Kamerstuk 33348-40

Amendement van de leden Rudmer Heerema en Leenders waarmee de rol van provincies wordt verduidelijkt.

Dossier: Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)


80,7 %
19,3 %

GL

GrBvK

CU

D66

PVV

50PLUS

GrKÖ

PvdA

Houwers

SGP

VVD

SP

PvdD

Klein

Van Vliet

CDA


Nr. 40 AMENDEMENT VAN DE LEDEN RUDMER HEEREMA EN LEENDERS

Ontvangen 11 juni 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel 1.10, eerste lid, aanhef, wordt «tezamen zorg voor» vervangen door: zorg voor het nemen van de nodige maatregelen voor.

Toelichting

Doel van het wetsvoorstel is de bevordering en instandhouding van de biodiversiteit, waarvoor de internationale verplichtingen leidend zijn. Gelet op de decentralisatie van het natuurbeleid is voor het behalen van die doelstelling de inzet van provincies van doorslaggevend belang. De hiervoor beschikbare provinciale middelen moeten zodanig door hen kunnen worden ingezet, dat ze maximaal effect realiseren in het bereiken van de internationale biodiversiteitsdoelen. In het bestuursakkoord natuur en het Natuurpact hebben rijk en provincies hierover met elkaar afspraken gemaakt.

Een effectief beleid gericht op de bevordering van de biodiversiteit vraagt vooral om een robuuste gebiedsgerichte aanpak door provincies. Voorkomen moet worden dat provincies gedwongen worden om zodanig veel van de beschikbare middelen in te zetten voor actieve bescherming van een beperkt aantal soorten, dat daarmee een dergelijke effectieve gebiedsgerichte aanpak gericht op vele soorten in het gedrang komt. Dat vraagt om een heldere omschrijving van de verantwoordelijkheid die provincies hebben voor deze actieve soortenbescherming. Nu is dat niet duidelijk.

In de toelichting op de nota van wijziging (paragraaf 14.1.1) en de antwoorden hieromtrent in het Nader Verslag, waaronder de antwoorden op vragen 75, 165 en 183 is aangegeven dat provincies ten aanzien van actieve soortenbescherming een inspanningsverplichting hebben en het rijk een resultaatverplichting. Echter, artikel 1.10 eerste lid zelf bepaalt dat provincies verantwoordelijk zijn voor het zorgdragen voor het behoud of herstel van een gunstige staat van instandhouding van plant- en diersoorten en habitats, genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn, wat duidt op een resultaatverplichting. In het antwoord op vraag 75 in het Nader Verslag wordt gesteld dat «zorgdragen» slechts een inspanningsverplichting inhoudt en een resultaatverplichting zou zijn geformuleerd als «realiseren». Indieners achten echter de begrippen «zorgdragen» en «realiseren» in dit verband als juridisch inwisselbaar.

Omdat bovendien op andere plaatsen in de toelichting (paragraaf 1 en 6) artikel 1.10 ook als resultaatverplichting wordt geduid, en het tweede lid van artikel 1.10 ook betrekking lijkt te hebben op een resultaatsverplichting voor de provincies om het Natuurnetwerk Nederland te realiseren, is duidelijkheid noodzakelijk. Niet alleen vanuit oogpunt van zorgvuldige wetgeving, maar meer nog om te voorkomen dat provincies mogelijk alsnog juridisch kunnen worden gedwongen tot buitensporige investeringen in de actieve bescherming van enkele specifieke soorten waardoor een effectievere gebiedsgerichte aanpak om de biodiversiteitsdoelen te realiseren, in het gedrang komt.

De tekst in het wetvoorstel gaat ook verder dan het advies van de Raad van State van 22 juni 2012, waarin geconstateerd wordt dat het destijds voorliggende wetsvoorstel niet in een toereikend instrumentarium voorzag om aan de Europese richtlijnverplichtingen te voldoen, omdat het geen bepalingen bevatte op grond waarvan (preventief) maatregelen kunnen worden genomen om de gunstige staat van instandhouding van een soort te behouden of te herstellen. Het ging de Raad van State hierbij dus om een grondslag om maatregelen te kunnen nemen. De verplichting in het wetsvoorstel voor de provincies ziet nu echter op het doel van de Europese Richtlijnen en niet op de mogelijkheid om maatregelen te nemen om deze doelen te bereiken. Daarmee wordt de resultaatsverplichting, die op basis van de Europese richtlijnen geldt voor de lidstaat, bij de provincie neergelegd, wat niet in lijn is met de afspraken in het bestuursakkoord natuur en het Natuurpact.

Dit amendement regelt daarom dat de wettelijke bepalingen inzake de verantwoordelijkheid van de provincies met betrekking tot de actieve soortenbescherming in overeenstemming wordt gebracht met de bedoeling daaromtrent als weergegeven in paragraaf 14.1.1 van de toelichting op de nota van wijziging en de antwoorden hieromtrent in het Nader Verslag, en de bedoeling van het advies van de Raad van State van 22 juni 2012.

Voorgesteld wordt de term «zorgdragen» te wijzigen in «dragen zorg voor maatregelen gericht op», hetgeen eenduidig vastlegt dat het hier een verplichting betreft die betrekking heeft op het nemen van maatregelen, en niet op het resultaat.

De voorgestelde wijziging laat de resultaatverplichting van de lidstaat Nederland met betrekking tot de internationale verplichtingen inzake de actieve soortenbescherming ongemoeid. Deze blijft bij het rijk liggen, zoals ook in de toelichting en het Nader Verslag aangegeven. Zoals in het Nader verslag in antwoord op vraag 165 is aangegeven vloeit deze resultaatverantwoordelijkheid van het rijk reeds voort uit de internationale verdragen en behoeft deze daarom geen verdere wettelijke regeling meer in de onderhavige wet.

Een en ander betekent dat de voorgestelde wijziging geen enkele afbreuk doet aan de uitvoering van de internationale verplichtingen met betrekking tot de actieve soortenbescherming.

Rudmer Heerema Leenders