Ontvangen 29 mei 2015
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.9, vierde lid, komt te luiden:
4. Op grond van het derde lid kunnen uitsluitend categorieën van:
a. projecten als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, worden aangewezen ten aanzien waarvan op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied zullen aantasten;
b. andere handelingen als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel b, worden aangewezen ten aanzien waarvan op voorhand rekening is gehouden met de gevolgen die de handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
B
Artikel 3.3, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «de artikelen 3.1 en 3.2, zesde lid» wordt vervangen door: artikel 3.1.
2. «onder 1°,» vervalt.
C
Artikel 3.8, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid» wordt vervangen door: artikel 3.5
2. «onder 2°,» vervalt.
D
Artikel 3.36, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «met inbegrip van dieren en planten van uitheemse soorten» vervangen door: met inbegrip van dieren en planten en schimmels of micro-organismen van uitheemse soorten als bedoeld in de verordening, genoemd in artikel 3.34, onderdeel c
2. In de onderdelen a, b, c en e wordt «of eieren van dieren» vervangen door: , eieren van dieren of schimmels of micro-organismen van uitheemse soorten.
E
In artikel 4.1, onderdeel h, wordt «elsen» vervangen door: elzen.
F
Artikel 4.4, eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
1. «houtopstanden er uitvoering van» wordt vervangen door: houtopstanden ter uitvoering van.
2. «2.7, tweede lid, verleend onder toepassing van artikel 2.8» wordt vervangen door: 2.7, tweede lid.
3. «artikel 9, vierde lid, van de Spoedwet wegverbreding» wordt vervangen door: artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding.
4. «artikel 13, zevende lid» wordt vervangen door: artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet.
G
In artikel 4.6, onderdeel b, wordt «met uitzondering van hoogstamfruitbomen» vervangen door: met uitzondering van hoogstamfruitbomen en van geknotte populieren of wilgen als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel f.
H
In artikel 5.3, vierde lid, vervalt «vrijstelling, ».
I
Aan artikel 6.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Provinciale staten kunnen een vergoeding van kosten vragen overeenkomstig een door hen vastgesteld tarief voor:
a. de behandeling van een aanvraag van een vergunning of ontheffing, vereist op grond van deze wet, met inbegrip van een aanvraag tot verlenging of wijziging daarvan, voor de verlening waarvan zij bevoegd zijn, en de handelingen die nodig zijn voor de instandhouding van een vergunning of ontheffing;
b. de behandeling van een aanvraag tot het nemen van een besluit over de verlening van een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.
J
In artikel 7.4, eerste lid, wordt «en in artikel 117» vervangen door: en artikel 117.
K
Artikel 8.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «projecten» wordt vervangen door: projecten of andere handelingen.
2. Na «artikel 2.9, eerste lid» wordt ingevoegd: , handelingen als bedoeld in artikel 3.3, zevende lid, onderdeel b, artikel 3.8, zevende lid, onderdeel b, al dan niet in samenhang met artikel 3.10, tweede lid.
L
Aan artikel 9.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. Artikel 2.1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 2.7, vijfde lid, zijn niet van toepassing op projecten en andere handelingen ten aanzien waarvan de aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
M
Aan artikel 9.6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Artikel 2.1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet algemene wet bepalingen omgevingsrecht en de artikelen 3.3, achtste lid, 3.8, achtste lid en 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, achtste lid, zijn niet van toepassing op handelingen ten aanzien waarvan de aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, is gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
N
Aan artikel 9.10 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In zoverre in afwijking van het eerste en het tweede lid is Onze Minister bevoegd tot het nemen van een besluit over aanvragen van ontheffingen als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en tot het beslissen op bezwaarschriften die betrekking hebben op die besluiten.
O
Na artikel 10.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10.3a
In artikel 32 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt «de Flora- en faunawet» vervangen door: hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.
P
Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel B, onder 3, wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel j wordt «indien dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een of meer van de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met i of in artikel 2.2» vervangen door: voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in de onderdelen a tot en met i of in artikel 2.2, van toepassing is»;
b. in onderdeel k vervallen «eerste, tweede, derde of vierde lid,» en «eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid,» en wordt «indien die handeling bestaat uit een of meer van de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met i of in artikel 2.2» vervangen door: voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in de onderdelen a tot en met i of in artikel 2.2, van toepassing is.
2. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:
a. in artikel 2.17b wordt «onder 1°,» vervangen door: en het betreft een handeling als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming;
b. in artikel 2.17c wordt «onder 2°,» vervangen door: en het betreft een handeling als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming.
c. in artikel 2.17d wordt «onder 3°,» vervangen door: en het betreft een handeling als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;
3. Onderdeel F, onderdeel 2, komt te luiden:
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «of tweede lid» vervangen door: of derde lid.
Q
In artikel 10.8, onderdeel A, onder 2, wordt «een krachtens artikel 1.5, vierde lid,» vervangen door: een krachtens artikel 1.5, vierde lid, van de Wet natuurbescherming».
R
Artikel 10.12, onderdeel H, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt «onderdeel a» vervangen door: onderdeel b.
2. In onderdeel 2 wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdeel c.
S
Artikel 10.13, onderdeel B, onderdeel 2, wordt als volgt gewijzigd:
1. «2.6, derde lid, in samenhang met het tweede lid» wordt vervangen door: 2.6, derde lid.
2. «3.11, eerste lid, onderdelen b en c,» vervalt.
3. «4.2, eerste, tweede en vierde lid» vervangen door: 4.2, eerste, tweede en derde lid.
T
Na artikel 10.13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10.13a
In artikel LVII, onderdeel A, van de Wet opheffing bedrijfslichamen wordt in artikel 4.6, onderdeel b, «met uitzondering van hoogstamfruitbomen» vervangen door: met uitzondering van hoogstamfruitbomen en van geknotte populieren of wilgen als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel f.
U
Aan hoofdstuk 11 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 11. 8
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 2014 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee, 34 058) tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, derde lid, wordt «de artikelen 5, 6 en 7» vervangen door: de artikelen 5 en 7.
B
In artikel 4, eerste lid, onderdeel c, wordt «als bedoeld in artikel 19h, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998» vervangen door: als bedoeld in artikel 2.8, zevende lid, van de Wet natuurbescherming.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. «De artikelen 19d en 19kc van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn» wordt vervangen door: Artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is.
2. «is artikel 19j, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, van die wet en het krachtens artikel 19kb, eerste lid, van die wet bepaalde» wordt vervangen door: is artikel 2.8 van die wet en het krachtens artikel 2.9, zevende lid, van die wet bepaalde.
D
Artikel 6 komt te vervallen.
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het bepaalde in artikel 9 tot en met 12 en 13 van de Flora- en faunawet» vervangen door: de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste, tweede, derde en vierde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.5, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 3.6, eerste en tweede lid, en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een vrijstelling van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 3.2, eerste of zesde lid, van de Wet natuurbescherming wordt slechts verleend indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, van die wet en aan het kavelbesluit de voorschriften, bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van die wet, worden verbonden.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Een vrijstelling van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, of 3.6, eerste of tweede lid, van de Wet natuurbescherming wordt slechts verleend indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, van die wet.
4. Onder vernummering van het vierde tot het vijfde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Een vrijstelling van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming wordt slechts verleend indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, vijfde lid, van die wet.
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt in de eerste volzin na «worden verbonden» ingevoegd: , onverminderd het tweede lid.
F
In artikel 11, tweede lid, wordt «5, 6 en 7» vervangen door: 5 en 7.
Deze nota van wijziging brengt wijzigingen van technische aard aan in het wetsvoorstel natuurbescherming.
Onderdeel A
Op grond van artikel 2.9, derde lid, van het wetsvoorstel kan voor categorieën van projecten en andere handelingen met mogelijk schadelijk gevolgen voor een Natura 2000-gebied de vergunningplicht worden vervangen door generieke voorschriften. Het voorgestelde artikel 2.9, vierde lid, waarborgt dat bij deze generieke voorschriften alleen projecten en andere handelingen worden toegestaan als is voldaan aan de vereisten van de Habitatrichtlijn.
Van de gelegenheid is gebruik om te verduidelijken dat waar het gaat om andere handelingen dan projecten, als vereiste geldt dat bij de invulling van de algemene vereisten rekening is gehouden met de gevolgen die de handeling alsdan kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dit is dezelfde eis die anders zou gelden voor de verlening van vergunningen voor individuele andere handelingen (voorgesteld artikel 2.8, negende lid). Zij strekt tot uitvoering van artikel 6, tweede lid, en artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
Onderdelen B, C en P
Het wetsvoorstel regelt dat voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en die ook negatieve gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied of dieren of planten van een beschermde soort, de op grond van het wetsvoorstel vereiste natuurtoets plaatsvindt bij de verlening van de omgevingsvergunning. Hiertoe voorziet het wetsvoorstel in een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.1 Een aparte «Natura 2000-vergunning» of «soortenontheffing» is dan niet aan de orde.2
Onderdeel P van deze nota van wijziging verduidelijkt in de voorgestelde wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (voorgesteld artikel 10.7) dat deze voorgestelde voorziening van toepassing is op activiteiten waarop het verbod geldt om deze zonder omgevingsvergunning uit te oefenen. Voor activiteiten die buiten de reikwijdte van de omgevingsvergunningplicht vallen, is een separate Natura 2000-vergunning of soortenontheffing vereist.
De onderdelen B en C van deze nota van wijziging voorzien in een technische aanpassing van de verwijzingen naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onderdeel D
Op grond van het voorgestelde artikel 3.36 kan uitvoering worden gegeven aan de Europese verordening betreffende invasieve uitheemse soorten.3 Aangezien op grond van deze verordening onder «uitheemse soort» niet alleen dieren- en plantensoorten worden verstaan, maar ook soorten van schimmels en micro-organismen (artikel 3, onder 1, van de verordening), brengt deze nota van wijziging in het voorgestelde artikel 3.36 expliciet tot uitdrukking dat de ter uitvoering van deze verordening te stellen nationale regelgeving ook op deze soorten betrekking kan hebben.
Onderdelen G en T
In artikel 4.6 van het wetsvoorstel zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer is abusievelijk de bepaling van de Boswet op grond waarvan provincies en gemeenten regels kunnen stellen ter bescherming van knotpopulieren en knotwilgen, niet overgenomen. Onderdeel G van deze nota van wijziging herstelt dit.
De Boswet en het wetsvoorstel voorzien in regels ter bescherming van houtopstanden buiten de bebouwde kom. De kern van het regime bestaat uit een meldingsplicht bij het vellen van houtopstanden en een verplichting om te herbeplanten.
De Boswet en het wetsvoorstel regelen dat dit beschermingsregime niet van toepassing is op een aantal specifiek opgesomde soorten houtopstanden, waaronder uit populieren of wilgen bestaande wegbeplantingen, beplantingen langs waterwegen en eenrijige beplantingen langs landbouwgronden. Voor de kap van deze bomen is dus geen melding nodig en geldt geen herbeplantingsplicht.
Verder regelen de Boswet en het wetsvoorstel expliciet dat provincies en gemeenten geen bevoegdheid hebben om via een andere wettelijke bevoegdheid, bijvoorbeeld in het kader van de ruimtelijke ordening, regels te stellen om deze bomen alsnog te beschermen. De Boswet maakt hierop een uitzondering voor populieren en wilgen die zijn geknot. Hierover mogen provincies en gemeenten wèl regels stellen om de houtkap te reguleren.4 Dit met het oog op de bewaring van de uit landschappelijk oogpunt waardevol geachte knotpopulieren en knotwilgen.5
Opgemerkt wordt dat de Wet opheffing bedrijfslichamen voorziet in een wijziging van artikel 4.6 van dit wetsvoorstel, zodra het, eenmaal wet, in werking is getreden.6 Hierin is eveneens abusievelijk geen rekening gehouden met de genoemde uitzondering voor knotpopulieren en knotwilgen. Ook die wijzigingsbepaling wordt met onderdeel T van deze nota van wijziging hersteld.
Onderdeel H
De nota van wijziging voorziet in het vervallen van de strafbaarstelling van overtredingen van voorschriften van een vrijstelling.
