Ontvangen 5 juni 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel 1.1, derde lid, wordt «en artikelen 3.14, vijfde lid, en» vervangen door: en artikel.
II
In artikel 1.3, vijfde lid, vervalt: 3.14, derde lid,.
III
Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de dubbele punt aan het slot van de aanhef vervangen door «schade veroorzaken.», en vervallen de onderdelen a en b.
2. Het tweede lid vervalt.
3. In het derde lid vervalt: onderdeel b,.
4. In het vierde lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door: derde lid.
5. In het vijfde lid wordt «tweede tot en met vierde lid» vervangen door: derde en vierde lid.
6. In het zesde lid wordt «tweede tot en met vierde lid» vervangen door: derde en vierde lid.
IV
In artikel 3.23, tweede lid, wordt «tweede, onderscheidenlijk derde lid» vervangen door: derde lid.
V
In artikel 3.24, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, wordt «3.14, tweede en derde lid» vervangen door: 3.14, tweede lid.
VI
In artikel 3.28, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «artikel 3.14, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 3.14, tweede lid».
VII
Artikel 3.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 3.14, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 3.14, tweede lid.
2. In het derde lid wordt «vrijstellingen als bedoeld in artikel 3.14, tweede of derde lid,» vervangen door: vrijstellingen als bedoeld in artikel 3.14, tweede lid.
VIII
In artikel 7.2, tweede lid, onderdeel a, wordt «3.14, tweede of derde lid,» vervangen door: 3.14, tweede lid,.
Dit amendement regelt dat de landelijke vrijstellingslijst waarmee diersoorten onbeschermd worden verklaard komt te vervallen. Met dit amendement blijft het aanwijzen van diersoorten de verantwoordelijkheid van de Minister, maar het is vervolgens aan de gedeputeerde staten om al dan niet te besluiten tot het verlenen van vrijstelling.
De landelijke vrijstelling is een grofmazig instrument en daarom ongeschikt om het doden van dieren te regelen. Geen enkele diersoort is «altijd en overal» schadelijk. Een rechterlijke toets op nut en noodzaak is niet mogelijk, omdat dat niet zelfstandig kan worden aangevochten. Maatwerk en een gedegen afweging per situatie passen veel beter bij het voorgestane planmatige beheer en schadebestrijding.
Thieme