Ontvangen 28 april 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel 1.8a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel a wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud, beheer en zo nodig herstel van waardevolle landschappen, vanwege hun bijdrage aan de biologische diversiteit en hun cultuurhistorische betekenis, mede ter vervulling van maatschappelijke functies.
II
In artikel 1.10, derde lid, wordt « «bijzondere provinciale natuurgebieden» » vervangen door: «bijzondere provinciale natuurgebieden», onderscheidenlijk «bijzondere provinciale landschappen».
De kern van het beleid in de natuurvisie «Natuurlijk verder»1 is een omslag in denken: het versterken van de natuur met de samenleving in plaats van het beschermen van de natuur tegen de samenleving. Groene landschappen hebben een belangrijke functie in het versterken van de natuur. Groene landschappen zijn van oudsher ontstaan door menselijk ingrijpen en combineren natuur, cultuurhistorie en grondgebonden agrarisch beheer. Beleving en ontspanning zijn waarden die onlosmakelijk aan landschappen zijn verbonden. Door hun kwaliteiten dragen zij bij aan een sterker economisch vestigingsklimaat. Het huidige beleid tot bescherming van landschappen door het Rijk is opgenomen in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte2 en richt zich voornamelijk op de Waddenzee en natuurlijke UNESCO-werelderfgoederen en landschappen, zoals de Beemster, Stelling van Amsterdam, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Nederlandse deel van de Romeinse Limes.
Het huidige voorstel voor de Wet natuurbescherming richt zich blijkens de doelstelling in artikel 1.8a, eerste lid, uitsluitend op natuur. Het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen – dat ook wordt erkend in het Europees Landschapsverdrag3 – komt daarin niet tot uitdrukking.
De artikelen 1.5 en 1.6a van het wetsvoorstel voorzien er wel in dat de rijksnatuurvisie en de provinciale natuurvisie aandacht besteden aan het landschapsbeleid. Ook moet het Planbureau voor de Leefomgeving ingevolge artikel 1.8 van het wetsvoorstel rapporteren over de toestand en ontwikkelingen ten aanzien van landschappen. Artikel 1.10, derde lid, van het wetsvoorstel biedt gedeputeerde staten bovendien de mogelijkheid gebieden aan te wijzen «vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken».
De huidige doelstelling uit artikel 1.8a sluit hier niet op aan. De bescherming van landschappen wordt alleen door de wettelijke doelstelling gedekt voor zover landschapswaarden samenvallen met natuurwaarden. Dit terwijl landschappen ook andere waarden hebben, waaraan zelfstandige betekenis toekomt, zoals cultuurhistorie, schoonheid en beleving. De formulering van artikel 1.8a doet daaraan geen recht. Dat geldt ook voor de aanduiding «bijzondere provinciale natuurgebieden» in artikel 1.10, derde lid, van het wetsvoorstel. Er kan immers sprake zijn van waardevolle provinciale landschappen die als zodanig niet als natuurgebied zijn te kwalificeren.
De indiener van dit amendement wil deze leemten in het wetsvoorstel opheffen. Zij is van mening dat met de voorgestelde aanpassingen van de artikelen 1.8a en 1.10 beter recht wordt gedaan aan de zelfstandige waarde die landschappen hebben en dat gedeputeerde staten daarmee een stevigere basis krijgen om waardevolle landschappen aan te wijzen als «bijzonder provinciaal natuurgebied of bijzonder provinciaal landschap». Tegelijkertijd ontstaat een betere aansluiting op de nationale en provinciale natuurvisies als bedoeld in de artikelen 1.6 en 1.6a en de rapportageverplichting voor het Planbureau voor de Leefomgeving op basis van artikel 1.8.
Van Veldhoven