Aan op grond van dit wetsvoorstel verleende beschikkingen, zoals een «Natura 2000-vergunning» of een «soortenontheffing», kunnen voorschriften worden verbonden (voorgesteld artikel 5.3, eerste lid). Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het voorschrift in een Natura 2000-vergunning voor een project om mitigerende maatregelen te treffen die voorkomen dat er significante gevolgen voor het desbetreffende gebied plaatsvinden als gevolg van het project. Met het oog op een goede naleving van voorschriften van deze beschikkingen door degene aan wie de vergunning of ontheffing is verleend, is in het voorgestelde artikel 5.3, vierde lid, voorzien in een expliciete strafbaarstelling van overtredingen van deze voorschriften.7
Net als in artikel 79, eerste lid, van de Flora- en faunawet is in artikel 5.3, vierde lid, van het wetsvoorstel zoals dat bij de Tweede Kamer is ingediend, ook een expliciete strafbaarstelling opgenomen van overtredingen van voorschriften van vrijstellingen. Vrijstellingen van verboden zijn van toepassing op een of meer categorieën van gevallen en niet zoals vergunningen en ontheffingen gericht op individuele gevallen. Anders dan bij vergunningen en ontheffingen is het op voorhand niet bekend op welke individuen de vrijstelling van toepassing is en dus wie wel en wie niet overeenkomstig de voorschriften van de vrijstelling dient te handelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de vrijstellingen van verboden ter bescherming van dieren of planten voor personen die handelen overeenkomstig een goedgekeurde gedragscode. Van belang hierbij is dat bedrijven en burgers de keuze hebben om al dan niet te handelen overeenkomstig deze gedragscode en daarmee te zijn vrijgesteld van de verboden. Als zij ervoor kiezen niet overeenkomstig een goedgekeurde gedragscode te handelen, zijn de beschermingsverboden onverkort op hen van toepassing en zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of hun handelen al dan niet een vermoeden van overtreding van de desbetreffende verboden oplevert.8 Tegen die achtergrond is het niet wenselijk dat overtredingen van voorschriften van vrijstellingen per definitie strafbaar worden gesteld. Een individu moet de keuze hebben om niet overeenkomstig een vrijstelling te handelen. Met het oog daarop voorziet deze nota van wijziging in het vervallen van de strafbaarstelling van overtredingen van voorschriften van een vrijstelling.
Onderdeel I
Met dit onderdeel wordt verzekerd dat gedeputeerde staten bevoegd zijn om retributies te heffen voor het in behandeling nemen van aanvragen van ontheffingen en vergunningen krachtens dit wetsvoorstel in voor het in behandeling nemen van aanvragen tot het nemen van een besluit inzake tegemoetkoming in schade die door dieren van beschermde soorten wordt veroorzaakt.
Onderdeel K
Eén van de functies van het beheerplan voor een Natura 2000-gebied is dat het fungeert als vrijstelling.9 Voor activiteiten met mogelijk verslechterende of significant verstorende gevolgen voor het gebied die zijn beschreven in het beheerplan en die overeenkomstig het beheerplan worden uitgevoerd, is geen aparte Natura 2000-vergunning nodig.10 Hierbij kan het gaan om projecten met mogelijk significante gevolgen of om andere handelingen met mogelijk verslechterende of significant verstorende effecten voor een Natura 2000-gebied. Nieuw in het wetsvoorstel ten opzichte van de huidige natuurwetgeving is dat het beheerplan ook als vrijstelling kan fungeren voor handelingen in en om een Natura 2000-gebied die inbreuk maken op de soortenbeschermingsverboden.11
De onderdelen van beheerplannen en programma’s die de genoemde activiteiten en handelingen beschrijven, fungeren vanwege het vrijstellingskarakter als besluit, zodat tegen die onderdelen beroep bij de bestuursrechter open staat. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 8.1, tweede lid. Abusievelijk werd in het wetsvoorstel zoals dat bij de Tweede Kamer is ingediend, alleen naar projecten verwezen en niet naar andere handelingen. De nota van wijziging herstelt dit.
Onderdeel L en M
De voorgestelde artikelen 9.4, elfde lid (nieuw) en 9.6, zesde lid (nieuw) voorzien in een bijzonder overgangsrechtelijk regime voor lopende aanvragen van Natura 2000-vergunningen en soortenontheffingen voor activiteiten waarvoor tevens een omgevingsvergunning is vereist. De aanvragen die zijn gedaan voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, eenmaal wet, worden op grond van dit wetsvoorstel behandeld als separate aanvragen waarvoor een separate vergunning of ontheffing wordt verleend.
Zonder nadere voorziening zou de algemene overgangsrechtelijke regel van het voorgestelde artikel 9.10, eerste lid, met zich brengen dat de lopende aanvragen van separate vergunningen en ontheffingen door het oude bevoegd gezag – gedeputeerde staten voor Natura 2000-vergunningen en de Minister van Economische Zaken voor soortenontheffingen – worden overgedragen aan het loket voor de verlening van omgevingsvergunning – de gemeente. Aangezien de aanvragen voor enerzijds de Natura 2000-vergunning of de soortenontheffing en anderzijds de omgevingsvergunning afzonderlijk zullen zijn gestart en dientengevolge in verschillende stadia kunnen verkeren, is de kans reëel dat het onmiddellijk samenvoegen van de aanvragen in de praktijk op problemen zal stuiten, met mogelijke vertraging in de besluitvorming van dien. Dat is niet in het belang van de betrokken bedrijven en burgers.
Onderdeel N
De nota van wijziging voorziet in een extra voorziening (voorgesteld artikel 9.10, vierde lid), die regelt dat voor aanvragen van ontheffingen van soortenbeschermingsverboden en voor de bezwaarschiften over besluiten terzake, die aanhangig zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, eenmaal wet, de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is en niet gedeputeerde staten.
In het voorgestelde artikel 9.10, eerste lid, is geregeld dat vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, eenmaal wet, de lopende aanvragen tot het nemen van een besluit op grond van de alsdan oude natuurwetgeving overeenkomstig de bepalingen van de nieuwe wet worden behandeld. In het tweede lid van het aangehaalde voorgestelde artikel is een zelfde voorziening opgenomen voor aanhangige bezwaarprocedures. Hierdoor wordt bijvoorbeeld een lopende aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet om dieren te vangen of te verstoren, alsdan behandeld als een aanvraag van ontheffing als bedoeld in de voorgestelde artikelen 3.3 (vogels), 3.8 (dieren van een soort van Europees belang) of 3.10 (dieren van een andere soort), al naar gelang de diersoort waarvoor de handeling gevolgen heeft. Dat betekent onder meer dat voor niet-opzettelijke handelingen niet langer ontheffing is vereist.
Een ander gevolg is dat de nieuwe in het wetsvoorstel geregelde bevoegdheidsverdeling van kracht wordt. Waar dit leidt tot een ander bevoegd gezag zal het nieuwe bevoegde gezag de behandeling van aanhangige besluitvormingsprocedures en aanhangige bezwaarschiften over moeten nemen. Voor de aanvragen van ontheffingen als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet en de op de besluiten daarover betrekking hebbende bezwaarschiften, waarvoor op grond van de huidige wet de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is en op grond van het wetsvoorstel gedeputeerde staten, wordt dit niet wenselijk geacht. Dit omdat een tussentijdse overdracht een risico oplevert van vertraging in de besluitvorming. Deze voorgestelde voorziening voorkomt dit.
De desbetreffende aanvragen en bezwaarschriften zullen door de Minister wel volgens de nieuwe voorgestelde wetgeving worden behandeld.
Onderdeel O
De in de Wet dieren opgenomen regels ter zake van diergezondheid zullen in afwachting van de totstandkoming van nieuwe Europese regelgeving op een later moment in werking worden gesteld. Tot dat moment blijven de bestaande regels van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van kracht.12 Met het oog daarop dienen de verwijzingen in die wet naar bepalingen van de Flora- en faunawet te worden vervangen door een verwijzing naar de daarmee corresponderende bepalingen van dit wetsvoorstel, eenmaal wet.
Onderdeel U
Het wetsvoorstel windenergie op zee, dat op dit moment ter behandeling in de Eerste Kamer ligt,13 introduceert het zogeheten «kavelbesluit». Daarin geven de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu aan op welke locatie en onder welke voorwaarden een windpark en de aansluitverbinding kunnen worden gerealiseerd. Een onderdeel van het kavelbesluit is de toets van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden en voor dieren en planten van beschermde soorten.
In het wetsvoorstel windenergie op zee wordt verwezen naar de bepalingen van de huidige natuurwetgeving. Deze nota van wijziging van het wetsvoorstel natuurbescherming brengt die verwijzingen in het wetsvoorstel windenergie op zee, eenmaal wet, in overeenstemming met de daarmee corresponderende bepalingen van het wetsvoorstel natuurbescherming, eenmaal wet.
Onderdelen E, F, J, Q, R, S
Met deze wijzigingen worden verschrijvingen en verkeerde of onvolledige verwijzingen hersteld.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma