien vragen deze leden hoeveel aanvullende pensioenfondsen een overgangsregeling aanbieden. Welk percentage is dat van het totale aantal fondsen? Hoeveel personen zijn bij de pensioenfondsen, die een overgangsregeling aanbieden, aangesloten?
Het is op dit moment niet bekend hoeveel pensioenfondsen een dergelijke regeling zullen aanbieden.
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat de AOW-leeftijd hoogstwaarschijnlijk volgend jaar voor het eerst sinds de invoering van de oudedagsvoorziening in 1957 omhoog gaat. Wat is de regering bekend over de koopkrachteffecten en de sociale en financiële aspecten van het voorgestelde beleid? Is hiernaar concreet onderzoek uitgevoerd?
In de parlementaire behandeling van de wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is ingegaan op de verschillende effecten van het voorgestelde beleid. Ook in het voortraject, onder meer in de uitwerking van het pensioenakkoord, is verschillende keren op deze aspecten ingegaan (zoals bijvoorbeeld CPB notitie van 13 januari 2010).
De leden van de PVV-fractie vragen wat de concrete gevolgen zijn voor andere sociale voorzieningen zoals de WW en de WWB?
Zijn deze gevolgen wel redelijkerwijs te beramen, aangezien een dergelijke wijziging nog nooit eerder heeft plaatsgehad in de Nederlandse geschiedenis?
In het voorliggende wetsvoorstel is geregeld dat deze uitkeringen na de 65ste verjaardag doorlopen tot aan de verhoogde pensioengerechtigde leeftijd, voor zover de uitkeringsgerechtigde gedurende deze periode aan de uitkeringsvoorwaarden voldoet.
Dit betekent dat de uitkeringslasten in deze regelingen zullen stijgen. De budgettaire gevolgen voor andere uitkeringsregelingen zijn te vinden in de financiële paragraaf van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gedetailleerde informatie over de populatie van uitkeringsgerechtigden in de diverse regelingen, waaronder leeftijdsopbouw. Daaruit kan afgeleid worden voor welke mensen en voor welke periode de uitkering zal doorlopen en wat hier de financiële gevolgen van zijn.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom